| |
| |
| |
Roma est patria omnium fuitque.
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Heeroom gaat naar Rome.
1.
HEEROOM zat aan de koffietafel, was met zijn eitje reeds klaar, en mopperde omdat de postbode, bij die reuzelende sneeuw, zoolang op zich liet wachten.
Juffrouw Eugenie, 't begijntje dat Heeroom in zijn ouden dag een liefderijken oppas bezorgt, kwam met den koffiepot uit de keuken getrippeld:
- Nog eens inschenken, Meneer Pastoor?
- Asjeblief, Uffra Eugenie, en loop dan eens kijken of ge hem nog niet ziet aankomen.
- Den facteur?
- Wien anders, Uffra Eugenie? 't Gaat naar negen uur!
- Ik hoor wat aan de bus! Ja, ja, hij is 't!
Toen Heeroom een oogslag had geworpen op de groote titels van de eerste bladzijde van de krant: Het Verdrag tusschen den Paus en Mussolini definitief onderteekend, liet hij de ingeschonken koffie staan, sloeg een kruis en schoffelde de trap op naar zijn werkkamertje, terwijl hij riep tot Eugenie in het keukentje:
- Uffra Eugenie, dezen voormiddag moeten ze mij gerust laten, ik ben voor niemand thuis.
En met zijn van jicht bevende hand schreef hij voor het plaatselijk blad het hoofdartikel - waarop hij nu nog fier is - dat ik hier laat volgen:
| |
| |
| |
De Oplossing van het Romeinsche Vraagstuk.
Het is alsof de Voorzienigheid dit jaar, waarin Pius XI zijn gouden priesterjubileum viert, heeft willen uitkiezen om de verzoening te bewerken tusschen het Vaticaan en de Italiaansche Regeering.
Het onrecht, dat den H. Stoel werd aangedaan in 1870, toen de Pauselijke Staten werden geroofd om Rome te maken tot de hoofdstad van het ééne Italië, dit onrecht is hersteld!
De Vlamingen, die in den loop der eeuwen altijd door hun trouw aan de Pausen hebben uitgeblonken, jubelen mede hun blijdschap uit, bij de gelukkige oplossing van de Romeinsche Kwestie, een gebeurtenis die over de gansche wereld den grootsten weerslag heeft gevonden.
* * *
Wat is de Romeinsche kwestie eigenlijk geweest? Hoe is ze ontstaan en wat was haar verloop?
Door ‘Romeinsche Kwestie’ verstond men den toestand op gespannen voet tusschen den H. Stoel en de Italiaansche Regeering, ten gevolge van de overweldiging der Kerkelijke Staten door de Piëmonteesche troepen, waardoor aan de Pausen de noodige vrijheid om hun geestelijke zending te vervullen werd ontnomen.
Sinds meer dan tien eeuwen immers was de Paus onafhankelijk wereldlijk souverein en in de wereldlijke verhoudingen, zooals zij bestonden, moest hij het ook zijn om zijn hooge geestelijke taak onbelemmerd en onverdacht te kunnen uitoefenen.
Deze vrijheid en onafhankelijkheid waren vernietigd.
De offervaardigheid en de heldenmoed der Pauselijke Zouaven, (waaronder vele Vlaamsche jongens) onder het
| |
| |
opperbevel van generaal Lamoricière toegesneld om tegen de onrechtvaardige overweldiging te strijden, mochten niet baten. De troepen van Garibaldi sloegen een bres bij de Porta Pia en overweldigden Rome, nadat Pius IX, om nutteloos bloedvergieten te vermijden, bevel had gegeven den strijd te staken.
Pans Pius IX aarzelde niet voor de gansche wereld protest aan te teekenen tegen hetgeen hij noemde een ‘groote heiligschennis en een schreeuwend onrecht’.
De Italiaansche Regeering zelf moest het gepleegde onrecht erkennen en zocht in 1871 den toestand goed te maken door eenige toegevingen, vermeld in de zoogenaamde ‘garantiewet’ van 13 Mei 1871.
Twee dagen nadien, in de encycliek ‘Ubi nos’, wees Paus Pius IX de aangeboden waarborgen af en verklaarde ze onvoldoende om vrij en zonder belemmeringen het gebruik van de door God aan den Paus van Rome gegeven macht te handhaven en de voor de Kerk noodzakelijke vrijheid te bewaren. Hij steunde zijn protest op een indrukwekkend betoog, schreef de houding voor door de burgers van Italië en de Katholieke vorsten tegenover den overweldiger aan te nemen en verkoos zich in het Vaticaan op te sluiten om niet de macht van den Staatsroover te moeten erkennen.
