Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
maag(maghe) hol, ledig, gapend, inslikkend, open, bassend [knorrend], verslindend, diep, verhongerd, inzwelgend, ijdel [leeg], verdouwend [verterend], vastend, wolfs, verterend. | |
maagd(maghet) jong, rein, maagd, beschaamd [verlegen], zoet, mal, teer, ootmoedig, schoon [mooi], zuiver, blode [verlegen], blozend, wit, zacht, eerbaar, dartel, aardig, schaamachtig [verlegen], huwbaar, vreesachtig, stout [brutaal], rank, vriendelijk, lui, traag, goedertieren, zedig, beleefd, gemanierd [beschaafd], ongeschend, poezelachtig, rijk, smekend [lokkend], edel, lustig, amoureus, lieflijk, opgeschort, jongedochter, ongeschend, groeiend, godvruchtig, rijp, huwbaar. | |
maagdelijke staat(maeghdelijcken staet) rein, onthouden [celibaat], religieus, priesterlijk, monnik, begijn. | |
maagdenschender(maeghdenschender) schelms [schurkachtig], furieus, ongerechtig [onrechtvaardig], stout [vreselijk], rovend, lasterlijk, ongetrouw, geweldig [gewelddadig], geschend, onrein, oneerbaar, overweldiger, schandig, ongenadig, strafwaardig, guits [schurkachtig]. | |
maagdom[maagdelijkheid] (maeghdom) maagdelijk, rein, geheel [intact], ongebroken, dochterlijk, onbesmettelijk, bewaard. | |
maaiers(maeyers) krom, gekromd, arbeidig, korensnijders, gras-, pikkers [oogsters], boerachtig, zwetend, verbrand, bezig, halfnaakt, onledig [bezig], werkers, veld-, hooi-, oosters [uit het oosten (Duitsland)], oogsts-, dagwerkers. | |
maal[valies] (male) zwaar, dik, groot, gevet, nodig, lang, geladen [vol], gegespt, handelijk [handelbaar], moeilijk [onhandelbaar], bagage, dragelijk [draagbaar], bahut [hutkoffer], licht, gesloten. | |
maaltijd of banket(maeltijdt ofte bancket) vrolijk, bereid, heerlijk, bruilofts-, kostelijk [prachtig], toegemaakt [toebereid], konings-, | |
[pagina 132]
| |
excellent, wijn, gericht [aangerecht], overvloedig, overdadig, eerlijk [prachtig], toebereid, vermaard, bruids-, vrij, kostvrij, lustig, feestelijk, vol, tuinmaal [maaltijd in de tuin], mondvegend, gedrongen [druk], sober, mager, blij, weder- [maaltijd die als contrabeleefdheid wordt aangeboden door de ouders van de bruidegom], welkom-, vrolijk, genood, welonthaald, geroepen, vermakelijk, hovaardig [luisterrijk], feestelijk. Zie feest. | |
maan(mane) wassend, halfrond, scherp, puntig, gepunt, lichtend, helder, afgaand [kleiner wordend], groeiend, vol, nieuw, gehoornd, bleek, zilverig, dwalend, der maanden moeder, schoon [mooi], ongestadig, licht, verzilverd, schijnend, donker, vliegend, roodachtig, nachts, tweehoornig, dolend, wankelbaar, zuster van Phoebus, sieraad van de nacht, koud, wit, rein, dubbelgehoornd, zuiver, windig, vrouw der duisterheid, secreet [geheim], stralend, de eer van de zwijgendheid, duisterachtig, veranderlijk, dauwachtig. Zij is de laatste van alle planeten en het dichtst bij de aarde. Haar loop is wonderbaarlijk, Endymion was de eerste die gelet heeft op de variatie van haar omloop. Men meent dat hij op haar verliefd was. | |
maand(maendt) draaiend, manen-, schrikkel-, licht, slibberend, rollend, onwederroepelijk, omgaand, volgend, achtervolgend, vliedend [voorbijgaand], wederbarend [opnieuw barend], wankelbaar, gevleugeld, vergankelijk. | |
Maas(Mase) Bourgoens [Bourgondisch], waardig, arbeidisch [werkzaam, druk], bevaarlijk [te bevaren], Trichts [van Maastricht]. Zij ontspringt op twee plaatsen. De ene plaats is uit een berg, gelegen tussen Bourmond en S. Thibauld in Lotharingen en begint te Bozriel, de andere bron ontspringt van onder de muren van Neuchâtel, waar ze haar naam begint te krijgen, en daalt via Nederland af naar de zee. | |
maat(mate) gelijk, effen [vlak], zeker, onzeker, breed, vol, geteld, geproportioneerd, behoorlijk, overvol, kwaad [slecht], overlopend, afgestreken, muzikaal, timmermans-, geometrisch, versjes-, rijmers-. | |
macht(maecht) sterk, reuzen-, ongetemd, geautoriseerd, overst [opperst], ontemmelijk, krachtig, groot, hovaardig, trots, hoog, opperst, onoverwinnelijk, onoverwonnen, kloek, koninklijk, vol wapens, keizerlijk, vreselijk, Hercules', moeiig [moeilijk], krijgs-, oorlogs-, Samsons, rijk, volkomen, furieus, heers [heerszuchtig], uitnemend, eergierig [eerzuchtig], autoriteiten-, statig, eerbaar, machtig, vol, onzienlijk [onzichtbaar], waardig, geëerd, hoogst, gemeen [openbaar], openbaar, hoogmoedig, opgeblazen, heerlijk, beroemd, rechtelijk, slibberend. | |
madeliefbloem(magdelieve-bloeme) schoon [mooi], waard [hooggeschat], edel, eer van het tuiltje, lustig, Indisch, uitgelezen, rood, blozend, gespikkeld, wit, zuiver, tuin-, veld-. | |
Maecenas(Mecoenas) mild, der Muzen voedsterheer, lekker [van lekker eten houdend], Rooms [Romeins], dartel, der poëten voorganger, kunstliefhebber, der Muzen huisheer, vermaard. Maecenas was een Romeins edelman uit het geslacht van de Etruskische koningen, en een van de meest beminde gunstelingen van keizer Augustus. Hij was de beoefenaars van kunsten en wetenschappen (vooral de dichters) zo gunstig gezind dat nog heden ten dage degenen die ondersteuning geven aan kunstenaars en wetenschappers zo genoemd worden. Men zegt dat hij de eerste was die bij de maaltijd gebraden ezelvlees gaf en ook gerookt vlees, dat wil zeggen dat hij gezouten ossenvlees rookte. | |
maenaden(menaden) uitzinnig, wijnachtig [gek op wijn], springend, dul [dol], huppelend, mal, huilend, bacchisch, furieus, lopend. Dit waren priesteressen aan het altaar van Bacchus; zij werden zo genoemd omdat zij als zij hem offers brachten, uitzinnig leken te zijn. [Grieks mainas betekent ‘razend’.] | |
magistraat(magistraet) zie overheid. | |
magneetsteen of zeilsteen(magneetsteen ofte zeyl-steen) zwart, hard, subtiel, ijzertrekker, steenachtig, nahalend [aantrekkend]. | |
Mahomet[Mohammed] (Mahomet) valse profeet, verdoemd, schalk [schurkachtig], subtiel, bedrieglijk, gruwelijk, subtiel, Arabisch, boos [slecht], ervaren, bedrieger, loos [doortrapt], rover, dief. Hij was de zoon van Abdoella al-Moetallib en van Amina, twee afgodendienaars uit het geslacht Ismaël, de bastaardzoon van Abraham. Hij heeft de vervloekte koran bij elkaar gebroddeld uit de verschillende meningen van de mensen. De Turken beschouwen hem als een groot profeet en vriend van God en | |
