Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
laarsjes(leerskens) dun, Spaans-leren, mooi, doorsneden [gekerfd], gepikeerd [gestikt], slecht [eenvoudig]. | |
laarzen(leersen) wijd, gegespt, bekwaam [netjes], welpassend, gevet, leren, vissers-, ruiters-. | |
lachen(lachen) vriendelijk, amoureus, aanlokkend, zoet, zot, mal, vrolijk, aangenaam, suikerzoet, smekend [aanlokkend], Sardonisch, gracieus, onmatig, toverig, verzoet, blij, schoon [mooi], godendranks, bootsig [grappig], bijtend, betoverd, tranend, spots, onmanierlijk [onbehoorlijk], minnelijk [vriendschappelijk], bedrieglijk, geveinsd, knorrend. | |
Lachesis(Lachisis) zie parcae. | |
laching[gelach] (lachinge) blij, schetterend, lang, spots, schreeuwend, luid, groot, in de hand slaand, volks, aardig, bevend, ongemanierd, onmatig, overvloedig, kloppig [hortend], grinnikend. | |
ladder of leer(ladder ofte leere) afdalend, lang, hoog, hoogreikend, brand-, gesport, recht, stijf [stevig], zwaar, sterk. | |
Laïs(Laïs) Corinthisch, trots, vermaard, schoon [mooi], onkuis, dier [duur], kostelijk [kostbaar], hovaardig, wellustig. Dit was de beroemdste hoer [hetaere] die binnen Corinthe woonde. Omwille van haar schoonheid zijn de rijksten van Griekenland naar haar toe gekomen, maar zij ontving alleen degenen die haar gaven wat zij verlangde, vandaar het spreekwoord: ‘Niet iedereen kan het zich veroorloven naar Corinthe te gaan’ [Horatius: Non cuivis homini contingit adire Corinthum.] Demosthenes, die van de uitzonderlijke schoonheid van deze hoer had gehoord, ging naar Corinthe. Maar toen Laïs van hem 10.000 drachmen verlangde om een nacht bij haar te slapen, antwoordde hij: ‘Ik koop geen spijt voor 10.000 drachmen.’ | |
lakei(lackey) naarstig, gevleugeld, gedienstig, klappend [kletsend], spotter, voorderlijk [behulpzaam], gekleurd, volgend, livreidrager, opgeschorst [met opgeschorte kleren], toegerust, schalk [schurkachtig], guitachtig [schurkachtig], licht, vaardig, lopend, sterk, wakker, wulps, brooddronken, lichtvaardig [licht in zijn bewegingen]. | |
laken(laken) wollen, geweven, gevold, nut [nuttig], geschoren, huismans-, geverfd [gekleurd], geperst, nodig, scharlaken, gekleurd, profijtelijk, Engels, ongeverfd, bereid, ruw, ongevold. | |
lam of lammetje(lam oft lammeken) zoet, mal, speelachtig, vet, woldragend, melkzuigend, teer, vreesachtig, blatend, gekruld, blo [weerloos], gehoornd, zwak, zwakjes, jong, stotend, vrolijk, slecht [glad van vel], springend, teertjes, lekker. | |
[pagina 124]
| |
lamp of lichtvat(lampe ofte licht-vat) lichtend, klaar [helder], nacht-, kristallijn, schoon [mooi], vuur, blinkend, stralend, rokend, verlichtend, geolied, schijnend, vlammend, bevend, hangend, aarden [aardewerken], tinnen, koperen, driebekkig. | |
lampraasje[lampreitje, konijntje] (lampraesken) teer, jong, delicaat [smakelijk], aard-, duin-, wild. | |
lamprei(lamproye) blauwachtig, slibberachtig [glibberig], glad, lang, gegaat [met gaten], negenogig, fistelachtig, slijmachtig, voorjarig [lente-], geplakt [gevlekt], slijkerig, klevend, zee-egel, lekker, visachtig. Deze vis houdt zich op in de zee en in de rivieren, want in de lente komt hij in de rivieren om zijn kuit te schieten, en daarna keert hij terug naar zee. Hem worden vele namen gegeven. Hij leeft hoogstens twee jaar en voedt zich met water en slijk. Nadat hij zijn kuit heeft geschoten, wordt hij mager en sterft hij langzamerhand. Soms kleeft hij zich zo vast aan schepen of tegen rotsen dat het onmogelijk is hem los te trekken, en daarom noemen sommigen hem zeebloedzuiger. | |
lancie[lans] (lancie) oorlogs-, lang, stijf [stevig], moorders-, daverend [trillend], dreigend, gelukkig, ongelukkig, sterk, wreed, wreekster, recht, geschaafd, beslagen, scherp, gepunt, dood, victorie-, bevend [trillend], krijgs-. | |
lanciedrager of lansier[lansdrager] (lancidragher ofte lancier) stekend, scherp, gewapend, staand, steeg [weerbarstig], vast, stadhoudend. | |
landschap[streek, gewest] (landtschap) groen, schoon [mooi], plat, geschilderd, lustig, veld-, vermakelijk, effen [vlak], recreatief, verlustigend, fraai, geheuveld, bosachtig, vruchtbaar, bergachtig, valleiachtig, waterachtig, moeras-, weltierig [vruchtbaar]. | |
lantaarn(lanteerne) lichtend. Zie fakkel. | |
