Een geile gifkikker
(1973)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
[pagina 43]
| |
Een verkouden nachtmerrie21.In de wachtkamer van dokter Cornelis Cruytvat bevindt zich die morgen een vreemd gezelschap, elk op eigen wijze in afwachting van een konsult. Uit de spreekkamer komt juist een vreemde arme snuiter die de in het kleine halletje verzamelde persfotografen van dienst is door snel zijn gulp te openen zodat ze een foto kunnen maken van de grote pleister die dokter Cruytvat zojuist op de plaats van de verloren fluit geplakt heeft. Pas na lang aandringen van de fotojournalisten komt dokter zelf uit zijn spreekkamer, glimt-eventjes maar-van trots, vervolgens maakt beroepsascese zich weer van zijn gezicht meester en zegt hij afgemeten doch vriendelijk: ‘Eén plaatje dan heren, één plaatje moet voldoende zijn.’ Dan opent hij de deur van de wachtkamer en zegt met warme stem: ‘Neemt u gerust foto's van mijn patiënten heren. Wie ben ik dat er foto's van mij moeten worden gemaakt? Het zijn deze zielen die beter dan ik illustreren waarom mijn beroep zo'n belangrijk beroep is en...’, hij stottert even van ontroering, ‘...zo'n dankbaar beroep.’ De fotografen verdringen zich voor de smalle deuropening van het kleine muffe kamertje dat propvol zit. In de verste hoek zit de kleine Roel met bevroren handen verwoed in een grote stapel vergeelde afleveringen van ‘Arts en Auto’ te bladeren. Naast hem zit tante Suze met zedig voor de borst gevouwen dooraderde handen. Maar de fotografen zijn keihard en dwingen haar de handen weg te nemen, zodat ze een mooi plaatje kunnen schieten van de platte bloes met de bloedige vlekken. En als tante stil begint te huilen, troost een journalist haar door te zeggen dat een zwart-wit foto op krantenpapier toch niet zo'n vaart zal lopen, waarop de verkouden nachtmerrie naast tante Suze hees begint te hinniken | |
[pagina 44]
| |
en dokter Corneel die het beest nu pas opmerkt, nogal geschrokken zegt: ‘Bent u er nu weer? Ik heb meneer Ruitewasser nog zo gezegd, dat hij zijn dromen thuis moet laten. Dat hij daarvoor bij mijn kollega diergeneeskunde moet zijn.’ De nachtmerrie laat daarop haar edele kop zakken en Rudolf Ruitewasser die ook in de wachtkamer zit, omdat zijn libriumtabletten op zijn en je die niet zonder recept kunt krijgen, neemt het dier beledigd bij de teugel, helpt de kleine Roel en tante Suze in het zadel, neemt vervolgens zelf plaats op de nachtmerrie en geeft het dier de sporen. De fotografen stuiven geschrokken uiteen en zoeken hun redakties op om het verhaal persklaar te maken en er zit voor dokter Cruytvat niets anders op dan de overgebleven patiënten een konsult toe te staan. Ze zijn nieuw. Een gemeentelijke papegaai die zijn vleugels wil laten bijpunten om sneller te kunnen typen. (De dokter stuurt hem resoluut door naar een manicure. Wie volgt?) Een zwaargebouwde man die dokter in zijn nekvel grijpt en dreigend zegt: ‘Ik sla mijn vrouwen altijd van de trap. Kunt u me zeggen hoe dat komt?’ ‘U bent waarschijnlijk te grof gebouwd,’ antwoordt de dokter. (En stuurt ook hem door naar de manicure.) Maar de airhostess van Panam die bij een noodlanding de knopen van haar uniform is kwijtgeraakt, kan door geen dokter geholpen worden. Totdat ze onthult dat ze eigenlijk komt voor een hechting. ‘Laat maar eens zien!’ zegt dokter Cruytvat gretig en pakt al draad en naald. ‘Een noodlanding in vijandelijk gebied,’ zegt ze terwijl ze haar rok opschort en haar benen spreidt. Dokter schrikt wel even maar naait dan met gesloten ogen en vaardige hand de ravage tussen haar benen dicht tot een zwarte spin. ‘Wanneer kunnen de hechtingen eruit?’ vraagt de stewardess. ‘Daar vraagt u me wat,’ zegt de dokter, ‘misschien als het | |
[pagina 45]
| |
web is gesponnen.’ Ondertussen rijdt Rudolf, onwetend van de pagegaai, de kruisspin en de vrouwen onderaan de trap, dartel en dapper op de nachtmerrie de stad uit. Tante Suze geeft kleine gilletjes ten beste, terwijl ze de manen van de nachtmerrie angstig vastheeft, maar ze vindt het toch wel fijn, zoals de kloosterling die op zijn tachtigste verjaardag eindelijk een boek van de Sade kado kreeg. Roel zit klem tussen zijn vader en diens tante en vraagt honderduit over de antennes op de daken waar ze over rijden. Ondertussen strooit Rudolf met losse hand in alle schoorstenen paarse stencils van het buurtkomitee over een welverdiende vakantie in Bleklent. Maar de mensen zullen de stencil nooit lezen, want schoorstenen monden uit in kachels. Dus nooit zal men weten waarom Rudolf Ruitewasser ineens voor sinterklaas wou spelen gedurende zijn dromen. Als ie het zelf weet, want de meeste dromen ben je vergeten voordat je eruit ontwaakt. Zoals je ook niet weet of de zweep van de Sade je wekte of het niezen van je nachtmerrie. | |
Slechts met een vliegenmepper was hij tot zwijgen te brengen22.Je doet de deur achter je dicht, haalt de auto uit de garage en rijdt de straat uit. Eén van de velen. Je vrouw kijkt je na en denkt: gelukkig dat ie eindelijk verstandig is en naar de dokter... Dan pakt ze de borden en kopjes van tafel en brengt ze naar de keuken. Met het laatste restje koffie heb je zojuist de vieze smaak van je dromen weggespoeld. Want straks bij de dokter moet je ze misschien vertellen. En je mag dromen wat je wilt, je mag er medisch gesproken alles uitflappen, als het maar niet stinkt. Een spreekkamer van een dokter is net een biechtstoel. Uit je mond stinken is erger dan een doodzonde, want er is geen absolutie voor. | |
[pagina 46]
| |
‘Vertelt u het maar. Ontspan u. Blijft u maar rustig liggen. U hoeft me niet aan te kijken. Konsentreert u zich maar op die inktvlek op de muur. Wat ziet u? Vertelt u het maar.’ ‘Een spin, dokter, tussen de benen van een meisje.’ ‘Nee dat bedoel ik niet.’ ‘Wat dan dokter?’ ‘Geeft niet. Vertelt u maar wat u invalt. Alles wat u zich herinnert.’ ‘Alles?’ ‘Alles. Gaat u in gedachten zo ver mogelijk terug. Uw vroegste herinnering graag.’ ‘Maar mijn vroegste herinnering zit in het fotoalbum van mijn ouders en is ouder dan ik.’ ‘Dat geeft niet. Begint u maar.’ Eh nou, als het u hetzelfde is dokter. Ik zie... mijn vader en moeder tijdens de huwelijksplechtigheid. De pastoor is vergeten de verwarming aan te doen. Of misschien is ie het niet vergeten want ze trouwen derde klas op een maandag. Dus de bruidsmeisjes in crêpe-de-chine-jurkjes vergaan van de kou. De kapelaan staat te gapen boven het heilig brood. Een zangkoor is er niet, maar de koster zingt voor twee. Wanneer moeder-blanke maagd-na afloop van de heilige mis naar het Mariabeeld loopt met haar bloemstukje, struikelt ze over haar sleep, maar dat is het enige incident. Moet ik verdergaan dokter? Die keer dat ik als kleuter tegen een lantaarnpaal botste en die paar druppels bloed een oceaan van verdriet werden waarin mijn kindsheid verdronk. Die keer dat ik als jongen droomde van het zwembad en wakker werd tussen kletsnatte lakens die ik voor mijn moeder verborg door ze in de wasbak te weken te zetten. En later toen vriendjes bij een sloot een kikker opbliezen en ik geschrokken en driftig één van hen een bloedneus sloeg en toen diens moeder zich bij de mijne kwam beklagen over zoveel bloed, mijn moeder mij ‘gifkikker’ noemde en zonder eten naar bed stuurde waar ik droomde dat ik de kikker was. En later kregen we een buurjongen die spastisch was en met | |
