Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
tabbaard(tabbaert) eerbaar, lang, gevoeierd | |
[pagina 200]
| |
[gevoerd], hangend, los, bont, schoon [mooi], Tyrisch [van (de stad) Tyrus], kamelotten [van kamelot, een weefsel], damasten, vliegend [loshangend], purper, ruw, enkel, schuddend, gouden, scharlaken, hovaardig, heerlijk, mooi, kort, gekleurd, zwart, laken, grofgreinen [grofwollen], wijd, doorluchtig, gefatsoeneerd [gemodelleerd]. | |
tabernakel of tent(tabernakel ofte tente) hut, heilig, gedekt, overdekt, overwelfd, gesloten. | |
tafel[meubelstuk, maaltijd] (tafel) lekker, effen [vlak], vierkant, rond, blij, goed, wrak, voorzien, schoon [mooi], gespijsd, zoet, gedekt, banket, nectariaans, bereid, gestoffeerd [opgesmukt], verzien [voorzien], ambrozijnen, lustig, bebloemd, delicaat [smakelijk], geschaafd, uittrekkend, ingelegd, - schik, credentie- [credens-], trek-, schuif-. | |
tafelberd[tafelbord] (tafelberdt) rond, vierkant, plat, houten, tinnen, schoon [mooi], wit. | |
tafelier[kostganger] (tafelier) huis-, tafelbroeder, gemeen [gezamenlijk], vriend, ordinaris- [eethuis-], gezel. | |
tafellaken of ammelaken(tafellaken oft ammelaken) lang, gebeeld [met ingeweven motieven], geweven, wit, vuil, hangend, breed, het sieraad der tafel, gebloemd, geruit, damasten. | |
tafereel[schilderij] (tafereel) levend, naar het leven, rein, aardig, versierd, gesierd, doorwrocht, blinkend [schitterend], kunstig, getrokken [bewerkt], olie-, gekonterfeit, wonderlijk, lustig, Appellisch [als van de Griekse schilder Apelles], principaal [voornaam]. | |
taffetaf[taffetas, bepaalde stof] (taffetaf) effen [glad], gemoeiich [handelbaar], Genuees, opdragend [pronkerig], zijden, dun, zoet-blinkend, slecht [eenvoudig], enkel. | |
tak(tack) zwak, gevlochten, vrij, bloeiend, zuiver, groen, lustig, geënt, overeindstaand, gebladerd, geknoopt [met knoppen], geweerd [knoestig], teder [breekbaar], groeiend, open, lommerachtig, daverend [trillend], bevend, overvloedig, krom, gemeid [met bloesem], hangend, harig, hoog, vruchtbaar, vruchtdragend, kletsend, gekromd, gebogen, geboogd [met een boog], voorjarig [lente-], gewrongen [gedraaid], spade [laat], schoon [mooi], sterk, geknord [met uitwassen], gestaakt [met staken], omgebogen, gespreid, verstrooid [op ongelijke hoogte van elkaar gerangschikt], oneffen, gekroond, hoog, boogachtig, verheven, dicht [stevig], rond, wijd, voortgezet, open, doornachtig, verworpen [onaanzienlijk], blij, lauriers-, gesneden, bottend, bebladerd, dor, gerijsd, rijsachtig. | |
talent(talent) rijk, gouden, oud, geel, kostelijk [kostbaar]. Dat was in vroeger tijden een goudstuk ter waarde van ongeveer zeshonderd kronen. | |
tanden(tanden) geschikt [in het gelid staand], hard, bepareld, effen [glad], wit, bijtend, dichtstaand, gedrongen [tegen elkaar staand], oneffen, zwartachtig, glad, knagend, knauwend, scherp, grimmend, nijdig, spitsig, snijdend, verslindend, dor, verscheurend, gierig [begerig], slokkerig, snijdend, olifants-, gekleurd, rein, zuiver, knorrend [knarsend], sterk, zwak, zwart, kankerachtig, albasten, gehoofd [met een kop], geelachtig, veelgetalig, etend, effen [glad], dicht, waggelend [loszittend], hol, los, sneeuwwit, plat, schotelachtig, gesloten, effen, knapperend, knersend, knauwend, bak- [kies], kies, oog- [hoektand van de bovenkaak]. | |
tandvlees(tantvleesch) getand, ongetand, babbelend, vast, sterk, krakend, knersend, mond, dicht. | |
tang(tanghe) nijp-, gloeiend, hard, brandend, gesloten, sterk, zwaar, nijpend, smids-, vlammend, gekromd. | |
Tantalus(Tantalus) ongelukkig, verhongerd, hongerig, Frygiaan, dorstig, bedrieger, gierig [begerig], ellendig, verrader. Was de zoon van Jupiter en de nimf Plota, hij was ook koning van Frygië. Omdat hij de goddelijkheid van de goden wilde beproeven, noodde hij hen op een banket waarbij hij hun zijn zoon Pelops voorzette, die hij gekookt had; maar zij wilden daarvan niet eten. Tot straf voor deze gruwelijke daad moet hij volgens de dichters in de onderwereld tot aan zijn kin in het water staan, en zodra hij bukt naar het water om zijn dorst te lessen, dan loopt het water van hem weg, zodat hij er geen druppel van kan krijgen. Men zegt ook dat om hem heen veel bomen staan, beladen met appels en andere vruchten; de vruchten komen tot bij zijn handen, maar als hij ervan plukken wil, dan strekken de bomen zich recht overeind zodat hij niet bij de vruchten kan komen. | |
[pagina 201]
| |
tapisserie(tapisserije) lustig, schoon [mooi], Turks, purper, kunstig, gekleurd, zalensieraad, kamer-, zijden, Vlaams, gewrocht [bewerkt], bearbeid. | |
tarbot(tarbot) breed, plat, zees [van de zee], delicaat [smakelijk], vast [stevig], schalk [grappig van uiterlijk], bruinachtig. | |
