En nog klonk in een zeer verre toekomst het lied van de jongen. De eerste mensen kropen terug in de bomen van het oerbos en deden kunstjes met elkaar. De nietige buidelrat verschool zich tussen de brede poten van de reuzenhagedis en likte zijn naakte jongen. De grote vliegende insekten verloren hun meters brede vleugels en vielen terug in het water van de zeeën en in de kreken langs de eindeloze stranden. Alle dieren, bomen en planten werden opgelost in één groot moeras dat alle leven in zich terugnam. En het water overspoelde het land. Het zeewier en het gedierte dat van het zeewier leefde, verschrompelden in die oerzee. En er stak een geweldige storm op, gepaard gaand met een heftig onweer, waarin alle leven het water verliet en door bliksems gedood werd, tot er geen rimpeling meer zichtbaar was, want het licht van het leven was de duisternis van de dood geworden. Alle water verdampte en loste op in de nevel van Gods donkere gedachten. En juist voordat die nevel optrok, zag iemand dat het goed was. En toen was het vrede.
Maar dat kon het jongetje niet weten, omdat hij wel de woorden van zijn lied geleerd had, maar de werking ervan niet kende. Iemand zei, dat het jongetje na de oorlog moest doorgaan met zingen en dat deed hij graag, want hij had gemerkt dat je alles vergeet, wanneer je zo mag zingen: je lege maag, de oorlog en dat andere kinderen je maar een schijtebroek vinden als je niet met hun spelletjes meedoet. Als je zingt, zijn de dingen zo anders en dan gebeurt er precies wat je graag wilt, alsof de melodie je in een mooie droom wiegt. Dan trekken de soldaten hun uniformen uit om weer als gewone mensen te leven. En de kinderen uit je klas die in de oorlog stierven, zitten weer gewoon op hun plaats tussen de levende kinderen en de oude meneer Meijer staat weer gewoon te schoffelen in zijn voortuin zonder gele ster op zijn kleding, net zoals vroeger.
Dus bleef het jongetje zingen, want hij wilde dat alles weer gewoon en zoals vroeger was. En de mensen met wie hij de oorlog had overleefd, zeiden tegen elkaar: dat is het jongetje dat de sterren van de hemel zingt, we moeten hem vragen te blijven zingen. En hij moest voor hen zingen bij de steigers waarop de mensen werkten aan de wederopbouw van het land. En hij zong in hun fabrieken,