Het versierde woord. De Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(1999)–Anthoni Smyters– Auteursrechtelijk beschermdDe Epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
jaar(iaer) licht, draaiend, gebroken, vliedend [voorbijgaand], wankelbaar, week [niet vast], florerend, bloeiend, dominerend, heersend, kort, lang, ongevaarlijk, haastig [snel], doorlopend, weergekeerd, bescheiden [bepaald], gezet [vastgesteld], onwederroepelijk, afgaand [eindigend], haastverleden [snel voorbij], vol, achtervolgend, vervolgend, lopend, ras [snel], navolgend, doorslibberend, traag, veranderlijk, vliegend, gevleugeld, omslingerend [omlopend], zwak, wederbarend [opnieuw barend], vruchtbaar, onvruchtbaar, veranderlijk, ongestadig, overlevend, verkerend, wederkerend, groen, onrijp. | |
jaarboek(iaer-boeck) gedenkwaardig, oud, lang, Brabants, Vlaams, Hollands, Frans, heerlijk, kronieks, historisch, konings, onsterfelijk, gedenkwaardig, Duits. | |
Jacchus(Iacchus) gehoornd, veildrager [klimopdrager], wijnig. Zie bacchus. Dit is een van de namen van Bacchus, die hij kreeg omdat men, als men hem in dienst of offerande aanbad, niet anders deed dan huilen en roepen. [De naam is afgeleid van de Griekse juichkreet ‘iach’.] Soms wordt deze naam voor de wijn gebruikt. | |
jacht[het jagen] (iacht) lustig, edel, kostelijk [prachtig], profijtelijk, veld-, bos-, vermakelijk, subtiel, wildernissen-, verheugend, jagers, arbeidig. | |
jager(iaghere) inventerend [uitvindend], doorlopend, dwalend, arbeidig, bos-, gezet [bezadigd], lopend, smekend [vriendelijk], bezig, loos [doortrapt], ras [snel], listig, natrachtend [nastrevend], brakkenleider [hondenleider], bootsig [grappig], avonturend, lankmoedig, koppig, haastig [snel], wakker, vlijtig, vaardig, hondenvoeder, welsprekend, schalk [schurkachtig], stout [driest], spoorhoudend, spiesdrager, gepijlkokerd, vroegopstaand, naarstig, piekdrager. | |
jaloersheid(ialoursheyt) nadenkend [argwanend], beulin, bleek, droevig, kwellig, kwellijk [kwellend], prikkelend, stekend, ellendig, kwelend [lijdend], bekommerd, vals, dul [dol], ongeduldig, ongelukkig, snood, blind, verblind, bijtend, zorgend [zorg gevend], ongerechtig [onrechtvaardig], koud, wreed, oud, vuil, harpij, bedekt [verborgen], aards kind, brandend, moeder van alle kwaad, verborgen [heimelijk], liefdedochter en [dochter] van nijd, uitzinnig, voorzegster [voorspelster] der droefheid, ziedend, nijdig [jaloers], boos, de vleugel onzer fantasieën, liefhebbersse [liefhebster], grammig.
Al de zielepijn onzer dagen
En het verdriet zijn niet zo veel,
Noch zo pijnlijk te verdragen,
Als de beul der jaloezie.
