| |
| |
| |
7 De rode rokken van de Dogon - West-Afrika
In het uitgestrekte domein van de menselijke geest, waartoe ook de symboliek van het geroofde vrouwengeheim behoort - evenzeer als het hindoeïsme, de muziek van Bach en de filosofie van Plato - hebben vele variaties op dit thema een eigen karakter en een aparte waarde voor degene die zich erin verdiept. Trots protest staat naast harmonische vitaliteit, norse heerszucht naast lachwekkende zelfoverschatting, hol traditionalisme naast diepzinnig symbolisme - om enkele van de mogelijkheden van menselijk leven te noemen die men hier ontmoet. De mogelijkheid die de Dogon hebben verwerkelijkt, verdient bijzondere aandacht.
De Dogon zijn een volk van Soedannegers in West-Afrika, dat voornamelijk leeft van landbouw. Men verbouwt geen knolgewassen, zoals de Keraki, maar voornamelijk gierst, en verder aardnoten, bonen, mais, etc. Deze gewassen zijn latere, in sommige gevallen zelfs recente import, en een belangrijk punt van overeenkomst met de Keraki mag dan ook niet onvermeld blijven: beide volken beoefenen een ploegloze landbouw. West-Afrika heeft, zoals andere delen van Afrika, een bewogen geschiedenis gehad, waarin de invloeden van verschillende hoog ontwikkelde beschavingen zo groot zijn geweest, dat ze nu nog merkbaar zijn. Zelfs bij een zgn. barbaars en primitief volkje als de Bambara mag men bijvoorbeeld niet vergeten dat er gedurende lange tijd in de hoofdstad een Koran-school heeft gestaan. Maar reeds vele eeuwen vóór de Islam hebben de oude beschavingen van de Middellandse Zee
| |
| |
tot in dit deel van Afrika hun invloed doen gelden. Het wekt dan ook geen verwondering dat men hier grote koninkrijken vindt, met sacrale koningen, ministers, leger en vloot, de tegenstelling tussen ‘kerk’ en staat, brons- en ijzertechniek, standen, en gespecialiseerde beroepen. De Dogon schijnen door al deze dingen echter maar uiterst weinig beroerd te zijn, behalve dan in geestelijk opzicht. Maar de invloeden van deze aard hebben zij op boeiende wijze geïntegreerd en een Dogon-stempel gegeven. Op hun uit de vlakte verrijzende bergplateaus hebben zij hun zelfstandigheid zeer lang weten te handhaven en daarbij eeuwen lang een geestelijke cultuur geheim weten te houden, die wellicht altijd hun geheim gebleven zou zijn als niet dit bijzondere volk in contact was gekomen met een bijzonder mens: de Franse etnoloog Marcel Griaule. Zijn publikaties over de levensbeschouwing en het wereldbeeld der Dogon hebben grote verbazing en dus kritiek gewekt. Het scheen ongelooflijk, dat 1) een volk in een deel van de wereld dat de blanken reeds eeuwen lang kenden, zo lang hun geheimen hadden weten te bewaren, 2) een zgn. primitief volk een filosofie en theologie kon ontwikkelen en bewaren, die - om met Griaule zelf te spreken - gemakkelijk naast die van het christendom kunnen staan. Intussen hebben de ontdekkingen van Griaule, die gebaseerd zijn op een zeer grote kennis van taal, cultuur en mensen, algemene erkenning gevonden. Dat hij zijn informaties van ingewijden, d.w.z. van een élite van connoisseurs heeft ontvangen, spreekt tenslotte even vanzelf als dat men zich voor de interpretatie van Kafka niet wendt tot een polderwerker. Ook de minder doorwrochte symboliek van een Melanesisch geheim mannengenootschap kan men slechts uit de mond van een ingewijde vernemen.
In den beginne waren - ook bij de Dogon - de vrouwen de baas. Zij waren het die ontdekten hoe men maskers moet vervaardigen, en zij waren het die de maskers tot het exclusief bezit der vrouwen maakten. De mannen kwamen in opstand tegen de vrouwen, roofden de maskers en bewaarden deze in de grot van de Awa, het geheime mannengenootschap. Dat is een van de versies van de mythe van het geroofde vrouwengeheim bij de Dogon. Het masker is - het is in alle
| |
| |
boeken over primitieve kunst al gezegd en herhaald - een realiteit. Door middel van het masker identificeert men zich met een meestal bovenmenselijke werkelijkheid, zodat men aan die werkelijkheid deel heeft en die werkelijkheid ís. Bij de Dogon moet de betekenis van het masker echter nader worden omschreven. Het is een wapen in de strijd tegen de dood, in ‘la lutte contre la pourriture des formes’, zoals Griaule het uitdrukt. De Dogon rebelleert niet tegen de dood in het algemeen, hij verzet zich tegen de dood die het lichaam tot ontbinding brengt. Dat de ziel voortbestaat spreekt voor hem vanzelf, maar daarmee is het laatste probleem van de mens niet opgelost. Niet de eeuwigheid van het leven - die spreekt vanzelf - maar de onsterfelijkheid van het individu staat voor de Dogon op het spel. Daarom dienen de maskers als nieuw toevluchtsoord, als nieuwe verschijningsvorm voor de persoonlijkheid, die uit het stervende lichaam is gevlucht. Het masker wordt niet uit altruïsme vervaardigd. Men vreest de doden die zonder nieuwe woonplaats rondzwerven, ongrijpbaar, gevaarlijk. Heeft men eenmaal voor de zonder lichaam ronddolende ziel een masker gemaakt, dan kan men bovendien deel krijgen aan de macht van de dood. De kunst ontstaat bij de Dogon met de dood, zegt Griaule, maar dat komt doordat de kunst zich richt naar het onzichtbare, onvergankelijke leven achter de dode vorm. Wij kunnen nog een stap verdergaan en herinneren aan de angstige jongen die zich met ‘het boze ding’ vereenzelvigt. Door middel van het masker identificeert men zich met het gevaar dat men in de dode vreest, en door dezelfde identificatie heeft men deel aan de macht die in het gevaar opgesloten ligt. Wanneer men door vereenzelviging de dode ís, heeft men de dóód overwonnen. En tegelijkertijd heeft men de dode recht gedaan, hem een nieuwe woonplaats en verschijningsvorm verschaft, en hem opgenomen in de half zichtbare, half
onzichtbare keten der generaties, die het voortbestaan van volk en cultuur garandeert. Zo kan men in het kort het ‘Leitmotiv’ der Dogon-cultuur omschrijven. En dit motief berust uiteindelijk weer op de roof van het vrouwengeheim, zodat men kan zeggen, dat, zo ergens deze mythe centrum en fundament van een cultuur is, dit bij de Dogon het geval is.