[pagina 47]
| |
zijn hoofd voortdurend vliegen stond te meppen bij de schutting naast ons huis. Ik was bang voor hem en thuis zeiden ze: je hoeft niet bang te zijn, hij wil gewoon met je spelen, maar toen ik hem voor het eerst aansprak, zei ie: gwogossevangewoepesemmesgol. En later werd ie geduwd in een rolstoel. Zijn loslippigheid was bestraft. De rugleuning van de rolstoel had geen enkele zin, hij sloeg er met zijn grote hoofd toch telkens naast. Op een dag was ie verdwenen en later hoorde ik dat ie dood was. Maar toen zijn ouders gingen verhuizen, zag ik de verhuizer de lege rolstoel toch de verhuiswagen in rijden. En ik weet dat ik geen spijt voelde dokter. Als er op dat moment een kikker in de rolstoel had gezeten, had ik een gordijnroe gepakt en hem opgeblazen, ik weet het zeker. Want de verhuizers hadden de roes onder de rolstoel gelegd, gedraaid in een deken. Ik voelde niks. En dat bleef zo. Als puber heb ik eens stiekem een bandopname gemaakt van mijn doofstomme tante en daarna de opname afgedraaid zonder met mijn ogen te knipperen. Ik voelde geen ontroering. En toch wist ik vanaf dat moment dat haar taal de enige was. Dat iemand die verstaanbare klanken vormt, alleen maar uit zijn mond stinkt, omdat woorden vies zijn en elke zin een bedrog. Want dit heb ik ontdekt en geleerd, beste medisch doctorandus arts, iemand die gedachten helder formuleert bedriegt zichzelf, iemand die armen en benen moeiteloos beweegt, zondigt tegen de meest elementaire regels. Iemand die zijn hoofd mooi recht houdt, weet niets van vliegen. Is het dat wat u bedoelt, dokter? Of zit het dieper? Ik kan het u allemaal wel aan uw neus gaan hangen, maar mijn jeugd zal u in de oren klinken als de bandopname van mijn tante. En slechts met een vliegenmepper is ze tot zwijgen te brengen. | |
23.Waarom al dat gewroet dokter? U roert in mijn geest met een gordijnroe en met een wasknijper op uw neus voor de stank. | |
[pagina 48]
| |
En voor elke keer roeren ontvangt u twintig gulden. Vervolgens doet u de wasknijper van uw neus en schrijft de nota uit. En als de patoloog-anatoom al met me bezig is, schrijft u nog uw nota's uit. Want in elke huisarts gaat het duiveltje schuil van de psychiatrie die de rekeningen verdubbelt. En ondertussen ga ik in een kist van jong fris hout dat nog naar ooft ruikt en als ze de deksel op de kist schroeven, krijg ik nog één keer een erektie van het geile gepiep van de schroevedraaier. Dus als ze me jaren later opgraven, omdat men is gaan twijfelen aan mijn dood zoals aan mijn leven, zal dezelfde patoloog-anatoom met leedvermaak tegen dezelfde huisarts zeggen: ‘Ziedaar zijn lul, er is geen zak van over.’ Ieder zijn tijd en elkeen zijn beurt. Opgestaan plaats vergaan. Ik hoor er niet meer bij. Ik tel niet meer mee. Mijn kist gaat weer dicht en mijn kleinkinderen praten honderduit, maar nooit over mij. Dus waarom zou ik er nú wel zijn, tenzij voor een hersenschim of voor het saldo van de behandelend geneesheer. Is dat wat u weten wilde dokter? Ik mag opstaan terwijl hij een recept schrijft, maar ik krijg geen antwoord op mijn vraag. In plaats daarvan zegt ie met een beroepsmatige frons: ‘Ik zal u een verwijsbriefje geven voor de specialist. En als ik u een goede raad mag geven: besteedt u eens wat aandacht aan uw gezin, laat de kranten eens met rust en ga met uw kinderen de natuur in.
De Paus geeft jaarlijks vijf- tot zesduizend eksemplaren van het boekje: ‘Het Christelijk Gezin’ ten geschenke aan pelgrims. Het betreft hier een speciale uitgave van de Vaticaanse drukkerij. Het idee van het boekje is afkomstig van paus Pius XI, maar de huidige tekst ervan is van paus Paulus en dateert van 1964.(!) Het in het wit uitgevoerde boekje bevat een aantal gedachten over huwelijk en gezin overeenkomstig de traditionele leer van de rooms-katolieke kerk. ‘Hoe meer kinderen er zijn, des te gelukkiger is het huis dat hen | |
[pagina 49]
| |
onderdak biedt. De vruchtbaarheid is een groot goed, zowel voor het gezin als voor het vaderland. Een kinderrijke natie vindt er zijn grootste rijkdom in. Indien het vaderland in gevaar is, behoeft het niet om vernederende bondgenootschappen te gaan bedelen bij andere volken om het eigen grondgebied te verdedigen.’ Tot zover het witte boekje. Naar de Vaticaanse perschef Alessandrini onlangs heeft meegedeeld, zal de tekst van het nog immer gebruikte boekje worden aangepast aan de gewijzigde opvattingen over huwelijk en gezin, zoals deze op het laatste Vaticaans Concilie zijn uitgesproken. Het wachten is dus op een volgend concilie dat zich uitspreekt over het vaderland. | |
Nieuwe ontwikkelingen in de kunst (1)24.‘Het surrealisme is dood, leve het hyporealisme!’ riep Rudolf Ruitewasser, terwijl hij een speld stak in een metershoge fallus van Salvador Dali, waarop het ding leegliep en met een wijde boog op de grond belandde. De vorkstok waarop de fallus rustte, viel om. ‘Nu heb je mijn grote mooie ballon kapot gemaakt,’ zei Roel de zoon van Ruitewasser, spijtig en huilerig. ‘Niet dreinen,’ zei Ruitewasser, ‘je krijgt een nieuwe en veel groter.’ Daarop pakte hij de vorkstok en wandelde ferm het beeld uit, onder het zingen van: de paden op de lanen in, maar omdat de jeugdherinnering erg vaag bleek, werd het al gauw de melodie van een vreemde arme snuiter. Roel liep niet mee het beeld uit, want hij was reeds moede van het wandelen en bovendien een beetje geschrokken van het alter-ego van zijn vader. Maar daardoor kwam hij nooit te weten langs welke paden en lanen zijn vader ging. En hij troostte zich met de gedachte dat kleine jongetjes wel alles snappen maar niet alles hoeven weten. Hij bukte zich om het | |
[pagina 50]
| |