Tarquinius(Tarquinus) hovaardig, ongerechtig [onrechtvaardig], trotsig, boos, hoogmoedig, furieus, onrechtvaardig, krijger. Hij was de zevende en laatste koning van Rome, en werd om zijn trots de Hovaardige [Tarquinius Superbus] genoemd. Hij was de eerste die het Romeinse koninkrijk door geweld regeerde, zonder door de burgerij gekozen te zijn en zonder het gezag van de bestuurders. Hij werd later verdreven, als gevolg van het feit dat zijn zoon Tarquinius Lucretia verkracht had. Niettemin was hij goed als oorlogsleider, en bracht hij de Latijnen en de Sabijnen tot gehoorzaamheid, en ook onderwierp hij de Gabijnen. Toen hij het Capitool liet bouwen, vond men in de fundamenten een mensenhoofd. Dit werd uitgelegd als een teken dat Rome de hoofdstad van de hele wereld zou worden. | |
Tartarus(Tartarien) duister, donker, Plutonisch, koud, droevig, lommerachtig, diep, huilend, klaaglijk, oproerig, ongelukkig, verslindend, bleek, duivels, onvriendelijk, hels [onderwerelds]. Tartarus is de diepste plaats van de onderwereld, waar de schuldige zielen het meest gepijnigd worden. | |
tarwe(tarwe) geel, melig, voedend, gemoeid [zacht gemaakt], Turks, Ceres' gave, ros, -oogst, voedster, beneveld [bedauwd], zwaar, rood, mensenvader, verstikt, zomer-, winter-, voeder-, gezift, afgesneden, -zaad, nut [nuttig], smakelijk, nodig, profijtelijk, gewied. | |
tas(tessche) breed, hangend, valkenaars-[valkeniers-], groot, gesloten, geld-, diep, fluwelen, schoon [mooi], gouden, gebeursd [met een beurs], rijk, plat, ring-. | |
teen[twijg] (teene) groen, gedraaid, vrij, dun, bind-, krom, kort, buigelijk, zacht, zwak, gewrongen [gedraaid]. | |
teen[vinger van de voet] (teen) voet, groot, vuil, krom, stinkend, plomp, eksterogig. | |
teenbos[griend] (teen-bosch) dicht, vochtig, vruchtbaar, laag, gekopt [getopt, gesnoeid], wassend, groeiend, groenend, profijtelijk, waterachtig [aan het water levend], uitspruitend. | |
teerlingen(teerlinghen) hazardeus, vierkant, kants, wankelbaar, bedrieglijk, springend, lopend, twijfelachtig, geroerd [aangeraakt], liegend, onzeker, ongewis, speel-, schadelijk, nachtverdrijvend, tijdverdrijvend, aanlokkend, verboden, periculeus, fortuinen, spel. | |
tegendeel(teghendeel) wederstrevend, tegenstrijdig, schadelijk, twijfelachtig, vijandig, verscheiden, wankelbaar. | |
tegenspoed(teghenspoet) ongelukkig, deerlijk, beklaaglijk, ellendig, jammerlijk, contrarie [tegenwerkend], rampzalig, beschreielijk, verderfelijk. | |
tegenzetting[oppositie, tegenwerping, tegenstelling] (teghenzettinghe) geformeerd, wettig, verhinderend, belettelijk, tussenkomend, nadelig, stilhoudend, excusabel, onschuldbaar, tegenwoordig, tegendelig, contrarie [tegenwerkend], redelijk, opschorsend [opschortend], ontvangbaar, aannemelijk, processenzaad, dreigend. | |
teil(teyle) aarden [aardewerken], diep, wijd, rond, vuil, breed, kak-, onrein, stront-, melk-. | |
teken(teecken) voorbeduid, toegeëigend [bestemd], vervaarlijk, zeker, wonder-, merkelijk [zichtbaar], figuurlijk, hemels, notabel, schrikkelijk, beduidelijk, ongelukkig, ogenmerkelijk, bewijs, lieflijk, geneigd [onderdanig]. | |
tekst(text) letterlijk, zinrijk, geestelijk, zuiver, onvervalst. | |
Telephus(Telephus) Mysiaan [heerser van Mysië], Lyrnesiaan [van de plaats Lyrnesos (in Mysië)], hinde-gevoed, Herculist. Hij was dc zoon van Hercules en de nimf Auge, en hij werd opgevoed door een hinde. Toen hij trachtte te verhinderen dat de Grieken, die naar Troje gingen om Helena te schaken, zijn rijk binnenvielen, werd hij gewond door een hellebaard, waarmee Achilles hem in zijn linkerdij sloeg. Toen zijn wond na acht jaar nog niet was genezen, ging hij ingevolge een orakelspreuk naar Achilles, door wiens middel [de roest van zijn lans] hij helemaal werd genezen. | |
tempeest[storm] (tempeest) gruwelijk, bliksemend, hemels, dul [dol], sterk, wreed, regenig, stortregenig, zwaar, moordend, groot, haastig [plotseling], geweldig, bassend [huilend], suizend, windig, duister, tierend, onwederig, onmatig, furieus, vervaarlijk, | |
[pagina 202]
| |
turbulent, overlastig, zee-, schrikkelijk, aards, schipbrekig, vuil, gevleugeld, periculeus, razend, kwaad, vliegend, wolken, onverwacht, ongelukkig. | |
tempel of kerk(tempel ofte kercke) heilig, onbrekelijk, verheven, devoot, eerbaar, christelijk, heerlijk, geheiligd, goddelijk, wijd, breed, overwelfd, Salomo's, geschilderd, marmeren, hoog, diep, gewijd, vermaard, kostelijk [prachtig], verguld, versierd, waardig, religieus, klaar [schitterend], licht, groot, geëerd, waardig, oud, stenen-huis, gemeen [openbaar], openbaar. | |
tempering[staalbewerking] (temperinghe) hard, fijn, stalen. | |
temptatie of bekoring(temtatie ofte bekoringhe) twijfelachtig, beproevend, proef, bedekt [verborgen], duivels, tergig [uitdagend], arglistig, verborgen, nachtelijk, zorgig, satans, liefde-, prikkelend, curieus [nieuwsgierigheid wekkend]. | |
Tereus(Tereus) Thraciaan, boos, ongerechtig [onrechtvaardig], Bistoniaan [zoon van Bistonis], Martialist [zoon van Mars], wreed, ongelukkig, schandig, ongetrouw, onbarmhartig. Hij was koning van Thracië, zoon van Mars en de nimf Bistonis, hij huwde Procne, de dochter van koning Pandion van Athene. Procne had een zuster genaamd Philomela, die door Tereus rampzaligerwijs verkracht werd. Omdat hij vreesde dat zijn snode daad ontdekt zou worden, sneed hij haar de tong af. Maar zij borduurde met haar naald op linnen het verhaal van het haar aangedane onrecht. Toen Procne dit vernomen had, gaf zij Tereus uit wraak zijn eigen zoon Itys te eten. Tereus ontdekte het, trok zijn zwaard uit de schede en ging de beide zusters achterna. Door ingrijpen van de goden werden de zusters tijdens hun vlucht veranderd: Procne in een zwaluw en Philomela in een nachtegaal. Tereus veranderde op dezelfde manier in een hop en Itys in een fazant. | |
