Het onscheidbaar drietal redenwezens verlichting, deugd en tijd
(1799)–Arend Fokke Simonsz– Auteursrechtvrij
[pagina XI]
| |
Verhandeling over de verlichting.Voorgeleezen in het Amsterdamsch eerste department der bataafsche maatschappije TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN; | |
[pagina 1]
| |
Geachte toehoorers!Daar het eene, door de dagelijksche ondervinding, ten overvloede gestaafde waarheid is, dat wij liefst hooren spreeken van, en over zulke onderwerpen, als waar mede wij meest bekend zijn of wier beöefening ons meest eigen is; achtte ik het niet ougeschikt, dezen avond, u lieden insgelijks over zodanige stof te onderhouden, als welker inhoud thands meestäl de grondslag onzer dagelijksche. gesprekken uitmaakt en welker behandeling, immers gelijk ik die.voorneemens ben ter hand te neemen, niet geheel vreemd aan uw lieder dagelijksche. oefeningen gehouden kan worden. Ik verzoeke derhalven, echter meer uit gewoonte dan uit noodzaakelijkheid, ter begunstiging,van dit mijn voorneemen, uw lieder versterkende aandagt, toegeeflijke inschikkelijkheid, afgetrokken- | |
[pagina 2]
| |
heid van allerleie aan de stoffe, die ik denke voortedraagen, vreemde overpeinsingen, en eindelijk ook uw' aanmoedigenden wenk, welken den Redenaar in zijne uitvoering even den zelfden dienst doet als de aanlagchende buit den strijdenden krijgsman. Maar hoe, zegt ge, we hebben de stof die die ge behandelen wilt, nog niet eens gehoord en ge verzoekt bereids onze aandagt op, en aanmoediging, tot het uitvoeren derzelve; slaat ge ook iets over? De Captatio benevolentiae gaat immers, volgends de regelen der geschikte Oratorie, nooit vóór de opgave van de Thema? - Ja dat is ook waar vrienden - maar ge zult ook wel tevens willen toestemmen dat juist alle zaaken in de menschelijke samenleeving niet altijd volgends het volkomenste denkbeeld van de striktste orde gaan, of kunnen gaan. - Die orde vereischt immers ook tevens dat, eer de Redenaar een' aanvang maake, zijne toehoorers in de behoorlijke gesteldheid zijn om hem beschidenlijk te kunnen hooren en verstaan. Deze vereischte echter wordt in alle spreekplaatsen, zonder onderscheid, niet altijd even voldoenend gevonden: men is dikwijls nog niet allen bij een, wanneer de spreeker reeds, wegens het verloop des tijds genood- | |
[pagina 3]
| |
zaakt is zigne voordragt aan te vangen; de geringste toevallen des maatschappijelijken levens, enn versch gestopte pijp, enn naauwlijks aangevangen gesprek, en ik weet niet wat al onberekenbaare verhinderingen kunnen de toehoorers dikwijls den aanvang eener rede doen missen; zo dat ik het voorzichtigst oordeele dat de Redenaar de opgave zijner stof, waar aan egter zeer veel tot het verstand zijner geheele reden gelegen ligt, tot zo lange verzwijge tot hij overtuigd kan zijn, dat elk zigner hoorers zig in de vereischte betrekkelijke zielen rust bevindt, om dezelve met oplettendheid ann te hooren. De burgerlijke beleefdheid eischt dat men elkander geen' last verooirzaake, daar ter plaatze, waar men eene vrije uitspanning zoekt; ook zign wij hier zo zeer niet aan overhaasting, of tijdsbezuiniging verbonden, dat wij, als weleer cincinnatus, onze Heldendaaden met verhaasting moeten verrichten, ten einde naar den ons wagtenden ploeg weder te keeren.Ga naar voetnoot(*) Wij zijn hier over het algemeen al- | |
[pagina 4]
| |
len wel in zo verre in de wijsgeerige Cosmogonie ervaaren, dat wij zeer wel overreedr zijn dat de waereld niet raazend gemaakt is; en geheel onëenstemmig met den voortvaarenden cæsar, die, volgends het getuigenis van den vuurigen lucanus, niet gedaan noemde zoo 'er nog, iets te doen overschoot,Ga naar voetnoot(†) verkiezen wij liever, als van een bedaarder en voorzichtiger gemoedsgesteldtenis, langzaam, en daar door zeekeer te gaan en ons zelven te bemoedigen met de mannelijke stoutmoedige verzeekering komt ge nu niet, dan voorzeeker zult ge morgen komen! - Men hebbe derhalven alle deze woorden geduurende welker uitspraak, ik slegts opgemerkt hebbe of het getal mijner toehoorers ook nog | |
[pagina 5]
| |
mogte vermeerderen, alleen antemerken als het rittournel eener aria – of de tromslag welken men weleer pleeg te doen hooren, alvoorens de Bevelhebber eener bende Schuttren zijne manschappen de handgreepen des geweers geboodt te verrichten, en welken men, met een toonkunstig krijgswoord, roffel gewoon was te noemen; of nog beter, gelijk het concert dat men, voor 't openen des tooneels, op den Schouwburg gewoon is te geeven – alles stegts dienende om de aandagt optewekken, en de toehoorers de bekwaamste gelegenheid te vershaffen, om de woorden die gesproken zullen worden bescheidentlijk en wel te verstaan. Immers het wel verstaan is van zo groot een aanbelang, dat het kwalijk en verkeerd verstaan, dat 'er tegen over staat, in diegelijke voorleezingen als ik, alleenlijk ten genoege mijner Hoorens en zelfs somtijds ad invicem Minervam, wel eens gewoon ben te doen, van een voor den spreeker allerönaangenaamst gevolg kan zijn; mijn voorneemen is derhalven, om dezen avond iets, hier ter plaatse geheel ongewoons, te verrichten, en twee verhandelingen van een' geheel onderscheiden aart op elkander te doen volgen, wier eerste ernstig | |
[pagina 6]
| |
en oordeelkundig of, Serieus Critisch, en de tweede verbloemd boertig, of Ironiesch Comiesch, zal zijn; dar in het overoud gebruik des tooneels, volgende, waarop men, van de allervroegste tijden af, reeds deftige voorstukken door gemeenzaame en vervrolijkende nástukken deedt opvolgen, en zo de Sophocleesche Laars met de laage broozen verwisselde; zullende mijn ernstig voorstuk uit slegts een, en mijn boertig náspel uit drie bedrijven bestaan. De stoffe die ik tot den inhoud van mijn voorstuk zal moeten bezigen, (immers die van mijn nastuk noodzaakt mij tot die keuze,) zal zijn, een beknopt overzicht van den aart der Schertsrede en derzelver soorten. – Tot welker andagtige betrachting ik derhalven uw aller bescheidenheid, met verzeekering van in dit mijn verzoek bij u allen na vereisch te zullen slaagen inroepe. |
|