[pagina 133]
| |
zij voeren zonder tegenspraak uit wat hij schriftelijk heeft neergelegd als een heilige wet en bevel. Deze mensenbedrieger werd geboren in het jaar 620 [570] in een stad in Arabia Felix [Jemen], Mekka genaamd, en hij stierf in het jaar 683 [632] en werd begraven in Medina. | |
majesteit(majesteyt) koninklijk, prinselijk, hoffelijk, heerlijk, keizerlijk, statelijk [deftig], heilig, eerwaardig, waardig, gevreesd, excellent, geheiligd, groot, machtig, opperst, geëerd, onoverwinnelijk. | |
makelaar[tussenhandelaar] (makelaer) middelaar, bedrieger, arglistig, klappaard [kletser], zweerder [vloeker], wijnproever, warenkenner, onderwinder [zaakgelastigde], meinedig, tongespeler [vleier], beuzelverkoper [jokker]. | |
makreel(makereel) vis, gespikkeld, vast [met stevig vlees], blinkend, dik, gevleesd, rond, blauw, lekker, gewolkt, voorjarig [lente-], aprilvis, overvloedig. | |
maljenier[iemand die ijzerwaren verkoopt] (maeldenier) ijzerkramer, gesorteerd, gestoffeerd [geoutilleerd], kramers, voorzien. | |
malligheid(mallicheyt) blij, vrolijk, wellustig, hoers, uitzinnig, mooi, lieflijk, zot, kinds, openbaar, luxurieus [wulps], belachelijk [vermakelijk], brooddronken. | |
Malta(Malta) een eiland, eilandisch, onvruchtbaar, behavend [met havens], onwinnelijk, sterk, bolwerk der christenen, bergachtig, dor, riekend [geurig], honingrijk. Dit eiland is klein en eerder sterk dan vruchtbaar want het staat vol rotsen die vreselijk hoog zijn. Daardoor zou er zonder Sicilië (dat daar dichtbij ligt) dikwijls gebrek aan voedsel zijn, maar de vruchtbaarheid van het ene eiland komt de onvruchtbaarheid van het andere ten goede, want degene die zo arm is, dient als bolwerk en bescherming van de rijkdom van de ander. Al bestaan er geen kruiden en bloemen onder de hemel die sterker en lekkerder ruiken dan op Malta, waardoor sommigen niet zonder reden hebben gemeend dat het Melite heeft geheten omdat het zo'n goede honing geeft doordat de bloemen zo welriekend zijn. [De herleiding van de naam Malta van Grieks mellita ‘honing’ is onzeker, maar niet onmogelijk.] | |
man(man) geestig [met geest], wijsgeer, ijverig, getrouwd, achterdenkend [achterdochtig], vrouwenvoogd, redelijk, eerlijk, wijs, naarstig, goed, eerbaar, vroom [deugdzaam], Gods, sterk, oud, jong, schoon [mooi], bruin, lelijk, geleerd, slecht [eenvoudig], vrouwmaal [gemaal], liefdig, vrouwliefhebber, uitmuntig [uitmuntend]. | |
manna of hemelbrood(manna oft hemelsbroodt) goddelijk, zoet, honingzoet, hemels, godenspijs, voedend, suikerig, onsterfelijk, roodachtig, delicaat [smakelijk], lekker. | |
mantel(mantel) zie kleed. | |
Maria(Maria) de moeder van Jezus Christus, maagd, schoon [mooi], heilig, gezegend, Nazareense, moeder en maagd, rein, waard [hooggeschat], verheven, eerwaardig, onbevlekt, zalig, edel, onbesmet. | |
marjolein(marjoleyne) vrij, riekend [geurig], edel, groen, juffrouwen-. | |
markt(merct) openbaar, week-, groot, verzocht [bezocht], open, koopplaats, volkrijk, koopmans-, jaar-, paarden-, ossen-, vee-, varken-, welgevolkt, bewandeld [bezocht], Frankfurts, Lyons', vrij, vermaard, gepriviligeerd, appel-, peer-, fruit- etc. | |
marktveld(merctveldt) groot, wijd, veil [open], breed, open, ontdekt [onbedekt, in de openlucht], vierkant, volkrijk, koopsterk, vrij. | |
marmer(marber) hard, bleek, Spartaans, koud, effen [glad], glad, gestreept, gespikkeld, geplakt [gevlekt], getekend, gepolijst, blinkend, geverfd, gekleurd, wit, blauw, bearbeid, kostelijk [kostbaar], verhard, veranderd, gefigureerd [bewerkt], groen, edel, gedrukt, serpenten-, rein, schoon [mooi], gewolkt, geëffend [gepolijst], geplaneerd [geschuurd], geschuurd, doorwrocht, azuren, hovaardig [prachtig], verkleumd [kil]. Er zijn zoveel soorten en kleuren van marmersteen dat men het niet goed kan beschrijven, maar men beschouwt de groene als de rijkste en kostbaarste, vooral die uit Macedonië komt. | |
Mars(Mars) de god der oorlogen, oorlogs, wreed, stout [dapper], machtig, geijzerd, hoogmoedig, fel, trots, krijger, uitzinnig, moeiig [lastig], bloedgierig [bloeddorstig], hard, gruwelijk, ontemmelijk, verderver, destrueerder, bloedig, hatelijk [verafschuwd], geweldig [gewelddadig], zwaarddragend, onverzoenlijk, oproerig, couragieus [moedig], doodslager, wonderlijk, onmenselijk, landloper, blind, veronwaardiger [vertoornde], gram [boos], boos, muitmaker, droevig, hard, straf | |
[pagina 134]
| |
[streng], verstoorder, kloekmoedig, bloedvergieter, strijdbaar, razend, gevreesd, vergrimd [boos], onoverwinnelijk, bulderend, donderend, hovaardig, gestoord [verstoord], vreselijk, hittig, sterk, heersend, bebloed, schadelijk, ongenadig, rover, wrekende god, onbarmhartig, schromelijk [afschuwelijk], onschromend, machtig, geweldig, onvermurwelijk. De voorouders meenden dat Mars de mens in de oorlog gunstig gezind was en hielden hem voor een oorlogsgod. Ook vertelden de dichters dat hij de zoon van Jupiter en Juno was, van dezelfde Juno die op advies van flora een kruid maakte en daardoor bevrucht werd. Men zegt ook dat Juno Vulcanus baarde, nadat zij gemeenschap had gehad met Mars. Onder dit woord verstaat men dikwijls de oorlog. | |
Martialis(Martialis) een poëet, bijtend, gabberaar [grapjas], onkuis, genoeglijk, bootsig [grappig], geleerd, Bilbisch [van Bilbilis], epigrammer of dichter. Was een Romeinse poëet, een epigrammendichter, geboren te Bilbilis in Spanje. Op jeugdige leeftijd reisde hij naar Rome, waar hij vanwege zijn scherpzinnige geest door de keizer zeer geacht werd. Zo werd zijn poëzie door keizer Domitianus zo hoog geacht dat hij hem zijn Vergilius noemde. | |
martyrisatie[het tot martelaar maken, het martelen] (martirisatie) bloedig, bebloed, wreed, deerlijk, zalig, zwaar, geduldig, smartelijk, standvastig. | |
mastboom[den] (mastboom) hoog, licht, lommerachtig, ruw, recht, tranend, riekend [geurig], bergachtig, stout [fors], gekroond, gekruld, pestachtig, geelachtig. | |
