Een geile gifkikker
(1973)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
‘De droom blijft leven, nadat het lichaam is begraven.’ | |
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed!1.Vóór elk van de glimmende kisten ligt een krans van vergeeld krantenpapier, omwikkeld met prikkeldraad en op de deksels staat in koperen letters: Beter Dood Dan Levend. Een jonge verkoper in een modieus zwart pak staat gepast terzijde en reikt me met een uitgestreken gezicht een paarsig foldertje waarop staat: Laat uw warenhuis ook uw uitvaart regelen. Reeds vanaf 850 gulden. Twee schoolmeisjes giechelen bij een hufterig uitgevoerd demonstratie-model, met zachte groen-fluwelen bodem, de wanden afgezet met oud-rose kant. ‘U mag hem gerust proberen, als u wel uw schoenen wilt uitdoen,’ zegt de verkoper tegen de meisjes en dan tegen mij: ‘En hoe vindt meneer onze nieuwste dekselspreuk? We hebben er veel sukses mee.’ ‘Nogal cynisch als u het mij vraagt.’ ‘Dat zegt u nu,’ antwoordt hij gladjes, ‘maar onze reklame richt zich uiteraard op een zeer beperkte groep klanten.’ De twee meisjes verdwijnen ondertussen nog steeds geiterig lachend met de roltrap naar boven. De verkoper ziet de blik waarmee ik ze nakijk, en zegt: ‘Hier in de kelder is de dood het belangrijkste artikel, maar geen dood zonder leven nietwaar. U hoeft maar de roltrap op en u zit midden tussen de levensbehoeften.’ ‘Dat doe ik dan maar,’ zeg ik. ‘Zoals u wilt,’ zegt hij. Bovenaan de roltrap duwt een man in een stofjas me een ijzeren boodschappenkarretje in mijn maag. ‘Ik hoef niet,’ protesteer ik, maar ik ben al opgenomen in de stroom klanten. Hebberige mannen en vrouwen die zo snel mogelijk hun karretjes vullen, naar de kassa's rennen, afrekenen en opnieuw beginnen met hun strijd om het bestaan. | |
[pagina 10]
| |
Terwijl ik verbaasd sta toe te kijken, enkel nog een plat blikje sardientjes in mijn karretje, word ik ineens ingesloten door een stel vrouwen met krulspelden in het haar, die allemaal tegelijk hun tot de rand gevulde wagentjes tegen mijn benen rijden. Dan beginnen ze hysterisch te gillen: ‘Ik had hem het eerst!’ ‘Nee, ik was hier eerder!’ Enz. Totdat een verkoper me ontzet, mij dwingt in een grote plastic zak te stappen en de vrouwen toevoegt: ‘Dames wilt u eerst een nummertje trekken alstublieft!’ Dan schiet hij met zijn tang een stel nietjes in mijn voorhoofd. | |
Scenario voor de middenstand2.Camera op een wand met allemogelijke soorten soep in blik. In een opening van de wand is een oude vrouw zichtbaar. Klanten schuiven voor de camera langs. Close-up van de oude vrouw. De camera volgt haar langs de frisdranken. Ze loopt zenuwachtig te zoeken. Camera volgt haar blik. Close-up van het telraam van een kassa, met de snel verspringende cijfertjes. Camera weer op de oude vrouw die tegen een aantal klanten botst die beurtelings reageren met: Kijkuit! Hela! Pardon! Heb ik u pijn gedaan? Een aantal reageert helemaal niet. Bij de groentenafdeling probeert de vrouw een verkoper aan te spreken. Close-up van dunne mond. Zacht stemmetje: Meneer weet u misschien...? De bediende reageert niet. De camera dwaalt via een kistje champignons waar dikke vliegen over kruipen langs de stofjas van de bediende naar zijn hals. Hij heeft een rode kool in plaats van een hoofd. Dan volgt de camera de oude vrouw langs de wasmiddelen en de vleeswaren. Close-up van een bloederige biefstuk. Close-up van de blauw-geaderde hals van de vrouw. Daarna shot van de vrouw bovenop een stapel soepblikken terwijl ze roept: Meneer kunt u me...? Shot van oude vrouw in diepvries tussen de kippen en de | |
[pagina 11]
| |
kroketten, terwijl ze roept: Juffrouw kunt u me...? Shot van oude vrouw tot haar hals staand in een waspoederton, terwijl ze roept: Mevrouw kunt u me zeggen...? Dan zien we de camera de hele winkel doorzoeken tot hij de oude vrouw vindt bij de rekken met zoutjes, chips, pinda's enz., waar ze een jong vrouwtje aanklampt dat haar wagentje vol laadt met zakjes chips. Close-up van de zenuwachtige dunne handen van de oude vrouw en weer de zachte stem: Mevrouw, mijn man is ziek en kunt u me...? De jonge vrouw wil haar antwoorden, maar loopt dan in paniek weg, roepend: Roel waar zit...? Shot van een klein jongetje dat tussen de mayonaise en de ketchup op de grond zit en een aantal tubes over zichzelf heen leegknijpt. Daarna zien we de oude vrouw moeizaam naar de kassa's lopen waar een grote zware man een kist bier van een stapel haalt en die in zijn karretje deponeert. De oude vrouw klampt hem aan, ten einde raad: Meneer weet u misschien waar ik...? De zware man kijkt op haar neer: Natuurlijk oma, dat zal ik wel effe... Dan tilt hij de magere vrouw op en zet haar bovenop de kist bier in zijn karretje, haar benen potsierlijk uit elkaar. Onmiddellijk daarna passeert hij met haar de kassa en rekent haar af. De juffrouw aan de kassa slaat aan. Close-up van telraam. 207 gulden 53 cent. Shot op kassajuffrouw die zegt: Ook AOW-zegels meneer? Laatste shot op oude vrouw. Haar hoofd een opengesneden meloen. Fade out. | |
Als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed! (vervolg)3.Als ik de plastic zak van me af heb gescheurd en de nietjes uit mijn voorhoofd heb gepeuterd, leg ik het blikje sardientjes terug in het rek, zet het wagentje bij de andere en slenter over de afdeling: huishoudelijke apparaten langs kleurenteevees, diepvrieskasten, gasfornuizen, wasautomaten, droogtrommels | |
[pagina 12]
| |
en vaatwasmachines, allemaal keurig in het gelid en helder wit. Overal tussen de machines door vliegen kleurige libellen en op de apparaten zitten groene plastic kikkers die kwaken als je in ze knijpt. Ik pak een van de kikkers op en lees op zijn billen: Hou Holland Mooi Made in Hongkong. Op dat moment zwaait vlak bij me de deur van een manshoge koelkast open en komen de twee schoolmeisjes die ik in de kelder bij de lijkkisten zag, naar buiten kruipen. De een met een schaal heerlijk dampende kikkerbilletjes. De ander met een grote zak waspoeder van weer een ander nog beter merk. ‘Proef deze delicatesse van vaderlandse bodem,’ zegt de een. En de ander voegt toe: ‘Als u deze billen wilt blijven eten, doe dan uw was met ons nieuwe schuimloze, kikkerbeschermende middel van Uw Eigen Mammoet Inkoop Centrum! Gebruik Libel!’ En terwijl de een met een zilveren vork de warme kikkerbillen in mijn mond propt, pakt de ander een tissue uit haar tasje en bet het bloed op mijn voorhoofd: ‘Foei meneer, uw voorhoofd is helemaal gebarsten. U denkt teveel.’ Dan sluiten ze de deur van de koelkast weer achter zich. Een grote lichtgroene libel komt trillend op het handvat zitten, maar de kikker op de koelkast springt en hap! Weg libel! Ik loop verder, aangestaard door de kikkers, met mijn handen slaande naar de libellen. Aan het einde van de lange rij huishoudapparaten zie ik een grote lichtgevende gevarendriehoek en uit het plafond klinkt een zwoele stem: ‘Bezoek onze automobielafdeling. Uw Mammoet Inkoop Centrum heeft deze week als speciale attraktie: een gratis rijtest met de nieuwste elektronische meetapparatuur. Al uw reakties op een ponskaart!’ Ik loop op de gevarendriehoek af. De opstaande zijden zijn twee slanke genylonde vrouwenbenen, de basis is een rode slagboom die vanzelf omhoog gaat als ik er vlakbij ben. Erachter is het aardedonker en koud. ‘Neemt u plaats!’ hoor ik een harde stem. Op hetzelfde moment word ik hardhandig | |
[pagina 13]
| |
op een bank gedrukt. Dan zie ik vóór me een paneel bleekblauw oplichten en lees in lichtgevende letters: Gratis Rijtest. Volgt u de instrukties! Naast me hoor ik iemand zwaar ademen. | |
