| |
| |
| |
Dorus of het wonderkind, eene nosokomische geestvrucht.
Inleiding.
In mijne eerste afdeeling van dit werkje veranderde ik, door kracht van redeneering, een mismaakt kinderpopje, in uw begrip, in een zelfstandig wezen, welks inwendige hoedanigheid, (of Noumenon) voor ons, die enkel de verschijnselen, (Phainomena) der dingen kunnen gewaar worden, volstrekt onbekend is; op deze wijze het aanstootelijke der opinie of meening, welke wij van enkele der ons voorkomende voorwerpen naar onze eigene willekeur vormen, weggenomen hebbende, berichtede ik u hoedanig mij dat
| |
| |
wezentje voorkwame, naamlijk als van gelijke waarde met den silenus, bij welken alcibiades zijnen Leermeester sokrates vergeleek, en die, in deszelfs wanstaltige en mismaakte gedaante en hollen buik, een gouden Standbeeldje van de Godinne der Wijsheid, op de edelste wijze gevormd, verborgen hield. - Verder verhaalde ik u de wonderschijnende en vreemde wijze op welke mij dat wezentje, door een mij geheel onbekend, en boven zijne jaren verstandigen jongeling werd medegedeeld, welke mij alvorens berichtte tot welk gebruik het mij zoude kunnen strekken, naamlijk om er mij van te bedienen, bij gelegenheid dat ik genoodzaakt zoude zijn openbare voorlezingen, zoo in dit gezelschap als elders, te doen, als wanneer deszelfs inwendige beweging, in mijne hand, mij zoude waarschuuwen, wanneer ik gevaar liep mij te duister, te onbepaald, te onvoegzaam uittedrukken, en mij te- | |
| |
vens door een verborgen invloed of overeenkomst van hogere met lagere denkende wezens, op het oogenblik zelven andere en meer geschikte woorden in te zullen geven; waar na hij mij het beeldje overhandigde, en tevens oogenbliklijk, voor mij, niet meer aanwezig was.
De Schenker van dit beeldje had mij tevens beloofd, mij meermalen te zullen komen bezoeken, en mij zeer gewigtige waarheden mede te zullen deelen, als ook mij in staat te zullen stellen om in verscheiden zaken het ware van het valsche te kunnen onderscheiden. Hij heeft zeker zijn woord gehouden, en mij, geduurende mijne ziekte, dikwijls bezocht, om mij de onzekerheid en valschheid der opiniën, of meningen der menschen, in een en ander meer belangrijke onderwerpen, duidelijk te tonen; door mij te doen zien, hoedanig het verschil van grond- | |
| |
slag, waar op elk zijne bijzondere opiniën sticht, ook geheel verschillende voorkomens aan het gebouw der waarheid geeft; die, juist uit hoofde van derzelver verscheidenheid, hoe zeer ze anders, elk derzelve oppervlakkig beschouwd, met de bouworde van het gezond verstand schijnen overeentekomen, te mistrouwen zijn, en niet voor echte copiën van het oorsprongsbeeld, of Prototypon der waarheid, dat slechts één kan zijn, gehouden kunnen worden; maar naar zoo veele onderscheidene voorbeelden blijken gevormd te zijn, als het menschelijk verstand, in staat is onderscheidene opiniën te scheppen.
Dikwijls hoort men over een zelfde voorwerp regt tegenstrijdige meeningen uiten, die elk, op haar zelve beschouwd, een schijn van grond hebben, en nogtans, met elkander vergeleken wordende, blijken, op regt tegenstrijdige stellingen gegrond te zijn, en dus die moeilijk of
| |
| |
geheel niet te beslissene twisten te doen ontstaan, welke men antinomiën, of tegenstrijdige stellingen, noemt, die weêrzijds verdedigbaar zijn.
Zodanige zijn er zeer vele, welke alle niet alleen op wijsgeerige, maar ook op enkel wetenschappelijke voorwerpen toegepast worden, en eene eindelooze verdeeldheid van begrippen onder de menschen te wege brengen, welke men in het Rijk der Wetenschappen meestal gewoon is aan verschil van smaak toeteschrijven; en, na lang over en weder daar omtrent getwist te hebben, met een wederzijds schouder ophalen, en de gewoone magtspreuk: over de smaaken valt niet te twisten, (de gustibus non est disputandum,) onbeslist laat.