mat(matte) geel, gewrocht [kunstig gemaakt], biezen, tenen, vijgenkorven, warm, stro-, schoon, behendig [handig]. | |
mausoleum(Mausole) een van de zeven wonderen, oud, kostelijk [kostbaar], heerlijk [vorstelijk], wonderbaar, begraving, Cariaans [van Carië], excellent, hovaardig [prachtig]. Het graf van koning Mausolus was 25 ellen hoog en omringd door 36 pilaren; het was zo'n schitterend bouwsel dat men het onder de zeven wereldwonderen rekent. | |
mauwing[gemauw] (mauwinghe) katten-, kinder-, lang, gruwelijk, kwellijk [hinderlijk], schreiend. | |
medaille(medaille) oud, antiek, roest [roestig], Rooms [Romeins], keizerlijk, onsterfelijk, zonderling [bijzonder], kostelijk [kostbaar], ingedrukt [geslagen]. | |
mede[meekrap] (meed) nut [nuttig], rood, ververs, profijtelijk, ruw, zees [van de zee], bitter, kleurgevend, Erfurts. | |
Medea(Medea) Colchisch [van Colchis aan de Zwarte Zee], toversse [tovenares], onkuis, gruwelijk, broederdoodster, onbeleefd, kinddoodster, moedig, vluchtster, Jasonisch, wreed, boos, uitzinnig, betoverend, zwartekunstenersse [zwartekunstenares], razend, vergiftig, venijngeefster, woedend, gruwelijk, oud, boosachtig, wreekster, barbarisch, hemelsvijandin, moordersse [moordenares], onbarmhartig, furieus, der goden razernij, ongehuld, oproerig, kol, voorvluchtster [wegvluchtster], schadelijk, subtiel, ongelukkig. Zij was de dochter van koning Aeëtes van Colchis. Hevig geschrokken is zij door Jason met geweld weggevoerd. Zij gaf hem het middel om makkelijk het Gulden Vlies te verkrijgen dat dag en nacht door de nimmer slapende draak bewaakt werd. Toen dat volbracht was, vluchtte ze met haar geliefde naar Griekenland; toen ze zag dat haar vader achter haar aan kwam, sneed ze haar broertje Absyrtus in stukken en verspreidde de stukken over de weg [zee], opdat haar vader zich bezighield met het verzamelen ervan. Toen ze later werd verlaten door Jason, doodde zij de twee kinderen die ze bij hem had, en zorgde door haar tovenarij ervoor dat Creüsa, de dochter van Creon, die Jason tot zijn tweede vrouw genomen had, samen met haar vader, die haar wilde helpen, levend verbrand werd, en ook het koninklijk paleis brandde af. Jason, door overgrote smart bevangen, doodde zichzelf. | |
medelijdendheid[medelijden] (medelijdenheyt) beweeglijk [aandoenlijk], barmhartig, beklagend, christelijk, behulpzaam, broederlijk, miserabel, zoet, smekend [verlokkend], goedertieren, liefdewekker, droef, betraand, genegen, smartelijk. | |
medicijn(medecijne) geldkunst, nut. Zie drank. | |
medicijn[arts] (medecijn) ervaren of expert [ervaren], trouw, esculapisch, geleerd, vaardig, wakker, lankmoedig, edel, Apollo's zoon, zorgvuldig, naarstig, langgebaard, oud, nodig, noodwendig, wijs, voorzichtig [wijs], Hippocrates' discipel, mensenbeminder. | |
[pagina 135]
| |
Medusa(Medusa) gruwelijk, Gorgoniaans, in steen veranderend, wonderdierig [gedrochtelijk], geslangd, oud, hatelijk [verafschuwd], gehaarlokt. Zij was een van de drie Gorgonen en een dochter van Phorcys. Zij was heel mooi van uiterlijk en haar goudkleurige haar (waarvan men zegt dat Minerva het in slangen had veranderd) maakte haar nog mooier, zodat ieder die haar zag zo verliefd op haar werd dat hij volgens de dichters in steen veranderde. [Zij werd door Minerva afzichtelijk gemaakt en deed daardoor de mensen verstenen.] | |
meel(meil) wit, gemalen, gekalanderd [glad gemaakt], dik, zacht, voedend, meelachtig, dun [fijn], bakkers-, mal [vgl. met de meelbuidel bestoven = een klap van de molen gehad hebben], gezift, gebuild, stuivend. | |
meermin(mereminne) zangster, zoet, smekend [verleidend], bedrieglijk, Siciliaans, verleidster, boosachtig, licht [lichtzinnig], zoetzingend, tovenersse [tovenares], zees [van de zee], overallopend, zwierend, knopend [verstrikkend], vermaard. | |
meester[onderwijzer] (meester) geleerd, straf [streng], ontzaglijk, voortreffelijk, aanvanger, eerbaar, hard, gebiedend, regerend, stuur [stuurs], degelijk, statelijk [deftig], doctor, voorzienig [vooruitziend], gemanierd [geordend], heersend, der tongen kunstenaar, ambtsplichtig, tongkunstig. | |
meesteres(meestersse) hovaardig, roepend, kwellijk [lastig], geëerd, heersend, schoon [mooi], trotsig, amoureus. | |
Megaera(Megoera) gruwelijk, wreed, Stygiaans [van de Styx], razend, afgrijselijk, hels [onderwerelds], vijandin, Plutonisch, hatelijk [verafschuwd], oud, beserpent [voorzien van slangen], Acherontisch, straf [streng], onthuld [ontkleed], boos, furieus, slangig. Megaera is een van de drie wraakgodinnen uit de onderwereld die, naar de dichters vertellen, geboren zijn uit Acheron en de Nacht. | |
meimaand(meymaendt) lustig, lieflijk, vrolijk, vermakelijk, koel, groen. | |
meinedige(meyneedighen) vals, verraderig, ongetrouw, vrijer, licht, schelms [schurkachtig], trouwbrekend, schandelijk, hatelijk [verafschuwd], stout [brutaal]. | |
melaats(melaetsch) gepuist, infect [besmet], onrein, lazerig [melaats], vuil, schuwelijk [afschuwelijk], mijdelijk, geschonden, verdorven [verrot], mismaakt, gelittekend, verworpen [verbannen], hees, besmet, veracht, ellendig. | |
melancholie of treurigheid(melancolije ofte treuricheyt) verschroomd [angstig], droevig, zorgvuldig [kommervol], knagend, vergramd, bitter, verguld, kwellijk [kwellend], duister, moordend, furieus. | |
Meleager(Meleager) wreed, kind van de grote Oeneus, lichtvoetig, Calydonisch, moedig, Maurotiaan [van Mauretanië], Oenidsch [Oenidisch], fataal of van God geordonneerd. Hij was de zoon van Oeneus, koning van Calydonië, en van Althaea. Bij de geboorte van haar zoon meende Althaea dat zij de drie Parcae (dat zijn de godinnen die beschikken over alle dingen die te gebeuren staan en die de levensduur van iedereen bepalen) bij een vuur zag zitten met in hun hand een vacht. Dat was een teken dat haar zoon niet langer zou leven dan deze vacht, en dat gebeurde ook: want toen Meleager twee van haar moeders broers gedood had, werd zij daarover zo vertoornd dat zij in uitzinnige woede de vacht in het vuur wierp. En toen die verbrand was, was Meleager verdwenen. | |