kletsnatte rubber velletje van de grond op te rapen en ging ermee naar het dichtstbijzijnde warenhuis waar hij het ruilde voor een helaas veel kleinere ballon waarop te lezen stond: leve het feestvarken! ‘Bent u dan jarig?’ vroeg Roel de juffrouw bij de kassa die het ding voor hem had opgeblazen, maar deze verwees hem naar de klantenservice waar een bordje hing waarop stond: dromen zonder kassabon worden niet geruild. En Roel stond wat verweesd vóór de balie waarachter de juffrouw druk bezig was in alle teruggebrachte dromen de bijbehorende kassabonnetjes te nieten. En hij wist niet wat ie moest zeggen, want wat wéét een kind van het hyporealisme? Ook al snápt een kind het wel zo'n beetje. Want Roel stond even later op de roltrap en kwam zonder te lopen toch beneden. Waar ie niet moest zijn, want daar was de supermarkt. Maar omdat ie er toch was, liep ie even langs kassa 13 om te vragen naar het pakje kauwgom dat zijn vader hem had willen geven die morgen. Maar de kassajuffrouw begreep er niets van en stuurde hem terug naar de klantenservice, waar de juffrouw bezig was haar rode opplaknagels te vervangen door paarse. En toen ze het jongetje met de ballon weer zag staan, kwam ze op hem af en prikte met haar scherpe nagels de ballon kapot. Het feestvarken vloog omhoog en daalde toen als een groen slijmerig velletje neer op de toonbank. Als een opgeblazen kikker. Roel barstte in snikken uit over zoveel onbegrip en rende het warenhuis uit, de paden op de lanen in, maar nergens zag hij zijn vader. Tenslotte ging hij moe van het zoeken in het gras zitten, aan de kant van een groene sloot. En op het water en tussen het kroos dreven alle resten van de supermarkt. | |
Wat huisartsen ook niet weten25.‘De geile groene gifkikker komt enkel in waterrijke omgeving voor. Is in onze streken vrijwel uitgestorven. Is herkenbaar | |
[pagina 51]
| |
aan zijn brede poten, bukkende zit en waggelgang op het droge. Scheidt een giftige, zeer besmettelijke stof af in paringstijd. Vandaar zijn naam: de geile gifkikker. Springt bij dreigend gevaar tienmaal zijn eigen lichaamslengte.’ De vader, herkenbaar aan zijn korte broek, witte benen en aankomend buikje, doet het leerzame boekje dicht en kijkt de kinderen, herkenbaar aan de klare oogopslag die de verwondering niet schuwt, triomfantelijk aan. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ vraagt de zoon. ‘Dat staat in dit boekje,’ zegt de dochter. ‘Dus dit hier is een geile gifkikker?’ vraagt de zoon, wijzend op een heel klein onschuldig bekkend lichtgroen kikkertje. ‘Nou nee,’ zegt de vader onzeker. ‘Maar misschien wordt ie het nog,’ oppert de zoon. ‘Dat zou best kunnen,’ zegt de vader. ‘Kijk hij heeft paarse nageltjes,’ zegt de dochter. ‘Ach dat lijkt maar zo,’ zegt de vader. ‘Ik heb laatst een meisje gezien met paarse nagels,’ zegt de zoon. ‘Misschien moest ze naar een begrafenis,’ zegt de dochter. Het is heerlijk aan het water. Tevreden kijken vader, zoon en dochter elkaar aan. ‘Mag die kikker mee?’ vraagt de zoon. Dus gaat de kikker in het plastic zakje van de boterhammen, want die hebben ze al opgegeten op de heenweg. ‘Gaan we?’ zegt de zoon ongeduldig, met in zijn hand het zakje met de kikker. ‘Hè nee, laten we nog even, het is net zo fijn,’ protesteert de dochter. Boven de vliet trillen libellen en muggen. Boven hen de witte strepen van straaljagers hoog in de lucht. Wat is er fijner dan ver van het stadsgewoel en de uitlaatgassen midden in de natuur met je kinderen te praten over kikkers, paarse nagellak en een begrafenis? Maar de vreugde is slechts van korte duur. Want de dochter wil ook een kikker. De vader getrouw aan zijn roeping, probeert het-natuurlijk schat-en duikt in | |
[pagina 52]
| |
de sloot tussen het kroos. Maar de kikkers zijn nergens, dus gaan ze gedrieën naar huis. En als ze thuis komen, zegt de moeder verbaasd: ‘Wat heb jij uitgespookt? Je zit vol kroos!’ En de vader veegt het kroos uit zijn ogen en zegt: ‘Ik moest van de dokter de natuur in.’ ‘Ik zou maar gauw een bad nemen als ik jou was,’ antwoordt de moeder. En de dochter, bij de herinnering aan de mislukte duik, begint weer te huilen en wil haar broertje zijn kikker afpakken, maar die verdedigt zijn plastic zak met de moed der wanhoop. Even later vliegt het zakje door de kamer en als ze erin kijken, blijkt het prille kikkertje dood. Nu wordt de huilbui tweestemmig en dubbel zo hard. ‘Jij krijgt een plastic opblaaskikker met draaiogen en als je erop drukt, zegt ie kwak,’ zegt de vader om ervanaf te zijn. En tegen zijn dochter die blijft huilen: ‘En jij een pop met paarse nagels die mama kan zeggen en welterusten, en als je het sleuteltje aandraait, zingt ze “te Lourdes op de bergen”, zo en nu is het uit.’ ‘Ga jij nu maar in bad,’ zegt de moeder, ‘het is geen gezicht.’ | |
26.Even later lig ik languit in bad en blaas het schuim van mijn handen. Beneden hoor ik nog de kinderen kibbelen. Edith haar stem. Dan de buitendeur. Ze gaan zeker een boodschap doen. Ik stop mijn hoofd onder het badwater en hoor de leidingen in het huis mijn gedachten geleiden. In de buizen echoën mijn diepste en meest intieme verlangens. In de afvoer borrelt mijn onderbewustzijn. Ik hoor ergens een telefoon. Ik hoor mensen praten, straatgeluiden. Die telefoon blijft gaan. Het is beneden in de kamer. Edith is weg. Laat maar. Ze bellen nog wel eens. Nu ben ik onder water en weegt het leven lichter. Ik voel mijn lichaam op en neer gaan in het water, op het ritme van mijn adem. Waarom verliet de mens ooit miljarden jaren geleden zijn element? Wat dreef hem ertoe reptiel en zoogdier te worden en het land te ont- | |
[pagina 53]
| |
ginnen, vuur te stelen, machines te maken om hem te helpen van de wal terug in de sloot? Volgens welke krankzinnige wetmatigheid heeft de mens zich ontwikkeld naar het stadium van de chaos? Wanneer keert hij terug in het water en terug in zichzelf? Hij is toch maar een geile kikker in een groene sloot. De sloot bevroren, de kikker dood. Zoals het de kikker vergaat, zal het ook ons vergaan. Hoe eenzaam is de kikker tussen duizenden soortgenoten in een smalle moddersloot en is die immense bol met miljarden mensen klittend erop, schietend door het heelal zoveel beter? Wij doden de kikkers met zeepsop, maar wat gebeurt er met die eenzame bol? De wetenschap hield zich immers alleen maar bezig met wat eròp gebeurde. Als het water te koud wordt, kom ik uit bad en droog me af. Beneden is het stil. Edith is nog weg met de kinderen. Op de tafel in de keuken ligt een briefje: ‘Als die man van de wasautomaat komt, betaal dan niets want we hebben nog garantie. Hij zou vanmiddag komen. Het garantiebewijs ligt in de la. Edith.’ Zo'n lange liefdesbrief heeft ze nog nooit geschreven. | |
Een geile gifkikker (2)27.Als ik opendoe, steekt ie meteen zijn voet tussen de deur. Ik kijk naar beneden en schrik. Hij draagt bruine open sandalen, zijn voeten zijn breed en tussen de tenen zitten bleek-groene zwemvliezen. Voor de rest ziet ie er gewoon uit. Hij komt binnen en haalt uit een oude schooltas een smoezelige overal die hij aantrekt. Dan pakt ie een opschrijfboekje uit de tas en terwijl hij bij de meterkast een scherp potlood in mijn strot prikt, zegt ie slijmerig: ‘Daar ben ik weer. Ik kwam de automaat nakijken en de meters opnemen.’ En snel erachteraan in één adem, terwijl de punt van zijn potlood mijn adamsappel raakt: | |
[pagina 54]
| |