| |
| |
Dit volk kent in ieder geval drie varianten op het thema van het geroofde geheim. De eerste speelt zich af aan het begin der tijden, op de grens van eeuwigheid en tijd, waar alleen goddelijke machten de kosmos bewonen. De tweede vindt plaats in wat men de mythische prehistorie der Dogon zou kunnen noemen, bij een mythisch volk dat misschien te zien is als de oorspronkelijke bewoners van het land waar nu de Dogon wonen. De derde variant heeft betrekking op de mythische oertijd der Dogon zelf. Door alle drie mythen loopt één letterlijk rode draad. Reeds aan de aanvang aller tijden staat een raffia-rok van rode vezels in het centrum. God, Amma, schiep de aarde. Zij lag daar, uitgestrekt als een vrouw. Een mierennest was haar vagina, een termietenheuvel haar clitoris - een symboliek waaraan wij in onze tijd van psychoanalyse en experimentele poëzie ons niet zullen stoten. Toen Amma haar in begeerte wilde naderen, verhief zich de clitoris, toonde zijn mannelijkheid en versperde Amma de toegang. Deze hakte de clitoris af, met het gevolg dat tegen Gods eigen bedoelingen in als vrucht van zijn gemeenschap met Moeder Aarde niet een tweeling werd geboren, maar een eengeslachtelijke eenling. De naam van deze eerstgeborene was Jakhals. Amma verwekte daarna nog bij Moeder Aarde Nommo, een androgyne hemelgeest, die zich in de filosofie der Dogon als stoffelijke levenskracht in het water openbaart: ‘l'humidité est dans tout’. Nommo is de ideale tweeeenheid der bisexualiteit, maar hij is te laat gekomen, zoals zal blijken. Toen hij zijn zwijgende, geschonden moeder zag liggen, kreeg hij medelijden en bracht haar een raffia-rok. Deze diende niet alleen om haar door Amma geschonden geslachtelijkheid te verbergen, maar ook om de vochtige levenskracht, die onontbeerlijk is voor alle vruchtbaarheid, te kunnen beschermen. Jakhals zag de rok en werd door begeerte overmand. Hij trachtte de rok te grijpen en de worsteling tussen moeder en
zoon, die volgde, eindigde - zoals altijd, wordt er uitdrukkelijk aan toegevoegd - in de overwinning van de man. De worsteling eindigde echter ook in de eerste moeder-zoon-incest. Ten gevolge hiervan kreeg Moeder Aarde haar eerste menses, Haar raffia-rok werd tot in iedere vezel bloedrood. De vrouw, die al vanaf het begin
| |
| |
de oorsprong van alle kwaad was geweest, was nu voor Amma in het geheel niet meer acceptabel: hij wendde zich van Moeder Aarde af en besloot, zonder hulp van de vrouw mensen te scheppen. Nommo, die begrepen had dat Jakhals tot zijn boze en fatale daad was gekomen omdat hij ééngeslachtelijk was, zorgde er daarom voor dat de door Amma geschapen mensen zowel een mannelijke als een vrouwelijke ziel kregen. Bij de man zetelde de vrouwelijke ziel in de voorhuid, bij de vrouw zetelde de mannelijke ziel in de clitoris. Maar daar Nommo voorzag dat dit in de praktijk des levens moeilijkheden met zich mee zou brengen, besneed hij de man. Toen deze eerste man bij zijn vrouw een kind had verwekt, bleek bij de geboorte de clitoris buitengewoon pijnlijk en hinderlijk te zijn. Een onzichtbare hand verwijderde toen gelukkig dit orgaan.