Melicertes(Melicerta) jong, Atheniantidisch [Athamantisch, zoon van Athamas], kindje, Thebaan. Was de zoon van Athamas, koning van Thebe, en van Ino. Zijn moeder sprong in een vlaag van waanzin met hem in haar armen in zee, waar beiden onder de zeegoden opgenomen werden, Melicertes als Palaemon en Ino als Leucothea. | |
melk(melck) zoet, wit, voedend, geronnen [gestremd], gekarnd, boter-, dik, getapt, lauw, beroomd, rein, borsten-, dun, gestold, doorgedaan [gezeefd], smakelijk, sneeuwwit, vrouwen-, koeien-, geiten-, paarden- etc., blauw, afgeblazen, botergevend, kaasmelk, honingzoet, zuur. | |
melodie of zoet geluid(melodije ofte zoet gheluyt) vrolijk, aangenaam, zoetklinkend, zoetgezongen, engels [engelachtig], klingend, goddelijk, muzikaal. Zie voorts bij harmonie. | |
meloen(meloene) zoet, suikerig, geel, smakelijk, vol, gekernd [met pitten]. | |
meluw[houtmijt, molm] (meluwen) wormachtig, schadelijk, boon-, nietend [verderfelijk], houtkerf. | |
[pagina 136]
| |
memmen of borsten(mammen ofte borsten) teer, geperst, melkgevend, wit, melkachtig, voedend, rond, gezwollen, kankerachtig, hangend, rood, schoon [mooi], gekroond, slap, vol, geknopt, sneeuwig, geput [met putjes], gezogen, getepeld, aderachtig [aderrijk], opgeschorst [omhooggehouden], zoet, gevuld, delicaat, vrouwen-, poezelig. | |
memorie(memorie) levend, vlijtig, vaardig, gelukkig, zalig, vast, goed, heilig, vruchtbaar, loffelijk, eeuwig, gedenkend, oud, subtiel, diepzinnig [ernstig], eeuwigdurend, ingedrukt [ingeprent], zonderling [bijzonder], onsterfelijk, ververst [opgefrist], wild, vliegend. | |
Menander(Menander) konings-, amoureus, geleerd, edel, Atheniaans, smekend [vleiend], aanlokkend, vrolijk, blij, welsprekend, jonkertje. Hij was een komisch dichter, geboren te Athene, leerling van Theophrastus. Hij was scherpzinnig van geest en zeer geneigd tot vrijen. Hij werd zozeer geacht dat de koningen van Egypte en Macedonië hem door hun ambassadeurs lieten ontbieden om naar hun land te komen, hij kreeg dan ter bescherming een vloot mee. | |
Menelaüs(Menelaus) katijvig [ellendig], Spartaans, Myceneaans. Was koning van Sparta, [zoon van Atreus] of van Plisthenes en van Aerope, broeder van Agamemnon. Hij huwde Helena, dochter van Jupiter en Leda. De schaking van Helena tijdens de afwezigheid van haar man, door Paris, zoon van Priamus, was de enige oorzaak van de totale vernietiging van Troje. | |
menging(menghinghe) verward, ongeschikt [ordeloos], verstoord, verscheiden, twistig, overvloedig, ongeordineerd [ongeordend], strijdbaar, vechtend, oorlogs-. | |
mens(mensche) sterfelijk, vergankelijk, ongevallijk [ongelukkig], droom, zwak, weerhaan, wankelbaar, ongestadig, rook, riet, aards, boomblad, ellendig, belachelijk [vermakelijk], leerbaar [geschikt om te leren], weekachtig, schoonlijvig, groothartig, behendig, godachtig beeld, leugenachtig, oorloger, krijger, sterk, vollijvig [corpulent], grof, grof van leden, aardklomp, mild, medelijdend, madenzak, voorbijgaand, ijdel, kleine wereld [microkosmos], begaafd, onvolmaakt, redelijk, dagreizer, zondig, beeld Gods, vergood [verafgood], snood, gespraakzaam, vleselijk, geestelijk, inwendig, onherboren, wedergeboren, arbeidig, gebrekkelijk, edel, gezelschaps-, schepsel, heidens, aardig, werelds, voeglijk, mannelijk, slijm der aarde, wandelbaar [onstandvastig], schalk [schurkachtig], subtiel, veranderlijk, zinnelijk, Adams kind, scherpzinnig, spitsvindig [spitsvondig], verderfelijk, naakt, behendig, versmadelijk, verachtelijk, fortuinenpop [speelbal van het lot], eerbaar, beleefd, ziekelijk, eergierig [eerzuchtig], koppig, vrek [vrekkig], lichtvaardig, onstandvastig, doend, zoet, kind des tijds, zachtzinnig, met moedige aard, onrein, waterfles, vliedend [vergankelijk], verdwijnend, levendig, schaduw, listig, behendig, smartenslaaf, onsterk, roof van de tijd, zwak-element, treurgeestig [zwaarmoedig], eenzellig [eenzaam], balsturig, krioelig. | |
Mercurius(Mercurius) neef van Atlas, welsprekend, wijs, licht, roedrager, bespieder, vogel, Atlants [van Atlas], vader der goede geesten, gevleugeld, lopende god, jong, eloquent, Arcadisch, bode, uitlegger, ambassadeur, vertaalder, heraut, herenbode, post der goden, dief, gevederd [gevleugeld], Jupijns zoon [Jupiters zoon], bedrieger, snel, reizer [reiziger], loze vogelvanger, oratiedoender, vogel zonder voeten, meester van de dieven, der koopliên god, lierenvinder [uitvinder van de lier], gepluimd [met veren], zwierend, overallopend, loos [doortrapt], schalkachtig [schurkachtig]. Staat voor welsprekendheid of eloquentie. | |
merg(merch) inwendig, zoet, teer, besloten, wit, vet, zacht, lopend [vloeiend], vuurbeminnend, schrander. | |
merk of signet[zegel] (marck ofte signet) zegel, gedrukt, zeker, verscheiden, oud, gegraveerd, blijkelijk [duidelijk], getekend, gesterd, waardig, volkomen, geplakt, gedenkwaardig, verrot [vergaan], heren-, heerlijk, verheven, ingedrukt, wapen-, verzind [verbeeldend]. | |
merrie(merrie) breedruggig, aardig, ongetoomd, licht, jong, amoureus, pakdragend. | |
mes(mes) snij-, brood-, gepunt, gewet, snijdend, geslepen, zorgelijk [gevaarlijk], dreigelijk, dreigend, scherp, verstaald, scheer-, breed, houw-, krom, kurk-, boter-, snoei-. | |
mesthoop(mesthoop) vet, vruchtbaar, | |
[pagina 137]
| |
verrot, zwart, ziel van de gaard, strontachtig, vuil, slijkerig, vetmakend [vruchtbaar makend], vochtig, stil, zwaar, veracht, drekkig, rottend, onrein, slijmachtig [modderig]. | |
metaal(metael) geel, aarden, mijnen, ruw, geraffineerd, kostelijk [kostbaar], rijk, aderachtig [aderrijk], zwaar, gulden [gouden], aards, hard, asachtig, ros, blinkend, klingend, klinkend. | |
meter[afstandsmeter, persoon] (meter) vlijtig, zorgvuldig, naarstig, teller, subtiel, matendrager, zoon van de aritmetiek. | |
metser[metselaar] (metsere) naarstig, vlijtig, bouwer, truweelvoerend [met een troffel], subtiel, mortelkladder, bekalkt, stout [flink], behendig, arbeider, pleisteraar, strijker. | |
