Chronologisch woordenboek
(2001)–Nicoline van der Sijs– Auteursrechtelijk beschermdDe ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen
2.1 Het prille begin: plaatsnamen in Romeinse bronnenOnze volgende bron voor het Germaans zijn de Romeinen. Wat zij over ons te zeggen hadden, staat verzameld in de drie dikke delen Excerpta Romana van Byvanck. In 57 voor Chr. veroverde de Romeinse veldheer Gaius Julius Caesar (100(44 voor Chr.) Noord-Gallië ofwel Noord-Frankrijk op de Kelten (de Galliërs). Vanaf dat moment ongeveer strek- | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
te het Romeinse rijk zich uit tot de Rijn en hadden de Germaanse volkeren die ten noorden van de Rijn woonden, contact met de Romeinen. Dit duurde tot 406 na Chr., toen de Romeinen hun troepen terugtrokken van de Rijn. Een aantal klassieke auteurs schreef over de Germanen en het Germaans. De meeste informatie geven Caesar en Tacitus. Caesar schreef over zijn veroveringen in 52 voor Chr. een boek De bello Gallico (Over de Gallische oorlog). Tacitus (ca. 55(116/120 na Chr.), die in tegenstelling tot Caesar zijn kennis van de Germanen slechts uit boeken haalde, schreef De origine et situ Germanorum (Over de oorsprong en plaats van de Germanen), Annales (Jaarboeken) en Historiae (Geschiedenissen). De antieke bronnen zijn het erover eens dat de Germanen in verschillende groepen verdeeld konden worden. Tacitus verdeelde omstreeks 100 na Chr. de Germanen, in navolging van Plinius, in een westelijke groep van Ingveonen, Istveonen en (H)erminonen. Tegenwoordige taalkundigen menen dat aan de indeling van Tacitus een reëel taalkundig onderscheid ten grondslag ligt.Ga naar eind7 Tot ongeveer het begin van onze jaartelling vormde het Germaans een grote taalkundige eenheid, en pas daarna splitste het zich geleidelijk in verschillende talen en dialecten. Men veronderstelt tegenwoordig dat het Germaans toen bestond uit vijf groepen, die genoemd zijn naar de plaats van herkomst; ik geef ze hier, met erachter de klassieke namen waarvan men aanneemt dat ze met de huidige indeling corresponderen. Met de Noordgermanen hadden de klassieken niet veel contact, en hoewel ze wel afzonderlijke volkeren noemen, hadden ze voor hen geen overkoepelende benaming.
De laatste drie groepen - de Elbegermanen, de Weser-Rijngermanen en de Noordzeegermanen - hebben een aantal gemeenschappelijke Westgermaanse kenmerken, zoals medeklinkerverdubbeling (behalve bij r), veroorzaakt door volgende j en soms door volgende r of l: vergelijk Gotisch bidjan tegenover Duits bitten, Nederlands bidden.Ga naar eind8 De klassieke auteurs noemen weliswaar een aantal Germaanse woorden - zoals ganta ‘gans’, glesum ‘glas’, sapo ‘zeep’ en urus ‘oeros’ -,Ga naar eind9 maar die kunnen we nog niet Nederlands noemen, want het Nederlands verschilt in die tijd nog niet van de andere (West-)Germaanse talen. Wél kunnen woorden waarvan de klassieken nadrukkelijk vermelden dat ze op Nederlands grondgebied zijn gevonden, gelden als voorloper van het huidige Nederlands. Het gaat dan telkens om plaatsnamen. Het oudste Nederlandse | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
woord wordt vermeld door Tacitus in boek 5 van zijn Historiae. Het gaat om wad, in de plaatsnaam Vadam, nu Wadenoijen. Dit is een plaats in Gelderland en niet de huidige Waddeneilanden of de Waddenzee, want die bestonden in Tacitus' tijd nog helemaal niet. In de naam van de Waddeneilanden zit natuurlijk wel hetzelfde wad, dat ‘doorwaadbare plaats, ondiepte’ betekent en afgeleid is van waden. Naast Vadam noemt Tacitus nog enkele andere plaatsnamen, maar die zijn niet in het moderne Nederlands bewaard gebleven en kunnen dus niet als oudste datering voor een Nederlands woord worden gebruikt. In de eerste helft van de tweede eeuw wordt in een Romeinse bron ook de plaats Vechten bij Utrecht vermeld, in de vorm Fectione. De plaatsnaam is afgeleid van de riviernaam Vecht, en deze naam is verwant met vechten ‘stoeien, zich druk bewegen’ - beide woorden, de riviernaam en het werkwoord, gaan terug op een Indo-europese wortel die ‘reinigen’ betekende. Toch is de relatie te vaag om op basis van deze zeer indirecte afleiding het werkwoord vechten te dateren op de tweede eeuw. Toevallig is dat het tweede Nederlandse woord dat uit Romeinse bron bekend is, het woord twee is. Dit woord vinden we in de provincienaam Twente, waarvan het tweede deel onzeker is. Drenthe, dat op dezelfde manier gevormd is met het telwoord drie, wordt pas veel later genoemd, namelijk in 820 (zie hieronder). De Romeinen namen voor plaatsen niet alleen bestaande Germaanse namen over, maar ze gaven plaatsen ook Latijnse namen, vooral natuurlijk plaatsen die ze zelf stichtten. De meeste van die namen zijn verdwenen, maar sommige leven nog voort als plaatsnaam of leenwoord in het Nederlands. In het Itinerarium Antoninus, de reisgids van Antoninus van rond 300 na Chr., wordt een opsomming gegeven van halteplaatsen op de grote wegen, met vermelding van de afstanden over land en over zee. Een van de genoemde plaatsen is Traiecto, van Latijn traiectum ‘overtocht’. Dit woord is door het Nederlands geleend; het is ons huidige trecht, het derde Nederlandse woord in Romeinse bron. De waterigheid van Nederland blijkt wel uit het feit dat het eerste en derde Nederlandse woord de betekenis ‘doorwaardbare plaats’ hebben! Trecht is het oudste Latijnse leenwoord in het Nederlands. Het is het eerst genoemd in de plaats Utrecht en iets later in de plaatsnamen Maastricht en Tricht. Omdat zowel Utrecht als Maastricht oorspronkelijk Trajectum genoemd werden, kregen ze ter onderscheiding de toevoeging ut(e) ‘uit, stroomafwaarts gelegen’ (Uuttrecht) en Maas (Masetrieth). De volgende drie woorden zijn dus de oudst bekende Nederlandse woorden, en hun bekendheid danken ze aan de Romeinen.
|