Deze merkwaardige leer der menswording is een soort van combinatie van de scheppingsgeschiedenis uit Genesis, de cosmologie van Thales en de psychologie van Jung, met enerzijds een beeldend realisme dat de menselijke ziel zonder geslachtsorganen ondenkbaar en onbestaanbaar acht, en anderzijds een modern zelfbewustzijn dat weet heeft van de incongruentie tussen lichaam en ziel, speculatie en feitelijkheid. Als in iedere andere levensbeschouwing trachten de Dogon in deze mythe het antwoord te vinden op de vraag naar de oorsprong van het kwaad. En wanneer de mens, gewoon of filosofisch, vraagt naar de oorsprong van het kwaad, dan vraagt hij naar de oorzaak van het leed en van de dood. Voor de Dogon ligt het antwoord in de verhouding tussen de sexen. Om precies te zijn: de vrouw krijgt de schuld, evenals in Genesis. Op zichzelf kan men de mythe ook anders interpreteren, en zeggen dat God Amma in zijn jaloezie maar niet zo onbehouwen had moeten zijn om met één houw Moeder Aarde te verminken. Niet aldus de Dogon. Voor hen is de vrouw origo mali, omdat Moeder Aarde obstructie pleegde toen Amma de weg versperd vond. Ons van ieder oordeel in deze kwestie onthoudend, kunnen we in ieder geval vaststellen dat in den Dogon-beginne Moeder Aarde beide had en God Amma slechts één. Daarmee is tevens vastgesteld dat het euvel der eengeslachtelijkheid niet bij de eerstgeboren zoon
| |
| |
Jakhals, maar bij God zelf zijn oorsprong vindt. Psychologisch kan deze theologie dan ook alleen betekenen dat Amma jaloers is op de vrouw, die alles heeft en compleet is, en dat hij uit jaloezie wraak neemt. De oude Ogotemmêli, die Griaule deze mythe vertelde, zegt van het feit dat de eerste poging tot cohabitatie mislukt: ‘De clitoris is de gelijke van het vreemde (! d.w.z. mannelijke) genitale, de vereniging zal niet plaatsvinden.’ En nadat de in zichzelf complete Moeder Aarde, die zowel penis als vagina had, door de ruwe hand van Amma van de eerste is beroofd, gaat het van kwaad tot erger met de schepping. Amma was machtig genoeg om Moeder Aarde te scheppen, maar ten gevolge van de opstandige clitoris en zijn gefrustreerde woede is hij niet meer in staat een tweeling te verwekken, zoals in zijn bedoeling lag. De eengeslachtelijke Jakhals, symbool van mannelijke onvolledigheid, krijgt weliswaar een bisexuele broer, maar daarmee is het kwaad der eengeslachtelijkheid niet de wereld uit. Wat de bisexuele Nommo aan zijn moeder goedmaakt, wordt weer en nog grondiger bedorven door Jakhals. In de mythe blijven eengeslachtelijkheid en tweegeslachtelijkheid elkaar afwisselen als werkelijkheid en ideaal, nadat de alomvattende Oermoeder van het geheim der bisexualiteit is beroofd.
Voor de Dogon is ook bij de incest tussen moeder en zoon de vrouw weer de schuldige. ‘De zonde met Jakhals heeft de aarde bezoedeld en dat heeft de wereld ontwricht’, zeggen zij. Jakhals treft kennelijk geen schuld. Uiteindelijk komt het hierop neer, dat de vrouw haar bisexualiteit niet gegund wordt en dat alleen mannelijke bisexualiteit als ideaal geldt. Amma kan de compleetheid van Moeder Aarde niet verdragen. De eengeslachtelijke Jakhals kan niet verdragen dat zijn bisexuele broer zo veel mogelijk goedmaakt wat aan hun moeder werd misdreven. Vindt men bij Amma echter alleen frustratie en gevoelens van inferioriteit en wraak, bij Jakhals manifesteert zich het verlangen naar completering der mannelijke eenzijdigheid. De rok, die afkomstig is van de bisexuele Nommo, wil hij zich toeëigenen. Dat dit verlangen tot incest leidt, is onvermijdelijk. Identificatie met de moeder is ook vereniging met de moeder. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat de Dogon iedere geslachtsgemeenschap van man en vrouw
| |
| |
zien als een herhaling van de worsteling tussen Jakhals en diens moeder, waarbij de schuld en de onreinheid der incest op rekening der vrouw komen, terwijl de man zich alleen maar revancheert. Als zoon van Jakhals immers steelt in de Dogon-godsdienst iedere man de rok van raffia-vezels. Deze rok is het vruchtbaarheidsgeheim, zoals nog uitvoerig zal blijken. Door deze rok te stelen kan Jakhals en iedere nakomeling van Jakhals worden tot Nommo. De gehele symboliek der mythe wordt doorzichtig, wanneer men eenmaal onderkent dat Jakhals de alledaagse werkelijkheid van de Dogon-mannen is en dat de bisexuele Nommo hun ideaal is, dat zij - zoals nog ter sprake komt - in hun geheime mannengenootschap ritueel verwerkelijken. De vrouw blijft telkens dezelfde: Moeder Aarde. De mannen wisselen, waarbij men in aanmerking moet nemen dat hun mythische volgorde ook de psychologische is. Amma is God de schepper en als zodanig het prototype van de Dogon-man, die - zoals de mannen in de andere culturen, die reeds ter sprake kwamen - zich bedreigd voelt door de compleetheid der