Een geile gifkikker
(1973)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
[pagina 77]
| |
Als je niet kan knokken, kan je beter niet knokken40.Als ik meer dan een uur heb gelopen, begint het harder te regenen. Maar als ik nu ophou met lopen, hou ik ook op met denken. Ik mag het niet meer uitstellen. Als ik morgen met die pillen begin, komt het er niet meer van. En ik ben nu alleen, met mezelf op de stoep. De mensen die voorbijkomen, zien me niet. Ze willen naar huis want het regent. Of ze moeten een boodschap, want morgen zijn de winkels dicht. Of ze komen van hun werk en gaan thuis lekker teevee kijken, niet hoeven denken. Of ze lopen er zo maar, met zichzelf op de stoep, 's morgens, 's middags, 's avonds. ‘Meneer u verliest wat.’ Ik kijk om. Een beeld van een meisje van een jaar of twaalf, kletsnatte pieken haar op het voorhoofd, een mond die ze gestolen heeft bij fra Angelico. ‘Wat is er?’ Ze houdt een lege hand op. ‘Meneer zijn deze gedachten van u? U liet ze geloof ik vallen.’ ‘Dank je wel. Ja die zijn van mij. Ik merkte het helemaal niet.’ ‘Nou dan heeft u ze gelukkig weer hè meneer.’ Ze is al weg. Er is geen tijd om haar als een dochter te kussen. Niks. Ze is weg. Verdwenen in de regen. Ik zal haar nooit meer zien of als ik haar ooit terugzie in een trein of bij een bushalte, zal ik haar niet herkennen. Dan is die mond hard geworden, de ogen pinnig, wat wil je? Op de momenten dat het leven mooi klinkt, speelt de tijd voor stoorzender. Ik ben nu kletsnat. Ik heb de keus: doorgaan met denken maar dan kletsnat, of gedachtenloos droog worden in een bruin café waar alleen de sigarettenautomaat aan de twintigste eeuw herinnert. Ze zijn er voor, dit soort cafés. | |
[pagina 78]
| |
Trekje nu van ons alsjeblieft niets aan. Ik red me wel. Als het mooi weer is, ga ik met de kinderen naar het bos. Doe jij nu maar gewoon waar je zin in hebt. Voor mijn part neem je de trein en ga ie die tentoonstelling van de dadaïsten die je zo graag... Als je maar niet teveel drinkt. Je weet wat de dokter... Van mij mag je gerust. | |
41.Aan de bar zit de vader van de man die zijn vrouwen altijd van de trap slaat. Als ie nuchter is, doet deze het dus met zijn schoondochters, maar wanneer is ie nuchter? De man achter de bar zou het niet weten. ‘Goeie dag meneer, vies weertje is het niet?’ Aan een tafeltje in de hoek zitten twee mannen een onduidelijk kaartspel te spelen. Als ik in de andere hoek ga zitten en met mijn zakdoek mijn gezicht en mijn haren wat droog, komt de oude man van de bar naar me toe wankelen en blijft onzeker vóór me staan. ‘Ik ken jou.’ ‘Joop, laat meneer nu. Die kan er ook niets aan doen dat ie geen familie is,’ roept de barman, en dan tegen mij: ‘Wat had meneer gehad willen hebben?’ ‘Een pils,’ beduid ik. De oude man naast me begint met dikke keel: ‘Als je niet kan knokken...,’ maar hij maakt de zin niet af. Hij gaat schuin op de punt van een stoel tegenover me zitten. Ik ruik zijn smerige adem. ‘Twintig gulden schoon. Kost, ziekengeld en de rest naar de bank. Kan ik niet aan. Mijn zus. Boekje staat op haar naam.’ Hij zwijgt even om tevergeefs naar adem te happen. Hij heeft een wat gekreukeld profiel, de knotse schoonheid van veel ouwe mannen, als van een klassiek beeld dat eeuwenlang duivenstront trotseert. De barman komt met mijn pils en blijft erbij staan: ‘Als ie lastig wordt meneer, zetten we de radio keihard, dan houdt ie vanzelf op.’ | |
[pagina 79]
| |
‘Laat maar,’ zeg ik en hij loopt terug naar de bar met een gezicht van: ik heb gewaarschuwd. De oude man heeft weer adem en gaat verder waar ie waarschijnlijk bij een vorige klant is opgehouden. ‘Strop gehad. Geen cent. Na dertig jaar. En mijn dochter...’ Maar dat zegt ie niet. Hij is nu in het stadium dat ie zijn gedachten doorslikt en zijn mond alleen maar schaduwen werpt. ‘Je moet papieren hebben. Had ik niet. En als je niet kan knokken...’ Hij begint zich op te winden. De barman wacht niet op een wenk van mij, maar zet uit zichzelf de radio keihard. Dan tettert Barbra Streisand door het verknipte verhaal van de oude man heen: The kind of man a woman needs. Hij knikt eens instemmend naar de muziek en laat dan zijn hoofd tussen zijn schouders zakken. Zijn ogen drijven in de jenever. Dan pakt ie met een snelle beweging mijn glas en drinkt het in twee teugen leeg. Ik zeg maar niets. Hij staat onzeker op en laveert naar de deur met: heren erop, maar hij komt terecht vóór de deur van de dames aan de andere kant van de bar. Daar begint ie met beverige handen zijn broek los te maken. ‘Hé Joop, hou het netjes hè,’ komt de barman en trekt hem aan zijn jas naar de andere deur. De oude man kijkt hem verbaasd aan en zegt dan met een overtuiging of ie de V.N. toespreekt: ‘Als ik goeie dagen heb, maar nou heb ik rottige dagen. We hebben allemaal rottige dagen. Of niet?’ Hij staat verdwaasd met zijn handen aan zijn gulp bij de deur. ‘Ga nou maar plassen Joop, daar heb je recht op.’ En Joop gaat plassen. Want als je niet kan knokken, dan ga je plassen. De barkeeper komt naar mijn tafeltje. ‘Heeft ie uw glas leeggedronken? Dat doet ie vaker.’ ‘Niet erg,’ zeg ik maar. De man kijkt naar de w.c.-deur met een blik of ie net zijn eigen opa naar het tehuis heeft gebracht, dan peinzend: | |
