den om dat allemaal inderdaad te volbrengen. Dat ziet men ook bij sommige bevorderaars, die de Nederlandse taal geregeld op allerlei plaatsen beginnen aan te wenden: duidelijk blijkt dat zij noch voor de volkstalen noch voor de klassieke talen onder hoeft te doen wat betreft de woordvoorraad, de geschiktheid van rijmwoorden en de grote verscheidenheid van naamwoorden en sierlijke epitheta. Voorts blijkt dat een betoog met precies zoveel variatie en op precies zoveel manieren versierd, uitgebreid, vergroot of verkleind kan worden, en dat aan de betekenis ook net zoveel inhoud gegeven kan worden, als dat in welke andere taal ook mogelijk is. Bovendien blijkt uit dit Epithetaboek dat er, behalve de naamwoorden die Maurice de la Porte in zijn boek heeft en die hier vertaald zijn, nog talloze andere Nederlandse toegevoegd zijn, en nog dagelijks uit de geschriften der dichters ter beschikking komen, en geschapen en bedacht worden - dit geeft mij de zekerheid dat als onze nakomelingen hier ook nog wat bij bedenken ter verbetering en er nog wat aan toevoegen, zij onze Nederlandse taal aldus na verloop van tijd tot een volmaakte taal zullen maken, zich daarbij baserend op de oorsprong en de schoonheid van onze moedertaal het Hoogduits, die allang in overeenstemming is gebracht met de grammaticale regels.
Daarbij moeten zij zich niets aantrekken van onverstandige en kwaadwillende lieden die dit afkeuren, omdat iedereen weet dat dat volkje het niet kan uitstaan dat iemand zich het werk van een ander toe-eigent. Neen, dat is niet zich het werk van een ander toe-eigenen, maar bewijzen dat onze Nederlandse taal niet barbaars, ruw of ongeordend is - bewijzen dat men uit de oorsprong [namelijk het Hoogduits] de mogelijkheid haalt om onze taal te eren en te bewerken teneinde haar tot volmaaktheid te brengen. Door zulke middelen kan onze jeugd leren van het lezen, schrijven en het zich bezighouden met de Franse en Nederlandse dichters, waardoor (zoals gezegd) onze landslieden een dienst bewezen wordt en waardoor ze meer bereid zijn om zich in hun moedertaal te bekwamen.
Ik van mijn kant beken ronduit dat ik dit werk vooral begonnen ben voor mijn eigen onderzoek, om het geheugen te versterken; nu is het uitgekomen tot nut van mijn naasten, van wie tot nog toe bij mijn weten niemand de moeite genomen heeft om in het Hoogduits of in het Nederlands epitheta in druk te laten verschijnen. Toen ik dit besefte heb ik, met meer bereidheid dan bekwaamheid, mij daartoe verstout, omdat ik meende aldus een niet geringe bijdrage te leveren door onze Nederlandse geletterden en kunstminnende edele geesten met ons werk te helpen en hun behulpzaam te zijn, alsook degenen die in het Latijn of andere klassieke talen niet vaardig zijn, die allerlei boeken niet kunnen betalen of wie het aan tijd ontbreekt om veel boeken door te lezen.
Mocht nu iemand willen weten waarom ik dit soort werk doe en zo de nadruk leg op de schoonheid van onze taal, dan moet hij weten dat de tongen of talen gaven zijn van de Heilige Geest, en dus naar redelijkheid in achting en ere gehouden dienen te worden - vooral omdat een geordende taal, tekst of betoog veel meer goeds en voordeligs oplevert, en de toehoorders en lezers sterker ontroert dan een ongerijmde, grove en ongeordende taal, tekst of betoog. Niettemin ben ik er zeker van dat er velen zijn die geen trek in deze nieuwe kost zullen hebben, en hem zul-