Laomedon(Laomedon) Trojaan, meinedig, bedrieger, Ideaans [van de berg de Ida bij Troje], bedriegachtig, uitstrijker [bedrieger]. Koning van Troje, vader van Priamus. Toen hij weigerde de goden Neptunus en Apollo hun loon te betalen voor hun hulp bij de bouw van de stad Troje, werden zij zo vertoornd dat Apollo hem de pest zond, terwijl Neptunus de zee zo hoog liet komen dat hij tot in de stad stroomde. Waarzeggers voorspelden dat dit alleen goedgemaakt kon worden als de burgers ieder jaar een maagd offerden om door een zeemonster verslonden te worden. Dit deden ze, en het lot viel toen op de dochter van deze Laomedon. Hercules kwam langs en hoorde haar kermen en schreien, en hij verloste haar niet alleen, maar doodde ook het zeemonster. Als beloning bood Laomedon hem dertig paarden aan, maar Hercules bedankte en zei dat hij die in ontvangst zou nemen als hij terugkwam van zijn tocht om het Gulden Vlies te halen. Maar toen hij terugkwam, weigerde Laomedon om ze aan hem te geven, waardoor Hercules zo vertoornd werd dat hij de stad Troje verwoestte. | |
lap(lap) oud, schoen-, vod, vuil, kwaad, versleten, schuur-, ontnaaid [losgetornd], verlapt [haveloos], onnut, laken, linnen, verscheurd, gebroken. | |
last(last) juk, zwaar, hard, geladen [beladen], onverdraaglijk, moeilijk, kwellijk [kwellend], zwaarst, getrouw, onlijdelijk [onverdraaglijk], bekommerd, ondraaglijk, vol, hatelijk [verafschuwd], slaafs, krommend, bedroevend, genadig, afgeleid [afgelegd], ootmoedig, ongenadig, onlieflijk, tirannisch, faraonisch [van farao's]. | |
laster(laster) schadelijk, versmadelijk, eernemend, schimpig, oneerbaar, faamrovend, verwijtachtig, nijdig [vijandig], verachtelijk, begerig, onverdiend, vals, achterklappig, versierd [verzonnen]. | |
Latona(Latona) schoon [mooi], Titanisch, vruchtbaar, jong, vriendelijk, aangenaam. Was de dochter van de Titaan Coeus. Zij werd door Jupiter bemind en hij kreeg bij haar tegelijkertijd Apollo en Diana. Hierdoor werd Juno jaloers: zij zond haar de slang Python, die niet afliet haar te achtervolgen, totdat zij bij haar zuster Asteria op het eiland Ortygia kwam, dat later Delos werd genaamd. Apollo ging erheen en doodde de slang. | |
latuw[sla] (latouwe) zacht, mals, teer, gekruld, lekker, groen, koud, kabuis-, krop, dicht, gesloten, vers, verslenst [verlept], geel. De latuw is het bekendste tuinkruid, en ook het beste, doordat geen ander kruid beter bloed maakt. Het is goed voor de maag, het reinigt de buik en maakt melk, en gekookt is het voedingsrijker. | |
lauwerboom[laurierboom] (lauwerboom) groen, gebladerd, profetisch, gewijd, triomfant, onsterfelijk, verwinner [overwinnaar], Thessaliaans, edel, geleerd, groenend, lof der geleerden, riekend [geurig], Phoebus' tak, | |
[pagina 125]
| |
dicht [massief], vreedzaam, krakend, altijdgroen, Parnassisch, gebladerd, geschoren, gekroond, de eer van de overwinner, Phoebeaans. De laurierboom is altijd groen en heeft de eigenschap dat wanneer men een lauriertak in een bezaaid veld plant, al de korenbrand [een ziekte] zich op zijn takken verzamelt, en het koren bevrijd wordt van dit kwaad. De Romeinen droegen hem als teken van blijdschap en overwinning en hij is de vastgestelde beloning die de Muzen hun liefhebbers geven. De bliksem slaat niet in de laurierboom, behalve als teken van toekomstig groot ongeluk. Ja, men is er zelfs zeker van dat een huis waarin laurier is, niet beschadigd zal worden door de bliksem. | |
laweit[muziekuitvoering] of vermaking [plezier] (laweyt ofte vermakinghe) lieflijk, morgenstondig, zoet, verwekkend [opwekkend], blij, gematigd, lustig, bruilofts-, lachend, speelluidens [van muzikanten], edel, muzikaal, trommend. | |
Leda(Leda) schoon [mooi], vruchtbaar, Grieks, Spartaans. Zij was de dochter van Thestius en vrouw van Tyndareüs, koning van Laconië. Jupiter beminde haar zozeer dat hij zich in een zwaan veranderde om gemeenschap met haar te hebben. Daarvan baarde zij vervolgens twee eieren, uit het ene werden Pollux en Helena geboren, uit het andere Castor en Clytaemnestra. | |
leden(leden) lichamelijk, krachtig, sterk, machtig, arbeidig, welgemaakt, gevleesd, delicaat, teder [breekbaar], kwelend [lijdend], machthebbend, zwak, onmachtig, lam, schoon [mooi], zwaar, plomp, ziekelijk, vol, bogend [buigzaam], oud, vervallen, gekromd, menselijk, fraai, mannelijk, natuurlijk. | |