Mevius(Mevius) ongeleerd, achterklapper, onwetend, nijdig [vijandig]. Dit was een onwetende dichter ten tijde van Vergilius en Homerus [Horatius], door geen van beiden bemind, omdat hij hun poëzie afkeurde; daarmee hoopte hij beroemd te worden en eer te behalen. | |
Midas(Midas) Frygisch, geoord [met (grote) oren], botterik, rijk, gierig [hebzuchtig], tiran, ellendig, begeerlijk [begerig]. | |
middag(middach) klaar [helder], heet, vol, zonneschijnend, schoon [mooi], lichtend, helder. | |
middelaar(middelaer) behulpelijk, gunstig, goedertieren, vreedzaam, kloekzinnig [verstandig], vredeskind. | |
middelmatigheid of middel[het juiste evenwicht of middenweg] (middelmaticheyt ofte middel) zinrijk, subtiel, goed, rijk, begeerd, curieus [zorgvuldig], nut [nuttig], behendig, middelig [middelmatig], behulpelijk, noodzakelijk, broodwinnend, arbeidig, inventie [uitvinding], getemperd, loffelijk, gematigd, voldoende. | |
middernacht(middernacht) donker, duister, stil. Zie nacht. | |
mier(miere) huishoudersse [huishoudster], klein, kloek, onledig [bezig], werkend, slavig, arbeidend, wijs, voorzichtig [slim], graangaarster, zorgvuldig [naarstig], naarstig, scherp, zwart, subtiel, schalk [schurkachtig], kloekzinnig [verstandig], voorzienig [vooruitziend], politieks [slim], vaardig, ras [snel], lastlijdend [lasten verdragend], teer, barmhartig, roodachtig, knagersse [knaagster], vlijtig, gauw [snel]. | |
mijn(mijne) zilver-, goud-, ijzer-, koper-, lood-, tin-, kolen-, diep, rood, aarde, sulfer-, metalen-, hol, kwikzilver-, steen-, albast-, kool-. | |
mijn of springwerk(mijne ofte springhwerck) poeier, verborgen, zorgelijk [gevaarlijk], ondergraven, gevaarlijk, verderfelijk, springend. | |
mijter(mytere) abts-, kostelijk [kostbaar], bepareld, hoog, waardig, gouden, bisschops-, rijk, eerlijk [eervol], gesierd, vol edelgesteenten. | |
mikking[het turen, richten] (mickinghe) recht, eenogig, merkend, opmerkend, zeker, vast, lang, krom, scheef, stil, grijzend [met vertrokken gezicht]. | |
mildigheid[mildheid] (mildicheyt) koninklijk, heerlijk, mild, kwistig, vol, groot, beleefd, onuitsprekelijk, gemeen [openbaar], openbaar, overvloedig, gedenkwaardig, blij, vrolijk, verspreid, aangenaam, willig, roepend, volhandig [royaal]. | |
Milon(Milo) Crotonisch [van de stad Croton], machtig, osseneter, gulzig, atleet, onverwinnelijk, verslinder, sterk, ruw, krachtig, inslokker, inzwelger. Die was zo sterk dat toen hij op het openbare marktplein van Olympia was, hij met zijn blote vuist een stier doodsloeg, die hij op zijn schouders het hele plein ronddroeg zonder moe te worden, en op die dag at hij hem helemaal op. Eens gebeurde het dat hij een halfgekloofde boom met zijn handen uiteen wilde splijten, maar zijn armen raakten daarin vastgeklemd, zodat hij ze er niet meer uit kon trekken, en toen werd hij door de wolven opgegeten. | |
minderbroeder(minnebroeder ofte minrebroeder) arm, slecht [eenvoudig], bedelend, schoonvader [goede vader], ootmoedig, grauw, barrevoets, franciscaan, gekoord [met een koord], gekapt [met een kap], devoot. | |
Minerva(Minerva) Grieks, rein, Palladiaans, gewapend, wijs, welsprekend, stadbewaarster, geleerd, zinrijk, machtig, Tritoniaans [van het meer Triton bij Tripolis (waar ze geboren is)], krijgvoerster, maagd, zoet, Jupiters dochter, Frygiaans, behendig, verschrikkend, strijdbaar, sterk, inventeerster [uitvindster], Trojaans. | |
[pagina 138]
| |
Men zegt dat deze Minerva aan de stad Athene haar naam heeft gegeven. Zij bedacht de kunst om olie te maken en wol te bereiden en te weven, en nog vele andere kunstige zaken, zodat men haar voor een grote godin heeft gehouden. Omdat al haar bedenksels uit een goede en wijze geest voortkwamen, heeft men een verhaal bedacht dat zij geboren zou zijn uit de hersenen van Jupiter. De Grieken noemen haar ook Pallas vanwege de pijl die zij in haar hand houdt, klaar om te schieten. [Pallas is afgeleid van Grieks pallein ‘wegslingeren’.] Onder dit woord wordt ook verstaan wijsheid en voorzichtigheid. | |
minnaar of vrijer(minnaer ofte vrijer) gepassied [gepassioneerd], kwelend [lijdend], halfdood, droevig, bedroefd, heimelijk, gezond, welvarend, dansend, vers [nieuw], fraai, fris, troetelend, zot, troetelaar [vrijer], beroemer [pocher], hovaardig, ellendig, geestig, kloekverstandig, mal, stuur [stuurs], straf [afwijzend], vrolijk, blind, verblind, uitzinnig, stom [zwijgend], bepeinzend, droef, ongetrouwd, dartel, Cupido's krijgsman, geschakeerd [veelzijdig], beestachtig, brooddronken, koppig, leugenachtig, trots, luxurieus [wulps], mooi, fraai, geparfumeerd, afgesneden [afgewezen], gelobd [met lubben], pronkend, slecht [onaanzienlijk], arm, suffend, jong, fantastiek [grillig], peinzend, gespraakzaam, gemeenzaam, proper [netjes], edel, dansaard, onkuis, vrolijk, blij, lustig, bedrieger, werelds, treurend, treurig, meinedig, beleefd, teer, gekruld, vermoedachtig [achterdochtig], vrouwenvoogd, opgeblazen, rijmmaker, refreiner [die refreinen maakt], geestig, wispeltuiter [wispelturig persoon], ongeduldig, wild, dubbel, mild, blode [verlegen], zot, onzeker, bestreeld, verguld, gekraagd, gediend, slaaf, welgeleerd, gaapstok, gaper, zoetsprekend, mooiaard [pronker], vervolgend, wakker, pop [fat], katijvig [ellendig], eenzaam, groetend, wandelaar, weerwolf, dol, razend, onzuiver, gesierd, overgegeven [vol overgave], bevallijk [bevallig], behaaglijk, minnelijk [beminnend], brooddronken, dartel, zoetkozig. | |
Minos(Minos) Kretisch, helse rechter [rechter in de onderwereld], straf [streng], Europeaans [zoon van Europa], rechtvaardig, Jupijns zoon [Jupiters zoon], ondervrager, onderzoeker, vernemer [onderzoeker], onverbiddelijk, crimineel, wreed, stuur [stuurs], ongenadig. Hij was een zoon van Jupiter en Europa, en koning van Kreta; hij was de eerste die zijn volk liet leven onder een bestel van wetten. Omdat hij tijdens zijn leven zeer rechtvaardig was, zeggen de dichters dat men hem na zijn dood rechter in de onderwereld maakte. | |