terpentijn(termentijn) Syrisch, dun, harsachtig, riekend [geurig], klevig. | |
testament of uiterste wil(testament ofte wtersten wille) gemaakt, vrijwillig, vrij, laatst, onbrekelijk, voorbedacht, wettelijk, solemneel [plechtig], verbaal, met woorden, charitatief, geordonneerd, losselijk [wat afgekocht kan worden], inofficieus, onbehoorlijk, niet van waarde. | |
theater(theatrum) zie speelwagen. | |
Thebaïden(Thebayden) arbeidig, zwaar, oorlogs, moeilijk. Dit zijn kleine epen die zo heten omdat sommige dichters de oorlog om Thebe erin hebben beschreven. | |
Thebe(Thebe) behavend [met havens], oud, volkrijk, havenrijk, Agenoridsch [van Agenor], vermaard, palmrijk, Cadmiaans [van Cadmus], schoon [mooi], Egyptisch. Vele beroemde steden dragen deze naam, waarvan twee de belangrijkste zijn. De ene werd in Egypte gebouwd door koning Busiris. Deze had een omvang van 140 stadiën in het rond, met 200.000 vuurtjes en 100 poorten die allemaal versierd waren met prachtige bouwsels. Er is ook een Thebe geweest in Beotië, dat niet onderdeed voor Athene. Die stad werd gesticht door Cadmus, de zoon van Agenor. Bacchus en Hercules zijn er geboren, voorts had zij het voorrecht dat de negen Muzen verwekt zijn op de berg Helicon, die daar vlakbij ligt. | |
Themis(Themis) godin, oud, profetes, waarzegster, vliedend, Beotrin [uit Beotië]. Was de dochter van de Hemel en de Aarde. Zij wilde Jupiter niet als haar bruidegom hebben en vluchtte naar Macedonië, waar zij door hem bevrucht werd. Zij was een godin die de mensen opdroeg om alles wat redelijk was te doen. Zij had een zeer oude tempel in Beotië bij de rivier de Cephisus. | |
Themistocles(Themistocles) Atheniaans, kloek, Neoclidisch [zoon van Neoclus], moedig, Phreariaans [van de burcht Phrear], hoogmoedig, krijgsheld, triomferend. Was in Athene geboren als zoon van Neoclus, in een burcht die Phrear werd genoemd. Als jongeling was hij zeer veelzijdig en uitmuntend, hij luisterde naar zijn ongedurige natuur. Maar zodra hij aan de krijgshandel deel begon te nemen, verrichtte hij veel ridderlijke daden, en overwon hij de Perzen op zee bij Salamis. Nochtans deden de Atheners, vergetend dat hij hen zo trouw gediend had, hem in de ban. Hij voegde zich bij hun erfvijand Xerxes [Artaxerxes] omdat hij de komende val van zijn vaderland zag. Hij vreesde dat de dappere daden die hij verricht had en de zegerijke overwinningen die hij behaald had, in rook zouden opgaan, en dat men hem van ontrouw zou beschuldigen, ook al vocht hij dapper, en daarom besloot hij zichzelf te doden. Nadat hij de goden een offer gebracht had, en op zijn vrienden gewacht had en vervolgens van hen afscheid had genomen, dronk hij stierenbloed of een ander soort vergif, dat de mens | |
[pagina 203]
| |
binnen 24 uur doet sterven. Aldus beëindigde hij zijn leven in de stad Magnesia op 63-jarige leeftijd, na een leven waarin hij bijna steeds vereerd was geweest met speciale functies en belangrijke opdrachten. | |
Theocritus(Theocritus) poëet, Syracusiaan, bucolisch, Symmachiaan [zoon van Symmachus]. De zoon van Praxagoras of van Symmachus en Philinna kwam uit Syracuse en beleefde zijn bloeitijd tijdens Ptolemaeus, de zoon van Lagos. Zijn bucolische poëzie, die wij nog dagelijks lezen, is door Vergilius nagevolgd. | |
theologie(theologia) heilig, goddelijk, wonderlijk, diep, geheiligd, mystiek, duister, geleerd, zalig, onbegrijpelijk. | |
Theseus(Theseus) grootmoedig, trots, machtig, wreed, victorieus, meinedig, kloek, krijgsheld, ongetrouw, godvruchtig, ondankbaar, trouwbreker, Cecropisch [Atheens]. Hij was de zoon van Aegeus, koning van Athene, en van Aethra, dochter van Pittheus. Na de dood van zijn vader verkreeg hij het koninkrijk en verrichtte veel voortreffelijke daden, waardoor iedereen hem bewonderde. Allereerst overwon hij de Amazonen en ontvoerde hun koningin Hippolyte, bij wie hij een zoon kreeg die dezelfde naam had [Hippolytus]. De koning van Thebe, Creon, werd door hem verslagen omdat hij belette dat de doden die in de slag van Argos gesneuveld waren, begraven werden. In Attica wurgde hij een verschrikkelijke stier, en met hulp van Ariadne doodde hij het monsterdier de Minotaurus. Hij doodde eveneens in Attica drie rovers, Scyros [Periphetes], Procrustes en Sinis. Hij overwon de Centauren en onderwierp de Thebanen. Pirithoüs en hij waren zulke hechte vrienden dat ze samen in de onderwereld afdaalden om Proserpina te halen. Over zijn dood schrijft men zo verschillend dat het geen zin heeft om het hier op te sommen. | |