vrouw, waardoor zijn mannelijkheid overbodig wordt: de clitoris is de gelijke van zijn penis, zoals uitdrukkelijk wordt gezegd. Hij hakt die clitoris af en verschaft zich met geweld toegang, maar op hetzelfde ogenblik heeft hij de wereld onderhevig gemaakt aan de spanning tussen twee eengeslachtelijke sexen, en het resultaat kan niet uitblijven in de vorm van een eengeslachtelijke zoon, de werkelijkheid van de Dogon-man. Na de realiteit schept/verwekt de Scheppergod het ideaal Nommo, zoals het ideaal altijd komt na de werkelijkheid, omdat het uit het gemis der realiteit ontstaat. Jakhals is tenslotte de man die zijn eengeslachtelijkheid compenseert door de diefstal van de vezelrok: de eerste roof van het vrouwengeheim. Door deze diefstal kan Jakhals worden als Nommo, de androgyne mens, nee, de androgyne man. Dat Nommo de rok eerst aan Moeder Aarde geeft, is hiermee niet in strijd. Deze sublieme
hemelgeest staat als ideaal boven de strijd der partijen, en wat hij aan zijn moeder geeft is geen mannelijkheid, maar het symbool van haar vrouwelijke vruchtbaarheid. Wanneer men eenmaal het ideaal der mánnelijke tweegeslachtelijkheid heeft bereikt, kan men du haut de son grandeur de vrouw haar
| |
| |
vrouwelijkheid gunnen. En de Dogon zijn theologen genoeg om althans vanuit het ideaal te kunnen denken; wat iets anders is dan naar het ideaal toe te leven. Drie mannen dus tegenover één vrouw, die van alles de schuld krijgt, eerst van haar compleetheid, die de man haar niet gunt, dan van de verkrachting en de roof, door de man gepleegd. De werkelijke man in zijn eengeslachtelijk gemis kan het ideaal der bisexuele mannelijkheid slechts bereiken wanneer hij al het minder ideale in zijn bestaan - het eengeslachtelijke, de incenstueuze verlangens - op de vrouw projecteert. Daarom gaan de mannen vrijuit en daarom zijn zij solidair. Nommo, de sublieme, autarkische geest, is wel een liefhebbende zoon, maar zijn liefde gaat niet zo ver dat hij zijn moeder in haar oorspronkelijke tweegeslachtelijkheid herstelt. Integendeel, hij begrijpt waarom Jakhals incest pleegt, en tracht herhaling te voorkomen wanneer de mensen geschapen worden. Het schijnt bij die schepping alles eerlijk verdeeld: mannen én vrouwen tweegeslachtelijk, en mannen én vrouwen om praktische redenen resp. van het ander-geslachtelijke lichaamsdeel beroofd. Wat er zich echter in deze mythe in de godenwereld heeft afgespeeld, lijkt bepaalt niet op een eerlijke verdeling. In de volgende mythen, die de verdere lotgevallen van de mens tot onderwerp hebben, zal blijken dat het ook tussen mannen en vrouwen niet tot een eerlijke verdeling komt.
Theologie is altijd en overal een hachelijke bezigheid. De theoloog móét een systeem maken. Maar enerzijds kan hij zich niet uitleven in een logisch sluitende constructie - zoals de filosoof - omdat zijn systeem moet worden opgebouwd uit symbolisch materiaal. Anderzijds kan hij de eigen ‘logica’ der symbolen niet volledig eerbiedigen, omdat deze te concreet en te exuberant zijn voor het abstracte en strakke systeem dat hij nodig heeft. Overal en altijd zoeken de theologen naar een wankel compromis tussen systeem en mythologeem, proberen zij zonder succes de ‘Wirklichkeit der Seele’ te verbinden met de gepostuleerde werkelijkheid van het begrip. In onze eigen cultuur zijn de theologen al tweeduizend jaar bezig met zoeken naar de abstracte g.g.d. van hun mythologemen, om maar niet te spreken van de brug die
| |
| |
zij trachten te construeren tussen mythe en wetenschap. Zij zijn nog nooit geslaagd. Ieder theologisch systeem wringt, omdat het op twee gedachten hinkt. Dat is ook het geval met de theologiserende mythe van de Dogon, die in de vorige alinea's vermeld werd. De nu volgende verhalen spelen zich echter af in de zuiver mythische sfeer, waarin alleen de expressionistische dynamiek van het symbool geldigheid heeft. In deze mythen wordt niet het compromis van het systeem gezocht, maar de uitdrukking van wat de mens beweegt. Theologen hebben steeds de neiging een gedeelte van die menselijke werkelijkheid onder de tafel te laten vallen en op te offeren aan hun systeem. Bij de Dogon is het niet anders, ondanks alle diepzinnigheid. Maar in hun onverbloemd expressionistische mythen vinden wij de menselijke realiteit, die zij in hun theologie hebben weggemoffeld. Bij hun theologie vraagt men zich af waarom Nommo de rok van kleurloze vezels niet ter completering aan de eengeslachtelijke Jakhals heeft gegeven, die dit vrouwelijk vruchtbaarheidssymbool zo nodig had; waarom hij die rok gegeven heeft aan Moeder Aarde, zodat Jakhals dit complement moest roven en door de roof van de kleurloze rok een rode rok maakte. Goden dienen toch te weten wat zij doen! Waarom moest Jakhals incest plegen en bloed doen vloeien? Echte mythen geven het antwoord.
