Eer Vlaanderen vergaat
(1999)–Jozef Simons– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
IPessimisme is: geen taak meer vinden. Gedurende de weken die volgden, kon het harde werk dat de kanonniers te verrichten kregen, het schrijnend leed bij Florimond verdoven. Ze moesten een nieuwe, grote en stevige dekking aanleggen: van 's morgens vroeg tot laat op de dag groeven ze diep in de grond, haalden kepers en cement en stenen aan en bouwden kruipgangen met dennen halfhouten. Uiterlijk was Florimond geheel bij zijn werk, omdat hij niet wilde laten merken wat binnen in hem omging. Hij scheen geheel op te gaan in de arbeid en hield slag met de kloekste handwerkers, tussendoor een liedje meefluitend of meezingend en gevat antwoordend op de kwinkslagen van de mannen. Maar in zijn binnenste was het anders. Vruchteloos had hij gewerkt, gedroomd en gehoopt voor Vlaanderen. Vruchteloos had hij voor zichzelf een liefdedroom gekoesterd. Hij kon niet inzien waaraan hij in de toekomst nog met hart en hand ten arbeid zou gaan. Alles was tot één puinhoop ingestort. En 's avonds, bij een flikkerend kaarsje, in een bui van moedeloosheid, schreef hij, met trage hand, zijn testament. Op 25 september stond hun dekking kant en klaar: ze hadden er water en bloed bij gezweet. En toen kwam plots het telefonisch bevel, kort: ‘Verhuizen!’ Alweer vruchteloos gearbeid! Ze moesten hun kanonnen opzetten op een oude verlaten stelling, in een weide achter een eikenkant, een halve kilometer links. Ze wroetten twee dagen en twee nachten. Kwart voor twaalf mochten ze eindelijk ter ruste gaan. Ze vielen, doodop, als stenen, in een droomloze slaap. | |
[pagina 142]
| |
Om halfdrie liep de adjudant, een Gentenaar, van dekking tot dekking, de mannen opkloppen: ‘Aux pièces avec les deux masques! En uitgeslapen zijn, mannen, en welgezind, en van katoen geven zoveel ge kunt. 't Is groot offensief. Wij gaan g... verdomme recht naar Gent! En veel watten vragen aan de brancardier om in uw oren te stoppen want, milliard de nom de d..., 't zal een concert zijn van alle duivels!’ De mannen wreven hun ogen uit, stonden in een vloek en een zucht klaar, zo fris, zo arbeidswillig als nooit tevoren. Ze gingen naar huis! Na vier jaar! ‘Kleermaker! En van Laar! Begint al maar - op uw gemak - gasgranaten bij te halen uit de abri. Veertig liggen er gereed bij 't stuk. Maar het is “tir à volonté!” zoveel we willen, zolang we kunnen. Niets dan gas - tot de Fritzen ervoor bedanken en het aftrappen! Nom de d...! Nom de d...!’ Buiten regende het, een zwaarplassende regen, waaraan geen eind was te zien. De lucht was zwart, zonder één ster. Maar over de doorweekte, verwilderde weiden en velden, voor en achter, links en rechts, kropen glimwormen bij tientallen: allemaal lantarentjes met een loodrechte lichtstreep op donker glas, de ‘points de repère’ van de kleine kanonnen, die ergens tegen een tronk werden opgehangen of opgestoken aan een staak. God! Wat stonden er kanonnen! ‘Kef,’ deed een kleine vijfenzeventiger, die 't aanvalsuur aangaf. ‘Feu!’ klonk het overal uit honderden monden. En over de ganse lijn barstte het los, oorverdovend, van achter Ieper tot aan de zee, een waanzinnig trommelvuur waarbij horen en zien verging. De kleine kanonnen, bij honderdtallen, keften als troepen dolle honden; de 120ers en de zware stukken braakten dat de lucht daverde en de grond scheen te waggelen. En wat een vuurwerk van flitslichten, waaierlichten, likvlammen, opschietende vuurpijlen, rosse, lichtwitte, blauwe, donkerrode!... De mannen, zonder hun bezinning te verliezen, werkten, schoten zo vlug het maar gaan wilde, zot van licht en geluid, jubelend: ‘Ze trappen het af, de Fritzen. Ik zeg dat ze 't aftrappen! G... verdomme! G... verdomme!’ Florimond, met een sigaret in de mond, verrichtte werktuige- | |