Zoo dit nu slechts voorwerpen zijn, met welker verschillend aanzien, geen groot belang, in de gevolgen die de verscheide indruk derzelve op de rust
| |
| |
der maatschappij hebben, verbonden is, dan vergelden zij de moeite niet die vereischt wordt, om de kluwe der dikwijls in den grond eenzelvige, maar enkel door verscheidene gevolgtrekkingen verwarde meeningen te ontwikkelen; doch zoo bij die verwarring de band der eendragt, onderlinge liefde en maatschappijelijke eensgezindheid gevaar loopt om ontbonden te worden, dan verkrijgen die verschillende meeningen en onderscheidene harssenbeelden een meer zorgelijk voorkomen, en behoren onder de belangrijke voorwerpen, welke het verstand, zoo veel mogelijk, in derzelver waren aart moet trachten te kennen.
De eerstvolgende opheldering, die het Wonderkind mij op eene zeer verbazende wijze, na de ontwikkeling van den nietsbeduidenden Burentwist gaf, had zulk een voorwerp in het vak der wetenschappen ten voorwerp; en wel de onbehoedzaamheid en verhaasting van
| |
| |
oordeel, welke er dikwijls onder de menschen plaats heeft, in het berispen van de onderscheidene behandeling der openbare Redevoeringen of Leerredenen, die, naar veler gevoelen, altijd kundigheden van het hoogste belang voor het menschdom ten onderwerp moeten hebben. Men noemt deze wetenschap, welke onder het vak der Welsprekendheid, (Eloquentia,) begrepen is, Predikkunde, (Homiletica,) deze nu is niet meer dan eene Hulpweetenschap, en bezorgt den Redenaar regelen voor de beste wijze, om zijne voordragten met het beste gevolg en den meesten indruk op zijne Toehoorers te kunnen doen; doch heeft geene de minste betrekking op het verschil der onderscheidene Leerstellingen, (Dogmata) welke ieder Leeraar in het bijzonder in zijne Gemeente naar derzelver vereischte voordraagt; neen, dit ligt geheel buiten haar bestek, en behoort onder de eigentlijke weetenschap, welke men
| |
| |
Leerstellige Godgeleerdheid, (Theologia Dogmatica,) noemt. - Zeer noodzakelijk achtte ik dit onderscheid tusschen beide deze wetenschappen vooraf te herinneren, ten einde de Lezer, door die grenzen te overzien, in geen verkeerd begrip omtrent mijne bedoeling zoude vervallen. Verschillende meeningen hebben er onder de Leden van elke Gezindheid plaats over de wijze waarop de openbare voordragten hunner Redenaars, door dezelve elk naar zijn bijzondere meening en opvatting, en naar het bijzonder nut dat hij met zijn eigen smaak en keuze te volgen, meent te kunnen doen, behandeld worden. - Dit verschil van meeningen gaat dikwijls gepaard met onbillijke waardeschatting, zo dat men, juist alleen om het verschil der wijze van voordragt, den eenen Redenaar aanhangt den anderen vermijdt, even of aller bedoeling niet op een en het zelfde punt uitliep, 't welk zij slechts langs verschillende wegen trach- | |
| |
ten te bereiken; elk vestigt den grond van zijne goedkeuring of berisping op zekere bij hem opgevatte meening of opinie, en treedt als kunstregter op, over dit, ook indedaad aan Critische aanmerkingen onderhevig, deel der algemeene Welsprekendheid; dit baart zeer vele verwarringen, zeer vele twisten, zeer vele liefdelooze beoordeelingen, zeer veel onrust in de maatschappij.
Geen wonder dan ook dat het onbekende wezen, het welke mij geduurende mijne ziekte zo dikwijls bezocht, met de opheldering van den ijdelen aard dezer twisten een aanvang maakte van de vervulling zijner belofte, om mij in ernstige en belangrijke zaken, de wetenschappen en maatschappijelijken omgang betreffende, eenig licht te verschaffen.