| |
januari(ianuarius) zie louwmaand. | |
Janus(Ianus) tweevoorhoofdige vader, oud, allesziend, godenvader, tweeaanzichten, voorzichtig [vooruitziend], twijfelachtig, Rooms [Romeins], oude man, tweehoofdige vader, prins van het mensengeslacht, wijngaardplanter, bouwliefdig, wetstellig, godsdienstig. Deze naam komt van een Hebreeuws woord iayn, dat ‘wijn’ betekent. [De naam is afgeleid van Latijn ianus ‘doorgang, poort’.] Hij regeerde in Italië tijdens de Gouden Eeuw, toen de mensen eenvoudig en rechtvaardig waren. Hij leerde hun hoe ze koren moesten | |
[pagina 110]
| |
zaaien en een wijngaard aanplanten, en vruchten offeren en matigheid betrachten. Deze Janus nu was de aartsvader Noach, die de heidenen beschouwden als een wijsgeer en een meester in de goddelijkheid op aarde. Zij beeldden hem af met twee gezichten, het ene voor en het andere achter, aangezien hij twee werelden gezien heeft: die van voor en die van na de zondvloed. | |
Jarbas(Iarbas) Ammonitisch geslacht, Gaetuliaans, amoureus, Libiaanse prins, onbeschaamd, krijgsheld. Deze koning van de Gaetuli, zoon van Ammon of van Jupiter en van de nimf Garamantis, voerde strijd tegen de Carthagers omdat hij hun koningin Dido tot vrouw wilde hebben. Zij wilde daar niet in toestemmen, maar toen de Carthagers zagen dat zij zo in het nauw gebracht en door vijanden omsingeld waren, dwongen zij haar het huwelijk te accepteren. Omdat zij dit niet kon tegenhouden, deed zij alsof zij een offer wilde gaan brengen op het graf van haar overleden man Sicheus, en toen dat door hen toegestaan was, liet zij een groot vuur aanleggen waarop zij zichzelf verbrandde. | |
jasmijn(iossemijne) welriekend, wit, verdrogend, verterend. De bloemen van deze plant zijn welriekend en wit als witte violen. Zij heeft verschillende eigenschappen waaronder het feit dat zij de fluimen losmaakt, die bij oude lieden met een koud gestel vuil en grof zijn. | |
Jason(Iason) de edele, meinedig, Thessalinisch, ongetrouw, grootmoedig, bedrieger, stout [dapper], schoon [mooi], eedbreker, trots, boos, verrader, avontuurder, sterk, kloek, vroom [dapper], ontrouw, onoprecht, hoereerder, strijdbaar, vagebond, ijverig, zwermend [dwalend], vals, vreemdeling, vermaard, hovaardig, moedig, kloekmoedig, onverschrikkelijk [niet te verschrikken]. Hij was de zoon van Aeson en Polymele of van Alcimede. Met enkele andere jonge mannen beraamde hij het plan om het Gulden Vlies te halen, en hij kreeg het door de geraffineerde middelen die Medea hem verstrekte. Medea, dochter van de koning van Colchis, werd zo verliefd op hem dat zij zich geheel en al aan hem toewijdde. Ze kreeg bij hem twee kinderen, die zij later doodde toen zij zag dat hij haar verliet om Creüsa, dochter van koning Creon, te huwen. Jason beminde ook Hypsipyle, dochter van koning Thoas, tegenover wie hij op soortgelijke wijze ontrouw was. | |
jaspissteen(iaspis-steen) dierbaar [kostbaar], groen, blauw, purper, ros, geelachtig, geëffend [gepolijst], doorluchtig, schoon [mooi], effen [glad], groenachtig, blinkend, mooi, aardig, inkarnaat [vleeskleurig], kostelijk [kostbaar]. Dit is de naam van een kostbare steen, waarvan er verschillende soorten bestaan en die op verschillende plaatsen gevonden wordt. De beste jaspis lijkt qua kleur op purper, daarna komt de inkarnaat, die roze is, en de derde soort lijkt op een groene smaragd. | |
jeneverboom of jeneverbeziën[jeneverbessen] (geneverboom oft geneverbezien) riekend [geurig], gomachtig, geborsteld [met borstels], graanachtig, groenend, durend, wild, nootachtig, rottend, olieachtig, venijnverdrijvend. | |