‘De afgelopen week goed gestoelgangd, gegeten, geslapen, televisiegekeken, voldoende gekonsumeerd en niet gekopuleerd? Uitstekend! Dan zal ik nu even de meters opnemen!’ Hij duwt me opzij en o-beent naar de keuken, waar ie de koelkast opent, iets in zijn boekje schrijft. Dan de gasoven. Weer iets in het boekje. Dan beent ie de gang door naar de meterkast, opent die en kijkt op alle meters. Als ie de standen van water, gas en licht in zijn boekje heeft staan, springt ie met stevige kikkersprongen de trap op naar de badkamer. Hij opent de wasmachine en kijkt in het bad. Met zijn vinger gaat ie langs de rand vet. ‘Foei, u bent in bad geweest. Geen wonder dat uw afvoer steeds verstopt is!’ Dan opent hij het medicijnkastje en telt de pillen in het buisje. Ik wil wat zeggen maar hij is al weer de trap af op weg naar de woonkamer. Waar ie de teevee probeert tot ie het testbeeld heeft. Hij kijkt achter een schilderij, scheumt in de krantenbak, voelt de naald van de pickup en pakt dan kwaad de bos tulpen uit de vaas. Terwijl hij de bloemen op de grond gooit, foetert hij me uit: ‘Ik zal het nog één keer door de vingers zien, maar dit is al de derde keer dat ik uw vazen betrap op echte bloemen. De volgende keer heeft u plastic tulpen of u wordt van de lijst geschrapt en uw garantiebewijs wordt ongeldig gemaakt. Hebt u dat begrepen?’ Ik probeer nog te protesteren, maar hij is al in de gang. Ik hoor de deur slaan. Wanneer ik hem nakijk door het raam, zie ik zijn voeten veranderen in kikkerpoten, zijn overal valt van zijn schouders en ik zie een ronde slijmerige rug. Springend gaat ie de hoek om. Even later komen Edith en de kinderen thuis en ze zegt: ‘Ben je weer schoon, wat kijk je raar?’ Ik weet niet wat er met me is, maar zonder reden val ik ineens tegen haar uit: ‘Jij ook altijd met je bloemen.’ ‘Wat heb je?’ zegt ze verbaasd, terwijl ze de tulpen opraapt, | |
[pagina 55]
| |
‘jij wou die bloemen toch zelf...’ Ik ruk ze uit haar hand en eet ze razend snel op. En wanneer ze me wil tegenhouden, sla ik haar tegen de grond maar ik schrik er zelf van. Ze staat geschrokken op. ‘Gifkikker dat je bent!’ zegt ze alleen, terwijl ze gaat zitten en zich ijzig langzaam begint uit te kleden. De woonkamer verandert langzaam in de slaapkamer. En als ze klaar is met uitkleden, schuift ze naast me in bed. ‘Sliep je al?’ | |
Waarom zijn de bananen krom?28.Het lijkt gisteren. Je lichaam plakt tegen het mijne. Ik lig niet goed. Wacht ik help je. Waarom houdt niemand me tegen? Waarom gaat de telefoon niet? Waarom lees ik niet gewoon een boek? Je tong in mijn mond wordt steeds groter. Je buik trekt samen. Sorry, het kwam ineens. Ik hou van je mmmm. Jij in paniek overeind, maar het zingen in de kerk is al voorbij. Mijn pilaar valt gebroken tussen mijn benen en plakt aan het laken. Jij bent al op de badkamer. Ik hoor de kraan lopen. Ik had het moeten weten. De grens tussen zijn en niet-zijn is slechts een geil gekreun. En daarna lig je geveld in je eigen echtelijke bed, je gade in de badkamer met een washandje. En even later komt ze terug in bed en kijkt je dof berustend aan. We hebben ons vergist. En met zijn vergissingen houdt de mens de wereld in stand. Hoewel nooit iemand aan de wereld vroeg of ze in stand gehouden wilde worden. En niemand die zijn kinderen vroeg of ze bereid waren de wereld in stand te houden. Nooit bespeurde ik bij die van mij de onbedwingbare neiging de wereld in stand te houden. Ze zijn lief, hartveroverend en kwetsbaar, dat is alles. En ze zijn bedorven, verpest voordat je het weet, dat ook. De onbedwingbare neiging de wereld in | |
[pagina 56]
| |
stand te houden wordt hun aangepraat door padvinders en kwakzalvers die zelf het fut missen. Wat ze willen is alleen maar zichzelf in stand houden, koste wat kost. En hun vriendjes, eventueel, maar die wisselen met het seizoen. En soms hun ouders, als ze tenminste niet rottig doen en autoritair, maar voor de rest... ‘Als jij straks dood bent,’ zei Roel laatst, dan heb ik jouw auto en dan ga ik hartstikke hard rijden. Naar het bos om te spelen. En als ik dan moe ben van het spelen, kan ik lekker met de auto naar huis.’ Hij zei het en hij meende het. Hij zei het hartveroverend en hij had gelijk. En toen ik vroeg: ‘Mag ik dan met je mee?’ zei hij keihard en lachend: ‘Nee, want jij bent dan toch dood.’ Zo ís het. Hij wacht op mijn dood en dan is het zijn beurt. Dat kinderen soms idealistisch doen over stoute soldaten die mensen doodmaken en meneren nikson die dat goedkeuren, is wetenschappelijk onbetrouwbaar. In welke mate hebben ze ons gezag verinnerlijkt? Wat een kind werkelijk is, weet alleen de moederschoot en die spuugt haar wetenschap uit gelijk met de nageboorte die wij in een plastic zak doen en stiekem-als niemand het merkt-naar de vuilnisbelt brengen, of in de kachel verbranden als we skrupuleus zijn, maar dat stinkt enorm. Dat weet ik van vroeger.
Zegt de ene kikker tegen de andere kikker: ‘Wat heb je lekkere billen.’ ‘Daar kom je wel laat achter,’ zegt de ander, terwijl de kok ze ook bij hem eraf snijdt. | |
29.Kinderen zijn dus net zo wreed als de pijn die ze hun moeder aandoen bij hun geboorte en ze zijn net zo stiekem als het bloed dat kruipt waar het niet gaan kan. Opvoeden is enkel afleiden, drillen, een rad voor ogen draaien. Het enige dat we feilloos kunnen, is hen opzadelen met onze frustraties. En | |
[pagina 57]
| |
daarvoor verzinnen we dan mooie kreten als vrijheid en waarheid. En als ze vijftien zijn, lappen ze die waarden aan hun laars en gaan vrijuit. Maar hoelang? Het arbeidsproces trekt hen streng terug in de rij. Want wat doe je met een vrijheid zonder centen, wat blijft er over van je waardigheid zonder dak boven je hoofd? Dus ga je écht werken, vijf dagen per week. Je trouwt, krijgt kindertjes, die je ook weer opzadelt met je teleurstellingen die zoals die van je ouders alleenzaligmakend zijn. En in plaats van je kinderen de steen der wijzen te laten zoeken, leer je ze postzegels verzamelen of sigarebandjes of sleutelhangers, zodat je om hun de serie te gunnen, drie jaar lang hetzelfde merk koffie drinkt of dezelfde soep uit blik lepelt. Andy Warhol had gelijk. Leven is prijsbewust zijn. Opvoeden is kinderen wennen aan bepaalde merken: rooms, fatsoenlijk, caballero, olifant en dash. Omdat jezelf net zo goed een merk bent. Blank, geel, zwart, net of gesjochten. Op een dag komt Dagmar bij me met een klein stukje gekarteld grijs papier, een postzegel. Het is een onschuldige morgen in de lente, de bloemen op springen, de lucht vol vogels. Een mooie dag voor postzegels. Ze spaart ze, vooral die van Israël omdat een joods buurmeisje na de middelbare meisjesschool zo nodig de kibboetzim moest gaan helpen uitmesten en ons daar soms een ansicht van stuurt. ‘Papa,’ vraagt ze, de postzegel voorzichtig tussen twee vingers, ‘wat zijn dat toch steeds voor postzegels met die mevrouw erop in die jurk?’ ‘Dat is het vrijheidsbeeld kindje, dat staat op een sokkel in de haven van New York en moet de argeloze reizigers die per schip Amerika naderen, de indruk geven...’ Ze onderbreekt mijn gedaas: ‘Ik vind er niets aan. Op alle zegels van Amerika staat die mevrouw met haar arm in de lucht.’ En ik weer: ‘Ja kindje dat is zo. Je hebt gelijk. Het wordt saai.’ ‘Maar wat heeft die mevrouw toch in haar hand?’ | |