In de oertijd leefden in Dogon-land de Andumbulu. Een vrouw van dat volk vindt op een dag de rode rok van Moeder Aarde (die - o, theologische systematiek! - dus niet in het bezit van Jakhals is, maar nog altijd vrouwelijk eigendom is). Zij trekt de rok aan. Als haar man haar zo ziet wordt hij dodelijk bevreesd. Daar het kledingstuk blijkbaar gevaarlijk voor mannen is, verbergt zij het in haar graanschuur. Een buurman vertelt dan aan haar echtgenoot dat het geheimzinnige ding in de graanschuur van zijn vrouw een masker is. De echtgenoot gaat de graanschuur binnen, zoekt en vindt en steelt de rode rok en trekt die aan. Maar nu jaagt hij op zijn beurt zijn echtgenote de schrik op het lijf. Deze vlucht, maar haar man achtervolgt haar, totdat zij een heenkomen zoekt in het menstruatie-verblijf van het dorp. Hoeveel macht de man ook gekregen moge hebben, voor deze grens moet hij halt- | |
| |
houden. Het verband tussen de rode rok en de vrouwelijke vruchtbaarheid, dat in de eerste mythe al onmiskenbaar was, wordt hier uitgebreid tot het graan. Daarop wijst het feit dat de rok nogal geheimzinnig verborgen wordt in de graanschuur van de vrouw. Verder is bijzonder merkwaardig de gelijkstelling van rok en masker. Ook het masker was eens eigendom der vrouwen, dat de mannen slechts door diefstal in bezit hebben weten te krijgen. Nu is het masker een machtig geheim van het mannengenootschap in zijn strijd tegen de dood. Het masker is het wapen van de vereenzelviging, en wanneer nu de rode rok een masker wordt genoemd, is er alle reden te veronderstellen dat ook de rok deze functie heeft. Door middel van de rok, die oorspronkelijk bezit van de vrouw is, kan de man zich dus met de vrouw identificeren. Hij trekt de rode rok dan ook aan. En ook hier zien we weer - zoals bij Selk'nam, Wulamba en Keraki - dat de man de vrouw verschrikt en op een afstand houdt met behulp van wat in feite het eigendom van de vrouw is. Niet vergeten mag worden dat de rok rood is, dat iedere
vezel geverfd is door het menstruatiebloed van de eerste vrouw, Moeder Aarde. De bedoeling van de identificatie wordt dan geheel duidelijk. De man is bezeten van angst voor de vrouw in haar bloedrode vruchtbaarheidsaspect, en in zijn angst vindt hij geen ander verdedigingsmiddel dan de identificatie met haar. Hij rooft haar rok, d.w.z. haar geheim, en het bloed is voor hem het teken van zijn agressieve overwinning; want was het niet zijn prototype, Jakhals, die het bloed deed vloeien? Maar zo ergens, dan wordt hier duidelijk, dat ook het diepste en schoonste symbool - en te oordelen naar kleurenfilms en kleurenfoto's zijn deze raffia-rokken werkelijk bijzonder mooi - slechts de afgeleide werkelijkheid van de wensdroom is, en bij de confrontatie met de banale, maar werkelijke werkelijkheid geen stand houdt. Als de man de rode rok heeft aangetrokken en zich dusdoende het machtige geheim heeft toegeëigend, slaat de vrouw op de vlucht. De man is heer en meester en achtervolgt haar. Maar wanneer hij met zijn prachtige menstruatie-symbool komt bij het verblijf waar de vrouwen van het dorp werkelijk menstrueren, blijft hij staan. Het symbool verbleekt voor de werkelijkheid.
| |
| |
(‘Hebben wij niet altijd nog onze uteri?’, vroegen de Djanggawul-zusters laconiek.) De vraag waarom in de theologie Jakhals niet de kleurloze rok krijgt, die hem zonder bloed en zonder conflict tot een harmonisch androgyn hemelwezen gemaakt zou hebben, kan nu worden beantwoord. In de theologie kan men abstract beginnen met een kleurloze rok, in het leven moet men beginnen met de werkelijkheid van een rode rok. Uit angst daarvoor vereenzelvigt de man zich met de vrouw, en het identificatiemiddel bij uitstek, het masker, is dan ook de veelbetekenende schakel tussen de angst voor en het aantrekken van de rok. Achteraf kunnen de mannen hun ijdelheid dan strelen en zichzelf wijsmaken dat zij in hun agressieve superioriteit het bloed voor het eerst deden vloeien, maar al het water van de zee kan de rode raffia-rok en de mannelijke angst ervoor niet ontkleuren.
