| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Brussel - Parijs - Lyon.
1.
TOEN alles in orde was en ze den zooveelsten April te Brussel in de Noordstatie op de kaai weg en weer wandelden, vertrekkensgereed, bestond het gezelschap van Heeroom niet uit drie, maar uit zes man! Zoo was de zaak opgeschoten! De President had zijn kerkmeester Gommer overpraat, een kleinen zestiger, mager en verrimpeld, maar nog vol poeier: die kende nog alle oude liedjes van uit den tijd toen hij op 't dokzaal zong en eerste man was op de Ceciliafeesten. Bert had ook een kameraad meegebracht: Gust van de Bolkerhoeve, een blok van honderd kilo, die altijd tevreden knikte en gemakkelijk te overhalen was, ‘omdat hij nog niks van de wereld had gezien en er feitelijk toch schooner dingen moeten bestaan dan 't gemeentehuis van Emmelen, om van St. Gummaruskerk van Lier niet te spreken.’ En Heeroom had den wensch uitgedrukt dat ook ondergeteekende, zijn neefke, mee zou inschepen ‘omdat ge nooit weet waar 't goed voor kan zijn.’
En zoo hadden we in den trein een heel compartiment voor ons alleen.
Liever dan de reis op eigen houtje aan te steken, had Heeroom er de voorkeur aan gegeven mee te gaan met de
| |
| |
bedevaart der Vlaamsche boeren, nu het toch trof dat die een tweede maal werd ingericht. Twee jaar te voren was Heeroom nog meegeweest en het had hem op alle punten bevallen.
- ‘Geen vaarwel, liever een hartelijk tot weerziens!’
Met die vriendelijke woorden had Zijn Heiligheid Paus Pius XI afscheid genomen van de Boerenbondsche bedevaarders in 1927, na de bijzondere audiëntie die Hij hun zoo welwillend had verleend.
Wat kon de Boerenbond anders, na zóó voorkomend te zijn ontvangen, dan nog eens terugkeeren?... Nog eens, dat is zoo bij manier van spreken, want het heeft er allen schijn van, dat het zal worden als in 't vertelsel: ‘En ze waren er goed - en ze bleven er lang - en ze keerden nog dikwijls terug.’
- Een schoon treintje, zegt Bert van den hengstenboer, gewreven en geboend, geblonken en opgepoetst, net als een hengst die op de tentoonstelling de medalie moet wegkapen.
Alles loopt als gesmeerd.
Blinkende vlaggedoozen en lange vlaggestokken worden opgeborgen in den fourgon.
- Ze gaan weer een vlaggestoet houden, lacht Heeroom, schoon om zien, man!... Maar ik geloof dat het tijd wordt om in te stappen. Willen we?...
Een laatste gehinnik van de stoomfluit, de locomotief spant het gareel, elk rijtuig krijgt zijn schokske en wij zijn weg.
Uit iedere venster bengelt een tros koppen. Een groep jonge mannen heft den ‘Vlaamschen Leeuw’ aan en aanstonds zingen allen geestdriftig mee.
* * *
| |
| |
‘H. Isidoor, bid voor ons.’
Daarmee besluit het reisgebed.
De reis gaat onder de hoede van den Spaanschen heilige die, toen hij nog meesterknecht-bedrijfsleider was op een hofstede nabij Madrid, zich in een pijnboschje mocht afzonderen in gebed, terwijl engelen zijn plaats innamen achter den ploeg en de ossen menden onder het juk. Terwijl nu onze Vlaamsche boeren bedevaren naar de Eeuwige Stad, zal hij zorgen dat er niets miskomt aan hoeve, stal en vee.
Voor schoon weer heeft hij alvast gezorgd. Na den nachtregen pruilt er nog wel een waterzon, maar de wind is den hemel van wolken aan 't schoonvagen, musschen dragen nesteling in de bloeiende perelaren en over de glooiende weiden stoeien de prachtige Brabantsche paarden.