[pagina 58]
| |
‘Een fakkel, kindje. De fakkel der vrijheid.’ De beeldspraak ontgaat haar, maar het bombasme niet: ‘Wat praat je ineens deftig!’ Eén nul voor haar. Wat moet ik daarop zeggen? Niks zeggen is het beste. Misschien hoeft ze al geen antwoord meer. ‘Maar met een fakkel steek je toch iets in brand, wat heeft dat nu met vrijheid te maken?’ Ze heeft gelijk. Het heeft er niets mee te maken. Haar waarheid heeft niets met dè waarheid te maken. Waarom zit zij niet in het Witte Huis en waarom mag zij niet beslissen over leven en dood in een ver land? ‘Ik snap er niets van,’ gaat ze door. Ze kijkt me verongelijkt aan alsof ik haar vóór haar tijd de decimale breuken probeer uit te leggen. ‘Papa snapt het eigenlijk ook niet kindje.’ Dat is de droom van elke opvoeder: ik snap het ook niet. ‘Nou ik hoef er geen meer te hebben van dat beeld,’ besluit ze, ‘als ik er nog eens eentje krijg, ruil ik hem met Simone want die heeft er een heleboel van Zuid-Afrika, want daar woont haar oom.’ Ik zeg maar niets meer. Ook zij vertegenwoordigt een merk. Daar doe je niks aan. En als ze met haar gekartelde vrijheidsbeeld de kamer uitgaat, bedenk ik treurig dat opvoeden net zo moeilijk is als het antwoord op de eeuwige vraag: waarom lieve vader, zijn de bananen krom? | |
30.En morgen op school vraagt ze haar onderwijzer: ‘Meneer, waarom zijn eigenlijk de bananen krom?’ En de goede man zal rood worden en dan haperend zeggen: ‘Dat is een speling der natuur Dagmar.’ En hij zal niet beseffen dat ook zijn leerling een speling der natuur is zoals hij. En dat ze misschien voorkomen had kunnen worden, als haar vader in plaats van haar moeder met een washandje in de badkamer te laten klungelen, iets anders... maar wat? | |
[pagina 59]
| |
En op de eerstvolgende ouderavond zal hij ernstig zeggen: ‘Uw dochtertje stelt altijd van die vreemde vragen.’ En ik zal trots antwoorden: ‘Ja meneer, mijn dochter is er een uit duizenden, een lot uit de loterij, een speling der natuur. En ik zou haar voor geen goud willen missen.’ En hij zal me niet begrijpend aankijken en denken: de appel valt niet ver van de boom, want iets anders heeft ie op de pedagogische akademie niet geleerd. En hij heeft zelf nog geen dochter. Dus weet ie ook niet wat het is, ook al staat het allemaal in zijn boeken. Godverdomme wat ben ik blij met mijn postzegelverzamelende madonna van acht en met Roel en met de baby. Als je ze een zoen geeft vóór het slapen gaan, dan vergeet je alles, dan wordt het spel met de natuur weer een opwindend spel, dan zou je iedereen die aan ze wil komen, een trap onder de kloten kunnen geven, want de mens is een leeuw die zijn welpen beschermt. Konden ze maar acht jaar blijven, konden ze maar postzegels blijven verzamelen, in plaats van de decimale breuken moeten leren en analytische meetkunde en grieks en op een kwade dag ontdekken dat Zuid-Afrika meer is dan kaap de goede hoop op een postzegel en Amerika niet langer de fakkel der vrijheid. Hoe moet dat later? Hoe zal ik ze het nest ontwennen en de nestgeur? Waarom zijn godverdomme de bananen altijd krom? Ja waarom kindje? Natuurlijk zouden rechte bananen het inpakken, het transport en de verkoop een stuk vergemakkelijken, maar ze zijn nu eenmaal krom. De wetten van het leven zijn niet altijd even handzaam kindje, maar we vallen eronder. Ik bleef ook liever stilstaan, of ging ook liever terug. Weer op school, in jouw bank, verlegen voor meisjes en toch in stil verlangen. Naar die ene die telkens een ander was. Toen ik bij jouw onderwijzer op de ouderavond was en weer de platen zag aan de muur en de zielige plantjes in de vensterbank en de potloden in de gleuven van de banken, zag ik dat | |
[pagina 60]
| |
meisje weer vóór me zitten, haar dikke blonde vlechten en de geheimzinnige lijn van haar schouders. Ze heette geloof ik Edith. En voortaan zouden alle vrouwen in mijn leven Edith heten: het meisje op school, mijn eerste liefde, het meisje in de trein, de moeder van mijn kinderen, de vrouw bij de bushalte, de zuster aan mijn sterfbed. Ik zag ze allemaal vóór me, maar toen het meisje omkeek, zag ik jouw gezicht. Toen ik mezelf in jouw schoolbank probeerde te wurmen en met mijn knieën aan mijn kin kwam, was het verlangen trouwens al weg en de gelijkenis ver te zoeken. Gevoelens zijn snel taai en verlangens zijn zo belegen. Ik zei je onderwijzer vriendelijk gedag en liep de gang door naar de uitgang. Bananen zijn altijd krom. En het leven is een lange rechte gang met een paar flauwe bochten. Zo was het op school. Zo zal het altijd blijven, kindje. En aan het eind van de gang, waar achter een zware deur de volgende gang begint, zit altijd een juffrouw achter een typemachine of een meisje aan een kassa of er staat een portier met een pet en die vragen wat je moet. Ja wat moet je eigenlijk? Ik had geloof ik een afspraak. Neemt u dan maar even plaats. | |
Eindelijk de man die zijn vrouwen altijd van de trap slaat31.Ik zit op een lange bank langs een kale muur. Bij de deur zit een magere juffrouw een meloen te snijden. Het sap loopt langs haar handen in haar schoot. Af en toe klinkt ergens een zoemer. Waar ben ik? Wat moet ik hier? De man die na me komt schijnt het precies te weten. Hij komt naast me zitten op de smalle houten bank en wordt meteen vertrouwelijk: ‘Ook alimentatie? Of chronische vermoeidheid? Dondert ook niks meneer. Laat me u één ding zeggen meneer. Neem een goede raad van me aan. Trouwen? Nooit doen meneer. Die wijven zijn allemaal eender. Mijn eerste was een goed wijf, | |
[pagina 61]
| |
daar niet van. Zindelijk, zorgzaam, alles erop en eraan. Maar te wijd. Kijk en dat houdt geen stand. En dan ga je uit elkaar. Met een komkommer had je haar bij wijze van spreken tegen het plafond gekregen, maar je kan toch moeilijk elke dag komkommers eten. Dus... nou en de tweede, dat is allemaal dik in orde. Geen komkommers nodig. Maar die valt nou weer in een ander. Zo is het altijd wat. Ik praat er nou wel luchtig over, maar u begrijpt dat het je niet in je kouwe kleren gaat zitten. Ik heb er alle pillen van de stad voor af gelopen en een paar maanden gekuurd met een maagzweer. Nee vrouwen. Mijn kinderen die, daar vind ik het zielig voor. Maar beter geen pa dan eentje die hun moeder van de trap slaat, want zo ben ik nou ook eens een keer. Ga maar van drowe als je vrouw gnuf strepig beendelorie in huis tegen snerug vron dur snalle gevel kouwelt...’ Ik hoor hem al niet meer. Het is mijn beurt. De juffrouw legt de meloen naast haar typemachine en loodst me naar de deur, die ze voor me opent. Ik zie weer een lange gang in schemerdonker.