ledigheid(ledicheyt) zacht, lui, duivels oorkussen, onachtzaam, traag, slaperig, zondenvoedster, langzaam, ongelukkig, zoet, vuil, smekend [flemend], schandelijk, onkuis, nietdoend, zondares, kwelend [lijdend], bedroefd, zondenmoeder, bedroevend, treurig, blode [laf], lanterfantig, kleinmoedig, luizig, kwaadradend, verderfelijk. | |
leedwezen(leetwesen) mishagend, betraand, beschreid, smartig, hart-, dodelijk, droevig, kwellijk [kwellend], verdrietig, zorgvuldig [kommervol], gepassied [gepijnigd], moeilijk, lang, deerlijk, zuchtend, bleek, klaaglijk, schreiend, begeerd, penitentie, boetvaardig, snijdend, hatelijk [verafschuwd], ellendig, verzuchtend, hartelijk, hikkend, geweldig, bedwongen. | |
leegte(leeghde) diep, ootmoedig, holachtig, putachtig, duister, hels [onderwerelds], oneindelijk [oneindig], verworpen [onaanzienlijk]. | |
leem(leem) kleiachtig, handelijk [handelbaar], vochtig, zacht, drijfachtig [geneigd weg te drijven], sterk, vet, dor, deegachtig, lijmachtig, gekneed, pottenbakkers-, mergachtig, gearbeid [bewerkt], klevend, leemplakkers- [leemwerkers-], plakachtig. | |
leen[leuning] (lene) vast, onderhoudend, gestaakt [met staken gestut], tegenhoudend, behulpelijk, onderzet [onderstut], voornaamst, bestandig [behulpzaam], sterk, krom, gebuigd, geschraagd, welgevoegd, schraagachtig, geschoord, hoog, welgezet, stijf [stevig]. | |
leenman(leenman) edel, heers [trots, als een heer], rijk, eerbaar, redelijk. | |
leerjongen(leer-jonghen) jong, nieuw, onwetend, slecht [eenvoudig], onverstandig, bot, vlijtig, plomp, stuur [stuurs], gewillig, zorgeloos. | |
leeuw(leeu) beestenkoning, edel, Afrikaans, wreed, furieus, stinkend, schurftig, tragisch, brullend, briesend, ros, ongetemd, ontemmelijk, spitsharig [ruigharig], inslokkend, stout [driest], ongeduldig, moedig, wild, onmenselijk, onbarmhartig, dierenprins, bulderend, trotsig, verwinnend [overwinnend], verslindend, verward, hersenloos, korzel [korzelig, opvliegend], hoogmoedig, tierend, stoutmoedig, vervaarlijk, machtig, gruwelijk, Libisch, hijgend, vollijvig [stevig], gekruld, roodachtig, hovaardig, grimmend, onkuis, vreselijk, vlamogig, wakker, ras [snel], onhandelijk [onhandelbaar], groot, geweldig, woest, vergramd, rochelend, hittig. Men vindt twee soorten leeuwen, sommige zijn goed gevormd en kort van lijf, de manen gekruld. Deze zijn veel laffer dan degene die lang, glad en ongekruld haar hebben, want deze laatste houden geen rekening met hun lijf. Aristoteles zegt dat de leeuwin vijf jongen werpt in haar eerste worp, en alle jaren daarna één jong minder, totdat ze er maar één heeft. Dan houdt ze op en krijgt geen jongen meer. De jongen lijken eerst een klein stukje vlees en zijn niet groter dan | |
[pagina 126]
| |
een wezeltje, en zij bewegen niet voordat ze twee maanden oud zijn en ze lopen bijna niet totdat ze zes maanden zijn. Sommigen hebben geschreven dat men vuur uit een leeuw kan slaan zoals uit een steen, zo heet is hij van nature. Daardoor komt het dat hij, wanneer hij in woede is ontstoken, zo razend en verhit wordt dat hij ervan sterft. Om hem angst aan te jagen gebruikt men een rad of wiel van een wagen of van een kar, want hoe dapper dit dier ook is, toch is hij bang voor het draaien van een wiel. Hij is ook bang voor hanen, die met hun veren en sporen klaarstaan om te strijden, en hij is nog banger voor het hanengekraai, maar bovenal vreest hij het vuur. | |
leeuwerikvogel[leeuwerik] (leeuwerckvoghel) schetterer, lieflijk, gekamd [met een kam, kuifje], dartel, lustig, blij, lentevogel, kwakertje, springer, gekopt, zoet, edel, wakker, vrolijk, vroeg, lucht, hoogvliegend, klimmer, teer, zomertrompetter. Deze vogel maakt van nature graag de vroege dageraad mee en voelt graag de dauw op zijn vleugels, waarmee hij langs de aarde strijkt. Bij de eerste stralen van de zon begeeft hij zich in de lucht, steeds hoger en hoger vliegend. De mannetjes zingen heel goed en zijn de eerste die ons de zomer verkondigen. | |
lee vlas[hoeveelheid vlas die men tegelijkertijd hekelt] (le-vlas) zacht, gemoeiig [zacht], bruin, kempen [van hennep], gedraaid, licht, gebeukt, gezwingeld, huishouders, gehekeld, slecht, wit, stuivend, Vlaams, Litouws, oosters, hellig [licht]. | |
leger of heerleger(legher ofte heyrlegher) gewapend, oorlogs-, sterk, opgerecht [opgericht], machtig, strijdbaar, verschrikkelijk, vreselijk, furieus, dreigend, gruwelijk, schadelijk, vurig, geschikt [geordend], krielend [krioelend], trots, verdervend, geschikt, oorlog, schuddend, gesteld, ontdekt [onbedekt], ijselijk, nedergeslagen, getent [met tenten], verdoend [vernielend], ongeordineerd [ongeordend]. | |