Wij hebben de schoonste paarden
Wij gaan naar de markt van Anderlecht
Al staat Brussel op zijn kop.
Sans rancune voor de kiekenfretters!
Nog eer wij de torens van Ste. Waldetrudis te Bergen te zien krijgen, zijn de bedevaarders thuis in hun rollend vertrek als foorkramers in hun woonwagen en heerscht er een geest van verbroedering, met joviale uitgelatenheid, van den kop van den trein tot aan den staart. Bezoeken worden gebracht:
- Is 't Land van Waas nog verre?
- Nog twee voituren!
- En de Kempen?
- Hier in 't hoekske hebt ge al een stuk!
- Hier zit Emmelen! roept de President.
Er worden sigaren met mooie bandjes gerookt en deugdelijke pijpkes gepaft.
| |
| |
‘En wij rooken totdat 't op is...’ want aanstonds, bij de grens, moet alle voorraad in de lucht vervlogen zijn op 10 sigaren na, per man, of 20 sigaretten, of 20 gr. tabak. Wij zijn wel op bedevaart, maar zelfs de heiligste rookers mopperen dat dit alle versterving te boven gaat. Maar...
Il est avec le ciel des accomodements
en heel nauw zal ieders geweten - of binnentesch - wel niet onderzocht worden. Psst! Vinger op den mond!
* * *
- Wij zijn in 't Fransche! Ik heb een Franschen soldaat gezien! En de hanen zitten er ook achter de hennen, juist als bij ons! zegt de leuke Gommer, zonder een spier te vertrekken.
't Is tijd om ons eerste rozenhoedje te bidden. De pijp wordt weggelegd, de sigaar mag uitdooven, ‘In den naam des Vaders...’ en de weesgegroetjes knetteren als regen tegen de ruit.
Het rozenhoedje dient mede als gebed vóór het eten. Want nu gaan alle valiezen open - de magen trekken - en uitgepakt wordt al wat moeder de vrouw er aan mondvoorraad heeft ingestopt. 't Is overal wagon-restaurant.
In ons land is de oorlog ver opgeruimd. In Frankrijk zijn de sporen van den wereldbrand nog lang niet uitgewischt. Van Landrecies tot in de buurt van Compiègne - op een front van nagenoeg 100 Km. - gloeien er nog roode litteekenen. Heeroom en de President hebben er geen oogen meer voor en doen gewetensvol hun middagdutje.
Noyon: het stadje van de duivenmelkers en van St. Elooi, den boerenzoon die paardensmid werd, daarna goudsmid en het bracht tot bisschop van Noyon en Doornik.
- Ik heb eens opgeschreven, zegt Heeroom, door welke stielmannen St. Elooi wordt aanroepen. Ha! Hier is 't lijstje.
| |
| |
Luistert: door de smeden, slotenmakers, stovenmakers, blikslagers, zinkbewerkers, ketellappers, radenmakers, rijtuigschilders, wagenmakers, loodgieters, vijlfabrikanten, ijzermarchands, koperslagers, lampenmakers, wapensmeden, messenmakers, vertinners, gareel- en zadelmakers, goudsmeden en horlogiemakers! Al dat volk heeft St. Elooi op zijn boekske staan. Ik zou er aan twijfelen of St. Elooi veel paarden heeft beslagen, want hij kwam al vroeg als goudsmid te Limoges in de munt. Voor Chlotarius II smeedde hij een kunstrijken troon. Met zijn jaarwedde en het geld dat hij buitenaf verdiende, hielp hij de armen, kocht hij slaven vrij, stichtte hij kloosters: door die liefdewerken bekwam hij de gave van mirakelen. In 641 vroeg het volk hem als bisschop van Noyon. Bij zijn herderlijke bezoeken wierp hij de afgodenbeelden omver; hij predikte in Vlaanderen, in Denemarken en in Zweden. En, Bertje jongen, St. Elooi was ook een felle bestrijder van den dans. Menschen die met de kermis naar hem niet luisterden en maar voortdraaiden als geeseltoppen, werden van den duivel bezeten. Hij ontsliep in den Heer op 1 December 660. Ja, ja, onze felle Van Boeckel heeft een fieren patroon!