Heel de Katholieke wereld stond aan de zijde van den Heiligen Vader, en gaf getuigenis van liefde en gehechtheid aan den Pauselijken troon. De Katholieken zorgden er tevens voor om door den ‘St. Pieterspenning’ aan den Paus, opvolger van St. Pieter, de geldmiddelen te verschaffen noodig voor het bestuur der Kerk.
De verschillende Pausen die na Pius IX aan het Hoofd der Kerk kwamen, Leo XIII, Pius X, Benedictus XV en de huidige Paus Pius XI, bleven het standpunt van Pius IX
| |
| |
handhaven, lieten geen gelegenheid voorbijgaan om tegen den bestaanden toestand protest aan te teekenen en verkozen hun gevangenschap in het Vaticaan boven de welwillende bescherming van den Koning van Italië. En de gehechtheid van het Katholieke Volk aan den Paus bleef onwrikbaar!
* * *
De Italiaansche Regeering, bijzonder sedert het einde van den wereldoorlog, ging inzien dat die toestand niet te wettigen is en dat de Paus onafwijsbare rechten en plichten heeft, waaraan hij nooit zou verzaken.
Door toedoen van Mussolini werden sedert een paar jaar met het Vaticaan onderhandelingen aangeknoopt om aan de netelige ‘Romeinsche Kwestie’ een oplossing te geven. Die besprekingen hebben geleid tot een politiek verdrag, tusschen de Italiaansche Regeering en het Vaticaan, dat de Romeinsche kwestie oplost en uitschakelt; een concordaat dat den toestand van den godsdienst en van de Kerk in Italië regelt; een overeenkomst, waarin de Souvereiniteit van den Paus wordt erkend en de financieele betrekkingen tusschen den Heiligen Stoel en Italië geregeld. Dit verdrag werd verleden Maandag 11 Februari 1929 te 12 u. onderteekend door twee gevolmachtigden van den Paus, en drie gevolmachtigden van de Italiaansche Regeering.
Heel de Katholieke wereld jubelt om de erkenning van 's Pausen rechten. Uit alle landen worden telegrammen van gelukwenschen aan den Paus toegestuurd, waarin Koningen en geloovigen uiting geven aan hun vreugde en hun kinderlijke onderdanigheid. Zelfs in niet-Katholieke middens, bij Protestanten en andersdenkenden, wordt deze gebeurtenis met blijdschap vernomen. Nooit is meer gebleken de invloed en de macht van het Pausdom over de geheele wereld!
| |
Veteraan.
| |
| |
Terwijl hij dit opstel neerpende, voelde de veteraan zich weer jong worden. Een voornemen priemde in zijn geest, een plan rijpte, en toen hij dit artikel in de keuken voorgelezen, en Uffra Eugenie het ‘allemachtig schoon en geleerd’ bevonden had, vroeg hij haar plots, ‘op de vrouw af’, zooals dat in zijn aard lag:
- En wat zoudt ge er van peinzen, als ik op mijn negen en zestig jaar ook nog naar Rome trok om den Paus-Koning te groeten en Viva il Papa Re te roepen?
- Dat Meneer Pastoor nog sterk genoeg is om tegen zoo'n stootje tegen te kunnen. Mijn zegen daarover, maar 't moet een trein met kussens zijn.
- Dat gaapt gelijk een oven, Uffra Eugenie; in derde klas werd mijn oude karkas uiteengeschokkeld. Als 't God belieft en het Maandag wat beter weer is, ga ik mijn ouden vriend Marus Soete, den President van de kerkfabriek van Emmelen opzoeken; krijg ik met hem akkoord om samen de reis aan te steken - wij zijn vroeger nog samen op route geweest: 't is een beste kameraad op de baan! - wel, Uffra Eugenie, dan zult ge heel in 't kort het valieske mogen van den zolder halen.
| |
| |
| |
2.
Den Maandag daarop was 't schoon weer.
De sneeuw kraakte onder den voet na een felle nachtvorst, maar 't zonneke tintelde op de witte velden en 't stoofke brandde gloeiend in het Kempisch trammeke dat Heeroom, den veteraan, jong van hart, naar Emmelen voerde.
Bij den President viel Heeroom met de deur in huis en van wat hij daar zou vinden had hij zich alle tooneelen voorgesteld, behalve wat hij er vond.