[pagina 80]
| |
‘Dat zegt ie nu altijd: “als je niet kan knokken...”. Hij heeft vroeger eens een keer een vrouw het ziekenhuis in geslagen, dat zit hem dwars.’ ‘Wat bedoelt ie ermee?’ ‘Dat weet ik ook niet. Eén keer heeft ie zijn zin afgemaakt, toen er een rotgeintje was met zijn dochter, daarna nooit meer. Hij zei: als je niet kan knokken, dan kan je beter niet knokken. Da's jaren geleden. Hij blijft nou op de plee zitten tot je hem eraf haalt. Ik heb er allang geen haakje meer op, alleen in verband met Joop.’ Hij gaat terug naar de bar, om de twee kaarters nat te houden. Ik pak een krant. De burgeroorlog in Oost-Bengalen wordt na de cholera-epidemie nu ernstig bemoeilijkt door overstromingen ten gevolge van de ernstige regenval van de laatste dagen. Portugal bouwt ijverig verder aan de Cabora-Bassa-dam. De negers die de slavenarbeid moeten verrichten, zetten daarmee hun eigen dorpen blank. Wat is het verschil tussen verdrinken en verdronken worden? Buiten valt het nu met bakken uit de hemel. | |
Ook profeten hebben recht op een grotere kijkdichtheid42.Als ik een tijdje later het café uitkom, regent het nog steeds. Er zijn geen meisjes meer op de stoep om mijn gedachten op te rapen, maar het kan ook zonder. Als je niet kan denken, kan je beter niet denken. Er zijn ergere dingen dan mijn gedachten. Rotgeintjes met je dochter, een vrouw onder aan de trap, bouwvakker in Mozambique, een oorlog met windmolens. Waar maak ik me druk over? De strijd om begrip is een luxe, de strijd om eten en drinken is veelal dodelijk. In een zijstraat zie ik een automatiek. Ik wissel een gulden aan het loketje en trek een warme bal, maar het geval is zo koud, | |
[pagina 81]
| |
dat ik hem na één hap weggooi. Om me heen kauwende monden, bête gezichten. Verveling en vraatzucht, de twee symptomen van een beschaving die ten onder gaat. Niet aan de techniek, die versnelt het proces alleen maar. Waar zijn de profeten die onze auto's onklaar maken, ons de zakken patat uit de hand slaan en met scherpe mesjes de verveling van onze gezichten schillen? Of wachten ze alleen maar op de teeveeploeg die hun razernij moet verslaan? Want ook profeten hebben recht op hun kijkdichtheid. Of zijn ze gezant van een andere planeet, of zijn we de moeite van een vervloeking al niet meer waard? Zoals dokters een kankerpatiënt naar huis sturen en zeggen: je hoeft niet meer op kontrole te komen, van nu af gaat alles vanzelf.
Gij allen die op de stoep loopt in deze druilerige regen in een vetgevreten stad: Verhinder de bouw van de Cabora-Bassa dam. Het zal al wel te laat zijn, maar verhinder de bouw van de Cabora dam. Gelooft Luns niet als ie zegt dat Portugal in zijn overzeese gebiedsdelen belangrijke beschavingsarbeid verricht heeft. Die goede man weet ook niet meer wat ie zegt, als ie op een receptie bij Caetano een glaasje sudderans gehad heeft. Dat wou ik even kwijt, lopend op de stoep. Een eindje verder staat een lief meisje, een schattig vrijwilligstertje met haar bus op borsthoogte voor de dierenbescherming te schudden. En dat is goed. Natuurlijk moet u royaal schenken aan het misdeelde dier. Maar vergeet ondertussen zijn menselijke soortgenoten niet! Verhinder daarom de bouw van de Cabora Bassa dam. ‘Hoe’ zult u vragen? lieve voorbijganger op de stoep die stilstaat bij de showroom van de plaatselijke dafdealer met de nieuwste modellen variomatic. Wel, heel eenvoudig door naar Daf Eindhoven te gaan en daar de lopende band van de vrachtwagens door te knippen, dan komt het Portugese leger in Angola en Mozambique lekker zonder te zitten. Het is zo eenvoudig lieve burger van een bevriende mogendheid. Er hoeft waarempel geen bloed te vloeien waar er al zoveel dieselolie vloeit. Denkt u daaraan. Vergeet het niet. Doe het vandaag nog! Sint Frans, de patroon van onze eveneens redeloze broedertjes en zustertjes zal u | |
[pagina 82]
| |
dankbaar zijn en voor u ten beste spreken bij god in de hemel wiens almacht zelfs het geweld van de Cabora Bassa Stuw te boven gaat. Laat dat u een stimulans zijn en de arme negers in Mozambique een troost. En als er weer eens een stel negers per ongeluk naar beneden sodemietert, zullen de rozenkransen door de blanke handen schuiven en luide zal het geweeklaag opklinken uit de blanke kelen, gepatenteerd met jaren aflaat. En volgend weekend gaan ze op safari. Trekt hieruit uw les, gij allen die als opdraaispeelgoed langs elkaar schuift op de stoep: vergeet wanneer gij mensen doodt, niet de leeuwen te aaien!