Het aantal patiënten dat bij zijn huisarts komt met psychogene klachten, neemt de laatste jaren hand over hand toe. Er is ongetwijfeld samenhang aanwijsbaar tussen dit verschijnsel en het steeds komplekser en ondoorzichtiger worden van de maatschappelijke verhoudingen. Het feit bijvoorbeeld dat zeven procent van de jonge kinderen in onze grote steden op een of andere manier klinisch neurotisch is, mag wel boekdelen spreken. De vraag naar neurologen, psychiaters en klinisch psychologen is de laatste jaren dan ook verdubbeld. Het is daarom niet overdreven als we stellen dat er in het jaar 2000, natuurrampen en genocide even buiten beschouwing gelaten, meer vraag zal zijn naar deskundigen op het terrein van de geestesziekten dan naar bijvoorbeeld buschauffeurs of rund- en varkensslagers. Het is zonneklaar dat we dit probleem eindelijk eens professioneel zullen moeten gaan aanpakken en het niet langer kunnen overlaten aan jeugdleiders, zielzorgers, leraars en kasteleins. Immers, hoe | |
[pagina 62]
| |
makkelijk zegt zo iemand niet tegen de man of vrouw die hem in vertrouwen neemt: je bent wat overwerkt, je moet er eens uit, de natuur in. Of pak de trein en ga eens banjeren in de grote stad. Terwijl toch wetenschappelijk vaststaat dat een slaapkuur in veel gevallen van neurastenie veel beter op zijn plaats is. Ik zou daarom de leden van dit symposion de lezing van de brochure: Ja dokter, nee dokter, van harte willen aanbevelen en u voorts willen adviseren: hebt vertrouwen in uw psychiater en hoed u voor jeugdwerkers en kasteleins! Dank u voor uw aandacht. (Applaus voor dokter Cruytvat.) | |
Lange slappe met inkt besmeurde tepels32.Aan het eind van de schemerige gang is een draaideur die erg stroef gaat. Ik kom in een enorme protserige hal. In het midden hangt een grote kristallen kroonluchter. De lampen zijn melkwitte kinderhoofdjes die een spookachtig licht werpen in de lege ruimte. Door luidsprekers overal in de wand komt de stem van de patser die zijn vrouwen altijd van de trap slaat. De stem huilt ouweklare. ‘De kinderen daar vind ik het zielig voor. Di kunderen dir vaand ek hit zolig vier. Da konderen dor...’ Ik kijk rond of ik nog iets anders zie dan de luidsprekers. Achterin is een glimmend paneel met allerlei knoppen. Ik loop eropaf en druk op één van de knoppen en hoor een metalige vliegveldstem: wat wenst u? Ik ga voor een rond roostertje in het paneel staan en zeg: ‘Ik heb hier een verwijsbriefje van mijn huisarts.’ Op hetzelfde moment draait het paneel open en staat er een naakte vrouw van onbestemde leeftijd vóór me, die lijzig zegt: ‘Wilt u mij maar volgen naar loket 26?’ Dan draait ze zich om en loopt een lange gang in achter het paneel. Ik volg haar, terwijl ze snel vóór me uit loopt. Ze heeft hangbillen en ik kan de ribben op haar magere rug tellen. | |
[pagina 63]
| |
Aan de zijkant van de gang die we lopen, zijn allemaal zilvergrijze loketten waar niemand achter zit. Nummer 2, 3, 4, 5, 6. Niemand. Ze gaat steeds harder lopen. Haar kont begint wilder te zwabberen. Nummer 12, 13, 14, 15, 16. Ik begin een hekel aan haar te krijgen. Tussen haar magere benen drupt bloed op de steriele muisgrijze vloer. Nummer 24, 25, 27. Er is geen loket 26. Ik word besodemieterd. Dan draait de vrouw zich om en neemt haar slappe borsten vast. ‘Het spijt me meneer, maar loket 26 is opgeheven. U zult opnieuw een aanvraag moeten indienen. Of genoegen moeten nemen met loket 38.’ Zonder mijn antwoord af te wachten, keert ze zich om en loopt de gang langs de loketten verder door. Ik kijk om me heen. Loket 25 is even leeg als de andere. Er staat alleen een lege koffiekop met een smeulende sigarepeuk op het wit porseleinen schoteltje. En een kartonnen bordje waarop staat: neuroses ex artikel 37, wetswijziging 1981. Ik loop de vrouw achterna. Wat wil ik anders? In loket 29 zit een opgezette blauwgroene papegaai met de groene punten van zijn vleugels als een razende te typen op een oude zwarte remington, maar er zit geen papier in de rol. Naast hem staat een bordje waarop in dikke letters: jeugdsyndromen a tot en met m. Ik loop langs hem of ik niets zie, maar hij typt ijverig door zonder me op te merken. Bijna achterin de gang is loket 38, waarboven in lichtgroene neonletters aan en uit floept: kennisgeving van hopeloze gevallen. | |
33.In loket 38 zit de naakte vrouw van zojuist, voorovergebogen over een bijbel, haar puntige borsten boven twee potjes donkerblauwe inkt van een koperen ouderwets inktstel. Als ze omhoog komt zie ik dat haar lange tepels besmeurd zijn met inkt. Dan zegt ze met de lijzige schipholstem van zojuist, terwijl | |
[pagina 64]
| |
ze met de blauwe tepels een formulier probeert in te vullen: ‘Als u kunt aantonen aan de hand van het verwijsbriefje waarover u sprak, dat u inderdaad een hopeloos geval bent, hoeven we met de uitvoering niet te wachten tot loket 26 weer wordt opengesteld. De ambtenaar in kwestie heeft namelijk zijn vrouw van de trap gegooid en is daarom op zoek naar loket 23 waar u zoëven langs gekomen bent. U zegt het maar.’ Ik voel dat ik kwaad word. Ik steek mijn hoofd door het loket en schreeuw met overslaande stem: ‘Er is godverdomme niks aan de hand. Ik hoef jullie loketten niet. Ik heb alleen een verwijsbriefje voor de specialist. Als jullie er godverdomme een potje van maken met jullie doolhof van loketten.’ Razend van woede grijp ik haar met inkt besmeurde tieten die echter onmiddellijk als de schubben van een gekookte artisjok loslaten. Ze zegt niets, schreeuwt niet, maar gaat ijzig langzaam staan met haar handen vóór de twee bloedende gaten van haar buste. Ze kijkt me lang en droevig aan, dan wenkt ze naar achteren en op dat teken word ik door onzichtbare handen vastgegrepen en door het raampje van het loket bij haar naar binnen gesleurd. Even ben ik beduusd van het geweld, dan kijk ik om me heen. Ik bevind me in een grijze kantoorruimte met allemaal typetafels. Ze zitten er allemaal, achter zwarte hoge typemachines en kijken me aan. Het meisje uit mijn schooltijd, de vrouw bij de bushalte, de zuster aan mijn sterfbed, enz. Ze zijn er allemaal en hun gezichten mooier nog dan in mijn verbeelding. En ze kijken me aan. Zeggen niets. Even later staan ze op en komen vanachter de hoge schrijfmachines vandaan. Ze zijn allemaal naakt en mager met slappe borsten. In het hele vertrek glimmen plassen donker bloed op de muisgrijze vloer. Ik voel me misselijk worden. ‘Sorry,’ stamel ik en wil weg. | |
34.De typistes pakken een verbanddoos en plakken grote pleisters op de bloederige buste van de lokettiste. Dan houdt | |
[pagina 65]
| |
degene op wie ik verliefd was in mijn schooltijd, het hekje van het loket voor me open en zegt de vrouw met de pleisters: ‘Als u nu meteen bij het binnenkomen sorry had gezegd, dan had ik mijn borsten nog en had de papegaai in loket 29 kunnen ophouden met het typen van uw formulieren. U schijnt helemaal te vergeten hoeveel inspanning en geduld het de overheid kost een gifkikker als u bij voorbeeld om te scholen tot papegaai.’ Ik ren weg de gang door langs loket 29 waar de papegaai juist een balpen tussen zijn veren steekt, een linnen regenjas aantrekt en de remington sluit. Bij loket 13 wordt me de weg versperd door een wit ziekbed waar een man op ligt tot zijn kin onder de lakens. Naast het bed zit Edith het meisje van school, de typiste van net. Ze draagt een keurig gesteven verpleegstersschort en doet ssst met haar vinger. ‘Ben jij verpleegster geworden?’ wil ik zeggen, maar ze fluistert: ‘Ssst, niets zeggen.’ Dan slaat ze het laken terug en zie ik mezelf op het bed liggen, twee grote pleisters op mijn borst. Ik duik onder het bed door en ren op de deur in het paneel af. Even later struikel ik door de hal waar het bloed van de kinderhoofdjes in de kroonluchter op mijn schouders spet, en pers me door de draaideur. Ik kom op straat. Hier buiten is alles gewoon. De mensen zijn zo te zien bezig met wat ze moeten doen. Te kopen wat ze nodig hebben. Zich te verplaatsen naar waar ze zich heen moeten verplaatsen. De auto's maken hun gewone lawaai en produceren hun uitlaatgassen. De straten zijn vettig en vuil. Op de stoep lopen de meisjes langs me met hun voordelige aanbiedingen, gewoon met kleren aan en met verveelde gezichten zoals altijd. Ik ga terug naar de parkeerplaats en rij naar huis. En thuis gekomen zal ik alle kontrole over mezelf verliezen en in plaats van je te kussen, zal ik je bloes openrukken en in je borsten bijten en stamelen: koppie krauw. ‘Wat doe je nu?’ zul je geschrokken vragen en uren later: | |
[pagina 66]
| |
‘Wat zei de dokter?’ En dan zullen we weer even ver zijn als in het begin. De gang waarin we ons bewegen is weer zo smal als in onze jeugd, even duister en even recht, met platen aan de muur waarop tekeningen van bomen en vruchten in doorsnee en geraamtes van zoogdieren en reptielen. | |
De slag bij austerlitz35.Er was eens een geschiedenisleraar die zo opging in zijn vak dat ie bij de behandeling van de Slag bij Austerlitz vóór het bord door een verdwaalde Franse kogel werd getroffen en aldus sneefde in het heetst van zijn strijd, het krijtje nog in de hand. De leerlingen verlieten daarop terstond het lokaal om beneden in de cantine een sigaretje te roken.