Thetis(Thetis) Nereïdisch [dochter van Nereus], godin met zilveren voeten, schippersse [vrouwelijke schipper], vochtig, nat, watergroenvervig [watergroenkleurig], Peleïsch [vrouw van Peleus], zwierend, waterachtig [aan het water levend]. Dochter van Nereus, vrouw van de Thessalische koning Peleus en moeder van Achilles. Soms wordt met deze naam de zee aangeduid. | |
Thracië(Thracia) barbarisch, Scythisch, koud, machtig, oneffen, onlustig [onherbergzaam], sneeuwig, oorlogs, ruw, steenachtig. Het land Thracië ligt in Europa en geldt als een deel van Scythië, naast Macedonië, met aan de noordzijde de Donau, aan de oostkant Propontis en de baai van St. Joris, in het zuiden het hooggelegen Mysië, nu Servië geheten. Dit land heette vroeger Scythië, daarna Thracië naar de zoon van Mars, of ook vanwege de ruigheid en de onaangenaamheid van het land, want het is moeilijk te bebouwen en ongeschikt om voedsel te produceren van het zaad dat men erin zaait. | |
Thraciërs(Thracianen) wreed, ontemmelijk, krijgslieden, grof, ruw, stuur [stuurs], arbeidverdragend, sterk, oproerig, gruwelijk, groot, trots, streng, dronkaards, ledig, vergetelijk [vergeetachtig]. Dit volk is ruw en lomp. Ze leven lang en gaan alle mensen in lengte te boven, ze hebben een vervaarlijke stem en een onvriendelijk gezicht. Maar ze zijn zo sterk en machtig dat ze onoverwinnelijk zouden zijn, als ze het onderling eens konden worden of geleid werden door een koning. De oude Thraciërs hadden de gewoonte om hun kinderen publiekelijk te verkopen, en ze stonden hun dochters toe om zich in het huwelijk te begeven met wie zij dat wilden. Zij waren verstandiger over de eerbaarheid van hun vrouwen, die zij zelf voor een grote som metaal kochten van hun ouders en op wier voorhoofd zij een teken zetten, ten teken van verhevenheid; de vrouwen zonder teken werden beschouwd als een nietig en laag volkje. Lediggangers en lieden die niets uitvoerden, waren zeer geacht, dieverij werd als een grote deugd beschouwd, daarentegen werden degenen die zich met landbouw bezighielden veracht. Zij aanbaden Mars, Bacchus, Diana en Mercurius, en zwoeren hun eden alleen bij Mercurius, die zij als hoofd en stichter van hun geslacht of stam beschouwden. | |
Tiber(Tyber) Ausonisch [Italiaans], krom, Rooms [in Rome], slibberig, geel, periculeus, gehoornd [bochtig], Toscaans, blauw, stijf [krachtig], furieus, zandachtig, Italiaans, verheven, diep, vermaard, Latijns, van Romulus, zwierend, vérlopend, overlopend, bevaarlijk [te bevaren]. Dit is de voornaamste rivier van Italië. | |
tichel(tichele) gebakken, breed, dek-, plat, vierkant. | |
tijd(tijdt) altijd voortlopend, veranderlijk, afmaaiend, oud, vergetelijk, alleswinner [die alles overwint], tegenwoordig, verleden, toekomend [toekomstig], onverbiddelijk, onwederroepelijk, allesverslindend, scherp, gierig | |
[pagina 204]
| |
[hebzuchtig], nevelachtig, vriend of vijand, moeilijk, gezet [vastgesteld], nieuw, vernieuwend, bekwaam [aangenaam], ledig, verlengd, vliedend [vergankelijk], ongestadig, veroorzaakt, ongeoorloofd, twijfelachtig, oneindelijk [oneindig], volgend, ondankbaar, arm, jammerlijk, achtervolgend, vorig, voorleden, verloren, morgen, vroeg, verbeid, vertoefd, voorgenomen, vrede-, twistig, kort, lang, schoon [mooi], klaar [helder], helder, springtijd of lente, vrek [vrekkig], droevig, ruim, achterblijvend, haastig [snel verlopend], wakker, ruw, lasterlijk, snood, lopend, besloten, zwaar, bedekt, vliegend, vader der waarheid, steeds vernieuwend, eeuwig, stilwederig [stilletjes vijandig], zoet, vruchtbaar, onvruchtbaar, contrarie [tegenwerkend], verdrietelijk, slibberig, wankelbaar, vergetelijk [die doet vergeten], kort, ijzeretend, verschenen, nijdig, vergaand, verdwijnend, tempeestig [stormachtig], teer, winter-, zomer-. | |
tijger(tygris) fel, Hyrcanisch [uit Hyrcanië], gespikkeld, onmenselijk, verslindend, spijtig [trots], trotsig, wakker, ras [snel], verhongerd, furieus, geplekt [gevlekt], wreed, gruwelijk, geweldig [gewelddadig], getand, razend, ruw, grof, lichtlopend, geschakeerd, Indisch, licht, wild, dul [dol], verscheurend, schuimend, gruwzaam, onhandelijk [onhandelbaar], gierig [begerig], slokkerig, grimmig, Afrikaans. De tijger komt voor in Hyrcanië en Indië. Het is een dier dat zeer te vrezen is om zijn snelheid. Dat ziet men als men het de jongen afpakt, want degenen die erop jagen, nemen gewoonlijk het hele nest mee, dat altijd vol jongen is. Ze gaan er dan snel mee vandoor, met het snelste paard dat ze kunnen krijgen, en hebben dan een verversing van paarden onderweg om zekerder weg te komen. Maar als de tijgerin terugkomt (het mannetje geeft niet om de jongen) en ontdekt dat haar jongen geroofd zijn, dan volgt zij de voetstappen en het spoor van de dieven, en als die de tijgerin, die luid tekeergaat, horen aankomen, gooien ze een van de jongen op het pad. De tijgerin neemt dat in haar bek en draagt het met ongelooflijke snelheid terug naar haar hol, hoe zwaar het ook is. Daarna gaat ze weer terug de andere jongen achterna en loopt ze onafgebroken na, totdat ze ziet dat er geen middel meer over is om ze terug te krijgen, en dat degenen die de jongen hebben, scheepgegaan zijn. Het is dan gruwelijk om haar op de oever te zien razen en tieren om het verlies van haar jongen. | |