Met onze techniek zouden we rampen moeten bestrijden, levens redden, de aarde leefbaar maken, maar in feite veroorzaakt die samengebalde kennis alleen maar mondiale angst, volkerenmoord, genocide. En de vertegenwoordigers van dat vernuft lopen drenzerig op de stoep en eten patat. Zonder erg kom ik in de hal van een bioskoop. Rex. Doorlopende voorstelling. Achttiende week. Blanke Onschuld. In de vitrines onduidelijke foto's van steeds dezelfde blonde stoot, met steeds een andere man in steeds dezelfde houding. Op een kale pluche bank zitten twee jongemannen in grijs ribfluweel dicht tegen elkaar aan te wachten op mijn blanke onschuld. Twee meisjes in het blauw die de kaartjes moeten scheuren, kletsen over kleren, terwijl ze de mensen die langs komen, de kaartjes uit de hand rukken zonder hen aan te kijken. Langs een andere deur komt af en toe een teleurgestelde bioskoopbezoeker naar buiten. De meesten steken meteen een sigaret op. Ze slenteren vermoeid weg, het vuur van de film al geblust in hun ogen en een beetje verbaasd dat het buiten nog steeds regent. Hun ontbrak het motief om de bioskoop binnen te gaan en ze hebben evenmin een motief om weer de straat op te gaan. Ze zijn alleen maar nat van de regen, net als ik. En misschien word je binnen droog. | |
[pagina 83]
| |
Binnen valt niets te lachen43.In het half donker struikel ik naar beneden, bijgelicht door de vuurvlieg van één van de meisjes in het blauw die me naar een klapstoel loodst vóórin het zaaltje. Ik ga zitten. De film is zeker bijna afgelopen, want Blanke Onschuld rent met gescheurde kleren voor haar leven door het oerwoud recht in de armen van haar blonde held, die vervolgens nog eens alle nummers repeteert, voordat hij haar teruggeeft aan haar ongeruste moeder die haar op beide wangen zoent terwijl de tranen over haar wangen lopen en haar vervolgens aanraadt met Dasj te wassen omdat je daarmee je slipjes beter schoon krijgt, maar dan is de film al voorbij en zitten we al midden in de bioskoopreklames. Even later komen de meisjes in het blauw kollekteren voor de revalidatie van de Nederlandse verkeersslachtoffers en als niemand wat geeft, komen ze terug met een bak repen chokolade en ijslollies en kauwgom voor als de film straks echt begint. Maar ik ken het einde al, dus kan ik mijn ogen dichtdoen en slapen en proberen niet te denken, alleen maar mijn jas laten drogen. En dankbaar zijn dat ik geen verkeersslachtoffer ben, één van de 75.000 zwaar gewonden van wie een groot gedeelte blijvend gehandicapt zal zijn-alleen in ons kleine land-en niet één van de 2400 doden die het verkeer in ons land jaarlijks telt. Net toen de meisjes in het blauw rondkwamen om te kollekteren, klonk een warme bariton door de luidsprekers om de bioskoopbezoeker dit nieuws te verstrekken. Duizenden gehandicapten zullen u dankbaar zijn voor uw gift. Maar niemand gaf wat. Ze zijn hier voor Blanke Onschuld. Ik doezel geloof ik weg en wat ik zie van de film, vermengt zich met mijn gedachten, zodat Blanke Onschuld na elk van haar geknipte avonturen ernstiger gehandicapt uit de handen der mannen te voorschijn rolt, en tenslotte met enkel kunstledematen in bed ligt, een plastic fallus in een metalen vagina | |
[pagina 84]
| |
schuift en via een batterij in haar navel, nog enige bevrediging ondergaat, maar dan slaap ik al echt, zodat een meneer naast me me moet aanstoten om te zeggen: meneer, u snurkt. Ik schrik op en verlaat met nog steeds klamme kleren het zaaltje en kom even later op straat. Een oude man houdt me staande: ‘Komt u net uit deze film? Kunt u me zeggen of het een lachfilm is? Ik wil eens een keer lachen meneer. Er wordt al zo weinig gelachen.’ Ik kijk hem vertederd aan: ‘Als u wilt lachen, dan kunt u beter een andere bioskoop proberen, want hierbinnen valt niks te lachen.’ Hij verstaat me en loopt door. Ik hoop dat er in deze stad één bioskoop zo sociaal voelend is om De Funès desnoods jarenlang te prolongeren, al was het maar voor al die ouwe mensen die niet meer kunnen knokken als het op knokken aankomt. Want buiten is het zo miezerig en binnen valt helemaal niks meer te lachen. Ik kijk de oude man na en vervloek ineens alle blanke onschuld op de stoep. Waarom zwaait niemand met zijn paraplu en spreekt de formule die deze waanzin lam legt? Zodat deze superrealistische ongein eindelijk wordt wat ze is: een rariteitenkabinet, een museum voor pop-art-folklore. Dan kan ik ongehinderd naar het station, stap in de eerste de beste trein en probeer een andere stad. | |
Een hernieuwde kennismaking met het meloenenmeisje44.Tegenover me in de trein zit het meloenenmeisje een flodderroman te lezen. Ik herken haar pas als de trein de donkere overkapping uit is. Zij herkent mij niet, want ze krijgt zovéél mensen aan haar kassa en ze droomt mijn dromen niet. Ze leest rustig door. Af en toe gaat ze wat verzitten. Wat zit ze te lezen? Wat zou er gebeuren als ik nu deed wat zij leest? | |
[pagina 85]
| |
...laat maar! De wereld zit verkeerd in elkaar. We zitten mijlen ver van elkaar verwijderd, voortdurend attent dat onze knieën elkaar niet raken, want dat kan niet in een trein. Straks gaan zij en ik immers weer elk onze eigen weg en de man schuin tegenover ons die zit te snurken achter zijn krant, ook en iedereen in deze trein. Nu zijn we nog overgeleverd aan hetzelfde samengebalde technisch vernuft en niemand die zich bewust is van de paardekrachten, de snelheid, de verplaatsing van massa op een bol wentelend in de ruimte. Pas als de techniek met ons ontspoort, zullen we het merken. Het meisje zal van de schok waarschijnlijk over me heen vallen. En met gebroken en gekneusde ledematen en bloedend uit vele wonden zal ik proberen te weten te komen hoe zij eraan toe is. Dan vallen plotseling alle reserves weg. Misschien sterven we tegen elkaar aan gedrukt met een laatste fluistering van troost of alleen maar een blik voor twee vreemde stervende ogen, voordat de reddingploeg bij ons is, want de ergste ravage komt altijd het laatste aan de beurt, tegen de tijd dat