Het onscheidbaar drietal redenwezens verlichting, deugd en tijd
(1799)–Arend Fokke Simonsz– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Beknopt overzicht over den aart der schertsrede, en derzelver classen en soorten.Onder de voortbrengselen der Poëetische Literatuur betrekt men ook, niet ten onrechte, de Schertsrede, wijl dezelve voornaamentlijk op de kracht van zinnelijke voorstelling, het wezen der dichtkunst, rust. - Deze naam Schertsrede is slegts een algemeene kunstnaam van het geslagt, dat in twee rangen of classen verdeeld wordt, naamlijk de Satire of het Hekelschrift, en de Ironie of verbloemde schrijfstijl. Beide deze schrijfwijzen worden door hen, die zaak niet volkomen doorzien en onderscheiden, ligtelijk onder een verward, wanner zij de Ironie maar al te dikwijls met den min of meer onvriendelijken naam van Satire bestempelen, daar ondertusschen het onderscheid dat 'er in beide vakken der Schertsrede ligt, aanmerkelijk groot is. | |
[pagina 8]
| |
Veel zouden wij, ontzagen, wij niet uw lieder aandagt te zeer door woordsäfleidingen te vermoeijen, kunnen bijbrengen, van het onderscheid dat 'er gevonden wordt tusschen de aloude en in derzelver eersten ooirsprong Godsdienstige Satyrikoi of Satyrspelen der Grieken, waar in zij het Arcadisch leven der Boschgoden, en van het gevolg van den God Bacchus, ter zijner eere en op zijn Feesten, pleegen voortestellen, gelijk 'er nog zulk een spel van euripides, genoemd Cyclops, voorhanden is, het welk alhoewel van een' zeer ernstigen inhoud zijnde, niettemin onder den waaren rang der Satyrica of Satyrspelen behoort gerangschikt te worden, en tusschen die gedichten welken de Romeinen, van een geheel andere woordsafleiding, Satirae; niet Satyr-dichten, maar eigenlijk Offerschaal-dichten, gewoon waren te noemen. - Alleen, is het noodig, dat wij ter loops aanstippen, dat de Romeinsche Landlieden gewoon waren, jaarlijks in den oogsttijd eene schotel met verscheidene vruchten die derzelver akker of tuin hun hadt opgeleverd, den Veldgoden ten offer te brengen, welke diepe schotel, schaal of kom, zij Lanx heeten, en van derzelver opgevuldheid met allerlei vruchten, Lanx Satirae of Saturae, dat is de verzadigde | |
[pagina 9]
| |
of tot afvallends toe opgevulde, schotel noemden. — Van daar betijtelde de Romeinsche Dichters ennius en pacuvius hunne Gedichten, welken verscheidene onderwerpen tevens bevatteden en in verscheiden versmaat opgesteld waren, na zodanig eene met verscheide vruchten opgevulde schotel, met den naam Satyrae of mengelstoffen – doch deze gedichten hadden met die welken wij thands in den eigentlijken zin Satires of Hekelschriften gewoon zijn te noemen, en die het eerst door den Latijnschen Dichter lucilius uitgevonden en vervolgends door horatius, juvenalis, persius en anderen voortgezet zijn, niets gemeens dan de verscheidenheid der stoffen welken in dezelve behandeld werden,Ga naar voetnoot(†) en hier me de van den naamsooirsprong afstappende kunnen wij tot den waaren aart der zaaken overgaan. De Satire naamlijk, of het Hekelschrift, gelijk lucilius hetzelve eerst, omtrent den jaare der waereld 3820, gevormd heeft, het gene men in | |
[pagina 10]
| |
prosa of versen bewerkende, echter onder het algemeene vak van Dichtstukken rangschikt, is in twee soorten verdeeld, naamlijk in de beschaafde Satire en in den Sarcasmus of het bijtend Hekelschrift, beide over het algemeen bevattende eene bepaalde en onbewimpelde aan wijzing van de misbruiken en verkeerde zeden onder de menschen; in de eerste soort, of het beschaafde Hekelschrift, behandelde men de zeden der menschen onder verdichte naamen, doch uit het gemeene leven ontleende voorvallen; in de tweede soort van Satire, het bijtend Hekelschrift, of Sarcasmus, taste men niet allen bekende zaaken en persoonen openlijk en onbewimpeld aan, maar ontzag zich daar bij niet om persoonen bij naamen. te noemen; welke onedelmoedige en laage handelwijze buiten de classen der schoone kunsten behoorde verbannen te blijven, en die, zoo ze door eenig Redenaar, of met zijn' naam 'er voor uit komend Schrijver geschiedt, met recht als eene injurie en straf baare belediging moet aangemerkt worden, en, zoo ze onder een' bedekten of verzweegen naam in het licht verschijnt, onder de laagste eerroverij te tellen is. Ten einde mijne hoorers te beter den aart dezer beide soorten van Satire zouden kun- | |
[pagina 11]
| |