[pagina 143]
| |
lijk zijn arbeid, achter de kleermaker aanstappend door de weke weidegrond, telkens twee granaten sjouwend van het hokje naar het kanon. De dag kwam in de lucht, de regen plaste aldoor, en nog altijd was het ‘tir à volonté’ met dezelfde elementen. Eindelijk, om acht uur, klonk het: ‘Allongez le tir!’ en moesten ze ook vertragen. Het front was doorbroken: de Duitsers begonnen de aftocht over gans de Belgische linie. Die dag bleef de regen maar neerstorten als moest het een zondvloed worden. De volgende morgen was het over en de mannen wezen mekaar hoe de kabelballons waren vooruitgeschoven. Ze gingen naar huis! Tussen de regenvlagen door ronkten de vliegers bij hele zwermen. De kapitein kwam aan de mannen tonen, op een militaire kaart, hoever de vijand reeds teruggeslagen was. Zij hadden nu niet meer te schieten; hij was al buiten 't bereik van hun geschut. En de kabelballons schoven altijd maar voort langs heel de linie. 's Namiddags moesten ze nieuwe schietvoorraad indoen van vrachtlorries, die met hele stoeten langs de wegen reden. De derde dag kwamen hun eigen tractors de kanonnen aanpikken en tegen de avond ging het voorwaarts. De regen hield op, en een stuk diepblauwe hemel sloeg open, waarin de sterren schitterden. Langs de maan-belichte wegen, met een sigaret in de mond, stapten lichtgewonde piotten naar het achterfront, met verbonden arm of hand of hoofd - licht van harte, stralend van geluk, omdat ze ervanaf waren. Waar de batterij pleisterde, kwamen die lichtgekwetsten bij de rokende veldkeuken koffie vragen, en vertellen... Hoe Diksmuide gevallen was, de witte vlag op de maalderij, de fameuze ‘minoterie!’ 't Waren verse Duitse troepen die er lagen, goed gekleed en overvloedig van mondvoorraad voorzien. Ze hadden er beste sardienen en lekker bier gevonden in de dekkingen. Een had de brieventas opengemaakt van een gesneuvelde postbode. En hij toonde minnebrieven van Belgische meisjes aan ingekwartierde Duitse soldaten. | |
[pagina 144]
| |
Een cyclist had van een Duits krijgsgevangene, een student uit Kiel, ‘De Noodhoorn’ van René de Clercq gekregen en een bundeltje gedichten van Guido Gezelle! Een ander piot vertelde hoe zijn kameraad te Staden in een Duitse dekking kroop, de handgranaat werpensgereed - en hoe hij er stootte op zijn moeder, die erin gevlucht was. Een gewonde sergeant herkende Florimond van op de Vlaamse vergaderingen en opperde: ‘Is 't nu niet het ogenblik voor de Vlamingen om een brief te schrijven aan Wilson, met het oog op de vredesonderhandelingen?’ Bij Ieper pleisterden ze verscheidene dagen. Toen ging het weer verder over Zonnebeke tot op 't slagveld bij Passendale. Hier hadden twee grote volkeren gestreden. Verwoesting en barre verlatenheid! De ene granaatkuil naast en in de andere, onbegraven lijken, dode, reeds stinkende paarden, kruisjes overal, Duitse en Engelse graven, ook enkele Belgische. Een Engelse Tommy, het hoofd van de romp gescheiden - een grijnzend doodshoofd. Dekkingen vol geweren, Duitse helmen, dekens, ijzerdraad, gestold bloed... En daarover een stralende oktoberzon. | |
IIDaar werden ze opgebeld, om naar een andere sector te rijden. 't Was een toverachtige herfstnacht: de maansikkel wierp een glans af die de nacht helder doorlichtte. Voor de eerste maal ging de tocht door ongedeerde stadjes, als Izegem en Emelgem. Wonderschoon, die onverwoeste labeurlanden te zien liggen in de nachtklaarte, met hun regelmatige voren, velden afgewisseld met groene weiden en houtkan-ten. Een genot, de ongehavende bomen te zien staan, beuk en eik en populier, met hun ongerepte kruinen in herfstdos. Tegen de morgen landden ze aan te Ingelmunster, waar ze mochten slapen in een warme paardenstal. De volgende morgen, voor de dageraad, blies weer de trompetter. | |