Achter de Leuvensche stoof stond het achttienjarige Fientje, de oudste van Marus' zeven dochters, met den tip van haar voorschoot aan haar van tranen blinkende oogen te wrijven, en haar nog van gisteren in bekken staanden, weelderigen bruinen haarbos gansch in de war te sturen. Bij de tafel, insgelijks niet op zijn gemak, met een schaduw over zijn gelaat, hield zich koest Bert van den hengstenboer, een twee en twintigjarige jonge kerel, de eenige zoon van de eenige groote hoeve op het dorp. En te midden, met de handen op den rug, wandelde weg en weer de President, hoewel in zijn rood baaien slaaplijf, zoo plechtig als ging hij met de schaal rond in de kerk.
Geen uitroepingen van blije verrassing weerklonken.
Heeroom rook lont, bleef een oogenblik staan met halfopen mond, het hoofd op zij gehouden:
- Als een hond in een kegelspel, geloof ik...
- Integendeel, Meneer Pastoor; gij komt als geroepen. Fientje, hang Meneer Pastoor zijn hoed en kapoot eens weg; zet u bij 't vuur, Meneer Pastoor: wij zullen dit eitje maar voortpellen, met uw goedvinden.
| |
| |
Bert en Fientje kwamen verlegen Heeroom een hand geven. Heeroom knikte de jongelui vriendelijk toe - hij had ze beiden nog gedoopt en onderricht in den catechismus - maar keerde dan zijn oud wezen spoedig weer naar den President om te vernemen wat look er in de meersch was.
De President hernam zijn statigen stap weg en weer en exposeerde den toestand van zaken, terwijl Heeroom, bij 't vuur gezeten, handen en aangezicht koesterde aan de deugddoende straling:
- De boeken liggen zóó: sinds een maand of zes hebben deze twee jongelieden met malkander kennis aangeknoopt. Ik heb daar niks tegen. Ze hebben mij gekend: Bert is me komen vragen of hij Zondags mocht komen buurten. Ik heb er met zijn vader over gesproken. Kort, daar valt niets op te zeggen.
Maar nu werd gisteren Moldernethe-winterkermis gevierd. 't Schuifeltje zet een ruime ronde tent en plant daarop een grooten Vlaamschen Leeuw. Ja, dat trekt het jonge volk. Van in den voormiddag, schijnt het, was de tent vol om te barsten. Na den noen komt Bert volgens gewoonte goedendag zeggen, en als we zoo een uurtje gepraat hebben, vraagt hij of hij met Fientje niet eens naar de tent mag gaan kijken. Ik antwoord: ‘Bert jongen, ons Fientje zet daar geenen voet binnen, ge zult me later daarvoor dank weten. Wat zegt gij, Meneer Pastoor? (Heeroom knikte met overtuiging.) Gij, Bert, wilt gij met uw kameraden daar een pint gaan drinken, doe wat ge niet laten kunt, maar blijf er niet lang en ga liever in den vroegen avond dan in den nacht.’ Ons Fientje heeft hem dan nog wat aan 't lijntje gehouden maar op 't laatst is hij toch geschoven.
Nu verneemt ons Fientje dezen morgen aan de kerk van
| |
| |
haar vriendinnekes - die haar dat natuurlijk niet vlug genoeg en met wat een leedvermaak! konden vertellen - dat Bert zich gisteren avond, o zoo goed! heeft geamuseerd: gedronken, gezongen en gedanst! en eerst laat met zijn kameraden naar huis is getrokken. Daar moet bij hem toch iets geknaagd hebben, anders stond hij hier zoo vroeg niet op den vloer om zijn pad schoon te vagen. - Nu gij, Meneer Pastoor!
De President keerde zich om en bleef staan; Fientje beet op haar lip en slikte een snik weg; Bert wilde zijn woordje plaatsen, maar wachtte nu op het ingrijpen van Heeroom.
- Laat mij eerst een vraagske stellen, zei Heeroom; zijt gij naar de tent gegaan, aangetrokken door de Vlaamsche vlag, of getrokken om te dansen?
- Alle twee, mijnheer pastoor, 't was kermis!
- En hoeveel keeren hebt ge eigenlijk gedanst?
- Vijftien, twintig dansen!
- Met een kameraad, of... met een Fientje?
Hier schoof Fientje het antwoord tusschen beiden: ‘Meest altijd met Rozeke van den koetsier!’
- Omdat ik de nieuwe dansen wilde leeren, en dat Rozeke die best kent! zei Bert onverlegen.
- Was het eer om te leeren of meer om met Rozeke te dansen? vroeg Heeroom.