nen bevatten, zal ik van elk derzelven een voorbeeld bijbrengen, waaruit het kenmerkend onderscheid, dat tusschen dezelven gevonden word, zo ik meen, duidelijk genoeg blijken zal, en wel vooreerst van den Sarcasmus of bijtende spotrede. Deze is de oudste, en door lucilius na het bedorven Grieksch Tooneel ingevoerd. Wij vinden dezelve dikwijls in de Hekelschriften van juvenalis en horatius; immers, zoo wij veilig mogen onderstellen dat de naamen, welken die Dichters in hunne Hekelschriften gebezigd hebben, eigen naamen van te dier tijd bekende persoonen geweest zijn. De Sarcasmus, - afkomstig van het saamgestelde werkwoord ξαρκαξο van ξαρξ vleesch, beduidende zo veel als het vleesch afrukken of in bijten, of met eene wijde gaaping van den mond iemand in 't aangezicht uitlagchen, even als het gaapen eener wond – heeft verscheldene trappen die denzelven min of meer haatelijk en ongeöorloofd maaken; de minst haatelijke derzelven is voorzeeker die, waar mede men iemands kunstgebreken op eene berispende wijze ten toon stelt, en de meer haatelijke die, waarin men iemends zedelijk gedrag in het openbaar in een nadeelig licht plaatst, maar de aller haatelijkste en zelfs mis- | |
[pagina 12]
| |
daadige, is zulk een, waar mede men zulks doet, zonder eenigen grond van waarheid, en dus met het onmenschlijk doel om iemand eenen vlek aantewrijven, door middel van logens en lasteringen; deze beide laatstgenoemden behooren niet onder het vak der schoone kunsten, maar onder het zwarte Rijk der misdaaden, die met recht door heilzaame wetten te keer gegaan worden; alleen die soort van Sarcasmus, welke, hoe zeer onedelmoedig, echter somtijds door groote mannen in hunne Hekelschriften gebezigd is, kan men niet geheel uit het vak der schoone kunsten sluiten, waarom wij hier ook een voorbeeld derzelve uit boileau zullen aanvoeren. boileau naamentlijk, was wegens zijn uitneemend fijn vernuft, en inzonderheid door zijne zoetvloeijende versificatie, in zijnen tijd zodanig gezien, dat zijne uitspraaken in de Dichtkunst als zo veele oraculen gehouden werden; van dit voorrecht boven de andere Dichters, zijne, tijdgenooten, maakte hij dikwijls een niet zeer edelmoedig gebruik, door hunne werken op een' bijtenden toon te gispen; inzonderheid hadt hij deze zijne vergiftigde pijlen op den dichter quinault gemunt, die zeekerlijk, wat deszelfs vernuft en versificatie | |
[pagina 13]
| |
betreft, verre beneden hem te stellen was. Hij nam derhalven dikwijls de gelegenheid waar om hem van ter zijde een' vinnigen steek te geeven, en onder anderen in zijn Satire II à moliere, waarin hij van de moeilijkheid eener goede versificatie en van het misleidende en den dwang des Rijms spreekende, zegt:
Si je pense exprimer un auteur sans default,
La raison dit Virgile & la Rime Quinault.
welke Regels door s. feitama aldus nagevolgd zijn: Wanner ik vondel, om zijn kunst en gladden toon,
Wil roemen in mijn dicht, dan hort het rijm op boon;
Of een Treurpoëet, wiens werk men mag beproeven,
Zo ook ging hij met verscheide andere zijner tijdgenooten te werk. Dit zijn indedaad waare Sarcasmi, edoch van het minstschuldige soort, alzo hier aan quinault en de overige dichters wel gebrek aan geest, edoch geen gebrek aan goede zeden werweeten wordt. Het beschaafde Hekelschrift daar tegen onthoudt zig van naamen te noemen, schoon het bepaalde persoonen en voorwerpen op het oog | |
[pagina 14]
| |
hebbe; van deze soort van Scherts kan men zeggen: Mutato nomine de te fabula narrat. De Fabel spreekt van u, schoon dat ze een' ander noem'. 'Er zijn drie soorten van het zelve, naamlijk de Historische, de Fabuleuse en de Emblematische; bij voorbeeld: men hebbe op 't oog om eenen schatrijken grijsaart, die nog op zijn' ouden dag het voorneemen heeft om voor zig een pragtig huis te doen, stichten, een huwelijk aan te gaan, of eenige andere gewigtige onderneeming ter hand te slaan, zijne dwaasheid, op de zagtste wijze, onder het oog te brengen, dan kan men zulks door middel van het beschaafde Hekelschrift op drie ërlei wijzen verrichten, en wel eerst Historiesch, door hem, onder den verdichten naam van croesus, te verbergen, en zijn geheele voorneemen en daaden met de natuurlijkste kleuren aftemaalen, in den smaak waarin rabener deszelfs geestige werken heeft samengesteld; - of men kan hem, onder den sluijer der Fabelen, gelijk die, van den Phrygischen aesopus, en den ouden Arabischen lockman af, tot op den Franschen florian, zo gelukkig en bevallig tot berisping der menschelijke dwaasheeden ge- | |
[pagina 15]
| |
bezigd zijn, zijn dwaas voorneemen onder het oog brengen; of hem eindelijk, en dit is de derde soort van beschaafde Satire, met den zoetluidenden Nederlandschen Dichter jacob cats, Emblematiesch, onder het zinnebeeld van eenen Molenaar, die slegts voor een weinig meel dat hij te maalen heeft, een, geheel nieuwen molen sticht, aldus aanspreeken: Wel vriend! waarom dit groot beslag?
