| |
| |
| |
De Erfenis van Ter Braak en Du Perron
HET is doods geworden in de Nederlandse letterkunde, na de dood van Ter Braak en Du Perron. De geluiden zijn dof en het uitzicht eng als in een mistig landschap. Het veelvuldig gebruik van hun namen, na de bevrijding, verandert daaraan niets. Men behoeft zich slechts te realiseren, wat er in deze jaren mogelijk is gebleken aan wat zij halfzachtheid noemden, om zich het verlies met een verdriet zonder pathos bewust te worden.
Stuiveling heeft met het misbruik van de namen Ter Braak en Du Perron kortweg afgerekend: ‘Nu zij zich niet meer verweren kunnen, worden zij ingelijfd bij de schrijvende horde, die zij zelf veracht hebben tot hun laatste ademtocht. Ik heb over Ter Braaks leven beschouwingen gelezen, die slechts denkbaar zijn bij de gratie van zijn dood.’ Daarover behoeft men zich dus niet meer op te winden. Maar de jongeren, die bij hun dood geschrokken zijn, omdat zij voortaan op eigen benen moesten staan, zoals deze twee op eigen benen stonden, zijn daarmee niet van Ter Braak en Du Perron af. Wat is in eerste instantie hun betekenis voor ons?
Zij dachten persoonlijk. Ondanks, neen, door hun eruditie, wisten zij, dat het niet de feiten waren, die hen moesten verdedigen, maar dat zij hún feiten te verdedigen hadden. Dit persoonlijk denken was concreet en totaal. De mannen van wetenschap mogen er genoegen mee kunnen
| |
| |
nemen, dat in hun constructies vele opengelaten regels zijn. Ter Braak en Du Perron vroegen juist - en dat was bij alle ‘rationalisme’ hun dichterlijkheid - naar de betekenis van deze irriterend witte plekken in het systeem. Ook daar heeft de persoonlijkheid zijn woord te spreken, om de eenvoudige reden dat hij ook in de twijfel en de onzekerheid te leven heeft. Ook de negatieve resultaten van het onderzoek moeten verdisconteerd worden.
De filosofen mogen zo over de achtergrond van het leven nadenken, dat zij de achtergrond overhouden en intussen het leven verloren hebben, de persoonlijk schrijvende essayist staat steeds voor de vraag, wat hij met zijn filosofie tegenover dézen man en tegenover dit werk te zeggen heeft. Achter zijn werk staat niet het denken van een mens, maar deze mens zelf. Velen meenden zich van Ter Braak te kunnen afmaken, door hem als een epigoon van Nietzsche te brandmerken. Dat geeft een dubbel aangenaam gevoel. Deze bewering suggereert, dat men met het vaststellen van dit verband Ter Braak dóór heeft, terwijl bovendien de indruk wordt gewekt dat men ook al met Nietzsche heeft afgerekend. Men is met Nietzsche klaar en heeft derhalve van zijn epigoon helemaal niets meer te leren. Ter Braak zelf heeft deze lieden al te kijk gezet, door zwart op wit te verklaren, dat niemand in Nederland wist, hoe groot de invloed van Nietzsche op hem wel was, omdat niemand in Nederland Nietzsche helemaal gelezen heeft. Waarmee zeer bescheiden is vastgesteld, dat alleen hij met den Duitsen denker is klaar gekomen, omdat hij hem heeft gebruikt: concreet en persoonlijk doorgedacht. Marsman heeft dat begrepen, toen hij zei, dat Ter Braak een der zeer weinigen was,
| |
| |
die het in de schaduw van Nietzsche konden uithouden. Wij kunnen andermans gedachten alleen tot de onze máken. Maar dan zijn het ook de onze geworden, de wapenen, die wij van dien ander hebben gekregen en omgesmeed. Dat gold voor de verhouding Nietzsche-Ter Braak, dat geldt voor de verhouding Ter Braak-wij. Dat gezichtspunt is ook het beste voor de beoordeling van het boek van S. Tas: Een critische periode, waarin hij een taxatie geeft van Ter Braak en, vooral, van Du Perron.