- Om te leeren, antwoordde Bert beslist. Was Fientje mee geweest, dan had ik naar Rozeke niet omgezien. Gij gaat toch wel begrijpen.... Hier liep Bert's welsprekendheid plots dood en Heeroom neuriede op de wijze van Peter Benoit:
‘Wij dansen om te leeren...’
Bert lachte niet, Fientje zou niet gaarne, maar de President kon een monkel niet weerhouden.
| |
| |
- Ik vind, zei Heeroom samenvattend, dat er alles samen genomen geen reden is om daaraan nog veel Vlaamsch te verspillen. Bert heeft openhartig gebiecht, hij heeft berouw, en als penitentie ga ik hem opleggen: een bedevaart naar Rome te doen... Is die penitentie zwaar genoeg, Fientje? Dat was die van de groote zondaars in de Middeleeuwen!
Fientje, Bert noch de President wisten goed hoe zich aan te stellen. Waar wilde Meneer Pastoor eigenlijk naartoe?
- Ik zal u een lichtje geven, hernam Heeroom; ik ben naar Emmelen gekomen om den President te vragen of hij niet mee naar Rome gaat dit jaar. Met al wat er in den lesten tijd gebeurd is... gijlie leest ook de gazet... hier zie, bestudeer het hoofdartikel eens van de Gazet van Herenthals... En nu Bert bijkans van de familie is - niet waar, Fientje? - zou ik dien ook gaarne meenemen. 't Is nog zoo gemakkelijk, een jonge kerel bij 't gezelschap.
- Daar zal ik eerst met vader moeten over spreken, opperde Bert, blij dat de zaak over een anderen boeg werd gegooid.
- En ik met onze Rezien, zei de President. Ik zal ze eens gaan roepen: ze is er daar straks met heel den hoop van door gemuisd, toen Bert binnenkwam en ze hoorden dat 't niet juist zat...
Toen de President de deur uit was en Fientje hem nawilde, hoestte Heeroom haar terug: ‘Zegt, geeft gijlie getwee malkander eens vlug een hartelijken pieper; rap, ik zal me omdraaien...’
Bert was er als de kippen bij om Fientje den eersten stap te sparen...
- Ja, deed Heeroom luisterend, een dubbele klap! Dat is in orde! En gelijk kinderen doen als ze piepenborg spelen, riep Heeroom door het huis: ‘Ge moogt komen!’
| |
| |
Fientje kon nu niet meer blijven mopperen. Bert wilde afscheid nemen: ‘Meneer Pastoor...’
- Ik kom na den middag bij ulie koffiedrinken en van uw vader vernemen dat ge mee moogt gaan... En ge moet gijlie maar maken dat ge met Baafmis getrouwd zijt...
| |
| |
| |
3.
Toen de President Heeroom dien avond naar de tramstatie vergezelde, was alles in de plooien gevallen. Bert mocht mee naar Rome en zijn vader, Boer Mortelmans, had Heeroom wel op 't hart gedrukt dat hij een stootje zou helpen geven om 't huwelijksbootje maar spoedig van wal te gooien... Achttien jaar voor een ernstig meisje als Fientje was oud genoeg...
De President had het met Rezien kunnen vinden om ook mee te gaan. En nu vertelde hij aan Heeroom dat hij met Bert zoo in zijn schik was! Zeven dochters rijk zijn en de oudste zoo goed kunnen afzetten aan een flinken boerenzoon! Zelf had hij er zich ook bovenop gewerkt met zijn groenten en zijn serren, dat is 't zeggen niet, maar zeven dochters onder Gods zon hebben loopen, zeven!...
- Ge moet Mussolini dank weten, zei Heeroom. Zonder Mussolini, geen verdrag met 't Vaticaan; zonder verdrag, geen bezoek van mij vandaag aan Emmelen; zonder mijn bezoek, misschien een definitieve breuk tusschen Bert en Fientje... Ik geloof met de Italianen dat Mussolini waarlijk de man van de Voorzienigheid is.
Het trammeke floot.
- Meneer Pastoor, gij neemt dan alle noodige inlichtingen...
- Ik zorg voor alles. En dan kom ik nog wel eens over om samen met u en Bert de laatste schikkingen te treffen.
- Dag, Meneer Pastoor!
- Dag, President! En leve Mussolini!
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
I. - De Scheeve Toren te Pisa.
| |
[pagina t.o. 17]
[p. t.o. 17] | |
II. - Het Coliseum te Rome.
|
|