ze erbij kunnen met hun snijbranders. En in de schaarse ogenblikken dat we niet van bloedverlies en zwakte buiten bewustzijn zijn, zullen we elkaar zien en misschien verrukt zijn de vingers van een ander te voelen, want sterven is geboren worden, is opperste eenwording, zeggen degenen die leven! Maar elke gedachte eraan is humbug, elke voorstelling kitsch. Misschien probeer je in zo'n geval alleen maar of je de man schuin tegenover je kan horen. Leeft ie nog? Tussen verbogen stangen en het naar beneden geslagen bagagenet, is hij net nog te zien, voorovergebogen over de krant, die nu als een rode lap over zijn knieën hangt. Hij is dood. Wij zijn het straks. Want de redding zal te laat komen. De techniek die ons vervreemdt van elkaar, heeft ons, toen het misging, bijeen gebracht tussen verwrongen staal in een wildvreemd weiland langs de spoorlijn, ergens in Nederland, maar waar? We zullen het op school vroeger wel hebben gehad: Overbetuwe, Alblasserwaard, Middenbeemster. | |
[pagina 86]
| |
45.Maar er gebeurt niets met de trein. We rijden gewoon langs de weilanden waar de koeien zich van niets bewust herkauwen en het royaal uitgevoerde meisje tegenover me scheumt aan haar rokje en misschien denkt ze wel: ik wou dat die kerel niet keek. Ze probeert verder te lezen in haar romannetje. De man uit haar boek komt juist terug van een zakenreis in Zuid-Afrika en het eerste wat ie doet is bij haar op bezoek gaan in zijn witte sportwagen. Ze woont in een villa met strooien hoed ergens in Aerdenhout. Haar ouders zijn naar een party. Hij komt tegenover haar staan met smeltende ogen en ze vraagt wat ie wil drinken. En als hij naast haar op het welig gekapitonneerde bankstel gaat zitten en met zijn gebruinde hand haar wil strelen, zegt ze: nee, liefste nog niet. En dan slaat ze het boekje dicht en kijkt weer naar mij. Maar ik mik het schijfje citroen van de cocktail in haar hals, sta verontwaardigd op en ga naar de trein-w.c. waar het altijd zo'n moeite kost je benen en de straal recht te houden, net als de trein over één van de bruggen rijdt waaraan dit kikkerland zo rijk is. Wilt u het toilet tijdens het oponthoud op de stations niet gebruiken. Dat is zo vies, al die drollen tussen de rails. Doet u het tijdens het rijden, dan werkt u samen met zovele landgenoten mee aan een zo natuurlijk mogelijke bemesting van onze toch al zo schrale en door de grootindustrie zo verontreinigde bodem. Dank u. In minuskuul kleine deeltjes waaien je stront en je pis uit over Neerlands dreven. En de boer in Alblasserdam denkt na enige tijd: wat doet de boekweit het goed dit jaar. En hij stuurt me een ansicht met groeten uit Holland en bedankt voor je stront, want zijn akker ligt langs de spoorlijn. En als ik terug ben in de koepee pakt het meisje tegenover me een pakje sigaretten en vraagt me vuur. Nou dat geef ik, want ik wil niet altijd de beroerdste zijn. Dat ongeluk met de trein liet op zich wachten en de held uit haar flodderroman heeft geen lucifers bij zich, dus moet ik wel. | |
[pagina 87]
| |
‘Dank u,’ zegt ze naïef en breekbaar. Dan begint ze te roken of het de eerste sigaret van haar leven is. En ze begint te praten. Met lange tussenpozen. Ze gaat solliciteren bij een dokter. Als assistente, maar ze is wel zenuwachtig. En ik vergelijk haar woorden met haar postuur. Het verkeerde onderschrift bij de foto. Op de foto ziet u Jane Mansfield in de film Blanke Onschuld, staat eronder, maar de foto zelf toont een mollige baby op een schapenvacht. Bij het eerstvolgende station stapt ze uit. Ik wens haar sukses en ze lacht verlegen. Ik kijk haar te lang na voor een vreemde. | |
Een geile gifkikker (3)46.Wanneer de kondukteur komt voor mijn kaartje, vind ik in mijn borstzakje alleen de zegels die ik bij de dokter kreeg voor een hartmassage-apparaat, maar daar heeft ie niets aan, zegt ie, terwijl hij zijn uniformjasje losknoopt en me zijn harige borst toont waarin een glimmend kastje is gemonteerd met draden die onder zijn oksels verdwijnen. ‘Ik heb allang mijn hart laten vervangen,’ zegt ie trots. ‘Aan die zegeltjes heb ik dus niets, maar waar u me wel een plezier mee kunt doen, dat is het sleuteltje dat u nog heeft van het meloenenmeisje.’ Dan springt ie ineens met lenige kikkerpoten in het bagagenet en blijft met puilende groene ogen naar me zitten kijken. Godverdomme laat die kikker me dan nooit met rust. ‘Wat moet u met het meloenenmeisje?’ zeg ik na enig aarzelen, maar daarmee verraad ik mezelf. ‘Dus u weet ervan.’ Met een doffe sprong zit ie weer naast me, op zijn hurken, zijn knieën wijduit. Dan blaast ie zijn wangen op. ‘Geeft u dat sleuteltje nu maar gauw hier.’ Hij pakt mijn jas van de haak naast me en begint brutaal in de zakken te scheumen. | |
[pagina 88]
| |
‘Meneer waar bemoeit u zich mee? Wat heeft u met dat meisje te maken?’ Hij kijkt me vernietigend aan, komt uit zijn kikkerhouding overeind en is weer de kondukteur. ‘Mijn dochter meneer. Zou u het leuk vinden als uw dochter de sleutel kwijt was van een kledingstuk? U moet zich eens voorstellen, meneer. Ze kan zich niet wassen, zich niet verschonen. Die dokter bij wie ze werkte heeft haar daarom ontslagen. Nu probeert ze het bij een ander. Kunt u zich voorstellen dat ze doodnerveus is? Geeft u nu maar gauw dat sleuteltje.’ Ik knipper met mijn ogen maar die verdomde gifkikker blijft op mijn netvlies plakken. ‘Geef op dat sleuteltje!’ Ik zoek mijn zakken na, maar ik weet het van te voren. Ik zal het niet vinden. Ik droeg toen een ander pak. Pas als ik hem de vorkstok waarmee ik mijn laatste wandeling maakte in de vrije natuur, in ruil aanbied en beloof meteen naar huis te gaan om het sleuteltje te halen, laat ie me gaan. Maar het station waar ik even later uitstap, is volledig verlaten en er ligt een dikke laag stof op het perron. De man achter het loket zit asgrauw op de vloer van zijn kantoortje naar adem te happen, zijn tong uit de mond en het schuim op zijn lippen. Als ik me door het loket heenbuig om te vragen wat er is, stamelt ie alleen maar plichtsbewust: ‘Doorlopen alstublieft. Kaartjes zelf ongeldig maken op het hakblok bij de uitgang.’ Als ik het station uit kom, zie ik enkel kale bomen aan een stoffig pleintje waar een drachtige nachtmerrie graast. Dan komt er ineens uit het niet een witte gestroomlijnde limousine vóór rijden met een chauffeur in een wit leren pak, paarse pet, groene handen. Hij draait het raampje open. ‘Vinylfabriek meneer? Komt u maar mee. Men verwacht u.’ ‘Ik loop liever,’ zeg ik en hij rijdt weg. Ik slenter langzaam het dode plein op. Op een ijzeren bank zitten twee vrouwen, moeder en dochter zo te zien. Maar als | |