- Waar is de goeie tijd, zucht Gommer, toen de menschen op St. Elooi de smidsrekening gingen betalen en door smids wettelijke gezamenlijk werden onthaald op een ketel heete ‘zuipe’ ofte biersoep! Wie in October nog niets op den kerfstok had staan bij den smid, liet algauw de stoof nazien en een sleutel bijmaken. 't Was de gepaste tijd voor de kleine mannen om aan vader een reep te vragen, of ketten en versche stalen pinnen voor hun draaitollen. Zonder de boerengilde, die op vele plaatsen op 1 December teerfeest viert, wat zou er van St. Elooi nog overblijven? Nog hier en daar een smid in den wind, die nu voor heel 't dorp Boergonje moet laten waaien.
| |
| |
- Ziet eens wat nesten van vledermuizen in de boomen! wijst Gust.
- 't Is marentak, jongen! verbetert Bert, marentak!
Te Compiègne liggen er op de Oise een dertigtal lichters van daar of omtrent 300 ton.
Compiègne brengt St. Marten te binnen. 't Was immers op St. Martensdag - 11 November - 1918 dat hier in 't bosch bij Compiègne de wapenstilstand gesloten werd en een einde gesteld aan de menschenmoorderij in 't groot 1914-1918.
- Heilige Sinte Marten, bidt Gommer, bij den volgenden laatsten oorlog, laat dan de hooge oomes zelf eens vechten en het kleine volk de kastanjes uit het vuur halen. Of zorg voor een beurt-om-beurt program: elk op toer comiteitsbaas, zeepfabrikant, smokkelaar, spioen (dat is een meske dat langs twee kanten snijdt), leverancier aan de legers, enz. doch zoo kort mogelijk soldaat... of ze moeten schieten met chocolade en suikerboonen.
| |
| |
| |
2.
Ça... c'est Paris!
En het wachtwoord loopt van mond tot mond: ‘Te Parijs, aanstonds uitstappen - reisgoed in den trein laten liggen - autobussen staan gereed voor een ritje door de stad - iedere groep volgt haar geleider.’
Wie nu zou denken: ‘Die boeren zullen oogen getrokken hebben, bij het zien der wonderen van Parijs!’ heeft het glad mis voor. 't Waren de Parijzenaars die ons aangaapten! Die tientallen pastoors, joviaal loopend onder die honderdtallen boeren: 't was onze groep aan te zien dat in Vlaanderen de priester nog het centrum, de spil is van de gemeenschap. In Parijs wordt zulks geacht te behooren tot den volmaakt verleden tijd. Wie daar heeft geschreven dat Vlaanderen geen Renaissance heeft gekend, dat bij ons de Middeleeuwen nog ongestoord doorloopen, heeft op vele punten gelijk.
De bussen bassen en toeteren: hop, we zijn weg! Onder de glazen stationshalle uit kruipen de veertien brommende torren de straat op in een lange kronkelende rij.
Het past dat eerst de broedergroet wordt gebracht in de bureelen van het Werk der Belgische Boeren in Frankrijk, rue Lafayette. Hier wordt dus raad gegeven en hulp verleend aan de Vlaamsche boeren die, hopend op een ruimer bestaan, Moeder Vlaanderen vaarwel zeggen en de Fransche aarde met hun zweet gaan bevruchten. Er zijn er die fortuin hebben gemaakt; er zijn er meer, die beter hadden gedaan niet uit te wijken; er zijn er vele, die zwarte sneeuw hebben gevonden. Zoo vaak werd reeds de waarschuwing gegeven: ‘Wijkt niet uit dan noodgedwongen en vraagt dan wijzen raad!’ Het tweede en zeker het derde geslacht van Vlaam- | |
| |
sche boeren in Frankrijk verliest alle Vlaamsch-zijn en vaak ook alle katholiek-zijn. De atmosfeer is er ongunstig voor 't Vlaamsche geloof en de Vlaamsche zeden. Moeten is dwang - en wij krijgen een pint frisch gerstebier, dat ons de toekomst rooskleuriger doet inzien...