4.Ik krijg een glimmende schedelhelm op, met allemaal elektroden of hoe die pinnen heten. Langs mijn oor loopt een draad naar het kontakt van de testauto. Een andere draad is verbonden met een klein metalen doosje dat de instrukteur naast me in de hand houdt. De kabine waarin ik me bevind is zwak verlicht. Op de proefbaan vóór ons is het aardedonker. Enkel af en toe de lichten van andere wagens, als vallende sterren langs ons schietend en verdwijnend tussen de slanke benen van de gevarendriehoek. ‘Ja meneer, ontkoppelt u maar rustig. Langzaam gasgeven. Niet hobbelen! Stuur recht houden, niet rukken! U reageert nog te bewust. Het moet een automatisme worden.’ ‘Maar het is verdomme zo donker!’ ‘U moet niet meteen alles willen, meneer. Ik ken iemand die zes keer opging voor zijn rijbewijs zonder sukses. En pas de zevende keer slaagt-ie. Da's toch bijbels of niet? En nu rijdt ie al jaren plankgas. Ja stopt u maar!’ Even kijkt-ie bedenkelijk naar de kleine wijzerplaat op het metalen doosje. ‘De kurve van uw centrale zenuwstelsel zit nog wel een beetje in de rode zone, maar dat hebben er meer in het begin, dat zegt niks.’ Hij kijkt me aan en pakt een sigaret uit een metalen koker. Pakje per dag. Vijftig jaar. Rood gezicht. Pafferig figuur. Blauwe lippen. Volgens de statistieken moet ie al dood zijn net zoals ik. En terwijl ie een sigaret aansteekt en een grote wolk blaast: ‘U bent geloof ik te romantisch meneer. Achter het stuur kruipen en rijden of je leven ervan afhangt, dàt is het nieuwe instinkt. Benzinedamp de nieuwe lokstof. Chroom de nieuwe | |
[pagina 14]
| |
schutskleur. Maakt u de katoden maar los!’ Kletsnat van het zweten stap ik uit. Hij roept me nog na, als ik door de gevarendriehoek terug naar het licht loop: ‘U denkt teveel meneer, dat kost kalorieën!’ Hij zal wel gelijk hebben. Denken is ouderwets, tijdrovend en kostbaar. Ik hoor net als ieder ander achter het stuur van zijn auto. Immers, wie buiten komt, krijgt onmiddellijk tranen in de ogen, kramp om het hart, zuur op de maag, omdat ie de buitenlucht ontwend is. De spreekkamers van de heren dokters puilen uit op maandagmorgen na een zonnig weekend. Ik zit er ook. | |
5.Aan de witte muur hangt een groot plakkaat in rode lichtgevende letters: ‘Automobilisten, houdt u de klep goed dicht! Open de klep enkel als u in de daartoe goedgekeurde bossen rijdt. Let op de frisse-lucht-borden! Weest realist. Dat onze voorouders het zich konden permitteren naar buiten te gaan als de wielewaal riep, was hun zaak. Ze hielden er dan ook de verschrikkelijkste ziekten aan over, zoals arteriosklerose, seksualiteit en demokratie. Beter voorkomen dan genezen! Uw huisdokter.’ De lichtgevende letters dansen vóór mijn ogen. Er klinkt een bel. ‘Het is uw beurt,’ sist een man naast me. Ik loop naar de spreekkamer. ‘Laat maar eens zien,’ zegt de dokter als ik binnenkom. ‘Ik zie het al. In het weekend een beetje te lang buiten geweest. Oppassen meneer! Buitenlucht is nu eenmaal schadelijk bij veelvuldig gebruik. En u moet uw voorhoofd niet telkens openkrabben als uw gedachten jeuken. Nog veel hoofdpijn. Ja als u die duizelingen houdt, raad ik u aan: een half uurtje ekstra per dag aan de zuurstoffles. Ook met drinken een beetje oppassen.’ | |
[pagina 15]
| |
Hij pakt een recept en terwijl hij schrijft, praat ie door: ‘Gebruikt u de gepatenteerde flessen merkwater. Ik mag geen reklame maken, maar de eerlijkheid gebiedt me u “Biesbosch Mineraal” van B.P. te ontraden. Heeft u nooit “Flevo Kristal” geprobeerd. Kunt u bij elk Shellstation krijgen. Bovendien steunt u het vaderlands kapitaal. Ik heb hier een proefmonster.’ Hij staat op en geeft me een klefferige hand: ‘U bent een romanticus geloof ik. Maar waarom daarvoor uw leven riskeren. Als u dan per se de buitenlucht wilt ruiken en de vogeltjes wilt horen fluiten, gaat u dan naar het wassenvogeltjesmuseum van Madame Truffaut. Of schaft u zich een Philifoonsmell Klank- en Reukorgel aan.’ Hij duwt een klein flesje in mijn zak. Ik krijg nog eens een hand. Hij houdt de deur voor me open. Zijn assistente zwaait al met de rekening. ‘Als u kontant betaalt, heeft u recht op ijzeren-long-zegeltjes. U kunt ze eventueel ook besteden voor een hart-massageapparaat,’ zegt ze met een lief lachje. Ik stop de zegeltjes in mijn zak en stap in mijn auto. | |
6.Het is nog steeds pikkedonker. En ik heb slaap. Ik verrek van de slaap. Tussen de spijlen van het bed door, zie ik de lichten van de lantaarns aan de overkant groter worden. Waarom stopte die dokter me in bed, als het zo druk is op de weg? Als die klootzak niet dimt, zitten we straks boven op elkaar. Maar het is al te laat. Mijn achterhoofd slaat tegen het hoofdeind. De spijlen aan het voeteind breken als lucifers. Mijn vrouw slaat uit bed op de slaapkamermat, haar hals in een rare knik. Aan het voeteind gekreun. Een vreemde vent in bed. Het is de instrukteur. Waarom dimde u niet? Maar als ie zijn mond open wil doen, komt er een brede golf bloed uit dat de lakens kleurt. En hij heeft nog steeds groot licht. Op zo'n moment word je met een kreet wakker. Het laken | |
[pagina 16]
| |
tussen je benen, drijfnat van het zweten, hevig verontrust door het cynisme dat je zelfs in je slaap niet verlaat. Je vrouw ligt helemaal niet met gebroken hals op de mat naast het bed. Ze duwt haar bibs tegen je benen en mompelt: wat is er? kun je weer niet slapen? Ze slaapt al weer. Je trekt voorzichtig om haar niet wakker te maken, het bloederige laken van haar af en zet het in de badkamer te weken in de wasbak en je zegt tegen het slaperige, veel te oude gezicht in de spiegel: ja, als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed! Je rookt daarna een sigaret op de rand van het bed, naast je ronkende echtgenote die nu weer stationair draait. Dan ga je naar de bedden van de kinderen om te kijken of ze slapen. Maar in de nacht als ze slapen, is hun vader hun wildvreemd. Een hele tijd sta je door het raam naar buiten te kijken en je ziet achter de huizen soms de lampen oplichten van auto's op de snelweg. Wanneer het licht wordt, ga je naar beneden een glas melk drinken tegen de vieze smaak in je mond. Straks valt de krant door de brievenbus en lees je op de vóórpagina wat je hebt gedroomd. En voortaan zullen je dromen elke morgen in de krant staan. Maar dat zul je nooit kunnen bewijzen want ze staan ook in de krant van gisteren. Dus als je de krant uit hebt, komt je vrouw naar beneden in peignoir en zegt: waarom heb je in godsnaam je pyjama in de wastafel te weken gezet? Daar kijk je wel even van op. Pyjama? Waarom geen laken? De droom is maar voor de helft uitgekomen. Je moet een woord uit de formule vergeten zijn, toen je de bezwering sprak. ‘Wat heb je toch de laatste tijd?’ zegt ze, ‘je doet van die rare dingen.’ Dat zegt ze, want wat voor jou een teken is, is voor haar een inbreuk op het schema. En ze heeft gelijk, maar een mens kan niet altijd òp tegen het gelijk. Dus je gedachten - of zijn het de hare?-nemen je op en voeren je over de drempel de straat op waar het kil is. Je doet je | |
[pagina 17]
| |
kraag op en loopt uren door wildvreemde straten, langs wildvreemde mensen, tot je voeten op zijn. Je betrekt een kamer in een goedkoop hotel maar als je je wilt wassen met het lauwe water uit de gebarsten lampetkan, kom je tot jezelf. Weer een wonder de wereld uit. En je gedachten-of de hare?-nemen je op en voeren je terug. En je zegt berouwvol... ja wat moet je zeggen van een pyjama die onder water staat?