[pagina 89]
| |
ik dichterbij kom, herken ik ze. Het zijn het meisje uit de trein en mijn tante. In leeftijd en postuur elkaars volmaakte tegendeel. Mijn tante heeft een zwarte poes op schoot. Het meloenenmeisje heeft een houten bak met een leren band om haar hals, vol met repen chokola en pakjes kauwgom. Ze wenkt me naderbij en zegt: ‘Uw tante is net van dat paard gevallen, ik geloof dat ze dood...’ Dan begint ze erbarmelijk te huilen. En tussen het snikken door: ‘Vlak vóór ze stierf, vroeg ze naar u. Kunt u het alsnog niet goed maken met haar.’ ‘Maar hoe?’ vraag ik haar, terwijl ik haar mijn zakdoek geef. Ze pakt een reep chokola die ze aan de zwarte poes voert. Dan geeft ze mij de banderol: ‘Schrijft u het hier maar op. En stuur het dan naar mr. Duchamp, de rechtskundig adviseur van uw tante.’ ‘En hoe moet het dan met u?’ vraag ik terwijl ik het stukje papier in mijn zak steek. Ze lacht alleen maar en geeft me een pakje kauwgom: ‘Stop hiermee uw neus dicht als u straks de stad in gaat om het sleuteltje te zoeken.’ Als ik verder loop de stad in, loopt de kat voor me uit. | |
Drieluik voor marcel duchamp47.(Familietafereel met haring en poes, linker paneel.) Liefste tante Suze, ik moet het u zeggen. Ik moet het opbiechten. Ik was tien jaar en met mijn lieve moeder bij u op verjaardagsvisite. U droeg een donkerbruine jurk en zag er afschuwelijk uit. Maar u was ook ontzettend oud natuurlijk. We kregen een kopje slappe thee. Met een koekje. En toen heb ik, terwijl u niet keek en moeder niet keek, stiekem een tweede koekje van het schaaltje genomen. Dus één teveel. | |
[pagina 90]
| |
Maar dat was nog het ergste niet. Ik heb die middag ook die smerige rotkat van u, die het veel beter had dan wij thuis met vader, moeder, en acht kinderen, omdat ie godverdorie elke dag vlees kreeg of vis... ik heb die smerige rotkat van u dus een haring aan zijn staart gebonden en toen het kreng begon te eten, vond ie het zo lekker dat ie ook zijn staart en de rest opvrat tot ie zichzelf had opgevreten, ik zweer het. En mijn moeder 's avonds verbaasd: Ik had toch vier haringen gekocht voordat we naar tante gingen en nu zijn het er maar drie. En u dezelfde avond ongerust opbellen: Ik kan die schat van mij nergens vinden. Toen jullie er vanmiddag waren, was ie er toch nog. En ik temerig door de telefoon: Ja hoor tante. Hij heeft de hele middag lief zitten spinnen naast mijn stoel. Dat wou ik maar zeggen tante. Ik heb het twintig jaar en langer vóór me gehouden, maar de herinnering aan uw kat die zijn eigen smalle lijf in de gretige bek heeft en door blijft vreten, roept bij mij dezelfde beelden op als al die nare dingen in de krant van de derde wereld en zo. Misschien dat ik, nu ik het eindelijk aan u heb geschreven, voortaan beter tegen die akelige berichten kan uit Azië en zo, want dan ontbijt je een stuk rustiger. P.S. 1. Heeft u nadien nog een poes gehad lieve tante? P.S. 2. Ik moet u recht hartelijk groeten van mijn lieve moeder. Want toen zij mij zag zitten schrijven naar u, zei ze: gossie, schrijf jij een brief naar die ouwe taart, waarvoor dat? en dus zei ze: doe maar de groeten, dewelke ik bij deze overbreng. P.S. 3. Ik heb sinds enige tijd mijn rijbewijs. En vorige week heb ik een duif aangereden wat ook zeer naar was. Maar het stond wel in de courant. Het knipsel sluit ik hierbij. | |
48.(Sigarenkistje in dwangbuis met olijftak, middenpaneel.) | |
[pagina 91]
| |
Er was eens een man die met zijn auto een duif aanreed. Hij schrok hevig, stapte uit en nam het geplette lijk mee naar huis. Daar nam hij uit de kast een vooroorlogs sigarenkistje, deed daar het kadaver van de duif in, verfde met rode menie een dik kruis op het deksel, schreef er met zwarte inkt op: don't open this without permission of mister Oe Thant, en hing het kistje op aan de muur waaraan ook al een portret van zijn tante hing. Op zijn verjaardag zat de kamer vol familieleden en vrienden en iedereen vroeg nieuwsgierig waarom het kistje daar hing en wat erin zat. En de man werd kwaad toen een wat brutale neef het kistje van de muur haalde. Hij riep hevig verbolgen: Niet openmaken! Blijf eraf! Maar wat zit er dan in? vroeg iedereen tenslotte, zelfs zijn vrouw. De man ging boven op een stoel staan en zei plechtig: De duif is de sigaar en heeft eindelijk rust. En met een olijftakje besprenkelde hij het kistje, hing het weer op en zond zijn bezoekers heen, zelfs zijn vrouw. Sindsdien meden zijn vrienden hem als een vinylfabriek. Maar de familie liet het er niet bij zitten. Ze liet een bevriende psychiater de man ontoerekenbaar verklaren, zodat ze zijn familieaandelen konden overnemen en hem doen opsluiten. In een verpleeginrichting met warm en koud water, telefoon en televisiezaal. Toen de verplegers van deze inrichting volgens de regels van het huis hem het kistje afpakten en met een mes openden, vonden ze niets. De vogel was gevlogen. En daarom kooiden ze de man die hem doodde. En elke week komt de bevriende psychiater hem in zijn dwangbuis opzoeken, praat wat met hem en stuurt de familie de rekening. Sindsdien zoekt de V.N. een opvolger voor Oe Thant. Maar dat zal de duif die allang de berg Tabor mijdt als de pest, een rotzorg zijn. | |
49.(Portret van stichteres met speelgoedmuis. Rechterpaneel.) | |
[pagina 92]
| |