tijk(tycke) gepluimd [met dons gevuld], zacht, wolachtig, gevlokt, gestreept, dicht, vast [stevig], fijn. | |
tijm(thymus) kruid, zoet, lieflijk, spade [laat], riekend [geurig], dicht, gebloeid [bloeiend], zoetriekend. | |
timmerman(timmerman) behendig, bouwer, arbeidig, kleuteraar [timmeraar], stout [flink], kunstig, waaghals. | |
tin(tin) wit, Engels, klinkend, zilverachtig. | |
tiran(tyran) ongenadig, wreed, overtreder, trots, boos, gruwelijk, onredelijk, onbeleefd, eergierig [eerzuchtig], kwaad, ongerechtig [onrechtvaardig], verdrukker, hovaardig, onrechtvaardig, gelukkig, onverdraaglijk, bloedig, heersend, gruwelijk, verdrietelijk, straf [streng], onbeschaamd, ongetoomd, bloedgierig [bloeddorstig], nijdig [vijandig], afgrijselijk, onhandelijk [onhandelbaar], vreselijk, gierig [hebzuchtig], ellendig, stout [vreselijk], ontoevluchtig, schrikkelijk, prachtig [prachtlievend], onmatig, onbarmhartig, opgeblazen, onverbiddelijk, hatelijk [verafschuwd], Neronisch [als Nero], wellustig. | |
titel[wetsonderdeel, opschrift] (tytel) oud, nieuw, bezegeld, instrumentelijk [van een akte], wijzend, geautoriseerd, originaal [oorspronkelijk], authentiek, verobligeerd [verplicht]. | |
titels[waardigheid] (tytelen) eerbaar, eergierig [eerzuchtig], opschriftelijk, waardig, ijdel, gesierd, vermaard, smekend [aanlokkelijk], heerlijk, gekwalificeerd, magnifiek, hovaardig, gezocht. | |
Tithonus(Tithon) Mygdoniaan [nakomeling van de Frygische koning Mygdon], oud, Frygiaan, grijs, kaal, grijsaard. Zoon van Laomedon die toen hij jong en mooi was (naar de dichters ons vertellen) zeer bemind werd door Aurora, en zij ontvoerde hem. Hij verwekte bij haar Memnon, die stierf toen Tithonus al heel oud was; toen hij dat vernam werd hij in een krekel veranderd. [Zijn vrouw had wél aan Zeus onsterfelijkheid voor hem bedongen, maar was vergeten de eeuwige jeugd erbij te vragen.] | |
Titus Livius(Titus Livius) Rooms [Romeins], Paduaan, Antenoried, historieschrijver. Hij is geboren in de door Antenor gebouwde stad | |
[pagina 205]
| |
Padua. Hij heeft ons een geschiedenis van de lotgevallen der Romeinen nagelaten, die niet alleen wetenschappelijk maar ook waarheidsgetrouw geschreven is. | |
Tityus(Tityus) trots, reuzig, groot, vervaarlijk, vilein, onkuis, schandig, ellendig, hoerenjager, overspeler. Zoon van Jupiter die, omdat hij Latona verkracht had, door Apollo en Diana met pijlen gedood werd. Vervolgens werd hij in de onderwereld geheel uitgerekt, en men zegt dat hij met zijn lichaam vier bunder land bedekt. Daar knaagt een gier eeuwigdurend aan zijn lever. Zijn naam staat ook voor een korenhalm. | |
tocht of bijleven[levensonderhoud of vruchtgebruik] (tocht ofte by-leven) profijtelijk, lijfrente, gewillig, curieus [zorgvuldig], vreedzaam, toehorend, eerbiedig, leerwillig, onzeker. | |
toehoorder(toehoorder) luisterend, willig, gewillig, curieus [nieuwsgierig], vreedzamig, toehorend, oorbiedig [het oor lenend], leerwillig, goedhartig. | |
toelating[toestemming, vergunning] (toelatinghe) ongeoorloofd, schadelijk, ongebonden, dartel, voerloos [leidingloos], zeldzaam [ongewoon], ongeschikt [ongeregeld], ongeordineerd [ongeregeld], onbehoorlijk, onkuis, blind, overdadig, onstandvastig, onbescheiden [onverstandig], zot, zotachtig, ongeregeld, ongeduldig, onmatig, vrij, kwellig, zondig, ontemmelijk, subtiel, brooddronken. | |
toernooispel(tournoy-spel) trotsig, statig, steek-, openbaar, breed, ontdekt [in de openlucht], stuivend [stof opwerpend], stoffig, dartel, verheugend. | |
toevlucht(toevlucht) zalig, gemeen [algemeen], zeker, bekwaam, gelukkig, behelpelijk. | |
tol(tol) opgezet, heren-, konings-, rijks-, gemeen [openbaar], openbaar, hatelijk [verafschuwd], zwaar, schuldig [verschuldigd], opgesteld, subject [onderworpen]. | |
ton(tonne) diep, gereept [met een band erom], dik, droog, koopmans-, lang, bodemloos, wijn-, bier-, gebuikt, zwaar, handelijk [handelbaar], gekind [met een kin of kinnetje, een inhoudsmaat], gespied [met spieën bevestigd], gespijkerd. | |
tong(tonghe) dartel, vochtig, nat, zwierend, smekend [vleiend], verradersse [verraadster], klappend [kletsend], leugenachtig, welsprekend, vaardig, behoningd, lekker [van lekker eten houdend], zeverend [kwijlend], zingend, gesuikerd, vet, stamelend, stout [brutaal], dik, lasterend, hakkelend, profijtelijk, schadelijk, orateuren-, behendig, vermetel, ongebonden, helend, ongebreideld, ongetemperd [ongematigd], gevaarlijk, haperend, zoet, betoverend, doortrokken [geslepen], roepend, mooisprekend, sprekend, lui, speekselig, licht, rijk, elegant, geslepen, gouden, gevenijnd [giftig], levend [levendig], scherp, lekker [kieskeurig], dun, wit, vilein, lang. | |
tongvis[tong] (tonghe-visch) lekker, zee-, hard, dik, delicaat [smakelijk], wit. | |
tonnetje of vaatje(tonneken ofte vaetken) rond, wijn-, klein, gebuikt, draaglijk [draagbaar]. | |
toom(toom) zie breidel. | |