‘Onder “anamnese” verstaat men: het pakket inlichtingen dat een geneesheer van zijn patiënt nodig heeft alvorens hij kan overgaan tot het eigenlijke onderzoek, de hele preklinische troep dus. Soms echter is de patiënt reeds gestorven voordat de anamnese rond is. In een dergelijk geval schroeft de geneesheer in kwestie het bordje van zijn gevel en vervangt het door een ander bordje waarop de aanduiding Arts, B.D.’ Uit: ‘Ja dokter, nee dokter’, een sociaal-psychologisch onderzoek naar het vóórkomen van beroepsmisvormingen onder huisartsen. Door drs. Corneel Cruytvat. (In dezelfde reeks verscheen eveneens van de hand van drs. Cruytvat het werkje: ‘Een vreemde arme snuiter,’ een sociaal-psychologisch onderzoek naar de samenhang tussen het zingen van oude volksliedjes en het uitbreken van oorlogen; immers, zo voegt schr. er in een voetnoot dramatisch aan toe: Hoeveel mannen zijn niet hun fluit verloren nadat ze ten strijde waren getrokken en hoe weinigen verloren de strijd nadat ze eenmaal aan hun fluit waren getrokken?)
Je kan ‘sorry’ zeggen, ‘sorry! ik had een onverwachte nachtelijke emissie,’ maar daar wordt die pyama niet droog van en je vrouw niet gerust. | |
Een nachtmerrie voor bleklent7.Ineens stond zijn besluit vast. Hij zou de medemens kond doen van zijn dromen voor het geval ze niet in de krant kwamen. | |
[pagina 18]
| |
Hij trok de zeiknatte pyjama aan, pakte een pen en een stuk papier en schreef: ‘Aan alle buurtbewoners, hun kinderen en huisdieren! Nog slechts enkele dagen en wij allen trekken ons mooiste pak aan en gaan welgemoed naar de verdommenis. Onze goede vriend Cornelis Cruytvat heeft het afscheidslied gekomponeerd en zal vanaf heden elke avond van half acht tot half negen repeteren met de buurtbewoners en andere belangstellenden. De repetities vinden plaats in het wijkcentrum. We zullen repeteren dat de stukken eraf vliegen. Want àls we gaan, dan gaan we mooi en in het gelid èn op de goede toonhoogte. Men zal ons nooit verwijten dat we slordig gingen of dat het onwelluidend klonk. De kindertjes van de gemeentelijke kleuterschool ‘Het Hummelpoepje’ hebben een dansje ingestudeerd. Gekleed in crêpepapier in vele mooie kleuren-waaronder zeker de nationale drie-zullen ze dansend de stoet voorgaan naar de verdommenis. Daartoe aangespoord middels een stencil van het landelijk overkoepelend Met Een Glimlach Naar De Vernietiging Fonds, zullen alle bewoners op hun stoepen al hun televisietoestellen, wasautomaten, koelkasten, droogtrommels en vaatwasmachines in lange aaneengesloten rijen zetten, als het moment dáár is. Wilt u allen dus, als inderdaad het moment dáár is, alstublieft tussen de rijen doorlopen en niet achterlangs door de tuintjes of langs de gevels! Het zal een mooi gezicht zijn als we gaan. Immers, met weemoed in het hart zal eenieder van ons een laatste blik werpen op het werk zijner en onzer handen. En ondertussen zingen we het afscheidslied. Hetzelfde doet men elders in het land. Wilt u op uw draagbare radio nauwkeurig de aanwijzingen volgen van Herman Duys en Willem Stok, anders wordt het een landelijke warboel. Houdt u uw honden en andere huisdieren aan de lijn, voorzover u ze niet hebt achtergelaten in uw koelkasten en droog- | |
[pagina 19]
| |
trommels op de stoep. Wanneer elk van ons meehelpt, zal alles ook waardig verlopen. Wilt u op het station van uw woonplaats rustig uw plaatsen in de goederenwagons innemen? En bij aankomst in Bleklent zullen diegenen onder ons die de reis overleefden, trots het hoofd heffen en in de gereedstaande soepketels plonzen. En wanneer de blekpiepel smakt tijdens het verorberen, zullen we grootmoedig niets zeggen en ons door laten slikken. Wanneer ze ons tenslotte uitschijten, zullen we het lied nogmaals heffen, totdat het zal worden gesmoord in het geluid van de spoeling: pprrufffggghhhjjjssssszzzzzzzzjj. Dat zal dan tevens ons heroieke einde zijn. Tenzij wij hun slecht bekomen en ze ons nog één keer uitkotsen. Het geluid hiervan zal overigens niet veel verschillen van het eerdere geluid. Een wekker die afloopt na een onrustige nacht maakt in slaperige oren net zo'n geluid. Een verkouden nachtmerrie eveneens.’ Rudolf Ruitewasser las met graagte over wat hij had geschreven, maakte vervolgens van het stuk papier een prop en stak die in zijn mond. Toen pakte hij uit de zak van zijn natte pyjama het monsterflesje Flevo Kristal en spoelde daarmee de fijngekauwde prop weg. Uiterst tevreden met het feit dat hij daarmee de medemens kond gedaan had, trok hij de dekens nogmaals over zijn hoofd. | |
Over het verschil tussen erwten en meloenen8.Er is een oploop bij de vleeswaren. Als ik met Roel aan mijn arm eropaf ga en me tussen een haag klanten heenwring, zie ik tante Suze met opgetrokken benen tussen de kroketten en kippen in de diepvries liggen, wanhopig kijkend en bibberend van de kou. Een verkoper probeert haar eruit te trekken, maar ze spartelt tegen. Ik zeg tegen de man: | |
[pagina 20]
| |
‘Laat mij maar,’ en pak de dunne hand van mijn tante: ‘Kom maar mee tante. Het is hier toch veel te koud.’ ‘Maar ik zoek de... mijn man is ziek en nu zoek ik de theezakjes.’ Ik help haar uit de vrieskast en sla de rijp van haar fluwelen jurk. ‘Oom is al jaren dood tante en u kunt te allen tijde bij ons thuis thee drinken, dat weet u.’ Ze laat mijn hand los en loopt verdrietig en zielig langs de kassa naar buiten. Supermarkten zijn het labyrint van de oude dag. De mensen rondom de diepvriesbak verspreiden zich weer in de doolhof. ‘Gelukkig dat u hier was,’ zegt de verkoper, ‘zulke geintjes maken we hier gelukkig niet elke dag mee.’ ‘Ze is niet meer helemaal de oude,’ zeg ik haar vergoelijkend, ‘vorige maand aan haar borsten geopereerd. Wij maakten haar vroeger altijd belachelijk onder elkaar. Twee erwten op een plank, noemden we het. En nu is ze geopereerd. Háár straf voor ònze spot.’ De verkoper is al weer bezig met een klant. Roel staat aan me te trekken. ‘Ja we gaan zo. Nog één boodschap. Meneer weet u waar hier de fijne erwtjes staan. Ik kom hier voor het eerst en dan kun je nooit de weg vinden tussen al dat eten.’ De meneer wendt zich af. Het zal hem ook een rotzorg zijn wat ik eet. Een makkelijke klant is een klant die omdat ie de blikken erwtjes niet kan vinden, een blik erwtjes en worteltjes mee naar huis neemt en zich daar de moeite getroost de erwtjes van de worteltjes te scheiden. Zulk een lastig eter noemt men een makkelijke klant. Want het geheim van onze konsumptiemaatschappij is niet dat we te veel eten, maar veeleer dat we teveel weg gooien. | |
9.‘Verdomme Roel jongen, blijf met je vingers van die diepvrieskuikens af! Nee, we hoeven deze week geen diepvries- | |
[pagina 21]
| |
kuiken. Het vorige is amper ontdooid. We moeten erwtjes hebben. Om de gaatjes in het parket door de naaldhakken van je moeder en tantes te dichten en voor de plastisch chirurg van je oud-tante die aan haar borsten is geopereerd. Blijf met je vingers uit de diepvries als ik tegen je sta te praten. Nee dit zijn erwtjes met worteltjes. Laat staan!’