Wat valt er verder nog te zeggen? Sinds haar dood hangt tante, goud ingelijst van kruin tot kanten buste, aan haar eigen muur als een gekooid grijs vogeltje. Volgens de beste laat achttiende-eeuwse tradities. Maar tussen haar dunne lippen loopt een rood plastic draadje naar beneden het schilderij uit, en met spijkertjes langs de plint geleid verdwijnt het in een op de grond staand vooroorlogs sigarenkistje, waarop staat: openen levensgevaarlijk. Ik open het toch want het is uiteindelijk mijn tante wier geheimen mij, haar neef niet verzwegen mogen zijn. Het draadje eindigt onder de klem van een muizenval. En het blijkt de staart van een muis te zijn die als je hem opdraait met het sleuteltje onder zijn buik, duidelijk verstaanbaar piept: ‘tante voelt zich niet zo goed vanmorgen, tante heeft weer wat gebloed.’ Ontroerd sluit ik het sigarenkistje. Nu begrijp ik alles. Na de dood van haar kat heeft tante een muizenval gekocht, niet wetend welk staartje dat muisje zou hebben. En ik neem me heilig voor haar met kerstmis een ansicht te sturen met aan de ene kant een winterlandschap van Marcel Duchamp en aan de andere kant: spoedig beterschap lieve tante. En ik zal een duif africhten om de kaart te bestellen, want ik wil vrede lieve tante en geen krijg! | |
Ook zonder pokkenbriefje kan een mens de klere krijgen50.Als ik mijn brief gepost heb, loop ik verder deze onbekende stad in, en ik stop de kauwgom in mijn neus, als blijkt dat de stoepen een paar straten verder vol liggen met cholerapatiënten. In de gemeentelijke sporthal is een massale lijkdienst voor duizenden slachtoffers, lees ik overal op aanplakborden. Ik volg de wegwijzers en kom een tijdje later bij de immense hal. Tussen rijen belangstellenden door kom | |
[pagina 93]
| |
ik naar binnen. Op het massale podium vóórin spelen de Stones met gasmaskers op hun nieuwste hit: What to do now, I really don't know, terwijl piepjonge nonnetjes met wijwaterkwasten langs de doden gaan die onder grijze dekens van het Nederlandse Rode Kruis liggen. Ik wring me naar voren tot bij het podium, maar daar word ik tegengehouden door een kolossale Judoka die me met zijn zwarte band om de oren slaat en met rooddoorlopen ogen die etteren in de hoeken, vraagt naar mijn pokkenbriefje. Als ik zeg dat ik nergens van weet, neemt hij mij in de zoveelste houdgreep en als ik gil van de pijn, draait Mick Jagger de versterker op vol en hoor ik mezelf niet meer. De greep van de judoka verslapt na een tijdje en terwijl de etter uit zijn ogen stroomt, laat hij me los en fluistert in mijn oor: ‘Sorry, ook zonder pokkenbriefje kan een mens de klere krijgen.’ Eén van de nonnetjes komt naderbij en sluit met een cleenex tissue tussen haar paarsgelakte nagels, de ogen van de kampioen zwaargewicht. Ik profiteer van de gelegenheid en ren door de wriemelende massa naar de uitgang, waar een rooms-katholieke bisschop in vol ornaat met de pijp in de mond de Telegraaf zit te lezen. ‘Het ga u goed mijn zoon,’ zegt ie met vooruitgestoken onderlip. Buiten haal ik eens goed adem en ren naar de parkeerplaats. Daar gap ik de glimmendste bromfiets. Maar als ik start en easy wil wegrijden, komt vanachter een boom het meisje uit de trein, met verwarde haren, huilend en met gescheurde kleren. Ze grijpt me in paniek beet zodat ik de betonijzeren baleinen van haar beha pijnlijk voel. ‘Heeft die ploert van een judoka jou ook, omdat je geen pokkenbriefje...?’ Je snottert: ja, en ik noem je Eerste Dan en neem je mee achterop. We rijden weg naar het zuiden, de stad uit, over de autosnelweg. Alle kloterige auto's van fabrieksdirekteuren die nooit naar ‘Achter het Nieuws’ kijken en dus niets weten van de cholera, willen pooierig langs ons rijden en gooien | |
[pagina 94]
| |
nijdig hun licht op groot, maar wij tweeën rijden zigzaggend over de stippellijn en laten niemand door. Eerste Dan en ik hebben schijt aan alles. Ik voel haar handen om mijn heupen, geef vol gas en zing: what to do now, I really don't know. En ze neuriet met me mee en we rijden de hele nacht tot de dageraad en dan pas zie ik de duif die vlak boven ons hoofd met ons mee vliegt met een sleutel in zijn snavel. De morgenstond is mooi. De duif leidt ons van de autoweg af, een veldweg op. Aan de horizon wuiven de fabrieksschoorstenen in de mooiste tinten van lichtgeel tot donkerpaars. Boven ons vliegt een reklamevliegtuig. ‘Dit uitzicht wordt u aangeboden door Poly Chemic Company’ wappert achter het vliegtuig aan. De duif boven ons klapwiegt steeds trager door de zwavelzwangere lucht en valt dan dood neer vóór ons op het pad langs een beek waarin dode vissen op hun rug drijven en ons weemoedig aankijken. Ik stop en zet de bromfiets op de staander naast de duif. ‘Het sleuteltje,’ zegt Eerste Dan en begint zich uit te kleden. Dan met alleen de enorme beha nog aan, vraagt ze me het hangslot op haar rug eindelijk te openen. De sleutel past, de beha valt op de grond. Dan beduidt ze me dat ik me ook moet uitkleden. En even later baden we ons in de beek. Lachend naar elkaar drijven we in het troebele water. De dode vissen strelen onze rug. En als we even later aan de kant zitten en onze lichamen laten drogen door de wind, praat ik met haar over de steeds toenemende verontreiniging van lucht, water en bodem. Maar zij zegt opgewekt: ‘Begin je weer?’ en wuift mijn skrupules weg met haar blonde haren en werpt zich lachend in mijn schoot. Ik kijk naar haar mooie lichaam en moet toegeven: er zijn ergere dingen in het leven. Oud worden, vettig, lui en tevreden, stekeblind en oostindisch doof voor indrukken. En ik neem me voor ons te barsten te rijden op de gestolen bromfiets, dan wordt ons tenminste dat vet en die blindheid bespaard. | |
[pagina 95]
| |
Maar als we vooraf uitrusten in een café langs de weg en als ik zie hoe je een kop koffie drinkt, slik ik mijn fatale voornemens weer in, gun je een eigen leven, ver van mijn twijfels, zonder mijn frustraties. En ondertussen vertel ik je de nieuwste mop.
Komt een kikker in Bangla Desj een cholerabacil tegen en vraagt: ‘Hoe doe je het?’ waarop de bacil antwoordt: ‘Gewoon in de darmen.’ Waarop de kikker weer: ‘Wat jij gewoon noemt.’