toorn(toorne) brandend, razend, wrekend, furieus, haastig [plotseling], hittig, wreed, ras [snel], geweldig, opbulderend, bloedig, fel, ontstoken, grimmig, haastig [opvliegend], ongeduldig, vreselijk, moedig [trots], dreigend, hatelijk [verafschuwd], ongebreideld, tempeestig [stormachtig], ontemmelijk, vermetelijk, schuimbekkig, onstillijk, vurig, vlammend, meest [grootst], schadelijk, krijgs-, vergramd, bloedig, droevig, opgewekt, hittig, nederstortend. | |
toorts(tortse) lichtend, brandend, bernend [brandend], verlichtend, gensterend [fonkelend], nacht-, klaar [helder], stralend, bruilofts-, lang, gomachtig, blinkend, rokend, ontstoken, stinkend, verborgen, vurig, sulferachtig, heerlijk, eerlijk [prachtig], schijnend, vlammend, wassen [van was], zwartmakend, rokend, flikkerend, lang. | |
top of tol[kinderspeelgoed] (toppe ofte tolle) draaiend, kinder-, gezweept, geworpen, verstaald [met stalen punt], klein, gedreven, kinderspel, scherp, stijf [stevig], gebuikt, gekoord [met een koord]. | |
top van het hoofd[kruin] (top des hoofts) gekruind, verheven, schijnbaar [opvallend], eerwaardig, gelokt, hoog, ontdekt [onbedekt], gedekt [bedekt], koppig, gehoornd, uitstekend, twijfelachtig, hoofd, kaal, grijs. | |
toren(toren) -klok, wacht-, hoog, spitsig, doorluchtig [verheven], trotsig, merk [baken], | |
[pagina 206]
| |
gekruist [met een kruis erop], spijtig [trots], gelood, loden, gedekt, stenen, scherp, gegaalderijd [met galerij], plomp, heerlijk, sterk, hovaardig, oninnemelijk, onbeklimmelijk, dik, uitstekend, omwald, beschermelijk, rond, verheven, doorluchtig [met luchtgaten], bespie-, wacht-, overalziend, ijselijk, vervarend [angstaanjagend]. | |
tortelduif(tortelduyve) rein, vriendelijk, denkend, getrouw, ronkend, hees, overalvliegend, spijtig [trots], bevend, zoet, klagend, aardig, vrij, wild, vet, gepoot, dartel, gulzig, veld-, delicaat [smakelijk], trouw. | |
touw(touwe) zie koord. | |
tovenaar(toovenaer) betoverend, bedrieglijk, gruwelijk, Chaldees [uit Chaldea], preutelend [mompelend], waarzeggend, sterrenkijker, duivelaanroeper, bezweerder, kwellijk [lastig], onzalig, duivels, voorzegger [voorspeller], ijdel [waardeloos], ceremonieus, achtnemend, gokelaar [goochelaar], boos, leugenachtig, periculeus, droevig, superstitieus. | |
toverersse[tovenares] (tooverersse) oud, Medeaans [als Medea], hels [onderwerelds], popelend [prevelend], boos, wraakgierig, spijtig [akelig], gruwelijk, betoverend, erg [boos], onthuld [met losse haren], furieus, preutelend [mompelend], koppig, kwellijk [lastig], stout [vreselijk], bedrieglijk, duivels, zwartekunstenersse [zwartekunstenares], onbeschaamd, behendig, razend, vervaarlijk, duivelin, denkend, peinzend, teemsdraaister [zeefdraaister], schandig. | |
toverij(tooverije) boos, superstitieus, duivels, periculeus, gevaarlijk, moeilijk, vervloekt, gruwelijk, bedrieglijk, bezworen, ongelukkig. | |
toverkunst(toover-konste) verborgen [geheim], leugenachtig, bedrieglijk, gruwelijk, natuurlijk, voorzeggig [voospellend], ongelukkig, heimelijk, twijfelachtig, onzeker, Perzisch, zwart, filosoofs, Platonisch. Zoroaster was de eerste uitvinder van de toverkunst, die hij praktiseerde in het land der Perzen. | |
traagheid(traegheyt) langzaam, lui, onachtzaam, lang, futselig [prutsend], zwaar, ledig, snood, blode [laf], slap, leegwagenig [leegloperig], ezels [van een ezel], veronachtzamig [nalatig]. | |
tragedie[treurspel, rampspoed] (tragedie) beweend, katijvig [rampspoedig], moraal- [zeden-], droevig, bloedig, moedig, statig, beklaaglijk, opgeblazen, donderend, bebloed, sententieus [leerrijk], geweldig [gewelddadig], deerlijk, trots, Perusinsch [van Perugia], bearbeid, straf [wreed], heroïek, cothurnisch [met toneellaarzen]. Het is de hoogste roeping van de dichters om tragedies te boek te stellen, waarin het lot van koningen, prinsen en andere grote heren, wier einde meestal droevig en te beklagen is, wordt uiteengezet. Sommigen menen dat de tragedie zo heet omdat men vanouds gewoon was om een bok aan de tragediedichter [aan de god Dionysus] te offeren en op te dragen. [Het woord tragedie komt uit het Grieks, waar het een samenstelling is van tragos ‘bok’ en ōidè ‘gezang, lied’.] | |
Trajanus(Trajanus) de goedertierene, medelijdend, goed, beleefd, vreedzaam, zedig, Romein, victorieus, gemeentevriend [vriend van het volk], gelukkig, Dacisch. Ulpius Trajanus werd in Spanje geboren en regeerde over het Romeinse keizerrijk tot aan Keulen. Hij probeerde steeds vriendelijk tegenover de bevolking te zijn, eerbiedig tegenover de stedelijke overheid, welwillend tegenover iedereen, en hij was tegen niemand hoogmoedig behalve tegen de vijanden van het Romeinse rijk. Men noemde hem de Dacische, omdat hij de koning der Daciërs overwonnen had. Hij stierf in Selinunte, een stad in Silicië die later Trajanopolis genoemd is. Hij had toen negentien jaar en zesenhalve maand geregeerd. Hij stierf op de leeftijd van 64 jaar. | |
tralie(tralie) ijzeren, rooster, halfopen, gegaat [met gaten], sterk, dubbel, gepind, gesloten, open, venster, dik, gegeerd [schuin], hard, gekruist, gevlochten, gevangens-, gelofwerkt [versierd met lofwerk]. | |