Nog oordele ik het hoognoodig, ten einde mijne goede meening, in het openbaar maken dezer verschijningen, door
| |
| |
hen, die altijd, (zonder eenigen grond,) in mijne werken, zelfs wanneer derzelver tijtel daartoe geene aanleiding geeft, Ironische en Komische trekken willen vinden, te waarschuwen, dat deze Geestvrueht van eenen geheel anderen aart is, waarom ik die ook met nadruk Nosokomische genoemd hebbe. Den zin van dit woord niet even krachtig, zonder omschrijving, met een Hollandsch bijvoeglijk naamwoord kunnende uitdrukken, heb ik, gelijk in die gevallen meer gebruikelijk is, dit Grieksche kunstwoord gebezigd, het welke van het andere woord Komiesch aanmerkelijk onderscheiden is.
Koomé noemde men in Griekenland eene vergadering van menschen, eene buurt, eene wijk, zo wel in de steden als ten platten lande; en, daar het gewoonte was, dat de inwooners van eene zelfde buurt of wijk eens 's jaars, en wel bij gelegenheid van eenig Land- | |
| |
feest, onderling bij elkander kwamen, en zich te zamen met vrolijke invallen, gezangen, enz. vermaakten, heeft men naderhand aan de Geestvruchten van sommige Schrijvers ook den naam van Koomiesch (gelijk het eigentlijk met eene verdubbelde o behoorde geschreven te worden) gegeven, wijl er die vrolijke geest (vis comica) der aloude Grieksche wijkfeesten in doorstraalde.
Maar het woord Nosokomiesch, is oorsprongelijk van het werkwoord Komeoo, beteekenende: ik verzorge, voede, onderhoude, van waar ook Komeion een huis of plaats waar in verscheidene menschen van dezelfde soort bij elkander gehuist of verzorgd werden; bij voorbeeld, Orphanokomeion, een Weeshuis, Gerontokomeion, een Oudemannenhuis, en ons woord, Nosokomeion, een Ziekenhuis; in dezen zin hebbe ik deze Geestvrucht Nosokomiesch geheten, wijl ze inderdaad eene der
| |
| |
vruchten van mijn langduurig ziekbedde geweest is. Men kan dus uit den tijtel, dien ik aan denzelven gegeven hebbe, terstond van voren besluiten dat de luim, waar in ze voortgebragt is, niets gemeens heeft met het eerst verklaarde Koomische, dat op verre na niet in Klaaghuizen, maar wel in Huizen der maaltijden geteeld wordt.
Het is dus louter ernst, hooge en bezadigde ernst, die in deze Geestvrucht heerscht, en het gene er welligt in mogt voorkomen dat, echter slechts bij sommigen, een onwilligen lach zoude kunnen opwekken, is deszelfs oorzaak verschuldigd niet aan mijne bedoeling om den lach optewekken, maar aan het dikwijls in het leven, ook bij de ernstigste handelingen voorkomend contrast der menschelijke handelingen en samenloop van omstandigheden, welke hier, wel zoo naïf en eigenaartig als het mij mogelijk was die voortedragen, doch
| |
| |
zonder eenige eigentlijke bedoeling om den lach optewekken, voorgesteld zijn. Bij een zieke immers is alle ijdele vreugd verbannen; hij zegt, met den diepdenkenden Wijsgeer, tot den lach: gij raast! en tot de vreugde: wat wil deze?
Deze ophelderingen achtte ik noodig vooraf te doen gaan, om mijne Lezers in dezelfde stemming des gemoeds met den Schrijver, wier Geestvrucht zij voor oogen hebben, te brengen, en alle vooroordeel en valsche opvatting te verhoeden. In eene Narede zal ik deze Geestvrucht nader Physiologiesch en Nosologiesch ontwikkelen, en daar bij aantoonen den gang dien mijne verbeelding in dezelve genomen heeft, daar toe door de Symptomata eener hevige koorts genoodzaakt wordende. -
| |
| |
Men leze dus dit geheele Stukje, ten einde toe, door, alvorens eenig beslissend oordeel over het zelve te vellen; wijl men anders gevaar zoude lopen om des Schrijvers bedoeling te miskennen.
|
|