Maar je hoort de mop niet eens. Je staat op, schudt je blonde haren en zegt: ‘Om negen uur heb ik proefwerk geschiedenis, Franse Revolutie tot en met de Restauratie.’ En je loopt weg, start de brommer en rijdt de weg terug. Ik kijk je na, scheel van verdriet en heimwee naar iets wat nooit geweest is.
Tot de eisen die de Rolling Stones stellen aan de organisatoren van hun Amerikaanse kersttournee behoren de aanwezigheid van zeep en schone handdoeken in elke kleedkamer. Voorts per show twee flessen Chivas Regal, Teachers of Dewar's whisky. Per show twee flessen Jack Daniels Black Label Bourbon. Per show twee flessen Tequila met stukjes citroen en zout. Per show drie flessen Liebfraumilch, gekoeld. Per show één fles Courvoisier of Hine Cognac. Verder vers fruit, kaas, bruin brood, boter, koud vlees, kippepoten, rosbief, tomaten, augurken enz. En Alka Seltzer (middel tegen een vuile maag) Aldus een bericht in de Daily Mirror. Voor stuff zorgen de heren zelf. Op de foto van links naar rechts: Stone one, stone two, stone three, stone four. Stoned five. | |
[pagina 96]
| |
Uit het geheime familie-archief (2)51.Na lang aandringen van de kinderen die op school worden doodgegooid met de kribbe en de herdertjes, en op advies van zijn huisarts, heeft Rudolf R. voor één keer zijn dromen verdoezeld en van oud hout een kerststal in elkaar geflansd, waarin het flink tocht, waar Maria en Jozef verrekken van de kou, dus waar een pasgeboren kind onmiddellijk kou vat en binnen een dag sterft in de voerbak en nooit hoeft te prediken en niet aan een kruis hoeft te sterven als een halfzachte idealist. Als ze de stal van Rudolf hadden gebruikt, was Kristus nooit een onbegrepen historische figuur geworden, maar gewoon een te vroeg geboren zuigeling die het niet maakte, dat kwam vaker voor. Geen twintig eeuwen gehuichel, geen ontdekking van Amerika, geen kolonialisme, geen kralen voor de negers, geen in wijwater gewassen blanke lullen voor Afrika, geen armoe in Zuid-Amerika, geen haat in Noord-Amerika, geen onbenul in Rome. Maar hij is niet in een tochtige stal geboren. Het was een goed beschutte grot in het Midden-Oosten. En Jozef heeft het kind gehaald zonder dokter en de wijzen uit het oosten die nog geen lid waren van El Fatah of Black September, zijn gewoon gekomen met hun stuff, hun goud en hun oliekoncessies, gezeten op kamelen. En Herodes heeft alle kindertjes behalve die ene laten afmaken, want hij wou niet onderdoen voor die Farao uit de oudheid, noch voor de Arabische Federatie van de toekomst en hij seinde naar Augustus in Rome dat alles rustig was in de kolonie afgezien van enkele schermutselingen met rebellen in de grensstrook. En Augustus seinde terug dat het jongetje dat de oorzaak van de schermutselingen was, ene Jezus Eusebio Christo in de gaten moest worden gehouden en dat ie, als ie een beetje behoorlijk kon voetballen, maar naar Rome moest komen om daar in het cirkus met leeuwen te voetballen. En Augustus vond dat ie dat goed had geregeld, nam een bad en neukte zijn mooiste slavin die toevallig ook uit | |
[pagina 97]
| |
Angolestina kwam, een landstreek die evenals Syrambique waar Quirinus landvoogd was, bekend is om de mooie meisjes met albasten voorhoofd, rechte neus en mooie poezen. Maar die Jezus werd geen voetballer, maar een eigenwijs jongetje, groeide op, stelde zich aan, liep weg en zat in de boeken en werd geen timmerman maar provo, alleen omdat de geschiedenis een grot prefereerde boven een tochtige stal als verloskamer. En de dochter en zoon van Rudolf Ruitewasser vinden de stal van papa toch een mooie stal, maar wat weten zij op hun leeftijd van 's werelds loop en van de kronkelwegen der geschiedenis? | |
En niemand ziet de rat52.In de gracht drijft nog een kerstboom van vorig jaar. De man ligt net op het randje. Als ie een meter verder ten val was gekomen, was ie in het water gekieperd. ‘Doorlopen alstublieft,’ zegt de agent tegen de mensen op de stoep. Een meisje in een slobbertrui moet wachten. Zij heeft het zien gebeuren. En de verkoper van de boekhandel aan de overkant. Het meisje: ‘Die meneer liep gewoon vóór me op de stoep. Hij kwam geloof ik uit die boekhandel en ineens gleed ie onderuit.’ De verkoper: ‘Ja die man was net bij ons in de boekhandel. Hij vroeg om een boek over kerststallen. Nou dat hebben ze me nog nooit gevraagd.’ ‘Lazarus of stoned,’ roept een jongen. ‘Het is anders best een nette man,’ oppert een oudere vrouw. Doorlopen alstublieft. ‘Zou ie een hartverlamming?’ vraagt het meisje. De agent zoekt in de binnenzak van de bewusteloze man. Vindt een agenda, bladert erin, schrijft op. | |
[pagina 98]
| |
Als de ambulance de man heeft meegenomen, verspreiden de mensen zich weer. En niemand zag de rat die onderhuids knaagde aan de schedel van de man op de stoep. | |
Een elektro-encefalogram53.Mijn haren plakken op mijn hoofd en waarvoor dienen al die draadjes? Waar was ik het laatst? Ik verga van de honger. Als ik overeind kom van het ijzeren bed, trek ik de draden los van de machine waar ze mee verbonden zijn. Achter in de grijze ruimte waar ik ben, is een stroeve schuifdeur. Ik kom in een schemerig hol met wat mensen en wat van die geile kaarsen in wijnflessen. Ha hier kun je wat eten. De barman zit te praten met een dubbel gescheiden paar van een jaar of veertig over driekamerflats waar je misschien zonder urgentieverklaring in kunt, als je tenminste 400 ballen per maand te missen hebt. Zijn smakelijke lachen kleeft even aan het met mandflessen versierde plafond, maar valt dan onherroepelijk naar beneden. Achterin zit een meisje te lezen in iets alternatiefs en maakt ondertussen druk aantekeningen met een afgekloven potloodje. Ze moet de moeite waard zijn, maar ze heeft zich teruggetrokken in een slobbertrui en een spijkerbroek. Ze is een van die zeldzame idealisten die, wetend dat de wereld naar de bliksem gaat, eerst nog graag willen lezen hoe... Aan een ander tafeltje is een soort stenotypiste met groene oogschaduw en oranje nagels bezig twee half belegen Amerikanen te versieren. Het lijkt te lukken, maar de barman grijpt in en vraagt wat de juffrouw en de sirs nog willen drinken. Het zelfde. The American wants always the same. Dat is het geheim van zijn sukses. Ik wil goulash. Het alternatieve meisje tomatensap. Hij roept ‘goulash’ naar een onzichtbare keuken en begint dan een mysterieus drankje te miksen voor de dame en de sirs. | |