Het is dezelfde gang. Twee meter breed. Een meter of veertig lang. Om de vier meter een plaat van in Nederland voorkomende fauna of flora. Nergens een spoor van Jan de Wit of Huig de Groot, zelfs niet van Napoleon. Edith zit al in de klas als ik binnenkom. Dag Edith, wat hebben we het eerste uur? Een mooi begin van borsten en ronde knieën. Ze laat ze zien en glimlacht. Maar vandaag ben ik tegen je bestand. Vandaag heb ik enkel oog voor watermeloenen en kikkers en daar weet Edith niets van, Edith niet en Edith ook niet. Niemand. Het is een geheim tussen mijn dromen en mij. Vandaag gooi ik de jaartallen door elkaar. Wat kan me de geschiedenis van het vaderland en haar nasleep verdommen? Ik ga buiten vissen. Kikkers opblazen. In een roeiboot tussen het riet masturberen, dat ga ik. Ik maak voortaan mijn eigen geschiedenis. Niemand die nog last van me heeft. De boot dobbert losjes op het water. Of nee. Lieve Edith en alle anderen die ronddolen in dit tranendal, kom maar, trek je bloesje uit, verstevig je prille tepels met velpon en | |
[pagina 67]
| |
kom naast me zitten in de boot. Hier hebben jullie allemaal een potlood, steek het in je navel en slijp het. En schrijf dan je gedachten op in de palm van je hand. Degene die de gedachte van de ander raadt, is af en trekt voor straf zijn bloes weer aan. Het leven is fijn, de boot drijft af naar het riet. Daar groeien grote watermeloenen aan de kant. We snijden allemaal een schijf en als het sap langs onze kin loopt, komt de leraar binnen en vloekt dat we recht en netjes moeten gaan zitten. Maar hij kan niet verhinderen dat we allen later met weemoed en heimwee zullen terugdenken aan onze schooltijd, ook al kregen we nooit de les die we nodig hadden. Waarom ben ik je uit het oog verloren Edith en waarom doemden er steeds andere Ediths op vóór mijn oog? Om duizelig van te worden. Maar het kan ook van het wiebelen van de roeiboot zijn. Of de ondergaande zon tussen het riet. | |
Een droom van een les36.Vandaag geeft meneer geen les. Hou je boeken maar in je tas. Vorige week hebben we de slag bij Austerlitz behandeld. Dat moet maar genoeg zijn. Meneer weet dat jullie altijd met veel jeugdig geduld en met veel moeite luisteren naar zijn geouwehoer en dat waardeert hij zeer in jullie. Vandaag maken we er een troep van. We zullen eens een keertje niet onderdoen voor de geschiedenis. Wie wil roken of snuiven of drinken, mag dat. Wie de anarchist wil uithangen of wil demokratiseren, gaat gerust zijn gang. De meisjes die dat willen, mogen met de jongens die dat willen onder de banken of in de boekenkast. Als je de encyklopedie er zolang uithaalt, lukt dat best. Ga je gang. Meneer heeft nog genoeg te doen, hij zal niet kijken. Wat is er Edith? Wil je weten wat er na de Slag bij Austerlitz...? Dat zal ik je zeggen. De moderne geschiedenis wordt voornamelijk gekenmerkt door stromen | |
[pagina 68]
| |
bloeds en doet wat dat betreft volstrekt niet onder voor de oude geschiedenis. De staatslieden die tegen dat bloed kunnen, noemen we konservatief. De staatslieden die dat ook kunnen, maar dat niet laten merken, noemen we progressief. Meneer raadt je aan op een van beiden te stemmen, als je stemgerechtigd bent. Stemgerechtigd is in ons land degene die de leeftijd van... pardon, nu is meneer toch weer aan het lesgeven. Trek je maar niets van hem aan. Ga gewoon door met fijne dingen doen. Als jullie ouders meneer erover opbellen, verzint meneer wel een smoes. Hé Roel niet zo nerveus jongen. In de Franse revolutie riep het volk onder leiding van ettelijke jonge intellektuelen de idealen uit van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Over de zusters sprak niemand, maar die zaten in het Palais Royal, thans een museum. Ze streken daar de hemden van de intellektuelen. Nou dat heb ik jullie nog nooit laten doen. Zij deden het, de hemden wassen en strijken van de revolutionairen. Van Robespierre die in een hoekje Voltaire zat te lezen en geen oog had voor vrouwelijk schoon. Van Danton die een Parijse dienstmaagd achternazat en in de bibs kneep, haar uit haar keurs pelde en haar schone tietekes voelde. Van Hébert die met een komkommer een voluptueuze wasvrouw bewerkte tot ze leegliep als een ballon. En van Fouquier Tinville die in een groot kasboek de stand bijhield. Dat is allemaal gebeurd omstreeks 1790. En dan praat ik nog niet over de jaren zestig na Christus, toen keizer Nero de slavin van oppertribuun Marcellus Mastrojannus de strot volstopte met spaghetti tot haar borsten uit het vel barstten en Nero kreunde met zijn hand in zijn gulp: Sofie, je bent verloren. Ja ik weet het, ik weet het, de mannen droegen toen toga's en hadden geen gulp. Maar daarom zaten ze er nog wel eens in. Zelfs bekende staatslieden als Nero. Dat gebeurde omstreeks 60 na Christus. Veel weten we er niet van, maar het herhaalde zich allemaal op proletarische schaal in 1790. En het zal zich blijven herhalen. Het lijkt lang geleden jongelui. Zelfs de Beatles lijken lang ge- | |
[pagina 69]
| |
leden. Maar een eeuw is slechts een scheet van een komeet. Onthoud dat. O ja, de rector heeft meneer gevraagd jullie mee te delen dat op het verzoek om een kondoomautomaat in het overblijflokaal niet kan worden ingegaan, omdat hij niet goed inziet wat zo'n apparaat te maken heeft met de demokratisering van het sekundair onderwijs. Nee, nu niet schamper loeien. Probeer de opvattingen en denkkronkels van de rector te respecteren. De man is ook slechts één keer jong geweest. Veel te weinig dus om er verstand van te hebben. Bedenk dat zolang jullie zelf nog jong zijn. Trouwens, dat jullie gedachten een andere kant uit kronkelen dan die van de rector, wil nog niet zeggen dat het geen kronkels zijn. Zo, en nu pakken we onze boeken en komen boven de bank uit. Straks gaat de bel en zal het er netjes uitzien. Roel opletten jongen. Meneer is nog bezig iets uit te leggen. Schrijf maar op! | |
Onbewoonbaar verklaard37.En we schreven braaf op want we waren in feite nog maar kinderen en wat ie zei drong amper tot ons door. Later pas ga je begrijpen wat je veel te jong nog, moest leren. En de dingen die je snapt als jongen, die hoef je niet te kennen, je mag ze zelfs niet weten. Schrijf maar op jongelui! De democratie is een geschenk gods. Hij immers predikte de gelijkheid der mensen. En nu zitten we in onze maag met prioriteiten en infrastruktuur en populatiekurven en vrije verkiezingen. Om de vier jaar verhuizen de problemen naar een andere la. De jonge mensen staan al dertig jaar in de rij voor een woning. Onder aanroeping van de heilige drieëenheid: vrije sektor, premiebouw en woningwet, laten we de krotten staan en bouwen we nieuwe. Maar we zetten er een bordje bij met ‘onbewoonbaar verklaard.’ Want dat jongelui, is het nadeel | |
[pagina 70]
| |