Minotaurus(Minotaurus) in schande geboren, half man, half os, wreed, doolhovisch, tweegedaantig, Kretisch, wonderdierig [met de gedaante van een fabeldier], mismaakt. Pasiphaë, vrouw van Minos, de koning van Kreta, had zich laten bevruchten door een stier, en bracht dit monster ter wereld, half mens half os. Het dier werd op bevel van Minos in het Labyrint opgesloten. Daar bracht men het groot met mensenvlees: volgens een afspraak gaven de Atheners daarvoor jaarlijks zeven van hun kinderen. Toen in het derde jaar het lot gevallen was op Theseus, zoon van Aegeus, kon die met behulp van een kluwen garen dat Ariadne hem gaf, het monster doden en zo ontsnappen. | |
minuut of eerste kopie[ontwerp of eerste afschrift] (minute ofte eerste copije) eerst, geapostilleerd, ondertekend, uitgeschrabd [gewist], uitgeschreven, gekopieerd, gegrosseerd [in het net geschreven], geroyeerd, verbeterd, gecasseerd [buiten werking]. | |
mirakel(mirakel) krachtig, groot, wonderlijk, wonderbaar, vreemd, goddelijk, subtiel, verwonderend, haastig [plotseling], nooit gezien, heilig, ongewoon. | |
mirre(myrrhe) Indisch, riekend [geurig], Arabisch, gomachtig, druipend, Egyptisch, bitter, vet, tranend, aromatisch. De boom waaruit de mirre druipt is vijf el hoog en zeer doornachtig. Onze mirre komt uit Indië naar Egypte, vandaar wordt ze over de Rode Zee naar Alexandrië gebracht. | |
misbruik(misbruyck) vals, bedrieglijk, onwetend, ijdel [waardeloos], kwaad, verouderd, kind der onwetendheid, kostelijk [duur], oud, verleidend, boosachtig, onverbeterlijk. | |
misdaad(misdaet) schuldig, onrecht [verkeerd], licht, zondaars, groot, lelijk, straffelijk, strafbaar, schandelijk, zwaar, onwijs, vergeeflijk, hoofd-, schadelijk, bestraffelijk, zondig, schelms [schurkachtig], verdoemelijk, | |
[pagina 139]
| |
vilein, verwijtelijk, nadenkend [overwegend], dodelijk, doodswaardig, ontschuldig [vrijgepleit], gruwelijk, bedreven, ongelukkig, wrekelijk, wrevelmoedig [kwaadaardig]. | |
misdadiger(misdedigher) bleek, droevig, verbaasd [bevreesd], snood, bevend, wreed, verbiddelijk [barmhartig], onverbiddelijk, versteend, ongerechtig [onrechtvaardig], bedenken[d] [beramend], hard, kwelend [lijdend], gevangen, onbarmhartig, straf [wreed], droevig, wederstrevend, onbeweeglijk [gevoelloos], gunstig, daadzaam. | |
Misenus(Misenus) trompetter, Aeoliaan [zoon van Aeolus], oorlogs, hoorn. Zoon van Aeolus, was de trompetter van Hector; na diens dood volgde hij Aeneas naar Italië. Nadat hij de zeegoden had uitgedaagd tot een trompetwedstrijd, werd hij door Triton verdronken. Maar Aeneas vond hem en liet hem begraven op een berg in Italië die men daarna kaap Misenum noemde. | |
mishagen(mishaghen) kwellijk [kwellend], droevig, schadelijk, hatelijk [verafschuwd], lasterlijk, pijnigend, onverdraaglijk, moeilijk, hinderlijk. | |
mismaaktheid(mismaectheyt) lelijk, wonderdierig [gedrochtelijk], beestelijk, mismaakt, onlieflijk, gruwelijk, vreemd, zonder gedaante, beschamelijk, ijselijk, paddelijk [als een pad], oneerbaar, lichamelijk, kreupel, vulkanisch [als Vulcanus], vreselijk, reuzen-, gebult, verschrikkelijk, ongefatsoeneerd, ruw, veracht, schandelijk, lelijkend, ongeverfd [onopgesmukt], merkelijk [zichtbaar], ongemanierd, onschikkelijk. | |
mismoedigheid(mismoedicheyt) vuil. Zie kleinmoedigheid. | |
mispels(mispelen) murw [zacht], rijp, zuurachtig, gebaard [met een baard, harig], spade [laat], scherp. | |
mist(mist) winters, duister, vochtig, koud, huiverachtig, kwaad, dik, vuil, donker, stinkend, schadelijk, troebel, stikkend, pestig [verderfelijk], infect [besmet], boos, hinderlijk, dampig, nat, droef, nevelachtig, luchtig, zwart, verdonkerend, gevaarlijk, lommerachtig, vruchtschender, licht, optrekkend, vallend, slijkerig. | |
mistroostigheid(mistroosticheyt) droevig, deerlijk, zuchtend, kwellijk [kwellend], beklaaglijk, rouwig, betraand, zwaar, verdrietig, ellendig, wenend, schreiend, smartig, bedroefd, beklaagd, roepend, wijvelijk [vrouwelijk], benauwd, gekweld, kwelend [lijdend], zwak, gezwakt. | |
misval[ongemak, ellende] (misval) zie ongeluk. | |
Mithridates(Mitridates) koning van Pontus, de keizer van de Romeinen, kloek, vijandig, koppig, groot, geweldig, hoogmoedig, overwonnen, stout [dapper], moedig. Hij sprak tweeëntwintig talen en hij heerste over evenveel volkeren. Hij sprak en antwoordde tegen ieder volk in zijn eigen taal. Nadat hij Bithynië en Cappadocië had overwonnen, nam hij ook Azië, Frygië, Paphlagonië [noordkust van Klein-Azië] en Macedonië in. Bovendien voerde hij dikwijls oorlog tegen de Romeinen, over wie Pompeius opperveldheer was. Diens leger versloeg Mithridates. Ten slotte voerde zijn zoon Pharnaces oorlog tegen hem en belegerde hem toen hij in een kasteel zat. Toen hij zag dat hij omsingeld was, nam hij vergif in, doch dit baatte niet omdat hij medicijnen gebruikt had, zodat het gif niet werkte. Daarom liet hij zich de keel afsnijden en stierf. | |
Mnemosyne(Mnemosijne) der Muzen moeder, zoet, Piëridisch [van de Piëriden, de Muzen]. Zij was een nimf uit wie de negen Muzen gesproten zijn. Het woord betekent zoveel als herinnering, en daardoor beschouwen de dichters haar als de moeder van de Muzen, omdat de schat der kunsten verkregen en bewaakt wordt door de herinnering. | |
modder(modder) infect [besmet], stil, vuil, drekkig, diep, grondig, zacht, murw [zacht], nat, slijkerig, zwart, gedekend, geschorst [als een schors, deklaag], moerachtig [moerassig], slijmachtig [modderig]. | |
moed[gemoed, dapperheid] (moedt) moedig, wankelbaar, lustig, genegen, laatdunkend, krachtig, stout [dapper], slap, mannelijk, neder [laag], krijgs-, mismoedig, eenvoudig, onveranderlijk, edel, ontstoken, wederstrevend, ongetemd [ontembaar], groots, onoverwinnelijk, hovaardig, vrij, trots, willig, wreed, onhandelijk [onhandelbaar], overmoedig. | |
moeder(moeder) zoet, min, schoon [mooi], stief-, voedend, zuigend [zogend], vruchtbaar, goedertieren, waard [dierbaar], lief, barmhartig, zorgvuldig [zorgzaam], weduwe, vriende- | |
[pagina 140]
| |
lijk, bezorgd, bemind, liefhebbend, mal, zot, best, groot-. | |
