Dorus of het wonderkind
(1808)–Arend Fokke Simonsz– Auteursrechtvrij
[pagina IV]
| |
[Tweede deel]Weleer, bij 't oopnen van een landlijken Sileen, | |
[pagina V]
| |
Voorbericht.Er ware voor dit Tweede Stukje geen Voorbericht noodig geweest, daar ik in de hier volgende Inleiding zoo wel de strekking als bedoeling deszelfs, en nog eene nadere verklaring van deszelfs tijtel opgegeven, en, in eene narede, de inkleeding, ontleend uit de werkingen der ziektestoffe bij eenen koortsigen, opgehelderd hebbe, zoo mij niet bij het drukken des tijtels ingevallen ware, dat het niet onvoegzaam zoude zijn, dat ik zulken mijner Leezeren, die over de in dit Stukje behandelde stof, namelijk de Welsprekendheid op den Kansel en de Predikkunde, (Homiletica) iets meer uitvoerigs wenschten te leezen, de werken aanweze, welke ik, geduurende mijne ziekte, daar over gelezen, en die waarschijnlijk aanleiding tot deze mijmering, (die indedaad, schoon niet zoo geregeld als ik die hier voorstelle, gedurende eene langdurige koorts, bij mij opgekomen is) gegeven hebben. Zij waren namelijk: rollin, de la maniere d'enfeigner et d'etudier Ies belles Lettres, par rapport à l'Esprit et au coeur. Tom. 2, Chap. 2. de l'Eloquence de la Chaire; en Reflexions sur la Rhetorique et sur la Poetique, Par Mr. de fenelon, Archeveque et Duc de Chambray. Het kwam mij namelijk voor, dat beide deze waarlijk geleerde Schrijvers, hoe schoon en bondig zij deze stoffe ook behandelden, echter den Leeraar te weinig vrijheid lieten, om zijne Leerrede naar den bijzonderen aard zijner Gemeente interichten; en ik meende, in diergelijke | |
[pagina VI]
| |
Critische regelen den grond te vinden van de zoo zeer verschillende oordeelvellingen, welke dikwijls, zoo kundigen als onkundigen, als zich daar toe, uit den aard der zake even bevoegd rekenende, over onderscheidene Predikwijzen uiten; daar ze meest al de kerkelijke Leerredenen te zeer aan de voorbeelden van kunstmatige Redevoeringen willen toetsen, en dikwijls daarin derzelver doel, namelijk om te leren en te stichten, op welke wijze het dan ook naar vereisch der toehoorderen noodig worde bevonden, dat op allerleie en zelfs zeer van elkander verschillende wijzen bereikt kan worden, uit het oog verliezen. Ik trachtte dus alleen, door dit werkje, die groote waarheid meer algemeen te herinneren: dat men het Bijbelwoord altijd behoore te eerbiedigen, en voordeel trachten te doen met de waarheden welke een Leeraar (op welke wijze dan ook) voordraagt, bovenal den geest van Critiek ter zijde zettende, uit vreeze van het gezag des Leeraarambts daar door te krenkenGa naar voetnoot(*). Sommige ongelijkheden in spelling, welke mij na het afdrukken der bladen in 't oog gevallen zijn, aantewijzen, zoude overtollig voor de kundigen, en onnoodig voor de onkundigen zijn; eene meer dan dertig jarige ondervinding heeft mij geleerd, dat een boek, zonder misslagen van dien aard, een gewrocht van bestendige rust en ruime omstandigheden is, welke beide, voor een Schrijver hoogstnodige, vereischten mij tot nog toe ontbroken hebben. In de Narede Bladz. 64. staat Bladz. 16, lees 15. |
|