Waarom toch breng je voor den dag,
Dit nieuw, dit hart, dit eiken hout?
Het schijnt dat gij een' molen bouwt,
Een meul, eilaas! wat gaat u aan,
Voorwaar het is te veel bestaan;
Want na dat ik stuk bemerk,
Zo gaat gij wonder vreeemd te werk;
Want zie gij hebt zo slappen zak,
Als of 'er niet te veel in stak,
En 't graan dat u te maalen staat,
Dat ging wel in een kleine maat;
Dus schoon gij maaktet al tot meel,
Een Queren waar u nog te veel;
Gij daarnom, zoo gij mij gelooft,
Bedenk u vriend en rust uw hoofd;
Of gaat gij voort, gewis ge dwaalt,
Want als dit koom is gemaald,
(Dat weinig tijds behoeven zal,)
Dan naakt u niet dan ongeval;
Want, of uw meul zal stille staan,
Of wel zij moet ter huure gaan;
| |
[pagina 16]
| |
En wat het zij, 't is beide kwaad,
Dus laat het stuk gelijk het staat;
Want veel beslags en weinig graan,
Dat kan met reden niet bestaan.
Ingevalle cats dit vers in een gezelschap voorgeleezen hadde, waarin welligt, somtijds geheel buiten zijn weeten, zig ook zodanig een onberaaden molenbouwer bevonden hadde, zoude men den achtingwaardigen zedelaar welligt in den rang der scherpste Hekelschrijvers, edoch zeer ten onrechte, geplaatst hebben. En juist die, rang is de gevaarlijkste waar toe de pen ons geleiden kan; van welke waarheid de schrandere boileau ook eindelijk overtuigd werdt, het gene hem zijn Zanggodin deedt toevoeren:
Muse, changeons de stile, & quittons la, Satire,
C'est un mechant metier que de celui de medire;
A l'auteur qui l'embrasse il est toûjours fatal.
Le mal qu'on dit d'autrui ne produit que du mal.
Maint Poëte, aveuglé d'une telle manie,
En courant à l'honneûr trouve l'ignominie,
Et tel mot, pour avoir rejoui le Lecteur,
A coûté bien souvent des larmes à l'Autheur.
Un éloge ennuieux, un froid Panegyrique,
Peut pourir à son aise au fond d'une boutique,
Ne craint point du Public les jugemens divers,
Et n'a pour ennemis que la poudre & les vers.
| |
[pagina 17]
| |
Mais un Auteur malin, qui rit, & qui fait rire,
Qu'on blâme en lisant, & pourtant qu'on veut lire,
Dans ces plaisans acces qui se croit tout permis,
De ses propres Rieurs se fait des ennemis;
Un discours trop sincere aisement nous outrage,
Chacun dans ce miroir pense voir son visage;
Et tel, en vous lisant, admire chaque trait,
Qui dans le fond de l'ame & vous craint & vous hait.
Luidende deze regelen, na onze vertaaling, omtrent aldus: Veranderen wij, Godin! en laaten 't schempen vaaren,
't Is dan een slegt beroep 't beroep der Hekelaaren,
Altijd rampzalig voor den schrijver die 't verstaat,
't Kwaad dat men andren zegt, baart doorgaandsch niet dan kwaad.
De Dichter, die zig laat door hekelzucht verblinden,
Zal, streevend naar den lof, niet dan slegts schande vinden;
En't woord, dat 's Leezers geest somtijds verrukt deedt staan,
Heeft menig schrijver vaek bekostigd met een' traan.