[pagina 145]
| |
Opstaan, de tractors laden, de kanonnen aanschakelen, koffie - en daarna vooruit door Ingelmunster, Oostrozebeke, tot bij Marialoop. In een holle weg werden de stukken tegen de haag getrokken. 't Was zondag, en in de gelagzaal van een herberg droeg een aalmoezenier de mis op en predikte een gelegenheidssermoen voor de ‘verloste burgers.’ Na de mis moest Florimond met zijn vriend de cyclist op verkenning uit, noord-oostwaarts, naar de nieuwe frontlijn toe. Dik lagen er de lijken van Belgen en Fransen. Een piepjong piotje met bruingebrand gelaat, ogen en mond wijdopen, lag als een kat ineengerold in een kleine trechter, door een lichte granaat geboord tussen de kromgebogen staven van een decauvilleke. Florimond wou barmhartig die gruwelijk-openstaande ogen dichtduwen, maar omdat het niet meer ging, lei hij een gevonden helm over het bruine gezicht. Op een hoog huis, dat tot observatiepost had gediend voor het Duitse veldgeschut, stond in grote witte letters geschilderd:
O, wie die Tage verblüh'n!
Achter een lange haag legden Franse brancardiers een kerkhof aan; een eindje verder waren Belgische militairen graven aan 't delven voor negen in linnen gewikkelde lijken. Een aalmoezenier haalde, een voor een, uit zakken en ransel, horloge en brieventas, en wat voor maag en vriend nog een dierbare herinnering kon worden geacht, en maakte een pakje dat aan de familie zou worden gezonden. Bij een kromming van de steenweg hield een cyclist stil: ‘Ik moet nog even verder,’ zei hij, ‘keer gij maar liever terug. Hier begint de gevaarlijke zone. Soms durft Fritz nog salueren! Wilt ge even mijn ransel opgeven?’ Terwijl de cyclist zijn ransel van zijn fiets losriemde - pang! - ontplofte een kleine schrapnel vlak boven hun hoofd. En eer de ontploffing kraakte, stuikte Florimond voorover met een rochel in de keel. De cyclist voelde bloed in zijn eigen hals lopen - hij had een lichte schram boven het oor - en wenkte van ver de uitkijkende aalmoezenier, die aanstonds toegelopen kwam. Ze knoopten het vest van de gewonde los: hemd en baai ston- | |
[pagina 146]
| |
den al vol bloed, een grote schrapnelscherf was in zijn borst gedrongen. De aalmoezenier gaf hem de laatste absolutie. Spreken kon Florimond niet meer. Hij stootte een onverstaanbaar gezucht uit, bracht zijn hand aan de mond. Drinken! De cyclist ontstopte zijn koffiebusje, boog zich voorover, doch toen hij het tuitje aan de mond van de gekwetste wilde zetten, liet deze zijn hoofd opzij zakken en gaf de laatste snik. ‘Proficiscere, anima christiana...’ Vertrek, christelijke ziel... De cyclist bracht het treurige nieuws op de batterij. Rik Stijman, geholpen door de mannen van 't stuk, werkte tot laat in de nacht aan een kist en een kruis, en 's anderendaags begroeven ze hun gevallen makker in stille eenvoud. | |
IIIFlorimond was dood. Die mare had luitenant Broeckx al vroeger bereikt en diep getroffen. Enkele weken later, in de kerk van Kruishoutem, overhandigde de aalmoezenier die de gevallene had bijgestaan in zijn laatste stonden, hem een briefomslag uit Florimonds portefeuille: ‘Voor Luitenant Broeckx.’ Jan spoedde zich naar buiten, zocht een veilig plekje in een dennenbosje, waar een Frans korps zijn tanks had schuilgezet, en brak de omslag open. Er was een tweede omslag, waarop stond geschreven: ‘Ik verlang dat mijn goede vriend Jan Broeckx dit mijn testament zou lezen om het daarna te overhandigen aan mijn vader.’ Zijn testament! Arme, schone jongen! Jan haalde de losse bladen uit de omslag en las:
Quand je ne serai plus...