[pagina 99]
| |
Ik trek de draden van mijn hoofd en ga ook aan een tafeltje zitten. Ik heb behoorlijk koppijn. De bodega waarin ik me kennelijk bevind, wordt langzaam het decor voor een ordinaire seksroman van zesvijfennegentig waaruit niets mag worden gekopieerd en/of op band mag worden opgenomen. De borsten van de nimfomane stenotypiste zwellen, haar bloes splijt, haar benen gaan uiteen, de beide yankees wachten op een teken, zij kijkt de man tegenover haar aan met een tedere roofdierblik die meer wil zeggen dan ze te zeggen heeft, maar er zijn twee mannen dus kijkt ze scheel. Het meisje achter me kan het niet meer aanzien en begint verwoed het progressieve boekje op te eten. De Amerikanen zijn elk al halverwege een dij... niets uit deze uitgave mag worden... en dan ineens-die ouwe Grieken hadden gelijk met hun deus ex machina-komt er een lange neger met basketbalschoenen en een paarse broek aan de bar zitten en bestelt jus d'orange. En de bodega komt met een kreet tot leven, als door een speld gestoken. We horen zelfs Petula Clark niet meer die door de juke-box tettert. Alles wordt goed. Het meisje in de slobbertrui spoelt het boekje weg met haar tomatensap. De barman lacht weer. Het plafond begint te trillen. Er valt een gat in de muur achter de bar. De ene Amerikaan frunnikt per ongeluk aan de andere Amerikaan in plaats van aan de stenotypiste. Die zit verdwaasd naar de flessen te kijken die een voor een van het plafond vallen. Haar borsten krimpen. Onzichtbare vingers knopen haar bloes dicht. Dan stort het plafond naar beneden. In paniek valt het alternatieve meisje over me heen. Maar de neger staat rechtop in het puin en drinkt met een brede glimlach zijn glas jus d'orange. Het dubbel gescheiden paar is gevlucht door het gat in de muur waar nu een dokter in een witte jas in verschijnt die bars schreeuwt: wie van jullie heeft er kortsluiting gemaakt? Maar hij krijgt een vallende steen op zijn hoofd en zakt dizzy onderuit. De mandflessen wijn liggen in scherven op de grond en kleuren de vloer rood. ‘Really the same things have happened in Cuba,’ fluistert het | |
[pagina 100]
| |
meisje vlak bij mijn oor, terwijl ze over me heen ligt en ik hele andere dingen voel en dus raak ik van de wijs ondanks stof en puin. De jukebox is ook in de war en laat Petula duidelijk tegen haar zin een blue van Mingus zingen die ze maalt tussen haar grote Engelse tanden. Really the same things. De stenotypiste zit versteend tussen de resten van haar Pompei en kijkt nog steeds scheel, terwijl de twee romeinse honden uit de States haar voeten likken. De neger drinkt. | |
54.Ik peuter de kauwgom uit mijn neusgaten en kom duizelig overeind uit de Varkensbaai, lik de wijn van mijn vingers en sla het stof van mijn kleren. De barman lacht en vraagt me de geneeskundige dienst te bellen, terwijl het bloed uit zijn mond spuit. De honden blaffen naar me, maar als ik ‘basta’ sis tussen mijn tanden, verdwijnen ze met de staart tussen hun stripes over het puin. De neger kijkt ze na en lacht zijn witte tanden nog witter dan ze al zijn. Ik lach ook, maar de mijne zijn geel van de nicotine, dat moet ie merken. ‘Ga nu maar,’ zeggen zijn ogen, terwijl hij de stenotypiste met een glasscherf begint te tatoueren. Ik neem het meisje uit Cuba bij de arm en samen struikelen we naar de dichtstbijzijnde telefooncel, waar ze in elkaar zakt met haar hoofd op de set telefoongidsen. Ik draai inlichtingen en vraag de juffrouw het nummer van Stokely Carmichael. Maar ze weet het niet. Als ik begin te godveren, legt ze op. Wat moet ik doen? Het meisje zo laten en weggaan? Maar het hoeft al niet meer. Ze slaat haar ogen op, trekt aan haar trui en zegt lief: ‘Bedankt voor de konsumptie maar nu moet ik gaan. Ik heb om zes uur pianoles.’ Ze gaat de telefooncel uit en springt achterop de brommer van een wildvreemde knul die niet eens reageert. Ik steek de straat over en kom even later in een drukke winkelstraat. Er is niks aan de hand. Iedereen loopt weer druk boodschappen te doen. In Rex draait nog steeds blanke | |
[pagina 101]
| |
onschuld, ook al regent het niet meer. Maar als ik vóór de etalage van een tweedehandsboekhandel blijf stil staan om te kijken naar Acht Delen Culturen Der Mensheid Voor Slechts Hondervijfenzeventig Gulden, tikt een agent op mijn schouder en vraagt me mee te komen. ‘Meneer hoe komt u aan al dat bloed op uw kleren?’ Ik protesteer: ‘Dat is helemaal geen bloed. Jullie denken altijd meteen het ergste. Man, ik kom gewoon van een feestje en die vlekken is chianti, wijn! Je hebt ze zelf thuis in die mandflessen weetjewel, toen jullie van de zomer naar het Gardameer...’ Maar ik moet mee. Op het buro onderzoeken ze in het laboratorium de vlekken op mijn jasje. Het is mijn eigen bloed: A negatief. Verdacht van moord, wordt veranderd in zelfmoord. Maar als ze een doek over me heen willen leggen, gaat de telefoon. Of er onmiddellijk een patrouillewagen naar de bodega sherrycan kan komen... Ze laten me alleen. Ik peuter de kiezelsteen uit mijn hoofd, trek het dodenlaken over me heen en slaap tevreden in, verlost van die smerige koppijn. |
|