Jeruzalem(Hierusalem) heilige stad, vermaard, goddelijk, Salomons, de Palestijnse, eer [van vroeger], oud, hovaardig, volkrijk, edel, excellent, rijk, het bezochte, eerlijk [prachtig], Davids stad. God had deze edele Palestijnse stad, die nu bezet is door de Turken, uitgekozen om daar geëerd en gediend te worden. Hij liet daarin door Salomo een tempel bouwen die heel groots was, en daarom volgens Eusebius naar hem genoemd werd. Ondanks de ongelooflijke oorlogen, verwoestingen en ruïneringen die deze excellente stad hebben getroffen, is het graf van onze heer Jezus Christus intact gebleven en wordt bewaakt door gelovigen van de Orde van Franciscus. | |
jeugd, jonkheid(ieught, ionckheyt) zie jongeling. | |
Jezus Christus(Ihesus Christus) de Messias, Zaligmaker, Nazarener, Gezalfde, Koning der Joden, Priester, het Goddelijk Woord, Verlosser, der mensen zoon, kruisdrager, opperste Profeet, middelaar, onnozel [onschuldig], gepassied [gefolterd], Davids Zoon, welbemind, sterfelijk en onsterfelijk, de eerste der levendigen, victorieus, voorspraak, scheidsmuur, goede Herder, het lam Gods, wederoprechter, Maria's Zoon, wederbrenger des mensengeslachts, zaligheid der mensen, Leeuw uit het huis van Juda, de wortel van Jesse [Isaï], de mens Gods. Bij de bovengenoemde epitheta kan men nog diegene toevoegen en gebruiken die voor God worden gebruikt. | |
jichtig(ghichtich) kwelend [lijdend], mach- | |
[pagina 111]
| |
teloos, onsterk, katijvig [ellendig], klam, ellendig, treurig, onroerlijk [onbeweeglijk]. | |
jongeling of jongen(ionghelinck ofte ionghen) opgeblazen, ontemmelijk, zotachtig, onstraffelijk [onschuldig], onberispelijk, zeldzaam [bijzonder], kwistachtig [kwistig], mild, verdoenachtig [geneigd tot verkwisten], verteerder, hoogmoedig, wreed, sterk, jong, begerig, veranderlijk, speler, onkuis, vleiaard, korzel [opvliegend], pluimstrijker, grimmig, beroemig [snoevend], curieus [zorgvuldig], zorgvuldig, wijfachtig [verwijfd], spotter, pocher, prijselijk [lofwaardig], hoereerder, verwonnen [overtroffen], zot, verdoender, ongestadig, ketser [zwierder], schermer, leerlustig, nieuwkrachtig, ongelovig, bordeelbrok, deugniet, verleid, stout [driest], onleerbaar [die niet kan leren], jong, Adonisch, gouden, blozend, ros, lustig, wakker, amoureus, gekruld, schoon [mooi], fris, aardig, wulps, trots, mooi, edel, brooddronken, dartel. Zie jonker. | |
jongheid of jeugd(ionckheyt oft ieught) mal, oneerbaar, behendig, schoon [mooi], vaardig, groen, dom, ontemmelijk, gouden, onbescheiden [onverstandig], bot, onervaren, bloeiend, onkuis, wellustig, amoureus, ongebonden, edel, onmachtig, gekruld, ongematigd, slecht [onschuldig], oplopend [driftig], bulderend, ongeschikt [ongemanierd], verleidend, furieus, vrolijk, ongemanierd, wulps, lichtvaardig, zoet, onbeschaamd, stout [driest], ongeduldig, verdorven [bedorven], ongestadig, vriendelijk, teer, onbeleefd, trots, wankelbaar, minnelijk [beminnelijk], liefhebbend, boelachtig [onkuis], dol, heet, sterk, zwak, onvoorzienig [onnadenkend], blind, dartel, hovaardig, genoeglijk, diepzinnig [ernstig], begeerlijk. | |
jonker of jonkheer(ioncker ofte ionckheer) hovaardig, trots, jong, braverend [pralend], gemuskerd [met muskus geparfumeerd], fris, fraai, mooiaard [pronker], doorhakkeld [met splitten in zijn kleding], doorsneden [met splitten], gekruld, vrijer, geparfumeerd, mal, spotter, jokker [kletser], statig, hoogmoedig, kloek, geestig, gelokhaard, dansaard, lichtvoet, blij, vrolijk, wreed, stuur [stuurs], opgeblazen, courtisaan [hoveling], beleefd, edel, pop [fat]. | |