Tas is er zich uitdrukkelijk van bewust, dat hij niet één van zijn beide meesters, of beide tegelijk, is. De toon, waarop hij deze distantie vaststelt, is die der vriendschap en deze toon maakt het boek door en door eerlijk en daarom waardevol. Wat Tas in dit essay doet is meer praten dan schrijven. Zonder den auteur te kennen, ziet men hem onder het lezen gesticuleren bij gezichtspunten, die hij in de vlucht grijpt en dikwijls zonder verdere behandeling ten beste geeft. Hij praat, maakt scherpzinnige opmerkingen en praat verder. Dit pratend, en dus persoonlijk denken heeft alle voordelen, waarover hierboven reeds gesproken werd. Maar het haarscherpe onderscheid tussen persoonlijk en familiair heeft hij niet altijd in het oog gehouden. Dikwijls neemt hij niet de moeite om zijn gedachten glasscherp en glashelder te slijpen en in dit opzicht is hij dan ook bij zijn beide meesters achter gebleven. Wanneer dit boek als een lezing zou worden uitgesproken, zou dit bezwaar minder wegen. Maar een boek is er om gelezen te worden en de schrijver, die praat, loopt het risico slecht te schrijven. De volgende volzin is het onweerlegbaar bewijs, dat dit gevaar niet geheel denkbeeldig is: ‘Een voorlichter moet zijn persoonlijke smaak
| |
| |
corroderen en ontkleuren door er de controversale elementen uit weg te raderen.’ Nog daargelaten, dat de beelden van dit afschuwelijke Nederlands vloeken als ketters - een dergelijke zin wijst erop, dat achter deze praatstijl toch ook nog de wil tot schrijven steekt. Maar dan mag men de eis stellen, dat er goed geschreven wordt; de beste referenties voor de goede schrijfstijl zijn nog altijd Ter Braak en Du Perron zelf.
Natuurlijk is dit niet alleen een kwestie van stijl. Iemand, die slordig dreigt te schrijven, dreigt slordig te denken. En dit gebrek vertoont Een critische periode hier en daar ook. Het is merkwaardig, dat dit niet zo zeer geldt, waar het Du Perron en Ter Braak betreft, maar de andere figuren die Tas nog ter sprake brengt. Waar hij bijvoorbeeld met een halsbrekende nonchalance Vestdijk op het matje roept, is hij eenvoudig oppervlakkig. Vestdijk houdt, volgens Tas, secundaire reacties voor grondoorzaken en kan verder hoofdzaken niet van bijzaken onderscheiden. Tas heeft namelijk ook gevoeld, dat er iets met Vestdijk ‘is’, maar zijn opmerkingen zijn even spontaan als oppervlakkig. Het is waar - Vestdijk lezend ontkomt men niet aan een lichte wrevel soms, die doet vragen: waar is achter deze imposante eruditie en verblindende scherpzinnigheid Vestdijk zelf? Waar krijgt men bij Vestdijk eens zonder omwegen te horen: zo denk ik erover? Deze schrijver, die zich door analyse en objectivering de dingen van het lijf houdt, weet echter hoofd- en bijzaken zo goed te scheiden, dat hij zorgvuldig zijn hoofdzaken buiten schot houdt, althans tot op dit ogenblik. Vestdijk zegt het niet, maar laat er naar zoeken. En een auteur, die zo royaal is met het geven van aanwijzingen aan de speurders
| |
| |
in de literatuur, is te zeer een figuur dan dat Tas hem - zelfs voorlopig - zo kan afhandelen. Ook de manier waarop hij André Malraux uitvetert, had óf iets flitsender óf iets degelijker kunnen zijn. Wanneer Malraux een poseur is behoort hij toch nog altijd tot die categorie van poseurs, die hun houding blijven bewaren, ook wanneer Magere Hein voorbij komt; en dan wordt pose een zeer betrekkelijk begrip.