moederkruid[plant] (moeder-kruydt) gesterd, wild, roodachtig, veld-. | |
moeilijkheid(moeyelijckheyt) kwellig, begerend, verzoekend, dringend, moeilijk, onbeleefd, hoofs [onoprecht], ongeduldig [ondraaglijk], oneerbaar, hatelijk [verafschuwd]. | |
moeite of stade[gelegenheid] (moeyte ofte stade) goed, bekwaam, vrij, lui, rustend, ledig, vertoevend, uitstellend, vreedzamig, verwachtend, verhinderend, blij. | |
moeras(marasch) slijkachtig, doof [levenloos], gebiesd [met bies begroeid], zacht, modderig, waterachtig, slijmachtig [modderig], vruchtbaar, diep, drekkig, wilgendragend, periculeus, vochtig. | |
moerbeziën[moerbeien] (moerbezien) zwart, zoet, onrijp, zuur, voos, wit, rood, blozend, vroeg, bloedig, laxerend, gekernd [met pitten], wijnachtig, purper, wormenaas, lommerachtig, traag, spaaivruchtig [laatvruchtig], oud, wijs, lui, langzaam, broos. De moerbeiboom geeft als laatste van alle bomen vruchten. Daarom noemden de voorouders hem vroeger de wijste van alle bomen. De zijdewormen worden gevoed met zijn bladeren. | |
moes(moes) kruid of beet [plant], warmoeskruid, teer, rood, laxerend, groen, breed, gemeen [gewoon], hofs [tuin-]. | |
moezel[doedelzak] (moesele) ruispijp, vakerig [slaapverwekkend], ruisend, ronkend, hard, zoet, hees, dommelend, rommelend, opgeblazen, gezwollen, luidend, blij, boers, vrolijk, zakpijp. | |
moffel[mof, mouw] (moffele) gevoederd [gevoerd], bont, ruw, warm, winter-, hand-, fluwelen, geboord [met een boord], geborduurd, mooi, kaffa [zijden], satijnen. | |
mol(mol) aarde, aardkruiper, blind, scherphorend, wroetend, schadelijk, aards, vaal, zwart. | |
molen(meulen) draaiend, gevleugeld, geveerd, wind-, water-, ros- [paarden-], mosterd-, schors-, smout-, olie-, braziel- [brazielhout-], hout-, ongestadig, omkerend, molensteendraaiend, veld-, stamp-, papier-, vol-, slijp-, koper-, slag-, smids-, omlopend, welgeveerd, poeier. | |
molenaar[wijting] (meulenaer) vis, vuil, onsmakelijk, gratig, koppig, groothoofdig. | |
molensteen(meulensteen) rond, zwaar, groot, plomp, ruw, dik, draaiend, mosterd-, molen, stenig, hard, gewet, gescherpt, handelijk [handelbaar], ezels-, ros- [paarden-], keiachtig, blauw, persend, kalander [mangel], poeder, verdrukkend. | |
momberschap[voogdijschap] (momboorschap) zwaar, gewichtig, ellendig, wettelijk, zorgvuldig [kommervol], moeilijk, testamentelijk, ongerust [rusteloos], pijnlijk, bekommerlijk. | |
mommer[vermomd persoon] (mommer) vermomd, fantastiek [onecht], drollig [grappig], bootsig [grappig], bedrieglijk, twijfelachtig, geveinsd, behangen, leugenachtig, vals, nachts, dobbelaar, onkuis, verborgen, zat, lichtvoetig, geldkwistend. | |
mommerij[vermomming] (mommerije) nacht-, mooi, wellustig, wellusts schaduw, lustig, mal, zot, vrolijk, twijfelachtig, stom [stil], kostelijk [prachtig]. | |
monarch(monarch) opperst, machtig, keizerlijk, gebiedend, scepterhoudend, groot, ondwingend, ontemmelijk, stout [dapper], edel, conquesterend [veroverend], doorluchtig, moedig, hoogmoedig, mild, stafdragend, onoverwinnelijk, kloek, koninklijk, gevreesd, krijgs, strijdbaar. | |
mond(mondt) der waarheid, sprekend, rood, koraal [rood], zoet, minnelijk [beminnelijk], rond, suikeren, welzeggend [welbespraakt], roodvervig [roodkleurig], lachend, welsprekend, klapachtig [kletserig], vochtig, nat, gapend, vriendelijk, uitleggend, rozen-, schoon [mooi], gekloven [gespleten], smekend [verlokkend], zacht, aanlokkend, schreeuwend, behoningd, open, vleiend, scheldend, gulzig, klappend [kletsend], lekker [kieskeurig], kussend, groot, heilzaam, leugenachtig, der leugens. | |
monnik(munninck) geregeld [behorend tot een orde], eenzaam, eenvoudig, devoot, aandachtig [vroom], religieus, godvruchtig, besloten, arm, penitent, rein, heer vader, slecht [eenvoudig], getijdenlezer, klooster-, bedelaar, prediker, geuzenvijand, gekruind [met een kruinschering], schuddeboller [die knikkebolt], gevensterd [achter een venster | |
[pagina 141]
| |
zittend], studieus, geleerd, gekapt [met een kap], langrokkig, langgerokt, vet, ootmoedig, geschoren. | |
monnikerij[staat van monnik, monniksorde] (munninckerije) maagdelijk, convent, devoot, klooster, aandachtig [vroom], paleis der monniken, oud, rijk, renterijk [met veel opbrengsten], secreet [geheim], liefdehuis, charitatief. | |
monster[gedrocht] (monster) zie wonderdier. | |
monster[staal] (monster) zie staal. | |
mooiaard[fat] (moyaert) hovaardig, hoogmoedig, magnifiek, trots, heerlijk, pronkend, oorlogs, roemend [grootsprekend], edel, gesierd, geparfumeerd, gekruld, geplukhaard, jong, pop [fat], opgetooid, amoureus, mal, kwistig, wellustig, dol, opgeblazen. | |
moorder of doodslager[moordenaar] (moorder ofte dootslagher) wreed, gruwelijk, verraderlijk, schelmachtig, overvallend, fel, barbarisch, ongelukkig [ongeluk brengend], verborgen [heimelijk], listig, sterfelijk, stropdrager, strafwaardig, galgenlap, galgenaas, ravenaas, ongenadig, overlastig [geweld aandoend], bloedig, hatelijk [verafschuwd], doodwaardig. | |
moorderij(moorderije) zie doding. | |
Mopsus(Mopsus) Thessaliaans, profeet, voorzegger, Phoebeaan, waarzegger, hovaardig, beroemer [pocher]. Velen [twee] zijn er geweest die deze naam droegen. De een was een waarzegger, de ander een van de Argonauten [lees: de een was een waarzegger van de Argonauten], zoon van Ampyx en van Chloris uit Orchomenus, een derde [tweede] was een zoon van Apollo, die zichzelf een betere waarzegger vond dan Calchas, die daarover met hem twistte. | |
Moren(Mooren) zwart, barbarisch, gekookt [verhit, heet], dikkelippen, wild, beestachtig, onverstandig [niet met rede begaafd], onredelijk, verbrand, bloedgierig [bloeddorstig], bloeddorstig, vreselijk, ijselijk, zeldzaam [merkwaardig], vreemd, wonderlijk, naakt, vervaarlijk, afgrijselijk, Libisch, ossenogig, gekruld, wit, geel. | |
Morpheus(Morpheus) namaker, fantast, dromendienaar. De dichters verhalen dat er een god bestaat die meester is van de verschillende fantasieën en gedaanten van de inbeeldingen die wij krijgen in de slaap. Zij noemen hem Morpheus, hetgeen ‘gedaante’ of ‘hoedanigheid’ betekent [eigenlijk: ‘gedaantegever, vormer’]. | |