legpenningen of leggeld[emolumenten] (legh-penninghen ofte legh-ghelt) een som, tellend, geel, rood, koperen, blikken, gedrukt, rond, reken, kantoor. | |
lei of schalie(leye ofte schalie) zwart, fijn, effen [glad], glad, blauw, geweerd [verweerd], Luiks, oosters. | |
leidsman(leydtsman) wijs, ervaren, kloek, stout [dapper], eerst, zorgvuldig, generaal [algemeen], algemeen, voorzichtig [wijs], wegwijzer, voornaamst, geautoriseerd, dansleidend, voorganger, zeker, verzekerd, regeerder, trouw, wijzend, geleidend, thuisbrengend. | |
lekker of lekkertong[lekkerbek] (lacker ofte lacker-tonghe) delicaat, slokkend, likspit [die het spit aflikt], schotellikker, teljoorlikker [bordenlikker], keukenbewaarder [keukenbewaker], slikbrok [lekker hapje], snuffend, snuffelschapraai [die door de etenskasten snuffelt]. | |
lelie(lelie) wit, zilverachtig, bloeiend, gespeend [met knoppen], schoon [mooi], bleek, gekleurd, open, lachend, voorjarig [lente-], gesierd, groeiend, koninklijk, wittend, geschilderd [heel mooi], roodachtig, groenend, groeiend, hooggestangd [hoog op de stengel], zoet, welriekend. Geen enkele bloem in de tuin groeit zo hoog als de lelie, want soms is haar stengel meer dan drie el hoog. Zij hangt aan een teer halsje dat niet sterk genoeg is om zo'n hoofd te dragen. Haar witheid gaat alle witheden te boven, en ook is er geen plant die zich meer vermeerdert dan de lelie, want één worteltje brengt meer dan vijftig bolletjes voort. | |
lelijkheid[mismaaktheid] (leelijckheyt) zie mismaaktheid. | |
lelijkheid[monster] (leelijckheyt) gruwelijk, mismaakt, vuil, onaardig [lelijk], wonderlijk. Zie monster. | |
lemmer[lemmet] (lemmere) Spaans, snijdend, verstaald, schoon [mooi], dreigend, krijgs-, sterk, puntig, getemperd [goed bewerkt], blinkend, kostelijk [kostbaar], moorders-, geslepen, geschaard. | |
lendenen(lendenen) sterk, stijf [stevig], graveelachtig [met nier- of blaasstenen], warm, lastdragend, kreupel, zwak. Zie leden. | |
lente(lenten) nieuwe tijd, zoet, groen, lieflijk, lustig, blij, verblijdend, aardig, lachend, vermakelijk, aangenaam, verzoet, schoon [mooi], krachtig, groeiend, verlustigend, bloeiend, gezond, vochtig, smekend [aanlokkend], getemperd [zacht], goedertieren, behaaglijk, heuglijk, verheugend, verheuglijk, vochtig, kort, delicaat, jong, vriendelijk, groenend, verlustigend, getophaard [met haar op de kruin], nevelachtig, dauwachtig, waterachtig, voortgaand, vernieuwend, voorjarig [lente-]. | |
[pagina 127]
| |
lessenaar(lessenaer) hoog, boekdragend, studiebewaarder [studiebewaker], klein, studieus, verheven, bekleed, uitstekend, dragelijk [draagbaar]. | |
lethargie(Letargia) vergetelijk [die doet vergeten], slaperig, slaapachtig, slapend, koud, vochtig, slaperigmakend, fluimachtig, uitzinnig, zwaar, ledig, vakerig [slaperig], verstijfd. Door deze ziekte verliest de patiënt zijn herinnering aan dingen uit het verleden, hij slaapt moeilijk en zijn geest verandert. | |
Lethe(Lethe) hels [onderwerelds], vergetelachtig [vergeting brengend], vredelijk, vreedzaam, vredig, in het slapen, gruwelijk, ellendig, droevig, wreed, vakerig [slaperig], kermend, bloedig, onvoorzichtig, ongestadig, licht, ongelukkig, gemeen [algemeen], donker, duister, zwart, slapend. Als men de dichters kan geloven is dit een rivier die uit de onderwereld komt; het water ervan doet de herinnering verliezen aan alles wat men ooit in deze wereld gedaan heeft. Ook gebruikt men meestal dit woord voor de dood. | |
letters of boekstaven(letteren ofte boeckstaven) A.B.C. geformeerd [in alfabetische volgorde], gedrukt, geschreven, kapitaal, gemeen [gewoon], rond, lopend, staand, liggend, cursief, mediaan, augustijn, Romeins, Italiaans. | |
leugen(leughen ofte loghene) leugenachtig, ijdel, gevonden [bedacht], lustig, fabelachtig, versierd [verzonnen], vermakelijk, onnut, lichtvaardig, beuzelachtig, klappernij [geklets], loos [doortrapt], schalk [schurkachtig], spot, zot, vliegend, diefs, rabauws, bootsachtig [grappig], guichelaars- [kunstenmakers-], kluchtig, genoeglijk. | |