Er was eens een peentje dat zo gehandicapt ter wereld kwam dat de boer het eigenlijk had moeten weggooien. Maar omdat het machinaal gerooid werd, merkte de boer niets van de misgeboorte en kwam het peentje terecht op de grote hoop bij de andere peentjes. Die andere peentjes waren niet krom en gedraaid, maar mooi recht en kegelvormig. Met de andere peentjes verhuisde het peentje naar de veiling waar de veilingmeester niets merkte, omdat het ongelukkige peentje een veilig heenkomen had gezocht op de bodem van de kist. Ook de groenteboer lette niet op het peentje. En zo gebeurde het dat het peentje gewoon in de kom terecht kwam van het gezin R. En daarmee kwam er een mooi slot aan het verhaal van het gehandicapte peentje, want de achtjarige dochter van het gezin R. die het peentje op haar bord kreeg, zei niet: Bah wat een raar peentje, zullen we hem weggooien? (en hoe snel zeg je zoiets niet?) Ze zei ook niet: zullen we hem naar de Mytylschool doen? Nee, de dochter van R. zei gewoon: Kijk eens papa wat een mooi peentje! Mag ik die bewaren?
‘Roel als je zo vervelend blijft doen, neem ik je niet meer mee naar de supermarkt hoor. Je gaat toch enkel mee voor een stuk kauwgom of zo. Trouwens, vorige week had je ook te lang met je vingers in de diepvries gezeten en toen moest mama de föhn op je hand zetten om hem te ontdooien. Weet je dat al niet meer? Kijk dan! Je hand is er nog blauw van. Oh is dit je andere hand? Heb je met deze geprobeerd de gaatjes in het parket te voorkomen toen tante Suze op bezoek was. Dat is lief van je. Kom nu maar verder, dan gaan we erwten zoeken.’ Een heel rek met groente in blik. Sperziebonen. Andijvie. | |
[pagina 22]
| |
Tuinbonen. Witte bonen in tomatensaus. Bruine bonen. Kapucijners. We worden warm Roel. Hier erwten, maar welke? Fijn. Ekstra fijn. Super fijn. Eksport fijn. ‘Juffrouw kunt u me zeggen, welke van de fijne erwtjes de groffe erwten zijn?’ ‘Ja meneer, dat weet ik niet hoor. Ik ben maar noodhulp en sta normaal bij de vlees. Misschien hebben ze alleen maar fijne.’ ‘Dus u denkt dat er geen groffe erwten meer gekweekt worden? Oh u denkt dat de eksport fijne de fijne en dat de fijne de groffe... o ja. Dank u wel juffrouw, u spreekt uw talen voortreffelijk en u lijkt me een fijne meid. Heeft u vanavond vrij?’ Ze wordt rood en draait beledigd haar hoofd af. ‘Meneer wilt u niet grof worden!’ ‘Ben ik grof? Fijn zult u bedoelen. Ach laat u maar. Geeft u mij maar vijf blikken fijne. Ja, ik reken aan de kassa af. Kom je mee Roel, fijne jongen. Nee nu niet met dat wagentje de dames tegen hun kousen rijden. Ja je krijgt je kauwgom.’ De rekken met de grote verleiders staan altijd naast de kassa's. Dan moet je wel. ‘Juffrouw lichtgevend lampje 13, mag ik behalve deze blikken erwten nog een pakje kauwgom voor deze kleine jongen?’ ‘Kleine jongen? Ik zie helemaal geen kleine jongen meneer.’ ‘O neemt u me niet kwalijk, dan ben ik hem toch vergeten toen ik thuis wegging. Neemt ú die kauwgom dan maar.’ | |
Een geile gifkikker (1)10.Na het pleidooi van zijn dochter voor het mislukte peentje, zweeg Rudolf Ruitewasser ontroerd. Maar zijn vrouw Edith zei nuchter: ‘Eet dat peentje nu maar op. Je eet altijd alleen de erwtjes op en de peentjes laat je liggen, je lijkt je vader wel.’ Toen at de dochter van Rudolf het peentje op. Ze moest wel | |
[pagina 23]
| |
want nuchterheid wint het altijd van sentiment. En toen ze haar mond leeg had-niet eerder, wie kan bogen op zo'n dochter?-zei ze verbaasd tot haar moeder: ‘Waarom mag ik niet op vader lijken?’ En toen de moeder het antwoord schuldig bleef, nam de vader zonder het dessert af te wachten, zijn dochter mee achterin de auto de stad uit en reed met een rotgang naar de akkers aan de horizon waar het wortelloof wuifde en de bonestaken de bolle hollandse wind trotseerden. En de wolken lieten zich neer op het wegdek en vroegen hem: ‘Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?’ En de vader antwoordde: ‘Ich bin's, der Vater mit seinem Kind.’ En tegen zijn dochter: ‘Draai je raampje eens open, dan kan ik me oriënteren op het gekwaak van de kikkers in die sloot rechts, want ik zie geen pest met die mist.’ Enfin, de rest is bekend, tot in den treure. Toen ze bij het peentjesveld kwamen, had de machine net de hele boel gerooid en konden ze naar peentjes vissen. Dat lag voor de hand. Maar wat de Elvenkoning hiermee te maken had, was hun een raadsel. Toch stond hij er aan de rand van de kale akker naast de sloot, waarin vader en dochter net naar kikkers aan het vissen waren, omdat het geen zin had naar peentjes te vissen. Hij droeg een kletsnatte pyjamabroek waar glibberig groene kikkerpoten onderuit staken. Hij stelde vader en dochter met een brede kikkergrijns op zijn mond de klassieke vraag: Lust je nog peentjes? terwijl hij uit de gulp van zijn pyjamabroek het mislukte peentje te voorschijn haalde. Daarop stroopte de vader zijn mouwen op, nam uit de bak van zijn auto een engelse sleutel en verdedigde, in de strijd met zichzelf, de eer van zijn dochter. Maar engelse sleutels zijn niet meer wat ze geweest zijn. | |
[pagina 24]
| |
Over het verschil tussen erwten en meloenen (vervolg)11.Ze had borsten als meloenen en ze zat kauwgom kauwend aan de kassa van een bekend plastisch chirurg, onder andere vermaard door het nieuwe gezicht dat hij Nikson schonk voor een nieuwe ambtstermijn. Ze zat daar in de vroege morgen aan die kassa en rekende routineus neuzen af en hazelippen en moedervlekken. De gouden meloenen heerlijk rijpend in de zon van haar glimlach. Maar toen ik mijn zakmes pakte om een schijf te snijden, deed ze de knoopjes weer dicht. ‘Heeft u niets af te rekenen?’ deed ze vormelijk, haar vingers aan het bovenste knoopje. ‘Nee, ik kwam alleen informeren of de erwten die ik gisteren bracht voor de plank van mijn tante, of dat de goede waren?’ ‘Dat moet u de dokter vragen. Ik heb alleen de kassa.’ En als ik wil gaan zitten op de houten bank langs de muur: ‘Maar de dokter is op het ogenblik aan het opereren en hij weet nooit hoelang dat duurt.’ Ze wijst naar een deur waar een rood lampje boven brandt. ‘Ik kan wachten!’ Als ik op de harde bank ga zitten, wordt ze onzeker: ‘Maar het is een belangrijke operatie.’ ‘Zolang het lampje brandt.’ Ze geeft het op en gaat met de knoppen van haar kassa zitten spelen. Ik kijk naar de platen aan de muur. Een flapoor vóór en een flapoor na de behandeling. Ik kijk naar het meisje aan de kassa vóór de behandeling en denk aan tante Suze na de behandeling. Het is net of het meisje mijn gedachten raadt. ‘Wat zit u toch onrustig op uw bank te schuiven meneer?’ Ze kijkt me ontroerend naïef aan. ‘Ik dacht na over het verschil tussen erwten en meloenen.’ ‘Nou dat snap ik niet,’ zegt ze lachend terwijl de kauwgom naar haar andere wang verhuist. ‘Ik dacht erover hoe meloenen meer dan erwten het kon- | |
[pagina 25]
| |