mortel(moortele) leemachtig, vet, kalk, stroachtig, zwaar, zandachtig, vochtig, hard, bindend, kleiachtig, dik, gruisachtig. | |
mortier[vijzel] (moortier) gehold [met gat], rond, hol, diep, eng [nauw], stenen, marmeren, houten, wrijf-. | |
mos(mosch) gekruld, spitsharig [ruigharig], schadelijk, kaal, teer, vochtig, zacht, groenachtig, gekwast. | |
most(most) opstijgend, vers [jong], nieuw, zoet, zoetachtig, lekker, vrouwenlust, vaardig [geschikt], wijnachtig, eerst [primeur], suikerzoet, ziedend [kokend], springend, rood, honingzoet. | |
mosterd(mostaert) sterk, bitter, bijtend, fijn, dik, scherp, traanachtig, lustmakend, brandend, neusnijpend. | |
mot of schieter[insect] (motte ofte schieter) duizendvoetig, grauw, kwellijk [lastig], vers [vochtig], wakker, zilververvig [zilverkleurig], raslopend [snellopend]. | |
Mozes(Moyses) wetgever, excellent, Hebreeër, theologisch, stamelend, waarachtig, gehoornd, Gods vriend, ootmoedig, rechter, moedig, getrouw, herder, gehoorzaam, wetstelder, leidsman der Israëlieten, vaster. | |
muil of neus(muyl ofte neus) van een beest, plat, riekend [ruikend], kort, ontstoken, verheven. | |
muilezel(muyl-ezel) Frans, sterk, gezadeld, rugdragend, slaafje, steeg [koppig], leegdragend, fantastiek [grillig], machtig, traagtredend, bot, geoord [met (lange) oren], slecht [eenvoudig]. De muilezels komen van een ezel en een merrie. Dit dier is ongelooflijk sterk. Het blijft twaalf maanden in zijn moeders buik. Ook stammen ze van een paard en een ezelin, maar de beste muilpaarden komen van wilde ezels en een merrie. | |
muis(muys) knagend, klein, zwart, belachelijk [vermakelijk], diefs, ras [snel], vruchtbaar, schadelijk, gierig [vraatzuchtig], veld-, aard-. Er zijn vele soorten muizen die zich op wonderbaarlijke wijze voortplanten, doordat zij bevrucht worden zonder mannetje, alleen door aan zout te likken. Aristoteles zegt dat een muis die gevangenzat in een | |
[pagina 142]
| |
vat vol gerst zonder dat ze eruit kon, in korte tijd honderdtwintig jonge muisjes voortgebracht had. | |
muitmaker(muytmaker) zie oproerigen. | |
mulder[molenaar] (meulder) bemeeld, wakend, dief, nachtwerkend, wit, bestoven. | |
munt[geldstuk] (munte) konings-, keizers-, heren-, vals, geld, gepriviligeerd, geschrooid [gesnoeid]. | |
munt[plant] (munte) kruid, wild, riekend [geurig], groen, lieflijk, subtiel. | |
mus(mussche) heet [geil], dartel, overvliegend, klein, vriendelijk, pikkend, huppelend, aardig, gapend, enig [solitair], wakend, stil. | |
muskaatnoten(muscaet-noten) olieachtig, riekend [geurig], hard, hartelijk [hartig], asachtig, Indisch, zuiverend, versterkend. | |
muskeljaat[muscus, reukwater met muscus] (muskeliaet) riekend [geurig], scherp, zoet, liefdeprikkel, confortatief [troostend, versterkend], wellustig, verblijdend, kostelijk [kostbaar], Indisch, dierbaar [kostbaar], uitnemend, juffrouwen-, parfumerend, delicaat. Men vindt vele soorten muscus, maar ze komen alle voort uit de navel en klootjes van een bepaald dier, dat op een geitje lijkt en dat maar één hoorn heeft en heel groot is. Wanneer dit dier bronstig is, zwelt zijn navel van opwinding op en stroomt vol grof bloed, en zwelt als een abces. Gedurende deze tijd eet en drinkt het dier niet, het wentelt zich slechts over de grond net zo lang totdat zijn zwelling openbarst. Daaruit komt een vloeistof die lijkt op geronnen bloed, en die na korte tijd lekker gaat ruiken. | |
muur(muer) wit, gevensterd, vast, gekorst, middel-, scheid-, bestreken, gebikt, gepleisterd, gewit, gemeen [gemeenschappelijk], recht, staand, bultachtig, gekapt, gedekt [met afdak], stads-. | |
Muzen(Musen) godin van het gezang of van de kunsten, Gods dochter, geheiligd, zoet, rein, welsprekend, hemels, geslacht, maagden, Helicons, snateressen [kletskousen], zusters, gezellinnen, goddelijk, gunstig, geleerdluidend, heilig, ongelijke hoop [gemengd gezelschap], behoningd, muzieks, godenstam, nachtelijk, bruin, blij, vrolijk, genoeglijk, Olympiaans, edel, onsterfelijke godinnen, arbeidisch [werkzaam], negengetallig, hoop, welsprekend, kloekzinnig [verstandig], vriendelijk, heiligheids, schaamachtig [verlegen], teer, spotster, geleerd, aardig, bruinoogzusters, memoriedochters, godinnen der wetendheid, zottenspel, vriendinnen der gaven en gratie, godin der liedjes, smekend [vleiend]. Volgens de dichters zijn er negen Muzen, te weten: Calliope, Clio, Erato, Thalia, Melpomene, Terpsichore, Euterpe, Polymnia en Urania. Volgens hen zijn zij dochters van Jupiter en van Mnemosyne en zijn het godinnen die de dichters en muzikanten gunstig gezind zijn. Zij voorzien de geleerden namelijk van oordeel en herinnering. Onder het woord Muzen worden ook verstaan kunsten, wetenschappen en onderzoek, omdat zij de oorzaak van ieder leren zijn, het geheel der kunsten, de volmaaktheid. Sommigen noemen hen onderzoekingen. | |
muziek(musijcke) melodieus, welluidend, engels [engelachtig], zoet, zacht, goddelijk, maathoudend, harmonisch, hemels, blij, vrolijk, orgel-, vervreugend [verheugend], verblijdend, onkuis, verzen-, wijvelijk [vrouwelijk], kittelig [strelend], aardig, zorgbenemend [zorg wegnemend], heilig, lustig, verlustigend, lichtgeestig, droefheidbrekend, boerig, maatklankig. | |
muziekinstrument(instrument musicael) welluidend, zoetluidend, orgel, accorderend, blij, vrolijk, lustig, resonerend, zoet, lieflijk. | |
myrobalaan[vrucht] (myrabolaen) kruid, delicaat [smakelijk], gesuikerd, zwart, versterkend, vlees-, laxerend, zonderling [bijzonder], zwaar, gezondheid, Indisch. Er bestaan verscheidene soorten myrobalanen, en ze zijn allemaal verschillend in vorm en eigenschappen. Maar de zwarte die uit Indië komen, zijn de beste. Mesuus zegt dat mensen die veel myrobalanen nuttigen, hun kracht en natuurlijke warmte behouden, want ze vertragen de ouderdom, geven een natuurlijke kleur, verdrijven alle lichaamsgeuren, ze verkwikken de mens en versterken het hart, de lever en de maag, ze zijn ook goed tegen aambeien en om koorts en cholera tegen te gaan. |
|