De derde Dogon-mythe van de roof van het vrouwengeheim speelt zich af in het leven der Dogon zelf, en wie verwacht dat nu alles aan het licht zal komen wat door de theologie opzij werd geschoven, komt niet bedrogen uit. Twee Dogon-vrouwen waren bezig in het bos, toen zij het geluid van trommels en zoemhouten hoorden. Zij slopen naderbij en ontdekten de Andumbulu, die feest vierden. Terwijl één Andumbulu een reusachtig masker van een gestorven grijsaard droeg, dansten de overigen, gekleed in rode rokken. De twee Dogon-vrouwen zagen kans een en ander te bemachtigen en keerden naar huis terug, gekleed in de rode rokken. Toen men hen zag, sloeg het hele dorp op de vlucht. De vrouwen verborgen de rokken toen maar in een graanschuur, maar een man stal ze uit de schuur en voelde zich met zijn nieuwe bezit zo oppermachtig dat hij zijn vrouw een pak slaag gaf. Deze vluchtte naar het menstruatie-verblijf. De andere mannen begrepen wel dat die rode rokken van raffia-vezels bijzonder nuttige machtsmiddelen waren en daarom legden zij beslag op deze kledingstukken, die tot exclusief bezit der mannen werden gemaakt. Hadden zij dit niet gedaan - zo zegt de mythe uitdrukkelijk - dan zouden de mannen de slaven der vrouwen geworden zijn. Toch wisten de mannen niet welk paard van Troje zij hadden binnengehaald; zij zouden het echter spoedig genoeg aan de weet komen. Men kende namelijk in die
| |
| |
tijd de dood nog niet. Wanneer men stierf, kroop men in een mierennest - Moeder Aarde's genitale! - om daar een aantal goddelijke transformaties door te maken, die eindigden met onsterfelijkheid. Nu hadden de mannen die de rode rokken - met de bijbehorende riten en parafernalia - van de vrouwen hadden gestolen, deze daad verborgen gehouden voor de oudste man van het dorp; een ernstige nalatigheid in de Dogon-samenleving, waar de oudere mannen een gezagspositie bekleden. Tot overmaat van ramp stierf de grijsaard korte tijd later en hij schoof - in een van zijn transformaties - juist als slang over een pad, toen langs datzelfde pad de in rode rokken geklede mannen dansend naderbij kwamen. Het enige dat iemand die bezig was in een onsterfelijk wezen te veranderen, nóóit mocht doen, was in contact komen met de aardse werkelijkheid. Ook het spreken in de taal der stervelingen was streng verboden. Toen de grijsaard-slang echter de dansers en hun rode rokken zag, en begreep dat die jonge mannen iets hadden gedaan zonder hem daarvan op de hoogte te stellen, barstte hij in woede uit. Onder het uiten van dreigementen en verwensingen stierf hij, daar hij de taal der stervelingen had gebruikt. De dood was op aarde gekomen. De dansers in de rode rokken voelden zich diep schuldig, en om de grijsaard te verzoenen en hun schuld te delgen, stelden zij het Sigui-ritueel, de grote maskerceremoniën van het geheime mannengenootschap, in. Met dit ritueel verzoent men periodiek de schuld die men op zich geladen heeft door de overtreding tegen de (voor)vaderlijke autoriteit, terwijl men het masker van de oude heer, het zgn. Grote Masker, dan vernieuwt. Direct na de dood van de grijsaard vierde men dus de eerste Sigui. Men baarde de grijsaard-slang op in een grot en bedekte hem met een lijkwade van rode raffia-rokken. In de rode vezels van die rok school de dood. Dat bleek spoedig. In het dorp was namelijk een zwangere vrouw, die zo onvoorzichtig was
zich te kleden in een rode raffia-rok. Toen zij haar kind ter wereld gebracht had bleek dit rood te zijn als de raffia-rok, en gevlekt als de slang waarin de oude heer zich had getransformeerd toen hij van woede stierf. De zuigeling was dan ook ernstig ziek en men vreesde voor zijn leven. Om hem van de smet des doods te genezen, werd het
| |
| |
kind als eerste initiandus ingewijd in de geheimen van de Awa. Door het Sigui-ritueel werd hij ont-kleurd, ont-rood. Zo is de dood op aarde gekomen en zo hebben de Dogon in hun geheime cultus een wapen gesmeed in de strijd tegen de dood.
Een volledige analyse van de mythe zou te veel plaatsruimte vragen, maar de grondstructuur ervan wordt doorzichtig als men dit derde verhaal van het geroofde vrouwengeheim vergelijkt met het tweede. In verschillende opzichten is de laatste mythe een doublure, met dezelfde symbolen en dezelfde betekenis als het verhaal dat zich bij de Andumbulu afspeelt. Er is echter één cardinaal verschil: in de derde mythe verschijnt de oude heer op het toneel. De term oude heer wordt opzettelijk gebruikt, omdat daarmee het psychologische verschil kan worden aangegeven tussen de eerste twee mythen, waarin alleen moeder de vrouw een dominante positie heeft, en de derde mythe, waarin niet alleen de vrouw, maar ook de autoritaire (voor)vader het lot van de ‘rovers’ en de aard van het gestolen geheim bepaalt. Technisch uitgedrukt: was er in de tot nu toe behandelde mythen - ook die der andere volken - slechts sprake van de verhouding tussen man en vrouw, zo men wil van zoon en moeder, hier manifesteert zich het Oedipus-complex, waarin de jonge man te maken krijgt met moeder én met vader. En wanneer de vader op het toneel verschijnt, wordt de loop der dingen bepaald door gezag en verbod, schuld en boete, zonde en straf. Bij vele volken, zoals bij de totnutoe behandelde, zijn vaders en zonen solidair verbonden in het verzet tegen moeder de vrouw. Bij andere volken, waaronder de Dogon, is er een breuk gekomen tussen vader en zoon.