tinentaal evenwicht en de wereldvrede in gevaar brengen.’ Nu gaat ze recht zitten voor mijn onzin. ‘Laatst in Washington liep er net zo'n meisje als u, 41 inch. Die liep langs het Pentagon, kent u dat? Nou en toen ze daar liep hingen op slag alle generaals in de ramen. De komputers verslikten zich in de ponsbanden en in het verre oosten gooiden de verkeerde vliegtuigen de verkeerde bommen op de verkeerde plaatsen en het kwam in de verkeerde kranten, alleen maar door dat meloenenmeisje.’ Ze bloost, maar de droom is begonnen en moet doorgaan. ‘Want al die mannen die naar haar keken, en die naar u zullen kijken, denken daarbij in de laatste plaats aan het landsbelang, terwijl er zich altijd momenten kunnen voordoen waarop mannen moeten denken aan het landsbelang en paraat moeten zijn vrouw, kind, erf en meloenenoogst te verdedigen bij voorbeeld. Dat mogen we nooit vergeten. Nooit mogen we onze kinderen deze gruwelijke waarheid onthouden.’ Was het verbeelding of leken de meloenen verder te rijpen, terwijl ze daar aan haar kassa zat te luisteren naar mijn praat, met open mond. Of hadden de pillen van mijn arts weer een rare nevenwerking? ‘Wat mag ik niet vergeten meneer?’ ‘Dat niet alle mannen mannen zijn. De meesten zijn apen. En apen zijn dol op meloenen als het warm is in apenland en de bananen weer te krom zijn uitgevallen.’ Geschrokken stond ze op en zei schaapachtig: ‘Maar weet u echt zeker dat niet alle mannen... Maar dan moet ik onmiddellijk de dokter gaan waarschuwen dat die aap waaraan hij nu bezig is...’ Behendig trok ze de geldla van haar kassa open en haalde er een donkergroen mondmasker uit en een enorme beha met baleinen van betonijzer. Ze deed snel het masker voor haar mond en hield zich zelf de beha voor. ‘Wilt u me even helpen met de sluiting?’ Ik liep naar haar toe en sloot het hangslot op haar rug. Ze snelde daarop door de bruine deur waarboven het rode | |
[pagina 26]
| |
lampje al de hele tijd tevergeefs brandde. Het sleuteltje van het hangslot stak ik bij me. | |
Een lichtgevende madonna op goede vrijdag12.‘Weet je dat de wekker al een kwartier geleden is afgelopen,’ hoor ik naast me. De nieuwe dag dringt voorzichtig tussen mijn wimpers door. ‘Eh ja, ik sta zo op. Wat voor dag is het vandaag?’ ‘Kom nu meteen je bed uit, want je hebt me beloofd dat je vandaag naar de dokter...’ ‘Ach...’ ‘Doe het nu, al is het maar voor mij. Je bent veel te ongedurig en te snel moe de laatste tijd. (Even stilte) Dat is voor mij ook geen pretje. En je kan niks van de kinderen velen. Je weet net zo goed als ik dat dat een veeg teken is. En die duizeligheid laatst dan? Toen zei je zelf ook...’ Ze heeft gelijk, maar wat maakt de stem van een vrouw van prikkeldraad op de vroege morgen? ‘Ja je hebt gelijk. Weet je wat ik droomde net tussen ontwaken en wakker worden?’ (Of zal ik niets zeggen?) ‘Zal wel weer wat moois zijn.’ (Gek, ze gelooft mijn dromen nooit.) ‘Ik droomde, luister je? ik droomde dat ik in de auto zat met een paar meloenen en jij zat op de achterbank peentjes te schrappen en toen we bij de negers kwamen maakten ze soep van ons. En ze blikten die soep in zodat ik een tijdje later in de supermarkt een blik soep kon kopen met mijn eigen ballen. Maar als een man zijn ballen terug heeft, begint de ellende weer van voren af aan.’ ‘Schiet nu maar op halve gare. Het spreekuur is maar tot half negen.’ | |
[pagina 27]
| |
Ik doe mijn ogen dan maar open. Ik gaap. Ik kom moeilijk overeind. Een pijnlijke schouder. Verkeerd gelegen. De droom duizelt weg. Hoe kun je zeker weten wat je droomt? Misschien waren die negers toch gewoon blanken en was de droom alleen maar onderbelicht. Tussen mijn oogharen zie ik een open ochtendjas. De meloenenoogst is niet meer wat ze geweest is, maar wie maakt woorden daaraan vuil zonder voor dweper te worden versleten? Ik sta gewoon op. De droom zit tussen het laken verfrommeld. Ze moet morgen wassen en dan strijkt ze het wel weer glad. Hoeveel meters laken heeft Edith zo al week in week uit, jaar in jaar uit gewassen en glad gestreken? Wat is er tussen die lakens gefluisterd en wat is er allemaal verzwegen? En als het allemaal werd verzwegen en glad gestreken, waarom is het dan niet later gezegd? Of maakt die stilte, als ze erg lang duurt, zo'n lawaai dat je er niet meer doorheen kunt praten? En waarom vraag ik me dit alles af terwijl ik als een luie kikker op de rand van het bed zit, klaar voor de dagelijkse sprong. | |
13.Gisteren te laat naar bed gegaan. Teveel gedronken. Zware kop. Zwarte morgen. Wat spook je 's nachts allemaal uit, terwijl je lichaam uitgezakt en precies op leeftijd de schijn wekt van het tegendeel? De nacht is alleen maar: effe bijkomen, uitpuffen op een graspol of een lisdod. De dag is waden door een stinkend moeras, er steeds dieper in wegzinken, wennen aan de stank, ontkennen dat je verzuipt, de stank wegspuiten met sprays, het moeras volstorten met asfalt, er spoorlijnen in aanleggen, er fabrieken bouwen, autowegen, borden langs de weg met mooie vrouwen die reklame maken voor kousen en ondergoed waar je niets aan hebt in een moeras. Maar dat wordt genegeerd, we razen over het moeras, sneller, steeds sneller, vergetend dat we eigenlijk kikkers zijn levend onder de voortdurende dreiging van de ooievaar, want geboorte en dood zijn de benen van één gelijkbenige driehoek: in de top | |
[pagina 28]
| |
zit de flop. Maar daaraan denken we niet. De kikkermoraal is ons vreemd. We razen voort. Om niet te verzuipen in de plomp. Om niet te worden opgezogen door het moeras dat we zelf kreëerden. We hebben geen tijd. We gaan op in de vaart der volken. Af en toe staat er een volk te liften dat zelf geen vervoer heeft, maar we gaan met zo'n rotvaart dat we ze niet zien staan. Dat is niet onze schuld, het is ons noodlot. Het oude adagium is vervallen: tijd is niet langer geld. Want zìj hebben geen geld voor eigen vervoer en wìj geen tijd om te stoppen. Verder moeten we. Over het moeras, dat we zelf ontwierpen, volgens een formule die we weliswaar zelf bedachten, maar allang niet meer begrijpen. En de uitvinder van de formule is dood, die kunnen we het niet vragen, want onze goede wil was de uitvinder. Es wird ein iteratives Berechnungsverfahren für einen Digitalrechner beschrieben, mit dessen Hilfe die Kontur einer Kurvenscheibe auf automatischen Wege so bestimmt werden kann, dass ein teilweise umschlingendes Band eine vorgebbare Längsbewegung ausführt. Und aus den Abweichungen zwischen Ist- und Sollbewegung bei aufeinanderfolgenden Konturentwürfen... ‘Moet je dat nu allemaal leren op school jongen?’ ‘Pa bemoei je er niet mee, dat snap jij toch niet.’ ‘Ja maar zoon, ik heb toch maar voor jou de kans geschapen dit allemaal te weten.’ ‘Laten we het over die scheppingsdrift van jou maar niet hebben pa.’ ‘Nee maar ik bedoel...’ ‘Ach pa bemoei je er niet mee. Ga op je steen in het zonnetje zitten en kwaak!’ ‘Wat? Brutaal zijn tegen je vader!’ Je windt je op omdat je het met hem eens bent en toch wind je je op om het niet met hem eens te zijn. Als een vader zichzelf een kikker waant, geeft dat de zoon nog niet het recht zijn vader zo te noemen. Maar hij heeft gelijk, het maakt geen enkel verschil. Of we nu als kikkers van de ene steen op de andere springen of als mensen, de steen is gedoemd onder ons | |
[pagina 29]
| |
gewicht te bezwijken en weg te zinken in het stinkende moeras. Maar we houden vol. Dat moeten we zoon en zo zijn we zoon. Daar aan de horizon immers is het einde van het moeras en begint het volgende. We slepen ons voort met loden benen. Naast, vóór en achter ons zijn andere volken reeds opgeslorpt door de blubber. Enkel òns volkslied klinkt nog, tot de militaire kapel die ons voorgaat, ook wegzakt en met longen vol modder dapper verder blubbert. Want dit was de les onzer jeugd: we mogen niet sentimenteel zijn. We gaan door. Het moet lukken. Het moet mogelijk zijn het verzuipen zolang vol te houden tot onze longen kieuwen zijn geworden. Het omgekeerde was mogelijk in de evolutie, ook dit moet mogeluk...pluk...plub...blub...blubberdeblup...
