Enige sonnetten van Smyters
Anthoni Smyters was een veelzijdig auteur: hij schreef een aantal schrijf- en rekenboekjes, hij vertaalde op rijm (!) de fabels van Aesopus, hij schreef de hier heruitgegeven Epitheta, en tot besluit schreef hij sonnetten. Deze sonnetten zijn nooit apart uitgegeven - daarvoor waren het er te weinig - maar ze waren altijd onderdeel van een ander werk. Smyters schreef een lofdicht in vijf werken van zijn vriend Zacharias Heyns, hij begint zijn vertaling van de fabels van Aesopus met een sonnet, en ook in de Epitheta laat hij zich niet onbetuigd: hij begint en eindigt het werk met een sonnet en geeft bij sommige trefwoorden een korter of langer gedicht, bijvoorbeeld bij het woord zandloper, dat in het biografisch woordenboek van Witsen Geysbeek uit 1824 gekarakteriseerd wordt als ‘een niet ongeestig versken’.
Het beginsonnet van de Epitheta luidt, in hertaalde vorm:
Aan de Liefhebbers der Retorica
Wanneer de Natuur u wil porren om iets te dichten,
Zoveel als gij op rijm door de Retorica vermoogt,
De Ambrozijn geproefd, en op de Helicon u hebt verpoosd,
En als der Muzen gunst u raadt de Lier te laten klinken:
Als gij der Goden lof, der Helden eer wilt zingen,
De Heroïsche kloeke daden van vroomheid en van moed,
Van liefde of van leed, van treurnis of van vreugd,
Van oorlog of van vreê de oorsprong wilt belichten -
Bedenk dan dat de Poëtenkunst [dichtkunst] uit de Hemelen is gedaald
Niet opdat de roem der slechten door u worde verhaald,
Tot sterking van het kwaad of van het slechte wezen.
Als gij van Venus zingt, of't verhaal van Cupido,
Of van Genegenheid - bedenk in uw Lied dan ook:
Apollo heeft altijd de Oprechtheid hoog geprezen.
De cursieve woorden (overgenomen uit het origineel) zijn vrijwel allemaal min of meer in deze vorm als trefwoord in het woordenboek opgenomen. Hierna volgt Smyters' motto:
[Degenen die mij benijden, zijn gek.]