- Pakken we geen Amer Picon? vraagt Bert.
- Trekt dat naar het hoofd? wil Gust weten.
- Neen! antwoordt Gommer, naar de teenen en 't zet aan...
Nu naar 't hartje der oude stad, naar I'Ile de France, het eilandje tusschen twee armen van de Seine, met de kathedraal Notre-Dame, ‘een der merkwaardigste juweelen der Fransche Gothische bouwkunst uit het einde der 12e, begin der 13e eeuw’, onderwijst Heeroom, die nu het woord neemt.
Een der Waalsche boeren is in gesprek geraakt met den busconducteur. Ja, uw kathedraal is prachtig, indrukwekkend! Of het binnenzicht ook zoo grootsch is?
- Binnen ben ik nog nooit geweest! zegt hij als van uit de hoogte, met een schamper lachje.
Donker is de kerk van binnen en het duurt een tijdje eer ons oog zich aan de duisternis went, eer al de schoonheid van ruimteverdeeling, bouw-, beeldhouw- en kleurenpracht, tot haar volle recht komt. Statig en gedempt weerklinkt dan door de ijle beuken het Vlaamsche lied van eerbied en geloof: ‘Wij willen God!’
* * *
Terug de auto's in en een ritje gemaakt langs de Halles Centrales - waar in 't seizoen het Brusselsch witloof, de Hoeilaartsche druiven en de kersen van Emmelen verkocht worden -, langs Le Louvre, voorheen koninklijk paleis,
| |
| |
waar thans menigvuldige musea zijn ondergebracht en niet het minst de Vlaamsche meesters schitteren; langs den kunsttuin der Tuileries; over de Place de la Concorde, waar hoog de Obelisk van Louqsor oprijst; voorbij het Grand Palais, het Petit Palais - het eerste wordt gebruikt voor tentoonstellingen, het tweede is het Museum van Schoone Kunsten van de stad - over de Pont Alexandre, een der mooiste bruggen van Parijs met uitzicht op de Quai d'Orsay (met bijhuis te Brussel, zou Cam. Huysmans zeggen).
- 't Zal geen goed weer blijven, meent de President, de zwaluwen vliegen te leeg.
Over het weidsche plein, l'Esplanade des Invalides, komen wij voor het Hôtel des Invalides, waar onder den 105-meterhoogen koepel der kerk Napoleon begraven ligt.
- Een geschikter plaats kon men niet uitkiezen voor iemand die zooveel invalieden heeft gemaakt, meent Gommer.
Een blik geworpen op het oud-oefenplein - le Champ de Mars - en vóór den Eiffeltoren wordt stilgehouden. Onze boeren kunnen niet gelooven wat de busconducteur beweert: dat de vier reuzenpijlers van den toren juist een hectare afbakenen, juist honderd meter van elkaar staan. Ze stappen het af met groote gelijke schreden en werkelijk, 't schijnt uit te komen!
In een groepje van Limburgers hooren wij beweren: ‘Hier kan de toren van Peer gemakkelijk onder door!’
Onze busconducteur heeft een sigaret aangestoken en geeft een grapje ten beste:
Gisteren loodste hij een groep Amerikanen door de stad. Een hunner kende een mondvol Fransch en moest bij elk gebouw weten hoe lang men er wel aan gewerkt had.
- Aan Notre-Dame?
- Zeventig jaar!
| |
| |
- Bij ons kregen ze dat zeker op vijf en dertig klaar!
Aan Le Louvre, zelfde vraag.
- Veertig jaar heeft het gekost.