tranen(tranen) heet, lauw, druppend, dik, wenend, varkens-, krokodillen-, geveinsd, gepassied [gepijnigd], zoet, barmhartig, dauwend, nat, zout, uitgestort, oog-, overvloedig, smartig, bitter, uitvallend, medelijdend, onmetelijk, vurig, wijvelijk [vrouwelijk], uitbarstend, teer, lekkend, groot, rollend, ellendig, zuchtend. | |
trap(trap) recht, wentel-, opgaand, gekroken [met een bocht], steil, verheven, afstijgend [dalend], ladders, moeilijk, neergaand. | |
trede(trede) voetstap, traag, voet-, geteld, | |
[pagina 207]
| |
vast, zacht, gematigd, langzaam, ras [snel], vals, stronkelend [strompelend], stijf, hard, lang, twijfelachtig, naspeurend, verzekerd [zelfverzekerd], vrij, diefs, gezet. | |
trefter [treeft] of drievoet(trefter ofte drievoet) vast [stevig], ijzeren, staand, open, keuken-. | |
trektang(trecktanghe) knijpend, nijpend, sterk, gekromd, vasthoudend, getand. | |
trezorier(thresorier) rentmeester of schatmeester, wel bij gelde, bewaarder, hoogmoedig, geldslaaf, geldzak, ontvanger, uitgever, hovaardig, subtiel, betaalder, onwaardig, dief, ongewillig. | |
tribuut(tribuyt) betalijk [te betalen], subject [onderworpen], rentelijk [periodiek], pacht-, geld, jaarlijks, onsterfelijk [altijddurend], onderstandig [bijstands-], bijstands-, behelpelijk, vermeerderend, groeiend, schuldig [verschuldigd], opgelegd, bezwaarlijk, dagelijks, profijtelijk, schadelijk. | |
triomf(triumphe) hovaardig, eerlijk [eervol], heerlijk, feestelijk, glorieus, edel, blij, groot, waard [hooggeschat], victorieus, hoog, geheiligd, krijgs-, schoon [mooi], gelukkig, geëerd, magnifiek, keizerlijk, moedig, allerhoogst, vermaard, doorluchtig, lauwerierdragend, gekroond, verwinning [overwinnend], vernaamst [voornaamst]. | |
troffel of truweel(troeffel ofte truweel) vuil, arbeids, krom, gekromd, plat, behendig [handig], handelijk [handelbaar], kalkig, metsers- [metselaars-], klaar [schitterend], vlijtig. | |
trog(troch) uitgehold, varkens-, vermakend [verkwikkend], vast, vol, verzadend, boeren-. | |
Troje(Troyen) oud, ongelovig, hovaardig, Neptunisch, machtig, sterk, oorlogs, hardnekkig, meinedig, Frygisch, ellendig, groot, wonderlijk, Dardanisch [van Dardanus, stichter van Troje], fataal, antiek, Phoebeaans, ongetrouw, Hectoriaans, Priamidisch, gierig [hebzuchtig], goddelijk, heerlijk, Laomentidsch [van de kinderen van Laomedon], volkrijk, vermaard, Griekenvijand. | |
trommel(trommel) trommelend, klein, kinder-, lustig, draaglijk [draagbaar], rond, ketel-, moffen-, geschilderd [beschilderd], slaand, luidend, verschrikkelijk, krijgs-, hees, hol, dommelend [een dof geluid gevend], licht, gespannen, weerklinkend. | |
trommelslager(trommelslagher) kloek, wakker, kunstig, rustig [flink], slagvolgend, tredhoudend. | |
trompet(trompette) moedgevend, luidklinkend, oorlogs-, krijgs-, klaar [helder], helder, zilver, stout [krachtig], krom, gedraaid, vervaarlijk, lang, strijdbaar, bloedgierig [bloeddorstig], metalen, hees, hol, slaand, moedig, blazend, luid, gewrongen [gedraaid], schetterend, vreselijk, heerlijk, lang, grootmoedig, verschrikkelijk, verbazend, buigzaam, verzilverd, luidend, weergalmend, hoogklinkend, aanleidend [aanvoerend tot de strijd]. | |
tronie[gezicht] (tronie) rood, vurig, Bacchus-, karmozijn, getekend, wreed, lelijk, straf [streng], onlieflijk, vals, mal, zot, sproetig, mismaakt, ontstoken, kwellijk [gekweld], deerlijk, gruwzaam, zuur, lachend, vriendelijk. | |
troost(troost) behulpelijk, troostelijk, vriendelijk, genadig, gracieus [genadig], gunstig, bekwaam, vreesbenemend [vrees wegnemend], zorgbrekend, verstandig. | |
trooster(trooster) zachtzinnig, zoet, vriendelijk, beleefd, gracieus [genadig], begaafd, goedertieren, medelijdend, genegen, hartelijk, vriend. | |
tros(torsch) druiven-, beziën- [bessen-], kernig [met pitten], dicht, gegraand [vruchtendragend], wijnachtig, purper, zacht, delicaat [smakelijk], gedrongen [dicht], gebladerd, edel, zoet, blauw, rijp, vergaderd [verzameld], dicht, gesloten, hangend, geverfd [gekleurd], roodachtig, honingachtig, lustig, Bacchus, godendrankig. | |
trouw(trouwe) zie geloof. | |
tuiltje of ruikertje(tuylken ofte rieckerken) riekend [geurig], schoon [mooi], mei- [meibloemen-], mooi, gebonden, bloemen-, geschilderd [heel mooi], zoet, lustig, gekleurd, lieflijk, voorjarig [lente-], vermakelijk [lieflijk], roodachtig, dag-, zoetriekend, verblijdend, hups [fraai], lente-, edel, amoureus, geschokkeerd [geschakeerd], bruids-, verheuglijk, vervreugend [verheugend], blij, groen, gewrongen [in elkaar gedraaid], nieuw, gesterd, juffrouwen-, bloeiend, blauw, smekend [aanlokkend], aanlokkend. | |
tuiser[dobbelaar] (tuysschere) verkwistend, blij, vrolijk, mooi, kansenwerper, aardig, stout | |
[pagina 208]
| |
[vermetel], bootsig [grappig], sterk, guichelaar [goochelaar], verteerder, edel, avontuurder, zweerder [vloeker], vloeker, banner [die scheldt], uitstrijker [bedrieger], gierig [hebzuchtig]. | |