jood(iode) devoot, getekend, tekendragend, hardnekkig, besneden, woekenaar, Babylonisch, denkend, woekerend, geel, ceremonieus, ongeleerd, ongelovig, bleek, loos [doortrapt], dienstbaar, verstrooid, superstitieus, bleekvervig [bleekkleurig], scrupuleus, rijk, koppig, kwaad, dwalend, geldgierig, voorhuids. Io, dochter van Inachus, werd zeer bemind door Jupiter, die om haar te kunnen bezitten zonder dat Juno het merkte, haar in een jonge koe veranderde. Maar Juno, die de bedoeling van die daad vermoedde, liet haar bewaken door Argus, die honderd ogen had. Toen Jupiter hoorde dat Io zeer vertoornd was op deze lastige bewaker, liet hij Argus door Mercurius ombrengen. Io, die haar oorspronkelijke gedaante weergekregen had, is naar Egypte gegaan, waar zij hoog in ere werd gehouden, omdat zij de Egyptenaren leerde schrijven en onderwees hoe ze de grond moesten bebouwen en bezaaien, en brood bakken, zodat zij meenden dat zij uit de hemel gedaald was. Na haar dood werd zij als godin geëerd onder de naam Isis. [Het verhaaltje hoort uiteraard niet bij het trefwoord ‘jood’ maar bij ‘Io’, dat echter niet als trefwoord is opgenomen.] | |
Jordaan(Iordane) een rivier in Judea, schoon [mooi], vermaard, vermakelijk, lustig, zoet, Israëliets, Hebreeuws. Dit is de naam van een rivier die in Judea ligt en ontspringt uit de berg Emath en voortkomt uit twee bronnen, namelijk Hasor aan de rechterkant en Machari aan de linkerkant. | |
Jozua(Iosue) kloek, held, wijs, gevreesd, victorieus, sterk, excellent, kapitein, ridderlijk, leidsman der Israëlieten. Ook genoemd Hosea, was de zoon van Nun, uit de stam Efraïm. Hij was gedurende 27 jaar richter over Gods volk. Hij deed alle filistijnse koningen onder zich beven, en ook die van Mesopotamië; hij onderwierp 32 van hen en evenveel koninkrijken. Van de 600.000 mensen die uit Egypte trokken, zijn alleen Kaleb en hij in het Beloofde Land aangekomen. Jozua was 110 jaar oud toen hij stierf. | |
Judas(Iudas) verrader, het kind der verderfenis, gierig [hebzuchtig], boos, verdoemd, beursdrager, ellendig, ongerechtig [onrechvaardig], smekend [mooipratend], wanhopend, desperaat. Hij was bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf apostelen. Door hebzucht gedreven verkocht hij onze Zaligmaker Jezus Christus en leverde hem uit aan de | |
[pagina 112]
| |
joden voor de som van dertig penningen. Elke penning was drie sou en zes groot [een munt] van ons geld waard. Daarna kreeg hij berouw van zijn misdaad en uit wanhoop hing hij zichzelf op. | |
Judea(Iudeen) heilig, het rijk [van] Juda, Syrisch, vruchtbaar, Idumeens [van Idumea, gebied in Palestina], riekend [geurig], Kananees [van Kanaän], vermaard, christenen, Davids huis. Wordt ook Kanaän en Palestina genoemd en is een land in Syrië en genoemd naar Juda, de eerstgeboren zoon van Jakob. Dit land wordt zeer geacht omdat de aartsvaderen erin gewoond hebben en de profeten van God er hun heilige profetieën hebben verkondigd. De enige zoon van God heeft daar de menselijke gedaante aangenomen. Alle dingen die nodig zijn voor het menselijk leven, zijn in dit land in overvloed aanwezig. Vroeger bracht men uit dit land de beste balsem die er op de wereld bestaat. | |