- Dat zetten ze bij ons op twintig.
Aan de Halles Centrales nogmaals:
- Die stonden er op hoeveel tijd?
- Op één jaar.
- Bij ons hebben ze daar geen drie maand voor noodig.
Bij den Eiffeltoren, vroeg hij weer:
- En hoelang is hier wel aan gearbeid?
- Kijk, zeg ik, ik ben hier dezen morgen voorbijgereden en toen was er nog niets van te zien!
* * *
Over de Ienabrug slibberen we langs het Trocadero, het groote feestpaleis, naar de Place de l'Etoile, een der drukste verkeerspunten van Parijs.
- Ei mij! roept Gommer, een beeld van een uffra en bijkans gevat tusschen twee trams!
Als in een carroussel vliegen wij in den stroom van menschen, auto's en rijtuigen, rondom l'Arc de Triomphe, den triomfboog in 1806 gebouwd ter eere van Napoleon's legers.
- In 1870 zijn de Pruisen met trommels en fluiten, onder den triomfboog doorgetrokken, in parademarsch, maar in 1914 hebben zij onderweg andere gedachten gekregen... uit noodzakelijkheid des middels..., lacht Heeroom.
Onder den triomfboog brandt nu de eeuwige vlam vóór het graf van den heiligen Onbekenden Soldaat. Vandaar die vereering te Brussel voor zijn kameraad. Bert beweert dat ze ook te Parijs een Vlaming onder den steen hebben gestoken! Op Walpurgisnacht had er een die geesten verstaat den Onbekenden Soldaat van Brussel hooren roe- | |
| |
pen: ‘Vliegt de Blauwvoet!’ en die van Parijs had geantwoord: ‘Storm op zee!’ Franco-Belgisch akkoord!
Langs de baan der Champs Elysées, langs de Madeleine, een kerk die meer aan een Romeinsch-Griekschen tempel lijkt, uit den tijd van het classicisme, langs de Opera, waar, hoog te paard, met stugge blikken, de politiemannen het verkeer weten te regelen, geraken wij uit den maalstroom in geruster zoomen en klimmen wij naar de Basiliek van Montmartre.
Hier, hoog boven de drukte van de Fransche wereldstad, wordt het lof gezongen door al de bedevaarders en onze reis verder onder de hoede van het H. Hart gesteld.
Het orgel ruischt. In het licht der flakkerende kaarsen ontcijferen wij het opschrift in de neo-byzantijnsche mozaïek: ‘Gallia devota et poenitens et grata.’
Een priester der bedevaart bestijgt den kansel en predikt over ‘dit heiligdom, op den heuvel nabij Parijs, met zijn vijftig meter diepe grondvesten, hecht gebouwd als de Kerk op Petrus' rots, om getuigenis af te leggen van de liefde, tot God en het H. Hart, van een gedeelte van dit volk. De koepel van St. Pieter gloriet nog boven Rome, boven de puinen van het heidendom. Ook deze tempel zal nog staan als de moderne heidensche beschaving zal weggevaagd zijn en verdwenen in den rook...’
Nu wordt het Magnificat aangeheven.
En bij 't uitgaan speelt het orgel met al zijn trompetten een dreunenden ‘Vlaamschen Leeuw’.
* * *
Intusschen is de avond gevallen en heeft beneden de donkere stad duizend oogen gekregen.
De stad met duizend oogen
Ligt lokkend op de loer...
| |
| |
- Hierboven is 't nog lekkere gezonde lucht! zegt Heeroom, terwijl hij zijn kraag rechtzet om wille van den avondwind.
Beneden ligt Parijs met roode en gele lichtjes, ontelbaar. Gommer is vroeger eens met den koster van Emmelen naar het opera Louise van Charpentier gaan luisteren in de opera te Antwerpen.
- Of ge daar het decor ziet of hier het echte Parijs, 't is krék eender! orakelt Gommer, zoo goed is dat weergegeven!