Turken(Turcken) mahometisch [mohammedaans], ongelovig, Saracenen, vrek [vrekkig], besneden, snood, ongenadig, kwaad, machtig, krijgers, superstitieus, honden, valsegodsdienstig, Ottomanisten, barbarisch, dreigend, wreed, stout [driest], vrijschutters [leden van een ongeregelde bende soldaten], boos, gruwelijk, christenvijanden, straf [wreed], behendig, wakker, dapper, politiek, waaghalzen. De Turken (die die naam zelf haten) stammen af van de Parthen, uit het land genaamd Turkestan dat vroeger Aria heette. Zij hangen de godsdienst (als men dat zo mag noemen) aan die de verduivelde Mohammed hun geleerd heeft. Volgens die leer mogen ze veel vrouwen hebben, en zoveel bijvrouwen als ze voeden kunnen, maar de kinderen van beide groepen erven gelijkelijk van hun vaders bezittingen, zij het dat twee dochters samen evenveel erven als één zoon. De zoons worden besneden als ze zeven of acht jaar oud zijn, met veel pracht en praal, in het huis van hun ouders. Zij drinken geen wijn, maar eten wel druiven en drinken most, voorts eten zij geen varkensvlees noch vlees van een dier dat gewurgd is. Om de vijf jaar vasten ze vijf weken achtereen, waarin ze overdag niet eten of drinken of bij hun vrouwen aanliggen. Maar vanaf het moment dat de zon ondergaat totdat ze weer opgaat, doen ze waar ze zin in hebben, en zitten uitsluitend op de grond om te eten en te drinken en ook in hun kerken of andere plaatsen, in de kleermakerszit. Als enige natie in de wereld handhaven zij de krijgstucht en gebruiken ze in alle zaken goede orde. Ze straffen overtreders streng. Zij zijn zeer gierig en bijgelovig. Ten slotte heeft hun Mohammed een hel gebouwd en veel paradijzen gesticht om na dit leven in te wonen, lusthoven waar, zegt hij, geen vrouwen komen, zoals ze ook niet in hun kerken komen omdat ze niet besneden zijn. | |
tweedracht of twist(tweedracht ofte twist) bloedig, oud, vijandelijk, hatelijk [verafschuwd], oproerig, grimmig, kwaadwillig, nijdig [vijandig], gewapend, twistigend, kijfachtig, scheurmakend, knorrend [grommend], schadelijk, oplopend, bot, mal, woorden-, moeder van alle processen, oorlogs-, verderfelijk, dodelijk, omstotend, furieus, onmenselijk, zorgelijk, periculeus, voedster der oorlog, onbarmhartig, ongenadig, scepterbenemend [scepter afpakkend], lasterlijk, beklaaglijk, schandelijk, smartelijk, vilein, kwellijk [lastig], vergramd, vergrammend, gestoord [verstoord], heftig, bitter, onenig, krakelig, vijandig, geweldig [gewelddadig], hoofdzwerig, strijdend, roepend, bulderend, dodelijk, belachelijk, kneuterachtig [brommerig], dwarsdrijvend, overdwarsziend. | |
twijfelachtigheid[twijfel] (twijffelachticheyt) duister, twijfelig, sofistisch, bedrieglijk, blind, zwaar [moeilijk], bedriegend, onzeker, strijdend, wederstrevend, loos [sluw], dwars, slim, woest, onordentelijk, tweedrachtig, bekommerd, verbaasd [ontsteld], verstrikt, verward, tegenstrijdig, filosoofs, wonderlijk, veranderlijk. | |
Tydeus(Tydeus) Griek, vermetel, hoogmoedig, kloek, Calydoniaan, Oeneïsch [zoon van Oeneus], ervaren, trots, stout [dapper], tempeestig [stormachtig]. Was de zoon van koning Oeneus van Calydon en Eriboea of Althaea. Hij doodde per ongeluk zijn broer Menalippus en vluchtte toen naar koning Adrastus, wiens dochter Deiphila hij huwde. Haar zuster Argila was getrouwd met Polynices, die hem als afgezant naar koning Eteocles zond om deze te vragen zijn belofte gestand te doen en zijn broeder het koninkrijk Thebe terug te geven. Maar Eteocles loochende dat en zei dat hij dat niet beloofd had. Daarover werd Tydeus vergramd, hij verzamelde allen die toen met hem waren ten strijde en behaalde de overwinning. Daarover waren de Thebanen weer verstoord en zij legden vijftig jonge mannen in een hinderlaag bij de weg waarlangs Tydeus terug moest keren, om hem om te brengen. Maar hij versloeg hen daarentegen allen, met uitzondering van Maeos, die hij terugstuurde naar Eteocles om hem de nederlaag te berichten. Later streed hij met Adrastus en Polynices tegen Thebe en werd hij zo ernstig gewond dat hij overleed. | |
Typhoeüs(Typheus) stout [dapper], machtig, vermeten [hoogmoedig], groot, reus, uit de aarde geboren, trotsig, moedig, hovaardig, sterk, reusachtig, Titanisch, bliksemend, serpentenvoet. Was de zoon van Titan [Tartarus] en de Aarde. Hij was een reus die zo groot was dat men zegt dat hij | |
[pagina 209]
| |
honderd handen had. Om die reden ging hij de oorlog aan met Jupiter, die hem met zijn bliksem naar het eiland Inarime verjoeg. | |
Tyrus(Tyrius) purperrijk, delicaat [lieflijk], onvast, waardig, oud, wellustig, schoon [mooi], Feniciaans, edel, kostelijk [heerlijk], Cadmeaans [van Cadmus]. Heette vroeger Surus en is een zeer beroemde stad in Fenicië. Het was eerst een eiland dat wel zevenhonderd treden in zee lag. Maar toen Alexander de Grote het belegerd had, legde hij er zoveel bolwerken aan en dijkte hij de zee rondom het eiland zo in dat de stad op vast land kwam te liggen. Drie andere grote steden zijn van daaruit ontstaan: Bisarta, Tripoli in Barbarije en het grote Carthago dat tegen de Romeinen gevochten heeft om de heerschappij over de hele wereld. Ook is er het eiland Calis, dat bijna van de wereld is afgesneden en dat door de Tyriërs goed bevolkt is geraakt. Deze stad is evenwel momenteel vermaard vanwege de purperververijen die men daar heeft. |
|