Wanneer er alleen de vrouw is met wie men in het reine moet komen of die men moet overwinnen, betekent de gemeenschap met haar zowel angst als genot. Hoe de balans binnen deze ambivalentie ook moge zijn, er is altijd de mogelijkheid van vereniging in lust, zelfs voor de streng patriarchale Selk'nam. Deze uiteindelijke, zalige eenheid met moeder natuur wordt echter tot een verloren paradijs door het optreden van de vader. Hij maakt de roof en de incest tot zonde. Niet alleen de vrouw, die zichzelf genoeg is, blokkeert
| |
| |
de toegang, deze wordt bovendien bewaakt door de oude heer, wiens verbod en straf iedere poging de vrouw te bereiken tot zonde maakt. In de tegenstelling tussen vader en zoon is dan iedere man in zichzelf gespleten. Wanneer de Dogon niet de oude heer op hun weg hadden ontmoet, zou de roof van het vrouwengeheim een ‘normaal’ verloop hebben gehad, zoals we dat tot dusver leerden kennen. Nu zijn zij schuldig aan zijn dood, omdat zij zijn gebod hebben overtreden en bij hun roof van het geheim van moeder de vrouw hem en zijn gebod hebben omzeild. Zij wisten dat de vrouw bezit van de vader was, maar zij hebben gehandeld alsof zij tot hun beschikking stond en de vader genegeerd. In hun begeerte naar de vrouwen haar geheim hebben zij de vader weggewenst en... ziedaar, hij was weg en dood. Daarom moeten zij hun onherstelbare daad steeds weer opnieuw boeten, zonder ooit hun schuld geheel te kunnen delgen. De breuk in het bestaan, die het gevolg is van de aanwezigheid van de vader, is onherstelbaar. Het hele bestaan is in het vervolg onherroepelijk doortrokken van dood, schuld en boete. De Dogon weten zelf heel goed dat al hun pogingen bij voorbaat tot mislukking zijn gedoemd, en van hun rituelen zeggen zij: ‘Het is alles moeite voor niets.’ De vader, die zij hadden willen wegdenken en voorgoed elimineren, wordt in zijn masker telkens weer in reusachtige proporties vernieuwd, zodat zijn zware schaduw over het Dogon-leven blijft hangen. Bij de moeder zou er het geheim van dood én wedergeboorte zijn geweest, bij de vader is er alleen het geheim van de dood, waartegen alle strijd vergeefs is. En zozeer vreest de zoon de vader, dat hij hem zelfs niet de schuld durft geven. De schuld van alles heeft de vrouw. Op haar neemt de zoon wraak.
Deze mythe is in haar symboliek geheel in overeenstemming met de feiten van het dagelijkse leven. In het Dogon-leven bestaan er hevige spanningen tussen de oude en de jonge mannen. De oude heren willen hun gezag onbeperkt laten gelden, en de jongeren komen daartegen vanzelfsprekend in opstand. Maar de zoon van nu is de vader van straks, in iedere zoon steekt een vader, en in iedere vader schuilt een zoon. Het is daarom het beste, compensatie te zoeken in de heerschappij over de vrouw. De oude Ogotemmêli laat er dan
| |
| |
ook geen twijfel aan bestaan welke de houding van een vrouw moet zijn, wanneer de man haar in bezit neemt: liggend op haar rug, met de armen languit zijwaarts gestrekt en met de benen gespreid, zodat de man vrije toegang heeft. De vrouw is de verslagene. Zij moet niet alleen de straf dragen voor haar eigen tweegeslachtelijke superioriteit, die de man irriteert en frustreert, zij moet bovendien de last dragen van het vaderlijk verbod, dat haar tot een dubbel gevaar heeft gemaakt. De patriarchale Dogon, die op de vrouw enigszins geringschattend neerzien, zijn dan ook zo bang voor haar, dat zij het in hun gedrag manifesteren. Bij de geslachtsgemeenschap moet de vrouw de reeds beschreven houding van overwonnen vijand aannemen. Zij moet het niet wagen de man met haar armen of benen te omklemmen, want hij zou dan gevangen zijn in de dodelijke greep van de boze moeder. Bij de menstruatie schuwen de mannen haar als de dood. Buiten de gewone samenleving moet zij dan vertoeven, in het menstruatie-verblijf. In bijna alle culturen vreest men de vrouw tijdens haar menses. Bij de Dogon is die angst bijzonder groot. Want de vrouw is het grootste taboe van Nommo: ‘Il désire du sang faste et non ce flux mauvais, il fuit à l'approche de la femme.’ Deze overhaaste vlucht van de subliem vergeestelijkte androgyn is veelzeggend. Wij worden herinnerd aan de vlucht van de mannen voor de rode rok én aan de barrière tussen symbool en werkelijkheid, waardoor het voor de man ondanks het bezit van de rode rok onmogelijk was de vrouw tot in het menstruatie-verblijf te achtervolgen. Ook de ideale werkelijkheid der Dogon-mannen, Nommo de tweegeslachtelijke, vlucht voor een gewone vrouw, die gewoon menstrueert. Een god vlucht voor een vrouw, omdat de vrouw reëel is en de god een slecht geweten heeft. Iedere Dogon-man ís Jakhals en wil Nommo worden, maar zelfs als hij Nommo zou kunnen worden, zou hij met zijn goddelijk ideaal
op de vlucht slaan voor de werkelijkheid. Bisexualiteit mag alleen het prerogatief der mannen zijn, maar dezen willen niet herinnerd worden aan de wijze waarop zij dit kostbare goed slechts symbolisch hebben gestolen, noch aan de angst, de frustratie en de schuld die zij tegenover moeder én vader moeten boeten. De vrouw is de oorsprong van alle
| |
| |
kwaad, omdat zij een geheim bezit, dat de mannen slechts identificerend en symbolisch kunnen stelen. Zij is ook de oorsprong van de dood, omdat het vaderlijk verbod de man tot moordenaar heeft gemaakt. In deze cultuur is de rok van rode vezels een rood signaal, teken van dubbel gevaar.