Zaten twee kikkers samen te schaken op de tegels in de badkamer, zegt de ene kikker tegen de andere kikker: Pad! Zegt de ander: vuile rotjood. Zegt de een weer: nee joh we staan pad. Niets mee te maken, zegt de ander, ik laat me niet voor nikker uitschelden. | |
14.Als ik naar de badkamer waggel, valt het allemaal mee. Er is geen moeras, er zijn ook geen kikkers. En niemand zakt erin weg. Er staan wel vervelende dingen in de krant, maar zolang je die nog kunt lezen, gaan ze aan je voorbij. Het wordt pas link als je 's morgens geen krant in de bus vindt. Of een krant die alles ontkent. Dit weekeinde geen onlusten in... geen verkeersslachtoffers op... geen enkele lustmoord te... geen aanslagen op... geen staatsgreep in... Zo'n krant zou pas je eetlust bederven. En je zou de deur op nachtslot doen, kijken of de ramen wel goed dicht zijn, de gordijnen dicht doen, de hoofdkraan van het gas dichtdraaien en naast je vrouw gezeten op de bovenste trede van de trap angstig wachten op wat komen moet. Maar er zijn geen kikkers, geen moeras, de overloop is | |
[pagina 30]
| |
gewoon de overloop. En het nieuws gaat gewoon zijn gang. Aan de ene kant staan keurig de katholieken opgesteld in rijen van vier met glinsterende monstransen en kleurige mariabeelden. En tegenover hen in dezelfde gedisciplineerde rijen de protestanten met glanzende avondmaalbekers en aan oranje lollies zuigend. En pas op een onzichtbaar teken openen de katholieken de gouden deurtjes van hun monstransen waarachter het heilig genadebrood dat ze al sinds Willem III eten, geurig knappert, ze spreiden de benen van hun madonna's en uit de heilige deurtjes en tussen de benen van de madonna's spuiten vlammende stralen in de lijven van de protestanten. Deze op hun beurt ledigen hun gifbekers over de hoofden van de katholieken, die gillend van de pijn over de grond rollen. En ze slaan in het rond met hun lollies, waardoor de tegenpartij meer dan ooit aan elkaar plakt. En als ik met geheven handen me tussen beide partijen in opstel en bezwerend zeg: Heren, heren! slaat een van de avondmaalbekers me knockout en treffen twee van de hosties mijn ogen en val ik als een dapper kristenmartelaar ter aarde, maar de aarde onthult me niet van welke sekte. Wel stroomt het bloed uit mijn ogen op de dure vloerbedekking waar je de vlekken niet uit krijgt. Onopgemerkt kruip ik, terwijl het fanatieke gevecht op de overloop voortduurt, op handen en voeten op de tast naar de trap, waar jij me opwacht met een inderhaast gepakte handdoek en terwijl je het bloed in mijn ogen ermee bet, zeg je zakelijk: ‘Je moet je niet zo inlaten met die dingen!’ En dan strompelen we de trap af. Maar beneden in de gang wordt ons de weg versperd door een opeenhoping van autowrakken. ‘Hoe komen die hier?’ vraag ik, ‘en waar zijn de kinderen, ik zie ze niet.’ Mijn ogen doen afschuwelijke pijn, het bloed begint te stollen, straks zie ik niets meer. ‘Maak je nu maar niet ongerust over de kinderen,’ zeg jij, ‘die spelen in de kamer.’ Op dat moment komen ze de gang op rennen, Roel met een lollie, Dagmar in jouw nachtpon. | |
[pagina 31]
| |
‘Rustig jongens,’ zeg jij. Roel blijft staan. ‘We spelen Jezus. Ik ben Herodes of hoe heet ie en ik zit Maria achterna.’ Dagmar knikt lachend en gaat vóór me staan: ‘Vind je me zo mooi pap?’ Dan kruipen ze in een van de autowrakken. ‘Hoe komen die wrakken hier?’ zeg ik nog eens. ‘Dit is de voorpagina,’ zeg jij, ‘wat boven aan de hand is, staat op het binnenblad.’ Dan moet ik me met jou in een van de autowrakken vlak naast de w.c.-deur verbergen, omdat de katholieken met achterlating van hun monstransen en madonna's kronkelend van pijn door het gif uit de avondmaalbekers de trap af komen en zich tussen de autowrakken een weg banen naar de achterpagina, want ze hebben honger gekregen van het vechten. Eén van hen sleurt als ie langskomt, Dagmar uit het autowrak en neemt haar op de schouders, terwijl hij het Salve Regina inzet met een mistige stem. Ik wil haar terughalen, maar mijn benen weigeren. We zitten stijf naast elkaar samengeperst in het wrak. ‘Wacht nu rustig tot ze met snijbranders komen,’ zeg je. Dat doen we dan maar en ondertussen lees ik de krant die je niet kunt missen, geen dag. | |
15.De katholieken zijn nu in de keuken en pikken daar de laatste eieren uit de koelkast-we zien het door een kier van de deuren duwen die in de glazen kastjes van hun gehavende monstransen en bewijzen daarmee voor de zoveelste maal uit het absurde de onbevlekte ontvangenis van Maria en de maagdelijke geboorte van hun aller Jezus, terwijl de struif langs hun handen loopt. Ik hoor Dagmar gillen, maar ze overstemmen het door één van hun struise liederen in te zetten. Wanneer Roel zijn zusje hoort gillen, rent-ie naar de keuken om haar te bevrijden. | |
[pagina 32]
| |
Ik kan niets doen, jij ook niet. Je streelt machteloos mijn bloederige wang en kijkt me aan. Elk vuur in onze ogen is gedoofd. Wiens slachtoffer zijn we nu? Van middeleeuwse riten of van het snelverkeer, of van ons zelf? Als nu maar de baby niet gaat huilen boven, anders wordt ie ontdekt. De katholieken in de keuken beginnen eentonig aan de litanie van de allerheiligste naam Jezus. En even later horen we Roel zijn hoge stem mee antwoorden op de aanroepingen. De protestanten boven zijn bezig met een trage psalm. En Jezus? Zoveel eeuwen na zijn dood nog steeds een teken van tegenspraak, opgesloten in het vitrientje van de monstrans, het duveltje uit het doosje, aladin en de wonderlamp, het lam op de slachtbank, tafeltje dek je ezeltje strek je, wie is de schoonste in het land? Zijn heilig hart al twintig eeuwen op sterk water en zijn nieren in madeirasaus. En de groten der aarde slijpen hun fascistische zwaarden, gaan welgemoed aan tafel en laten het zich smaken. | |
Een nagekomen dadaistisch manifest16.Sinds enige tijd worden de nieren van burgerslachtoffers van het konflikt in Noord-Ierland gebruikt voor overplanting in Engeland. Aldus berichtte de Evening News, een in Londen verschijnende krant, enige tijd geleden. Volgens een door het blad aangehaalde direkteur van het Orgaan Distributie Centrum in Bristol hebben al verscheidene nierlijders in Engeland hun leven te danken aan Noordierse donors, of zo men wil: hebben al verschillende Noordieren hun dood in dienst gesteld van Engelse nierlijders. De nieren worden zodra de familieleden van de slachtoffers vanachter de barrikaden daartoe hun toestemming verleend hebben, verwijderd in het Victoria Ziekenhuis in Belfast, vanwaar ze per helikopter naar Londen en vandaar naar verschillende ziekenhuizen worden overgebracht. Maar eerst worden de nieren aan een | |
[pagina 33]
| |
nauwkeurig onderzoek onderworpen, voor het geval het Ierse bevrijdingsleger misschien een nieuw type tijdbom in de nieren zou hebben gemonteerd. Hoewel men het afstotingsmechanisme bij niertransplantaties vrijwel onder de knie heeft, wachten de doktoren in spanning af, hoe een protestante nier zal reageren op een katholiek lichaam en omgekeerd. Maar het is nog te vroeg daarover met zekerheid gegevens te verstrekken. | |