Judith(Iudith) rein, eerbaar, eerlijk, schoon [mooi], deugdzaam, victorieus, grootmoedig, kloek, heldin. Zij was een weduwe, die listig het hoofd afsloeg van Holofernes, de opperbevelhebber van het Assyrische leger. Toen ze 105 jaar geleefd had, stierf ze, zeer beklaagd door de joden, en ze werd met grote pracht begraven. | |
juffrouw(iouffrouwe) edel, mooi, toegemaakt [getooid], rijk, bepareld, pompeus, gehuld [gekleed], fraai, proper [netjes], getooid, gekruld, geblanket, hovaardig, pronkster, gepruikt, gelobd [met lubben], werelds, gekaproend [met een kap], gebiedend, trots, geparfumeerd, schoon [mooi], lustig, geestig, vrolijk, teer, dun, rank, bekwaam, zoet, nijgend, troetelachtig [geneigd tot liefkozen], vermomd. | |
juli(iulius) veranderlijk, heet, warm, zomers, brandend, ontstoken. Dit is de naam van een zomermaand die zo genoemd is ter ere van Julius Caesar, die in deze maand is geboren. Voor die tijd heette de maand Quintilis. | |
Juno(Iuno) keizerin, overvloedig, behulpelijk, zoet, ijverig, jaloers, ossenoogs, oud, statig, moeder, klapachtig [kletserig], stout [dapper], Saturnisch, beleefd, godin, bruilofts, gunstig, prinses des hemels, koninklijk, Trojaanse vijandin, heilig, groot, almachtig, koningin, scepterdraagster. Zij was de dochter van Saturnus en Ops, zuster en vrouw van Jupiter. Zij wordt de godin van de koninkrijken en de rijkdommen genoemd, maar zij heeft vele andere namen die weerspiegelen in welk opzicht zij volgens de dichters de mensen gunstig is. Zij wordt genoemd naar de hulp die men van haar krijgt. De Feniciërs verstaan onder dit woord de lucht. | |
Jupiter[Romeinse oppergod] (Iupiter) Olympiaan, donderende god, vader der goden, bliksemend, Saturnisch, almachtig, grootmoedig, Ideïsch [van de berg de Ida], heer van de tempeest [storm], dreigend, luiddonderend, onoverwinnelijk, Libiaans, amoureus, eeuwig, gruwelijk, wreker, goedertieren, gerechtig, Dodoneaans [van de stad Dodona, waar een orakel van Jupiter was], Kretisch, hemels koning, mild, straf [streng], stier, verslinder, bloedschandig, vriendelijk, onkuis, zoet, almachtig, monarch, vader, zoon, grote heerser der hemelen, goedwillig, Capitoliaans, gunstig, scepterdrager, oud, alziend. Velen hebben deze naam gehad, maar deze is volgens de dichters de zoon van Saturnus en Rhea, die tegelijkertijd met Juno geboren werd, en op het eiland Kreta werd opgevoed door de Kureten [oude goden] op de berg Ida, zonder dat Saturnus het wist, omdat hij al zijn kinderen opat. Toen Jupiter groot geworden was en zag dat zijn vader hem wilde ombrengen, verjoeg hij hem uit zijn koninkrijk en deelde met zijn broers de heerschappij over de gehele wereld. Hem viel tot deel de hemel en de aarde, Neptunus kreeg de zee, Pluto de onderwereld. Daarna nam hij Juno, zijn zuster, tot vrouw en uit die verbintenis kwam Vulcanus voort. | |
Jupiter(Iupiter) de dichters verstaan hieronder god, het element des vuurs: anderen verstaan eronder de voortbrenger aller dingen. | |
Juvenalis(Iuvenalis) welsprekend, bijtend, vermaard, Rooms [Romeins], satirisch, Aquinees [van Aquinum]. Deze satirische dichter,geboren te Aquinum, werd in Rome zeer geëerd, en verdient ook geprezen te worden boven allen die zich ermee beziggehouden hebben om over zulke stof te schrijven. | |
juweel(Iuweel) onschattelijk [onschatbaar], kostelijk [kostbaar], rijk, dierbaar [kostbaar], waardig, bruids-, vermakelijk, geëmailleerd, glinsterend, bepareld, gesteente, gesterd [flonkerend], klaar [helder], gouden, eerlijk | |
[pagina 113]
| |
[prachtig], hangend, bagge [edelsteen], aardig, schoon [mooi], oriëntaals. |
|