leven(leven) katijvig [ellendig], ongeregeld, slibberig, vergankelijk, kort, ongevallig [rampspoedig], afgepaald [begrensd], verdrietelijk, blij, beschaduwd, lang, sober, ellendig, smekend [vriendelijk bejegenend], verlengd, eerzaam, bij- [beleven], zeldzaam [merkwaardig], -tocht [leeftocht], burgerlijk, boers, delicaat, vlijtig, zorgvuldig, naarstig, pijnlijk, zwaarmoedig, onnozel [onschuldig], wellustig, ongeschikt [ongeregeld], eeuwig, tijdelijk, aandachtig, onlustig [onaangenaam], sober, verlaten, overgegeven [buitensporig], arm, streng, goed, kwaad, dagelijks, doende, gelukkig, ongelukkig, zwak, onwederroepelijk, dwalend, bedrieglijk, haastig, ongestadig, sterfelijk, droef, onzeker, treurig, kwelend [lijdend], wegvliegend, teer, gevangen, werelds, zorgvuldig [kommervol], onvast, klaaglijk, vliedend [voorbijgaand], blind, arbeidend, behaaglijk, bekommerlijk. | |
lever(lever) heet, begeerlijk [begerig], ziedend, aderenoorsprong, liefhebbend, verstopt, verdorven [bedorven], wit. | |
leverkruid of zilverkruid(leverkruydt ofte zilverkruydt) witachtig, haarachtig, bitter, bleekachtig, schoon [mooi]. | |
lezer(leser) goedwillig, studieus, toehorend, geleerd, wakker, wakend, vriend, vreedzaam, onpartijdig, goedertieren, curieus [zorgvuldig], deugdzaam, kunstlievend, godvruchtig, waarheidbeminnend. | |
Libanon(Libanus) een berg, riekend [geurig], Fenicisch, sneeuwig, kaal, Syrisch, saffraan-, dennenboom-, behuisd, cederdragend. Het gebergte de Libanon scheidt Fenicië van Galilea, het heeft een bos met zeer hoge bomen dat ook Libanon genoemd wordt, met vele dennen, pijnbomen, ceders en andere kostbare bomen in overvloed; daarvan zijn de schitterendste gebouwen in Judea gebouwd. Dit gebergte begint achter Tyrus, strekt zich uit tot aan Damascus, en is zo hoog dat er altijd sneeuw op ligt, zelfs brengt men de sneeuw vandaar naar Tyrus om de dranken in de zomer te koelen. | |
libertijnen of vrijgeesten(libertijnen ofte vrijgheesten) vrouwachtig, vleselijk, naturalisten, godsverachters, epicuralisten, wellustig, onkuis, schandelijk, zondaars, onbeschaamd, vuil. | |
Libië(Libyen) Afrikaans, wild, ziedend [kokend], monsterachtig, onvruchtbaar, dor, brandend, zandig, droog, zwart. Wordt ook Afrika genoemd en ontleent zijn naam naar men meent aan Libs, de koning van Mauretanië, die dit land overviel en onderwierp. Het is een groot land dat brandt van de hitte. Het is zeer zandig en er wonen vele volkeren in die een wild leven leiden en meestal onder de blauwe hemel wonen. | |
lichaam(lichaem) aards, menselijk, misvallig [gebrekkig], vergankelijk, teer, ongevallijk [ellendig], zwak, de kerker des geestes, zielskerker, poezelig, hemels, ijdel, ziekelijk, wor- | |
[pagina 128]
| |
menzak, madenzak, as, vleselijk, aardachtig, infect [besmet], schoon [mooi], wellustig, broos, sterfelijk, geproportioneerd, zenuwachtig [pezig], vast, dik, ruw, harig, zwaar, vergaderd [bijeengebracht], vleesachtig, handelijk [handelbaar], tastelijk [tastbaar], plomp, bot, krank, bloedig, grof, der zielen graf, ongezond, gevoelijk, roerlijk [beweeglijk], beweeglijk, wanschapen. | |
licht(licht) lustig, klaar [helder], stralend, schoon [mooi], glinsterend, nacht-, kaars-, toorts-, ogen, vlammend, lampen-, vuur-, geel, groot, vlakkend [flikkerend], helder, schietend, luchtig, pek-, brandend, levendig, doordringend, olie-, hemels, zuiver, rokend, blikkend [blinkend], blinkend, sterren-, rein, wit, verlichtend, zon-, zwierend, zwermend [dwalend], heilzaam, verblijdend, flonkerfakkels. | |
lied(liedt) zie muziek. | |
lief[geliefde] (lief) schoon [mooi], harts-, bemind, waard [dierbaar], vriendelijk, zoet, beleefd, gemanierd [beschaafd], eerbaar, secreet [geheim], getrouw, volkomen, halveziel, welbemind, uitverkoren. | |
liefde of Cupido(liefde ofte Cupido) blind, wreed, onbarmhartig, jaloers, grammig, verraderlijk, vergiftend, jong, mal, Venuskind, onbescheiden [onverstandig], onvoorzichtig, dwaas, verbonden, strijdend, werelds, verkeerd, hemelskind, gevederd, verdraaid, gevangen, onverstandig, vleselijk, bedervend, vangend, wellustsmoeder, bedrieglijk, regerend, eerstgeborene der goden, onontvliedelijk, vervoerlijk, tirannig, hemelsbeul, moordersse [moordenares], verschalkend, straf [afwijzend], ongenadig, onbeleefd, fel, verwinnende vogel [overwinnende vogel], traag, groots, hoogmoedig, stout [driest], beweeglijk, aandrijversse [aandrijfster], loos, stookvuur, ongelukkig, tovenersse [tovenares], lichtvaardig, schalk [bedrieglijk], zuiver, puur, schietster [vrouwelijke boogschutter], bezorgend, zorgvuldig [kommervol], vleiend, erg [slim], kunstenmoeder, onmedelijdig, teer, wereldregeerster, krank-sterk [zwak-sterk], behoningd, vliegend, godin, onkuis, bedriegster, pijlkokerdraagster, gevleugeld, wankelbaar, benijdend, jaloers, ijverig [naijverig], wild, hovaardig, geweldig, blij, pluimstrijkend, flatterend, bevenijnd [vergiftig], zoetbitter, ononthalijk, brandend, oneerlijk, razend, hardnekkig, meinedig, ongeduldig, erg [sluw], wijfs [van een vrouw], teer, ellendig, trouwbrekersse [trouwbreekster], ongestadig, leugenachtig, ongeschikt [ongemanierd], ongemanierd, gebiedend, rebel [weerspannig], onrechtvaardig, veinzend, ontzinnig [uitzinnig], ondankbaar, zoet, machtig, naturenkind, vriendelijk, onverzoenig, der goden meestersse [meesteres], schandelijk, uitstrijkster [bedriegster], kinds, wellustig, boosachtig, onschamel [schaamteloos], onbeschaamd, der steden regente, onvermurwelijk, goddelijk, doof, begerig, moeder van de zorg, belijmd. | |
lieflijkheid(lieflijckheyt) amoureus, zoet, vriendelijk, aardig, behaaglijk, smekend [aanlokkend], aanlokkend, bedrieglijk, kittelig [dartel], begeerlijk, klein, lekker, delicaat, vrouwen-, wellustig, gesuikerd. | |
lier(lyre) zingster, hangend, arm, bedelaar, blindemans-, snatersse [zij die snatert], dommelend [een dof geluid gevend], hol, krom, gewelfd, melodieus, Thebaans, gehoornd, Apollisch, stotend, verdraaiend, razend, omgekromd, tragisch, schelp, speelster, amoureus, ivoren, zoetluidend, aardig, blij, verblijdend. | |
lijm(lijm) sterk, week [zacht], klaar [helder], bruin, vlietend, vet, doorschijnend, klemmig [klevend], vasthoudend, hard, slijkachtig, stinkend, vis-, kistenmakers-. | |
lijnwaad of linnen(lijnwaet ofte linnen) Hollands, wit, rein, fijn, delicaat, riekend [geurig], bekwaam, gevouwen, gedienstig, gerekt, ruw, grauw, geradbraakt [uitgerekt], ongebleekt, schoon, vegend, geweven, dun, huis-, sieraad van het huisgezin, drogend, aardig, geverfd, gewast [met was bestreken], geschoren, gewrocht [kunstig gemaakt], gesponnen, kennepen [van hennep], gestreept, geverfd. | |
lijster(lijster) vogel, haag-, gulzig, slokkerig, bergs. | |
lindeboom(lindenboom) zwak, riekend [geurig], teer, zacht, vouwend [buigzaam], bogend [buigend], handelijk [handelbaar], uitgespreid, lommerachtig. | |
lippen(lippen) tweelingen, voorwallen van | |
[pagina 129]
| |
de kus, rood, zacht, vochtig, blozend, zoet, behoningd, teer, koralijns [koraalrood], nat, bevend, daverend [trillend], troetel [zinstrelend], blosachtig, gapend, purper, vriendelijk, lachend, blij, moren-, smekend [aanlokkend], amoureus, gekloven [met kloven], hoog, hangend, dik, breed, uitgepuild, pimpelpaars. | |
listigheid(listicheyt) loosheid [doortraptheid], schalk [schurkachtig], loos [doortrapt], boos, listig, vossen-, bedrieglijk, bedriegachtig, slim, subtiel, oorlogs-, scherpzinnig. | |
litteken(lickteecken) zwerend, periculeus, gesneden, zwart, blauw, verstorven, bleek, gehouwen, schram, lelijk, geslagen. | |
livrei(livreye) edelmans-, veelvervig [veelkleurig], heren-, verscheiden, gelijk, oorlogs-, grootsig [trots], kennelijk, bruilofts-, gekruist [met een kruis], veld-, vuurteken. | |
loeiing of huiling[het loeien, brullen] (loeinghe ofte huylinghe) als de koetjes, gruwelijk, hees, verschrikkelijk, droevig, berend [schreeuwend], vervaarlijk, galmend, afgrijselijk, ijselijk, weergalmend, weerbassend. | |
lof(lof) vermaard, ijdel, benijd, zoet, groot, merkelijk [opmerkelijk], schijnend, eergierig [eerzuchtig], waardig, eeuwig, moedig, eerlijk, triomfant, edel, victorieus, vliedend [vluchtig], begerend, hoogmoedig, prijswaardig, oorlogs, brooddronken, dartel, heerlijk, onsterfelijk, gehoopt, moeiig [moeilijk], roemig [pocherig], moedgevend, broosgedurig, goddelijk, smekend [vleiend], zingend. | |
lommer(lommer ofte lomber) koel, vers [fris], verborgen, lieflijk, bladeren-, duister, dicht, herbergig, lui, rustgevend, traag, bewegend, vakerig [slaperig], zoet, hinderijk, slaperig, vreedzaam, volgend, zacht, groen, begraasd, donker, daverend [trillend], vliedend [vluchtig]. | |
longen(longher) opwerpend [uithoestend], zacht, gezwollen, bloedig, windig. | |
lont of lemmet[pit van een kaars of lamp] (lonte ofte lemmet) in de lamp, katoenen, lichtgevend, lamp-, wit, beolied, gezoden [verbrand], ontsteken [ontstoken], brandend, kaarsen-, droog, lichtend, stinkend, gesponnen. | |
lood(loot) koud, droevig, zwaar, dun, handelijk [handelbaar], gesmolten, zwartend, dik. | |