der democratie, dat het volk alles slikt als er een bordje bij staat. Er staat een bordje bij, dus zal het wel zo zijn. En of dat bordje de lading dekt, zal ons een zorg zijn. Over Hollands brede rivieren schuiven romantisch de stoere binnenvaartschepen, met hun gevaarlijke, kanker stimulerende afvalprodukten op weg naar zee. Leve de democratie! Een prachtig idee om voor te vechten. Daar zijn we trots op na honderd jaar strijd. Het beroerde is alleen dat onze trots het allang van het idee gewonnen heeft. Het autootje staat voor de deur. De vakantie naar Spanje is al geboekt. Er zijn geen armen meer, er heerst geen onrecht. Geen werk hebben heet nu: overspanning op de arbeidsmarkt. In achterlijke omstandigheden leven heet nu: een gebrekkige infrastruktuur. Alles zal ruimtelijk en sociaal worden geordend. Zelfs met de kulturele emancipatie van de werknemer is een begin gemaakt. De jonge werknemer mag luisteren naar toppop tijdens het werk. En voor een kwartje naar de Nachtwacht! In elk gezin een abonnement op Openbaar Kunstbezit. Reeds vijf procent van de werkende klasse volgt universitair onderwijs. De herziening van het ondernemingsrecht heeft alle aandacht van de werkgevers en van hun neven in de kamer. Na zich jarenlang te hebben ingespannen voor een gezond ekonomisch beleid, werkt de Europese Commissie thans met alle middelen aan de totstandkoming van een Sociale Gemeenschap. Welk een prachtig perspektief voor de arme sloebers op Sicilië en de keutelboeren in Noord-Limburg. Van de Noordzee tot de Golf van Napels één sociale wetgeving. Gelijke kansen voor eenieder. Onze Turkse werknemers mogen voortaan van hun hospita best Turks eten koken op hun achterkamertjes ook al stinkt het. En één keer per jaar met het buurmeisje uit, als die het goedvindt. En als de Turk griep heeft, ontsmetten we niet meer meteen zijn kamer. Die man is net zo goed een mens, met dezelfde bacillen en virussen, ook al doet ie het vuile werk. Van het Vaticaan maken we een Europese Ziekenkas. Die prelaten daar gaan gewoon door met hun werk. Niemand die | |
[pagina 71]
| |
het verschil opmerkt. Ook alle typistes krijgen een toog tot de grond. En wie eronder durft kijken, is af. Deze regeling geldt ook voor prelaten. En nu berg de schriften maar op. Dus bergen we de schriften op en gaan de klas uit, sjokken door de gang naar de volgende wijze les, doen eksamen, gaan studeren, gaan werken, trouwen, komen thuis en kijken naar de teevee, dankbaar voor alles wat men ons leerde, maar ons er nauwelijks van bewust. Edith waar ben je? | |
Grimmige vlekken bij het licht van de halve maan38.Doezelend bij de teevee. Beelden uit Azië van de choleraepidemie. En het Rode kruis, net terug uit Biafra, stuurt dekens en melkpoeder naar de getroffenen, maar wat moeten dode mensen met melkpoeder? En die dekens zijn na enige tijd enkel grimmige vlekken bij het licht van de halve maan. Elk kruis is hier een vervloeking. Daarom heet het rode kruis hier ook halve maan. Maar als de beelden mijn huiskamer binnendringen en ik de lijklucht ruik, sla ik toch een kruis en kijk in de televisiegids wat er is op het tweede net. Het toestel voegt zich onmiddellijk naar mijn wensen. De dikke valt net in een put. De dunne gooit een politieagent met x-benen een slagroomtaart in het lepe gezicht. Daarop komt de dikke moeizaam uit de put en krijgt eveneens een taart in zijn gezicht. De dunne heeft inmiddels een lange plank bemachtigd en wanneer ie even later een hoek omgaat, krijgt de agent de plank in zijn gezicht. Vervolgens komt er een boevenwagen de straat in rijden en de dikke stopt de agent erin, want de dunne heeft de pet van de agent precies op zijn hoofd gekregen, toen de plank doel trof, dus vraagt de chauffeur van de boevenwagen hem om nader order, en gooit ook hem volkomen onlogisch | |
[pagina 72]
| |
een taart in het gezicht. De dikke en de dunne kijken met een nietszeggende grijns de boevenwagen na en vegen dan pas de slagroom van hun gezicht en vallen vervolgens in de kuil die het eerste net voor hen groef. Direkt daarna begint de volgende lachfilm. Ik druk nog eens op de knop, maar de reportageploeg is de dood van Bengalen ontvlucht en bevindt zich nu in de zesdaagse van Antwerpen. Ik draai aan de knop tot ik mooie egale flikkerende sneeuw heb, die de lijken bedekt en de afschuwelijke stank wegneemt. Wanneer krijgt de mens ooit de kans de dood een taart in de smoel te gooien, voordat ie ons als gras van de aardbodem maait? Wie een mes neemt en zichzelf de ballen afsnijdt, blijft hem vóór, maar dat is een belediging aan het adres van je vader die het ook niet voor niets deed. Wie nam je voor het eerst mee naar de dikke en de dunne en stelde je in de gelegenheid om om het leven te lachen? | |
Uit het geheime familie-archief (1)39.Wat kijk je me aan lieve vader? Treurig en verwijtend. Waarvoor dat verwijt in je muisgrijze ogen? Kijk alsjeblieft niet zo vader. Heb je nooit eerder een man gezien die zichzelf kastreerde? Ernaar kijken is pijnlijker dan zelf snijden vader. Pak liever een doekje voor het bloeden vader, dan hoef je het niet te zien. Trek het je niet zo aan vader. Jij gaat volledig vrijuit. Na al die jaren is je misdaad verjaard, het corpus delicti verschrompeld, de oude koe gewend aan de sloot. Onderbreek me nu niet vader. Laat het me nu eens zeggen. Laat me alles zeggen wat me op de tong brandt. Je hebt me als kind alles over het leven verteld. De bloemen, de bijen, de zwangere polderluchten van Holland. We hebben kikkers gevangen in zoveel boerensloten. Nee vader heus, ik zeg het zonder ironie. Door jou ken ik het leven. Met voorbeelden. | |
[pagina 73]
| |
Een herbarium. Kikkerdril. Stekelbaarsjes. Tamme kastanjes. Alles. Maar toen mijn broertje lag dood te gaan, mocht ik de kamer niet in. Waarom al die kiekeboe vader? Ga zitten, schenk jezelf een limonadeglas absint in en luister naar je zoon. Zolang we over de dood praten, stellen we haar immers uit. Kom mee naar de badkamer en zie toe hoe ik sterf terwijl jij met een glas absint in je hand op het badkamerkrukje zit te staren naar het bloed dat op de tegeltjes drupt. Jij zweeg erover in alle talen, maar ik zal erover praten tot bloedens toe. Sorry lieve vader. Het is een obsessie, vergeef me. Een obsessie die dwingt tot plagiaat, tot roofbouw op jezelf en die noem je leven. Wiens leven is onbelangrijk. Op vier miljard mensen maakt het weinig uit of ik het leef, of een ander. Of ik sterf in de badkamer ten gevolge van een eigenhandige kastratie of dat kind in Bengalen ten gevolge van de cholera, het op de vlucht zijn, de honger en de eenzaamheid, de oorlog. Vijf doodsoorzaken in één mager lichaam. Wat wind je je dan op over die ene kastraat? Alleen omdat ie bij jou uit de kloten is gekomen en zelf het moment ervoor koos, zoals jij je moment koos voor mij? Wat is het verschil tussen leven en sterven? Wat is dat leven nu helemaal? De enige kunst die we bij machte zijn, is het door te geven. De rest doet er niet toe. Je komt toch tussen vier planken of in een paardedeken en aan de baar staat de verkeerde te huilen of helemaal niemand. Het is nacht pikdonkere nacht. Sjeik Moedjiboer Rachman krijgt een sigaar van de ambassadeur en terwijl hij een enorme rookwolk nakijkt, spreekt hij van zijn geknechte volk. Hetzelfde doet mijn vader die het glas absint toch maar leegt in de wastafel en terwijl hij in de spiegel kijkt, denkt ie: dat gorgeldrankje is net absint. Dan doet ie zijn pyjamabroek uit en wast zijn geheime familie-archief. En verder denk ik nog, kijkend in de spiegel: verdomme ik begin op mijn vader te lijken. |
|