Een slaaprig lofgedicht, om geesten af te weeren,
Kan, op zijn grootst gemak, in 's winkels hoek verteeren,
En vreest geen vonnis door het streug Publiek geveld,
Daar hem geen vijand, dan het stof en wurmen kwelt;
Maar 't schalks vernuft dat lacht, en lach wekt op elks wezen,
Dat men, al leezend, wraakt, en evenwel wil leezen,
Dat, in zijn losse luim zig alles oirbaar acht,
Wordt, door den lagcher zelv', als vijand, haast veracht.
Een al te oprechte les kan ligt tot toorn verwekken,
Elk meent zijn aangezicht in zulk een glas te ontdekken,
En hij, die op elk trek zijn bijval blijken laat,
Is 't juist die, in zijn ziel, en u vreest en u haat.
| |
[pagina 18]
| |
De Ironie, wier naam ontleend is van het Grieksch woord Ειρων, dissimulaté loquens, dat is verzwijgend, verbloemd, versierd spreekende, is daaromtrent uit heuren aart minder gevaarlijk; zij spreekt veel onbepaalder, en bedoelt noch persoonen, noch zaaken, maar wijst slegts algemeene waarheeden in een' verbloemden stijl aan; zo dat op dezelve het bekende van horatius: ... Ridendo dicere verum,
Quis vetat?
of Wie is 'er die verbiedt
Het waarheid spreeken, zoo 't slegts lagchende geschied'.
bij uitzondering kan toegepast worden. Ten voorbeelde van de zuivere Ironie kan ik thands niets gereeder bijbrengen, dan de hier návolgende verhandeling, waarin slegts algemeene, en door ieder toegestemde waarheeden, in eenen boertigen stijl, zonder eenige bepaalde persoons- of zaaks bedoeling, vermaakshalven, worden voorgedraagen. Maar het samenstellen eener Satire was mijn oogmerk daar bij niet, en zal het nooit zijn; alzo ik derzelver haatlijke en onaangenaame gevolgen te zeer schuuwe, en de woorden van den menschkundigen kotzebue volkomen toestemme, welke zig over de eigentlijke Satire aldus uitlaat: Het Hekelschrift is | |
[pagina 19]
| |
een Bijën-angel, de gestokene gevoelt 'er weinig van, maar de steeker laat den angel zitten, en kwijnt 'er het overige zijns levens aan.Ga naar voetnoot(*) Ik hebbe allernoodigst gekeurd, mijne Hoorers een weinig bij dit tastbaar onderscheid der Schertsnede te moeten ophouden, ten elinde men mijn arbeid op de regte plaats, welke zij in derzelver vak bekleedt, rangschikken zoude. Verrel zij het van mij, dat ik immer een' haatelijken Sarcasmus voor zou draagen. Ook vermijde ik wel zorgvuldig de eigentlijke Satire, alzo men daarin, (gelijk horatius in zijn Ode, omtrent het beschrijven van Burger oorlogen tegen asinius pollio zingt:) Op een verborgen vuur, bedrieglijke assche treedt.Ga naar voetnoot(†) En te wel overtuigd ben van de waarheid der uitspraak van den onsterffelijken theophrastus, waar hij, in zijn nooitvolprezen Hekelschrift, over de Characters zijner tijdgenooten, zegt: Een goed schertser is een zeldzaam voorkomende zaak, en het valt zelfs hem, welke die gaaf van natuur ontfangen heeft, nog zeer | |
[pagina 20]
| |
moeijelijk, om met dezelve lang te behaagen; het is geene gemeene zaak, dat hij, die een ander lagchen doet zijne eigene achting daar bij bewaare. Mijn werk is dus enkel Ironie waar voor ik het ook opgeeve, en dat ik hiet en daar, vermaakshalven, met eenige Comische of boertige wendingen verleevendige, waarom ik dezen schrijfstijl, als ook mijn Woordenboek, 't welk ik in denzelven vervaardigd hebbe, Ironiesch Comiesch, maar niet Satiriesch Comiesch noeme; gelijk ik dan ook de volgende voorleezing in den Ironiesch Comischen stijl vervaardigd hebbe, en als zodanig, doch vooral niet als eene Satire, wil aangehoord of beöordeeld hebben. Besluitende dit mijn ernstig voorstuk met de woorden van den grooten Rotterdammer desiderius erasmus, welken ik gerustelijk mijn eigen maake: Admonere voluimus, non mordere: prodesse, non laedere: Consulere moribus hominum non officere. Ons oogmerk is te vermaanen niet te bijten: voordeelig te zijn, niet te benadeelen: tot goede zeden aan te maanen niet te beledigen. |
|