look(loock) geknopt, dik, gekant, sterk, riekend [sterkruikend], wit, wild, getand, veld-, knop- [knof-], brandend, stinkend, harig, ruw, lang, groen, scherp, windig [winderigheid veroorzakend]. | |
loon of salaris(loon oft salaris) verdiend, vol, waard [van waarde], vergeldend, gelukkig, zalig, betalend, genoegend, voldoend. | |
loop of loping[het lopen] (loop ofte loopingh) aanvallend, heftig, haastig, licht, ongetoomd, vaardig, vliegend, ras [snel], stijf [met stevige pas], dwalend, sterk [flink], slingerend, hijgend, vurig, wakker, gretig, haastend, geweldig, gevleugeld, naarstig, ernstig, post-, lakei-. | |
loosheid[onbetrouwbaarheid, geslepenheid] (loosheyt) schalk [schurkachtig], bedrieglijk, subtiel, oud, scherpzinnig, arglistig, wakker, geëxperimenteerd, spitsvondig, behendig, verborgen [geheim], krijgs, uitstrijkers- [bedriegers-]. | |
los of lynx[katachtige] (los, lince ofte losch) geplakt [gevlekt], gespikkeld, vluchtig [snel in zijn bewegingen], scherpziend, vreemd [uitheems], stuur [onvriendelijk], Libisch, gemarmerd. Dit is een soort kat, wild en groot als een luipaard. Dit dier ziet wonderbaarlijk scherp. | |
lot(lot) avontuur, veranderlijk, toegeëigend [bestemd], ongestadig, bleek, ongelukkig, gevallen, onbuiglijk, wreed, begeerd, benijd, ellendig, onrecht [onbillijk], twijfelig, bij geval [bij toeval], onbarmhartig, toverig, hatelijk [verafschuwd], onzeker, wankelbaar, contrarie [tegenwerkend], lasterlijk, pijnlijk, beleefd [welwillend], kwaad, onstandvastig, blind, boos, krank, zwaar, geweldig, krachtig, slibberig, bedrieglijk, lopend [veranderlijk], periculeus, gedestineerd [voorbestemd], onverzienig [niet te voorzien], goddelijk, donker, onverdraaglijk, avontuurs, ontmoetend, wankelbaar, gelukkig. | |
louw[zeelt] (louwe) vis, slijmig, glad, zeverig [slijmerig], slibberig, slijmachtig, vochtig. Hij leeft in en voedt zich met water en slijk, daarom bevindt hij zich meestal in poelen of stilstaande wateren. Deze vissen likken elkaar omdat zij met slijm bedekt zijn. Men zegt dat een snoek, wanneer hij gewond is, zich tegen de louw aan wrijft en dat daardoor zijn wond genezen wordt. | |
[pagina 130]
| |
louwmaand[januari] (loumaendt) sleutel van het jaar, koud, gevrozen [bevroren], ijzig, sneeuwig, donker, lui, dubbelmutsdragend, onvruchtbaar, winters, versnoterd [verkouden makend]. | |
Lucanus(Lucanus) statig, geleerd, excellent, tragisch, Spanjaard, historiepoëet, sententieus [spreukrijk], trompet [rondbazuiner], Rooms [Romeins], Annaeus [geslachtsnaam van Lucanus]. Is geboren in Córdoba in Spanje, hij was neef van de geleerde Seneca, en hij was een historiedichter die even hoog werd geacht als zijn oom, hoewel hij jonger was. Hij heeft in glorierijke verzen de binnenlandse strijd tussen Caesar en Pompeius beschreven, hij heeft ook vele andere dichtwerken gemaakt die niet gepubliceerd zijn. Wegens zijn vernuftige geest heeft Nero hem bij zich ontboden en hem welwillend onthaald. Maar omdat Lucanus deelnam aan de samenzwering van Piso, veroordeelde hij hem ter dood, waarbij hij hem liet kiezen hoe hij wilde sterven. En hij koos aderlaten. | |
lucht(locht ofte lucht) subtiel, roodachtig, klaar [helder], beroerlijk [beweeglijk], regenachtig, vochtig, doordringend, rein, duister, gedrongen, nat, nevelachtig, hel, besmet, onrein, oneindzaam [oneindig], stinkend, donker, zuiver, dik, droevig, zwaar, hagelachtig, sneeuwachtig, wederblinkend, mistig, ledig, draaiend, overtrokken, licht, ras [snel], waterachtig, bekommerd, gezond, ongezond, verstrooid, wankelbaar, wolkachtig, koud, week, druipend, kwaad, verdorven [bedorven], bedorven, windig, roerend [beweeglijk], buiachtig, getemperd [zacht], dun, gematigd, zoet, gemengd, pestig [verderfelijk], asemachtig, barachtig [guur], purpervervig [purperkleurig], hittig, goed, vergaderd [verzameld, samengepakt], hooggespannen. | |