Indien ik vallen moet in de loop van deze afschuwelijke, mensonterende oorlog, zo zal ik gaarne terug naar God gaan - Zijn wil geschiede! - en sterven met een glimlach op de lippen, omdat ik drieëntwintig jaar heb genoten van een geluk zonder schaduw. Blij- | |
[pagina 147]
| |
moedig wil ik mijn bloed storten voor mijn volk, en voor de eer van onze naam... Mijn geweten verwijt mij geen enkele zware fout noch lafheid: deze oprechte bekentenis, mijn dierbare ouders, in het aangezicht van de dood, moge U geruststellen. Ik betreur dat ik niet kon ingelijfd worden bij het voetvolk, omdat men daar het meest lijdt, omdat daar het voorbeeld het meest nodig is, de meeste vruchten afwerpt. Ik had nog zoveel willen doen voor het Vlaamse volk, dat ik zo innig heb lief gekregen, doch de omstandigheden hebben het niet gewild.
Jan Broeckx kon zijn tranen niet weerhouden, daar was iets in zijn hart dat brak.
Toch hoop ik dat ik aan de spreuk ‘Adel verplicht’ niet te kort ben gekomen, en dat ik onze schone familieleuze ‘Ik diene’ niet onwaardig ben geweest. Weent niet over mij, mijn goede vader, mijn lieve moeder, maar gedenkt uw zoon in uw gebeden. Is het Gods wil dat ik jong sterven zal, zo onderwerp ik mij niet alleen met berusting, doch met vreugde. Gaarne offer ik mijn leven op aan God, voor vrijheid en voor recht. Innig omhels ik U, mijn lieve vader, U, mijn goede moeder, mijn broers en zusters: Marie-José en Paul, Aline en Ryclof. In de hemel zullen wij elkaar weervinden. Ik wens hun alle geluk, dit ene voornamelijk: te mogen leven in vrede, en lang hun dierbare ouders te mogen behouden. Groet allen die mij enige liefde of belangstelling hebben toegedragen. Ik vergeet hen niet. Aan U allen, aan allen, die mij dierbaar zijn, vraag ik uit de grond van mijn hart vergiffenis voor wat ik ten opzichte van wie ook zou kunnen misdaan hebben. Ik vergeef van ganser harte allen, die menen mij enig kwaad te hebben gedaan. Dit ene wou ik U wel op het hart drukken: wij, hogere standen in Vlaanderen, weten niet meer waar onze plicht ligt ten opzichte van ons volk. Laten we te midden van ons Vlaamse volk gaan staan: het zal ons zegenen en wij zullen ons gelukkig voelen als na een volbrachte plicht. O, mijn broeders, en gij ook, mijn zusters, die de jeugd voor U hebt: weest van uw volk, weest één met uw volk. Daar is maar één Vlaanderen. Schrijft op mijn graf, in 't Vlaams, wat ik u bidden mag: | |
[pagina 148]
| |
Hij stierf in vrede met God,
Voor Recht en Vrijheid.
Leve Vlaanderen!
Mijn lieve ouders, broers en zusters, verwanten en vrienden, hartelijk omhels ik U allen ten afscheid.
Aan U, mijn wapenbroeders, een laatste vaarwel!
Jan zat te snikken. Zouden de hogere standen gehoor geven aan die edele roep? Leve Vlaanderen! Zijn aandacht werd getrokken door een ruiter, wiens paard, bij de omdraai, schrok voor een Franse tank. 't Was een Belgisch officier, wiens voet, bij 't steigeren van zijn rijdier, uit de stijgbeugel geschoten was, en die hem er niet weer in kon krijgen. Een piot slenterde daar ergens langs de weg. ‘Hélà! Espèce de nègre blanc! Mets un peu mon pied dans l'étrier!’ ‘Kan niet verstaan, commandant!’ Een ratelend gevloek! - ‘Hier gij! voet in étrier - uw naam - uw carte d'identité - 't is ik information zal neem - 't is gij Frans verstaan, 't is gij nom de d... den bak invlieg. Sale Flamin!’ |
|