Maar Een critische periode is niet aan Vestdijk en Malraux, maar aan Du Perron en Ter Braak gewijd. Tas heeft er een belangrijk boek van gemaakt, door verrassende analyses en nieuwe gezichtspunten. Vooral is het waardevol door de onmiskenbaar echte vriendschap, waaruit het geschreven werd. Voor niemand meer dan voor deze beide schrijvers, is de vriendschap in laatste instantie het beslissende criterium. Maar het is een vriendschap na de dood, die slechts terug kan zien. Wij, die nog leven, moeten verder, te beginnen bij het punt waar zij moesten eindigen. Ook dat is Tas zich scherp bewust. En hier faalt zijn boek volkomen, ook al kan men dit falen niet als een bezwaar tegen schrijver en boek aanmerken. De impasse, waaruit Tas tevergeefs tracht uit te breken, is de situatie van allen, die Du Perron en Ter Braak niet alleen voor hun boekenkast au sérieux namen en nemen. Deze twee zochten naar hun plaats in het mensenleven zonder te marchanderen. Zij schuwden geen verantwoordelijkheid, maar weigerden om slechts tegenover een maatschappij verantwoordelijk te zijn en eigen harde kern daarbij te verdonkeremanen. Zij hadden de ivoren toren der dichterlijke en intellectuele stompzinnigheid verlaten, omdat er weinig intelligentie nodig was voor het inzicht, dat mens en
| |
| |
maatschappij correlaten zijn. Zij zochten hun plaats in de maatschappij, maar zonder resultaat. Tas vindt hun échec eigenlijk het gevolg van kortzichtigheid. Zij deden wel de stap van de kunst naar den mens, zegt hij, maar niet van den mens naar de maatschappij, omdat ze in de politiek te veel smerigheid vonden. Maar, zo redeneert hij verder, de journalistiek, waaraan zij zich wel bezondigden, is toch ook vuil; en ook daar kan men zijn persoonlijke integriteit bewaren. Hij vergeet, dat de journalistiek een mens niet tot die fatale medeplichtigheid veroordeelt, die aan de politiek inhaerent is. En afkeer van smerigheid is een diepliggend en hardnekkig instinct...
De medeplichtigheid, met idealisten én met egoïsten en bruten, lost men niet pratend op. Evenmin het probleem van de breuk tussen intelligentsia en massa, die Ter Braak en Du Perron zo sterk beseften. Zij vergeten, zegt Tas, dat Dostojewski en Shakespeare nu toch ook populair zijn, al heeft het dan enige tijd geduurd. De massa komt wel, maar haar tempo is wat langzaam. Het is zeer de vraag of de populariteit van enkele schrijvers in luxe-edities, die iedere week zorgvuldig worden afgestoft, deze wanhopige kloof overbrugt. Marsmans roep om een klankbodem klinkt voor sommige oren te pijnlijk om met een paar officieel geautoriseerde buitenlandse schrijvers overstemd te worden.
Du Perron en Ter Braak zaten klem. En wij zitten klem. Men kan de hierboven aangeduide problematiek in vele wetenschappelijke formules onderbrengen. Misschien komt alles toch hierop neer dat intellect en massa een gemeenschappelijk ideaal nodig hebben, dat de een kan verdedigen en waarin de ander kan geloven. Tas heeft dat niet gevonden en niemand heeft het gevonden in West-Europa. Dat
| |
| |
is in laatste instantie de reden, waarom met dit sympathieke boek het laatste woord over Ter Braak en Du Perron met geen letter is gezegd. Dat kan pas, wanneer wij verder zijn dan zij. Voorlopig hebben wij alleen de erfenis van hun problematiek zonder hun capaciteiten.
|
|