Lucretia(Lucretia) eerbaar, rein, schoon [mooi], deugdzaam, onsterfelijk, spiegel der reinigheid [kuisheid], Rooms [uit Rome], vermaard. Zij was de vrouw van L. Tarquinius Collatinus. Op een nacht werd zij in haar huis in Collatië gewelddadig verkracht door Sextus Tarquinius, zoon van L. Tarquinius die men de Hovaardige [Superbus] noemde, de zevende en laatste koning van de Romeinen; Sextus was de neef van haar man, die in die tijd bij de belegering van de stad Ardea was. Zij kon de schande die haar eerbaarheid was aangedaan niet verdragen, en zij wilde ook niet dat andere vrouwen haar van overspel zouden beschuldigen. Daarom klom ze 's ochtends vroeg op een wagen, en kwam zo in Rome aan, in het zwart gekleed en met een mes verborgen onder haar kleren. Nadat zij aan haar vader, in tegenwoordigheid van haar familileden, verteld had van het onrecht en de onverdraaglijke schande die haar waren aangedaan door Sextus Tarquinius, die zij had ontvangen als bloedverwant van haar man, nam zij het mes en stak zich in de borst zodat de dood erop volgde. Om dit te wreken verdreven de Romeinen hun koning, en kozen twee consuls, onder wier bewind de stadstaat vierhonderdenzestig jaar gebloeid heeft. | |
luiigheid(luyicheyt) droomachtig, onachtzaam, verstijfd, traag, ledig, verkleumd, hatelijk [verafschuwd], droef, nietsdoend, slap, langzaam, kwelend [lijdend], verzuimelijk, dralend, futselend [prutsend], vergapend, vertoevend, slapend, slaperig, nalatig, verzuimig, slaaplievend. | |
luipaard(luypaert) wreed, Afrikaans, ras [snel], geklauwd, Libisch, blauw, loos [doortrapt], zinnenvijand, geplakt [gevlekt]. Afrika brengt dit wrede dier voort, dat stamt van een leeuw en een panter. Sommige zijn groot en andere zijn klein. De grootste vechten tegen apen en herten en tegen beesten die men Oryx [wilde gazelle] noemt. De kleine noemt men lynxen en zij zijn de vijanden van de haas. Ze hebben identieke ogen en een kleine kop, die varieert van kleur, want de jongen hebben een rode huid en de grootste zijn blauw en gevlekt. | |
luis(luyse) vuil, schandig, netenachtig, fieltengeld [schooiersgeld]. | |
luister(luyster) zie blinking. | |
luit(luyte) zorgvijands, zorgbenemend [zorg wegnemend], harmonieus, gouden, sprekend, melodieus, rammelend, vermakelijk, verlustigend, resonerend, muzikaal, gesnaard, roemend, verzoet, vernuft [vernuftig], tafelgezels, ivoren, schoon [mooi], verguld. | |
lust(lust) zie begeerte. | |
Lycambes(Lycambius) boos, trouwbreker, ongelukkig, eedbreker. Lycambes had aan de dichter Archilochus zijn dochter Neobule als vrouw beloofd. Later ontkende hij dat. De dichter was daarover zo vertoornd en schreef zulke schimpdichten tegen hem, en maakte hem zozeer te | |
[pagina 131]
| |
schande, dat de arme Lycambes zich uit schaamte verhing. | |
Lycaon(Lycaon) onbeleefd, onmenselijk, bloedgierig [bloeddorstig], Arcadiaan, wreed, weerwolf. Was de zoon van Pelagus, koning van Arcadië. Hij had de gewoonte om iedereen die hem kwam bezoeken te doden, en toen hij probeerde om dat ook met Jupiter te doen, veranderde deze hem in een wolf. | |
Lycurgus(Lycurgus) Spartaan, wetgever, deugdelijk [deugdzaam], wijs, gerechtig, rechtvaardig, getrouw, edel, voorzichtig [wijs], stout [dapper], Lacedaemoniaans [Spartaans], straf [streng]. Hij was een groot wijsgeer en koning van de Lacedaemoniërs. Toen hij zag dat zij de ongemanierdsten van de Grieken waren, schafte hij al hun wetten af, alsmede hun oude manier van leven; hij verving die door andere wetten die wellevender, socialer en prijzenswaardiger waren. Aangezien hij wel dacht dat die nieuwe wetten de burgers zwaar zouden vallen, deed hij het voorkomen (hij had veel gereisd), dat Apollo de Delphiër die gemaakt had en hij ze daarvandaan meegebracht had. En teneinde ze eeuwigdurend te maken, liet hij de hele stad zweren dat er niets zou worden veranderd aan wat hij verordonneerd had totdat hij terugkwam uit Delphi, waar hij raad zou vragen over wat men met de door hem gegeven wetten moest doen. En dus ging hij naar Kreta, waar hij zich vrijwillig een eeuwigdurende ballingschap oplegde, zelfs ook bepalende dat men na zijn dood zijn gebeente in zee moest werpen, opdat het niet naar Lacedaemonië gebracht zou worden en de Spartanen zo niet van hun eed ontslagen konden worden. | |
Lydië of Maeonië(Lydien ofte Maeonien) rijk, wijnrijk [veel wijn voortbrengend], geluw [geel], honingrijk, vruchtbaar, Aziatisch, saffraanrijk, vermaard. Dit werd vroeger hier Maeonië genoemd, het is een streek in Klein-Azië, zeer vruchtbaar, met zeer goede wijn, honing, saffraan en andere zaken; het wordt bevloeid en omringd door de rivier de Maeander. | |
Lyon(Lions) een stad in Frankrijk, sterk, straf [krachtig], vreemd, vliedend [waar men zijn toevucht neemt], oud, edel, Fransen-bolwerk, volkrijk, koophandelrijk, zijdenrijk [met veel soorten zijde], frontierstad [grensstad], onwinnelijk. |
|