Langs de roezemoezende boulevards, met goudtoover van wisselende lichtreclames, bollen wij terug naar de Noordstatie.
- Ja, dan is Brussel toch maar een boerendorp! besluit de President.
Rood, oranje, groen roepen langs alle kanten de opschriften Cinema Gaumont - Savon Cadum - Cacao Suchard - Au bon Marché - Restaurant Duval.
- Hoeveel kinderen hebt gij in Parijs gezien? vraagt Heeroom, als wij onder den glazen koepel van de statie binnenrijden.
- Niet op gelet! wordt hem geantwoord.
- Ik wel: drie hoop en al! een aan de hand van zijn moeder, een dat uit een winkel kwam geloopen en een dat aan 't venster zat met zijn pop.
- Daar moeten er toch zijn, oordeelt Gommer, vanwaar zouden anders al die meisjes van boven de zeventien jaar komen: die loopen er met honderden!
Voor de trein zal vertrekken, schiet er nog een uurtje over om in het café van de statie een verversching te gebruiken.
| |
| |
De garçon kent enkele woorden Vlaamsch en is aldra druk aan 't handel drijven in flesschen jenever en likeur. Een bedevaarder mag wel zorgen voor een slaapmutsje.
Gust vraagt een flesch besten cognac en betaalt ze 45 Fransche frank.
- Mij niet bedriegen, hoor! mompelt Gust.
- Ja, daar moet ge voor oppassen, slaat de garçon er uit, mijn vader was nog eerlijk, maar ik ben het niet meer.
Daar wordt eens mee gelachen, maar achteraf is 't gebleken dat de dokter van de bedevaart van denzelfden kellner denzelfden cognac had gekocht voor 25 frank!
En 't is gang naar den trein. Geschilderde ‘juffrouwen’ met koolzwarte wenkbrauwen schuiven lonkend alleen of bij paren, door de massa reizigers.
- Wat denkt ge van 't Parijsche vrouwvolk, Gommer? vraagt de President.
En Gommer antwoordt flegmatiek:
- Ik ben niet bevoegd in de schilderkunst!
Aldra zit ieder weer bij zijn pakken: de trein kan vertrekken en gaan schokken op de wisselsporen van het ringspoor om Parijs.
En het avondmaal? Het is al zoo laat?
Neen, het bestuur der bedevaart zal niet in fout gevonden worden...
In de gang worden geheimzinnige pakken, als apostelijke traditiën van hand tot hand overgeleverd. Onze beurt!
- Asjeblief. Pakje avondmaal!
Wat daar allemaal in zit aan spijs en drank! Wijn en water, brood, vleesch, kaas, koek, suiker, vruchten... Gretig wordt er toegegrepen en gegeten... De oogen glinsteren, de gezichten blinken, de buiken krijgen hun ronding. Ze hebben te veel, de boeren; met den besten wil van de we- | |
| |
reld - en onze boeren zijn van zéér goeden wil op dit punt - kunnen ze 't niet óp krijgen...
- Daar springt een knoop van mijn broek! jammert dikke Gust.
't Zal moeite kosten, maar hij zal ze er nog aannaaien eer hij zich als de anderen ter ruste strekt.
| |
| |
| |
3.
Heeroom wordt het eerst wakker te Dijon met een zucht:
- De Boerenbond denkt toch aan alles. Hij heeft er voor gezorgd dat door de wijnstreek van Bourgogne met den nacht werd gereisd. Het water zou immers in den mond komen bij al die mooi-klinkende, zoet-smakende namen, als Nuits-Saint-Georges, Beaune, Chagny, Macon... en die pijn van schade, terzelfder tijd een pijn van gevoelen, heeft hij ons willen besparen. Merci!
Met de eerste schemering zijn al de bedevaarders te been.
- 'k Heb in mijn droom onze merrie hooren hinniken, geeuwt Gust, en 'k ben er van wakker geschoten.