Een lichtgevende madonna op goede vrijdag (vervolg)17.‘Denk er niet meer aan,’ zeg je, terwijl je het bloed dat uit mijn ogen stroomt, nog eens bet met de handdoek. ‘Doe je ogen maar dicht,’ zeg je, ‘als dat je minder pijn doet,’ maar ik krijg mijn ogen niet meer dicht. Het bloed in mijn oogkassen stolt snel en op een gegeven moment zie ik vrijwel niets meer, maar ik hoor de protestanten de trap af komen en tussen de autowrakken van de voorpagina hun posten innemen voor de krant van morgen. We hebben even rust. Waar zijn de kinderen? Wat is er met ze? Ik hoor ze niet meer. ‘Wie had dat nu gedacht?’ zeg je na een tijdje verbaasd en zachtjes, alsof het tot je verwondering op een zondagmorgen regent, hoewel de weerberichten gunstig waren. ‘Wie had dat nu gedacht?’ Mijn ogen steken en ik begin in paniek met de knokkels van mijn vingers erin te wrijven, maar ze blijven bloeden. ‘Laat dat nu,’ zeg jij, ‘je maakt het alleen maar erger. Straks zullen ze ons wel komen halen met de heliomobiel en naar de grens brengen. We zullen heus niet de enigste zijn. Er is natuurlijk allang alarm gegeven. Kijk maar!’ zeg je ineens entoesiast, ‘zie je dat paarse schijnsel niet door de brievenbus.’ ‘Wie zegt dat het een heliomobiel is, niemand heeft ons hier binnen zien gaan. Niemand weet dat we hier in ons eigen huis | |
[pagina 34]
| |
schuilen voor de gevolgen van het kristendom. Ze denken gewoon dat we zoals altijd aan het ontbijt zitten. Dus wat klets je van een reddende heliomobiel. Je leest teveel sciencefiction. Dat paarse licht kan net zo goed een lichtgevende madonna zijn op goede vrijdag.’ ‘Ach gekkie,’ zeg je, ‘het is toch maandag.’ En je krijgt weer gelijk, want even later gaat de bel en landen ze naast ons autowrak. De katholieke eiereneters in de keuken merken niets en de protestanten zijn zuigend aan hun lollies van vermoeidheid en bloedverlies in slaap gevallen. Uit de heliomobiel komt een aluminiumkleurig meisje een zilveren ladder af met een zilveren avondmaalschotel waarop voor ons tweeën een spiegelei: ‘Onze maatschappij wenst u van harte welkom aan boord van ons toestel. Doet u de sigaret maar weer aan en de riemen los. Onze gezagvoerder heet Roel en mijn kollega Dagmar en ikzelf Edith. U krijgt nu van ons een lekker kopje koffie en een gebakken eitje,’ zegt ze snel achter elkaar met een professionele glimlach die ze niet aflegt als ze een kanten zakdoekje uit haar jasje pakt en de bloedklonten uit mijn ogen wipt. ‘Zullen we dan maar eerst uw ogen een beetje wassen?’ zegt ze opgewekt. Ik laat met me doen en ben weer even ver als toen ik begon. De gang is de gang, met de linosnede die we kregen op onze trouwdag. De overloop is de overloop, de kinderen zijn de kinderen. Edith is Edith en de krant is de krant. Ik waggel ongewassen naar de keuken en wil een ei. Het doek valt derhalve, maar ìk, stommeling raak eronder verward, totdat de souffleur me eruit bevrijdt, maar wie is bereid mijn leven te souffleren? Nog ten prooi aan die verwarring, met op pagina één de autowrakken en op de derde pagina de konflikten in Noord-Ierland en op de achterpagina de lekkere hapjes, pel ik mijn ei. En jij zegt tot drie, vier keer toe: ‘Laat die krant nu en ga je wassen, anders kom je te laat op het spreekuur.’ | |
[pagina 35]
| |
Van sommige aandoeningen zijn de verschijnselen zo kenmerkend dat een enkele oogopslag vaak voldoende is om de ervaren arts op het goede spoor te zetten. In andere gevallen zal het eerst na een uitgebreid, dikwijls ingewikkeld en vooral tijdrovend onderzoek, waarbij allerlei technische hulpmiddelen nodig zijn, mogelijk zijn tot een inzicht in het wezen van de ziekte te geraken. De patiënt kan hieraan uiteraard zelf meewerken door bijvoorbeeld het bloedspuwbakje op de juiste plaats te houden, de stekker niet uit het kontakt te trekken bij een electro-encephalogram, zijn kunstgebit uit de mond te nemen op de snijtafel, niet stiekem alkohol te bewaren onder de dekens, zich door de zuster in de billen te laten prikken zo vaak als de behandelend geneesheer dit nodig oordeelt, kortom: door geen lastige vragen te stellen en onbeperkt betrouwen te betonen in de wetenschap die ook niet alles kan, omdat ze immers evenals u en ik slechts over vijf zintuigen beschikt. Elke bereidwilligheid van de patiënt zal de tijd van de fysieke aandoening bekorten en de genezing bevorderen. Is de aandoening echter van psychogene aard, dan ligt het allemaal wat komplekser en doet de patiënt er goed aan de behandelend geneesheer precies te vertellen wat hem scheelt, opdat niet onnodig medicamenten worden verstrekt, die hoewel afschrijfbaar voor de inkomstenbelasting of vergoedbaar bij de ziekteverzekeringen, het bruto nationaal produkt toch nodeloos inflatoir beïnvloeden. | |
Het verkeerde verjaardagskadootje18.De eerste stappen van de nieuwe dag gaan altijd een beetje dronken. Dagmar is op de badkamer. ‘Schiet je op kindje, papa moet ook nog. Wat zeg je? Ja schiet nu maar op.’ Ze zingt altijd in de badkamer. Ze zingt aan het ontbijt, ze zingt op weg naar school. En zingt vóór het slapen gaan. Mijn dochter zingt. Haar wereld zit nog in de kadoverpakking. Met het kleurige lintje eromheen. Wat zal daar nu inzitten? Haar gretige ogen kijken naar haar | |
[pagina 36]
| |
ouders. ‘Wat krijg ik mam? Wat is het pap?’ ‘De hele wereld kindje. Doe maar gauw het lintje eraf.’ Ze trekt voorzichtig aan de eindjes van de strik. En dus beginnen er vogeltjes te fluiten. De eerste lentebloempjes steken voorzichtig hun koppetje in het zonlicht, dat nog wat schraal is. Alle kindertjes gaan op schoolreisje. Een boottocht maken. Langs de kant bloeien waterlelies en dodden in de zachtste w.c.-papiertinten. Zilvermeeuwen en kiekendieven cirkelen boven de boot en duiken in het kielzog waarboven de goeddoorvoede schoolkinderen hun boterhammetjes met uno-leverworst verkruimelen voor de hebberige beesten. De kapitein die een neef is van Perry Como, blaast de scheepsfluit. Gebruinde halfgoden in goudkleurige zwembroeken schieten in glimmende speedboten over het water. En langs de kant in het malse gras of in het zilverwitte zand liggen hun blonde godinnen in op maat gesneden bikini's met parelende lach. Er drijft nergens viezigheid in het water en de vissen dartelen in de stroom. Of is het stuiptrekken? Verrek, nu hebben ze toch het verkeerde verjaardagskadootje gebracht schatje. Die meisjes langs de kant zijn alles behalve godinnen. Het zijn etalagepoppen die natuurlijk reklame maken voor een of ander reisburo. En die speedbootgoden zijn plakplaatjes van beroemde filmsterren, kado bij twintig liter esso-super of een slof pall-mall. En voordat de reklamespot voorbij is, drijven de vissen al weer dood op hun rug en die schitterende kleuren aan de horizon zijn van de petro-chemische industrie. Gele slierten zwavel, oranje van boven. Om dit kadootje zit geen kleurig lintje maar ijzerdraad. Ik kan je ermee wurgen kindje, omdat ik je heb verwekt. Ik heb je deze kloterige wereld aangedaan. Soms in de nacht sta ik aan je bed, zie je blonde haar in slierten op het kussen. Je jonge lichaam veilig onder de deken. Je moet deze winter een nieuwe winterjas, zei Edith laatst, want je groeit harder dan | |
[pagina 37]
| |