Als op 't college vroeger naar den lavoir, is het nu gang, beurt om beurt, met den handdoek rond den nek en de zeep in den broekzak, naar de waschplaats.
De zon komt op achter de verre bergen en het morgenlicht ontsluiert een landstreek waar de lente en de wasdom reeds heel wat verder gevorderd zijn dan bij ons. De kerselaars bloeien en alles staat in 't groen! Ons hart gaat open in lentestemming.
Brommend schiet onze trein den 2 Km. langen tunnel in, gegraven onder den berg van Fourvière, waarboven de basiliek van Onze-Lieve-Vrouw is gebouwd. Dit heiligdom zullen onze bedevaarders straks bezoeken: bij mooi, helder weer ziet men van daar hoog den Mont Blanc, waarvan wij hier nog 165 Km. verwijderd zijn.
't Is zes uur - en uitgezocht weer - als, in de statie van Lyon-Perrache, het bevel wordt opgevolgd: ‘Alleman afstappen - reisgoed in den trein laten - de trein wordt bewaakt.’
Een gazettenverkoopster bij den uitgang van 't station,
| |
| |
heeft haar pakken kranten gerangschikt in een kinderwagentje. ‘Waarvoor in Frankrijk de kindervoituurkes gebruikt worden!’ schuddebolt Heeroom. En symbolisch voegt hij er bij: ‘Ja, ja, de pers heeft mede schuld aan de ledige wiegen!’
De priesters spoeden zich voorop om mis te lezen in de hun aangeduide kerken, de bedevaarders volgen om mis te hooren en ter H. Tafel te naderen. Waarna het ontbijt zal worden gebruikt dat te wachten staat in het Hotel Berrier et Millet. En dan, in groepen verdeeld, zal er een bezoek worden gebracht aan de merkwaardigheden van de stad.
Ik heb mede de wacht op den trein. Als we de eerste ronde van den ledigen trein gemaakt hebben en alle deuren met den sleutel op slot gedaan, begint ineens onze trein te rollen, zonder ba noch boe te zeggen. Wat is er aan de hand? Hij rijdt en blijft rijden, de statie uit, de stad uit, over een groote ijzeren brug de kronkelende Rhône over en, midden in het veld, worden wij eindelijk op een zijspoor in veiligheid geloodst. Maar hoe zal de tweede ploeg wachten den weg vinden en ons hier te negen uur komen aflossen?
Een werkman gaat al fluitend van rijtuig tot rijtuig de waterbakken van onze toiletkamers met versch water vullen. Een glazenmaker komt een gebroken ruit vervangen. Dien spreken wij aan:
- Hoever zijn wij wel van Lyon-Perrache-station weggereden?
- Ongeveer drie en een halven kilometer.
Wij hadden het erger verwacht. Iemand van ons moet zich opofferen om te voet dien weg af te leggen en te negen uur aan 't station dien weg terug te wijzen aan de aflossende kameraden.
Strootje getrokken, 't lot valt op Jonas.
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
III. - Ingang der Vaticaansche hovingen met, op den achtergrond, den koepel van St. Pieterskerk.
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
IV. - De puinen van het Romeinsche Forum.
| |
| |
Ik spring de baan op. Wij bevinden ons op een soort viaduct. Hoe er af geraakt? Ik volg een tijdje de sporen naar de stad toe, als een spoorbeambte van uit een wachthuisje of bureel op mij toeschiet:
- Hoe komt gij hier? En waarheen gaat de weg? Uw identiteitskaart, a.u.b.!
Uitleg gegeven, dien hij maar half schijnt te slikken.
- Blijf gerust op uw trein tot op den middag, wanneer hij zal terugkeeren naar 't station. Ge gaat U laten overrijden!
Ik geef toe, steek achteloos een sigaar op, bied er hem een aan.
- Ah! les beaux cigares belges.
De stemming slaat om.
- Als U bij uw gedacht blijft - zie - langs hier is een poortje - dit is de weg en op vijf en dertig minuten staat U voor het station.