de wereld om je heen. Dat is het nare van ouder worden kindje. Ouder worden is je pas inhouden, vertragen, uitstellen. Maar jij ademt zachtjes, je mompelt wat in je slaap. En ik ga je kamer uit. Een kinderkamer bij nacht is een heilige plaats. Een vrijplaats ook. Maar morgen komt het daglicht dat de waarheid niet verdraagt en dan moet je opstaan, tandjes poetsen, naar school. Elke dag dingen leren die ik je 's avonds weer zou moeten afleren, maar daar komt het niet van, dus leer je ze toch, om ze later tegen me te gebruiken. En tegen jezelf godbetere. Maar vandaag kwam dit kadootje en op de gebruiksaanwijzing staat... De tandenborstel valt uit je hand. En als je onderuit zakt op de badkamertegels, blaas je met je laatste adem een grote bel tandpastaschuim. Want we leven in een wereld waarin je het beste kunt boeten voor je zonden door ze te ontkennen. Het wordt er alleen zo stil van. Ben je nu nog niet klaar kindje? | |
19.Ze doet het knipje van de badkamerdeur en komt fris naar buiten. Ze lacht en is mooi. Een madonna van acht. Maar dat gaat ook voorbij. Ze zijn al druk bezig haar rekenen te leren en taal-nette taal-en kennis der natuur-dat beetje natuuren verkeer. Eerst goed naar links kijken en naar rechts, en dan nog eens naar links voordat je wordt overreden door die wegpiraat die zelf ook een madonna van acht heeft. Ze gaat naar beneden om pap te eten. Vóór je het weet, zijn kinderen vergaan tot volwassenen. Dan krijgen ze stugge beharing op hun edelste delen, een stroeve huid, rimpels, vetkussens, platvoeten, rotte kiezen. Nooit komt iets terug en je zult het nooit navertellen. Je moet wel je tandenborstel beter uitspoelen kindje. Er zit allemaal witte aanslag tussen de haartjes. Zonde van al die tandpasta met aktieve superfluorol. Even later komt ook vader netjes gewassen, getandenborsteld naar beneden en treft daar een smakelijk hygiënisch gezin aan de ontbijttafel. Je smeert een boterham, schenkt een kop | |
[pagina 38]
| |
koffie in. Je hebt nog tien minuten als je niet te laat wilt komen. Dochter straks naar school. Zoon is weer verkouden. Dat zal wel amandelen knippen worden. Baby ligt in boks te wachten op fles en schone luier. Ze lacht naar je omdat ze zes maanden is en dan moet je van Spock lachen, maar ze weet niet waarom en nog minder waarvoor. Daar komt ze nog wel achter. In de krant staat het oude nieuws met nieuwe namen. Het is net margarine: elke maand weer een nieuw nog gezonder merk, en toch steeds dezelfde wagensmeer van meneer unilever. ‘Mijn vrouw heeft ontdekt dat bona zachter is dan becel.’ ‘Mijn moeder vindt dat pletsspuitbus sneller klient dan peliwrijfwas boent.’ ‘En Nikson dat het evenals in Vietnam ook in Cambodja wemelt van de spleetogen. Hij geeft opdracht ze allemaal waterpas te leggen en zijn vrouw past een nieuwe beha, kup B.52.’ In Ulster sprong een vrijheidsstrijder uit elkaar toen zijn bom te vroeg ontplofte. Een man is net zo oud als ie zich voelt. Vader springt met zijn kinders vrolijk van het duin. Zijn leeftijdgenoot in Vietnam springt nog darteler in de modder van zijn rijstveldje, maar probeer maar eens een fragmentatiebom langer dan dertig sekonden te ontwijken. Hoe kan zo'n man weten hoe oud ie zich voelt, als ie het gevoel zelfs niet kent. En hoe kom ik achter zijn naam? De krant geeft geen antwoord op vragen, ze dateert ze alleen. Hoeveel blikjes melkpoeder, hoeveel ampullen choleravaccin, hoeveel leesboekjes voor indianen gaat het dak van het olympisch stadion in München straks kosten. Er zullen daar zeker van de zomer een stuk of vier zwarte broeders de honderd meter binnen tien sekonden lopen, om hun gele broeders te eren die het in Vietnam nog sneller doen na een napalmaanval, alleen zonder publiek. De oprechte amateur rent voor de eer, kakelt Brundage. En de beroeps rent voor zijn leven. Voor spook Nikson en tuinkabouter Mosje. Maar het gaat de goede kant op. Zelfs de jongens van televi- | |
[pagina 39]
| |
sier gaan de kritische vragen niet langer uit de weg en doen verslag van het wereldleed in hun hemdsmouwen en de derdewereld-winkel ondervindt geen konkurrentie van Albert Heyn. En ìk krijg een tweede kop koffie. Goudmerk. Echte Columbiakoffie uit Angola. | |
20.‘Ga je met de auto? Zul je voorzichtig rijden?’ Ik kijk je teder aan. ‘Natuurlijk rij ik voorzichtig. Ik rij altijd voorzichtig.’ Weet je wat, ik ga gewoon niet naar die pil. We gaan met zijn allen. Naar buiten. De natuur in. De school van de kinders kan verrekken, de dokter kan de tering krijgen en jouw stofzuiger de klere!... en terwijl ik mijn hand onder je rok steek en jij fluistert: joh de kinderen, ontvouw ik je Het Plan. We zullen ons weer uitkleden. En we zullen de kinderen uitkleden. En dan als de eerste vijf mensen, Adam Eva Kaïn Miep en Trees, stappen we arm in arm de voordeur uit. Adam start de auto. Eva teder naast hem op de voorbank. We draaien de raampjes open. De kinderen op de achterbank met de boeken van Pipo en memory junior en de bagageruimte vol blikken en sjips. En dozen vol vuurwerk. Eén hand aan het stuur, één tussen je dijen. Het achteruitkijkspiegeltje een ansicht van de kinderpostzegelaktie. We rijden luid toeterend weg, nagezwaaid door onze arbeidzame buren en hun huisdieren. Als we op volle snelheid door Europoort rijden, gooien de kinderen gillend alle vuurwerk uit de auto en in de achteruitkijkspiegel zie ik hoe mooi alles fikt. Eindelijk brandt de olie huizenhoog. We snellen langs de Europawegen die geplaveid zijn met de kranten van morgen en overmorgen. We rijden door de woestijn en als we eindelijk in Bangla Desj komen, lenen we bij het Rode Kruis vijf paardedekens en maken een kampvuur. Jij zoekt op de autoradio Hilversum drie en als de topdertig jolig schalt in het maanlicht, komen alle vluchtelingen met hongerige ogen om ons kampvuur staan. Alle | |
[pagina 40]
| |
konservenblikken gaan open. Alle kindertjes krijgen een zakje sjips en een milky way om de eetlust niet te bederven. De groten krijgen zakjes saté en uno-soep ekstra gevuld. En wat ze maar willen. De erwten rollen met honderden tegelijk over de kale grond. Het wordt een bacchanaal van de ondervoeding. We steken de auto in brand en dansen eromheen en zingen luide van piet hein. Maar de arme vluchtelingen zijn dit voedsel en ons gebrek aan beschaving niet gewend en kotsen met het voedsel onze beschaving weer uit over de brandende auto terwijl ze geel en groen aanlopen. ‘Laten we nu maar ophouden,’ zeg jij, praktisch als immer. En dat doen we. Je neemt je hand weg uit mijn haar en ik de mijne uit je rok en ik drink het laatste restje koffie, dat nu koud is. Het is duidelijk: het lukt vanmorgen niet. De krant die ik zit te lezen, is van weken geleden. Mijn goede voornemens zijn al maanden beschimmeld. Ontbijten in pais en vree wordt steeds moeilijker. Ik ga maar terug naar de badkamer, de slaap weer in mijn ogen wassen. Terug in bed. Terug slapen. En terug dromen en terug naar gisteren en verder. Ergens in mijn verleden moet een doosje vergeten pillen liggen die je immuun maken voor de toekomst. Een recept dat wel werd uitgeschreven, maar nooit werd opgehaald. Een drankie te vies om op te drinken. Een wekker zonder bel. |
|