Ook op de Fransche hoffelijkheid heeft de rook van een sigaar een weldoenden invloed.
't Is nog maar acht uur: laat ik van de gelegenheid gebruik maken om me te laten scheren.
En om postzegels te koopen; postkaarten heb ik in den trein gereed geschreven.
Aan den Franschen Figaro, die mij opfrischt, vraag ik naar een postbureel.
- Hoekje om, tweede deur links, vindt U een hulpkantoor.
Dat klopt.
- Juffrouw, wil U me zooveel postzegels van 30 cm. geven om deze kaarten voor België te frankeeren?
- Op kaarten voor België moet er een zegel van 1 fr. worden geplakt!
| |
| |
- Pardon, juffrouw, ziet U, het zijn slechts kaarten zonder mededeeling.
- Ik durf ze toch niet aannemen. Bevraag U op een grooter postbureel.
- Goed, juffrouw, maar U kunt mij wel zegels van 0.30 fr. verkoopen.
- Ik heb er geen, Mijnheer.
- Daar hebt U er van 0.15 fr.
- Die zijn voor de klanten. Ik ben vandaag nog niet naar het groot bureel geweest. Vous ne profitez de rien, Monsieur?
Ach ja, daar ligt de hond gebonden: zij verkoopt ook wat anders! Een pakje sigaretten kunnen we altijd gebruiken, al zijn ze vreeselijk duur. Mijn voorraad zal toch niet strekken tot het einde van de reis.
Nu verandert de wind van richting. Ik mag postzegels van 0.15 fr. hebben zooveel ik er maar lust. Ik ben nu klant geworden. En mijn postkaarten, gefrankeerd met fr. 0.30, zal de juffrouw aannemen, al is 't op mijn verantwoordelijkheid. En ik krijg nog een vriendelijk knikje met een zangerig ‘Au revoir!’
In de statie kom ik toe tegelijk met de kameraden die de eerste ploeg willen aflossen.
- Een oogenblik, zegt de statie-onderoverste, de trein zal aanstonds terug binnenloopen. Il arrivera tout de suite.
Ik ken dat Fransche tout de suite en na een half uur, drie kwartier te vergeefs te hebben gewacht, wandel ik de stad in.
Op de mooie Place de Bellecour kuieren de bedevaarders bij groepjes en hebben deugd van hun pijpke en het schoone weer, blij hun beenen te kunnen rekken na het lange gedwongen zitten.
| |
| |
Het groepje van Emmelen is uiteengeslagen. Gommer zit alleen voor een café een cognacske te pakken:
- Boven op den berg was er wel een schoon uitzicht, doch er hing mist daar hoog! Een nevel die belette ver te zien en het panorama zeer begrensde.
Gommer loopt nog even de primatiale kerk van Sint Jan binnen waar een ingewikkeld uurwerk-mekaniek, ‘zooals ze er nu geen meer maken’, zegt Gommer, niet alleen seconde, minuut en uur, maar ook dag, maand, jaar, zonneen manestand, enz. aanwijst.
Ik loop nog even naar het Museum om in de trapzaal de muurschilderingen van Puvis de Chavannes te bewonderen - Le Bois sacré cher aux Arts et aux Muses, Vision Antique en L'Inspiration chrétienne - en te half twaalf sta ik terug in de statie. Nog geen trein te zien! Verloren tijd, zoo voor de eerste als voor de tweede wachtploeg.
Eindelijk stipt te 11.55 u. doet hij plechtig zijn intrede onder den statiekoepel. Ieder bedevaarder krijgt zijn pakje voor het avondeten. Niemand ontbreekt. Alleman is op zijn post, alles in de klink! Nog zes minuten en we zijn weg...
- Goede duiven, zegt Gommer, ze hebben allemaal hunnen kijker teruggevonden. En meteen schiet hij zijn schoenen uit en trekt zijn pantoffels aan ‘lijk 's Zondags na 't lof.’
|
|