Naast de mythen zijn er de riten, die voor aller ogen het levensraadsel zichtbaar maken. Voordat het Sigui-ritueel begint, worden van huis tot huis de sieraden der vrouwen ingezameld. Het gaat hier niet om een collecte, zoals wij onmiddellijk denken, maar met deze inzameling willen de mannen voorkomen dat de vrouwen tijdens de Sigui-feesten hun sieraden zouden dragen, zodat aller ogen op de vrouwen en niet op de gemaskerde mannen gericht zouden zijn. En om dit beeld van spanning tussen de sexen te completeren, kan nog vermeld worden dat menige vrouw vóór deze inzameling haar sieraden al vast aan haar broer overhandigt, omdat zij deze meer vertrouwt dan haar eigen echtgenoot. Reeds voor de Sigui een aanvang neemt, worden de vrouwen dus beroofd. Na de inzameling klinkt het bevel tot de mannen: ‘Gij allen, trekt Uw kleren van droge vezels aan.’ Daarmee is het plechtige feest begonnen, en ook dit begin is een roof van het vrouwengeheim, want de kleren van droge vezels zijn de rode raffia-rokken. Om niets, maar dan ook niets aan de fantasie van psycho-analytici over te laten, hebben de Dogon de dag waarop zij vóór het feest de vezelrokken rood verven, genoemd anam punya = menstruatie der mannen. Wanneer dus bij het begin de mannen de rode rokken aantrekken, identificeren zij zich met menstruerende vrouwen, zoals Australische volken dat doen door middel van de subincisie. Verder dragen de mannen tijdens de Sigui een combinatie van mannenen vrouwenkleren, zodat alleen een blinde hun vurig verlangen naar tweegeslachtelijkheid niét kan onderkennen. Dat dit uit gevoelens van inferioriteit voortkomt, wordt gedemonstreerd in de figuur der yasigine, een vrouw die men ook in andere geheime mannengenootschappen aantreft en die men de symbolische meesteresse der maskerade zou kunnen noemen. Zij wordt de representante genoemd van de vrouw die in de oertijd de rode rokken en de maskers
ontdekte en die toen door de mannen van haar geheim werd beroofd.
| |
| |
De merkwaardig dubbelzinnige positie van deze vrouw van de Sigui is boeiend en onthullend, wat nog wel het duidelijkst blijkt bij de begrafenis van een yasigine. Haar lijk wordt dan opgebaard, gekleed in een rode rok en met armversieringen van rode vezels. 's Nachts weerklinkt het geluid van het zoemhout, ook hier het exclusief bezit en geheim van de mannen. Deze zingen dan een lied waarin vol trots wordt gezegd dat de mannen de beste en de sterkste vrouw van haar sieraden hebben beroofd. In de lijkrede die gehouden wordt, wordt echter een boeiende vraag gesteld en een nog boeiender antwoord gegeven, waardoor de trots van het overwinningslied een holle klank krijgt: ‘Is het een vrouw? Is het een man? Wij weten het niet.’ Een wijze toepassing van het principe in dubiis abstine! Immers, de Vrouw van de Sigui is de representante van de van hun geheim beroofde vrouwen, en als zodanig is zij ongevaarlijk gemaakt en toch gevaarlijk gebleven, want men kan in de symboliek van mythe en rite weliswaar een nieuwe werkelijkheid scheppen - zoals onze dichters in hun poëzie -, deze werkelijkheid blijft uiterst kwetsbaar: ondanks de rode rokken der mannen zijn de vrouwen tot op de huidige dag blijven menstrueren. Daarom weten de Dogon niet goed of die vrouw een man is, wat zij hopen, of een vrouw, wat zij niet ten onrechte vrezen.
In de figuur van de Vrouw van de Sigui erkent men enerzijds de oorspronkelijke superioriteit van de vrouw, terwijl men anderzijds haar gebruikt ter demonstratie van de overwinning der mannen. Maar met alle symboliek en de daaraan inherente ambivalentie haalt men niettemin een reële vrouw in het geheime mannengenootschap, d.w.z. een reëel gevaar, wanneer tenminste de gehele maskerade niet een leeg spelletje is geworden. Dat blijkt inderdaad niet het geval te zijn, zoals onder meer blijkt uit de inwijdingsriten van een yasigine, die er duidelijk op gericht zijn deze vrouw te neutraliseren. Dikwijls zijn het vrouwen die in een psychische crisistoestand symptomen van ‘Penisneid’ vertonen, welke men tot Vrouw van de Sigui maakt. Dat betekent dus dat de voor de man gevaarlijkste - want bisexuele tendenties vertonende - vrouwen in die positie geneutraliseerd moeten worden. Eerst wordt de mythe van de roof van het vrouwengeheim gere- | |
| |
citeerd, waarbij zwaar de nadruk wordt gelegd op de rampspoed die het gevolg is geweest van de rode rokken die de vrouwen droegen. Men probeert de vrouw dus aan het verstand te brengen, dat zij maar beter niet een vrouw kan zijn en haar vrouwelijkheid beter aan de mannen kan overlaten! Dit lijkt verdacht veel op de werkwijze van de kinderheld Bolke de Beer, die bang was dat de pot honing van zijn vriend Haas bedorven was, en uit pure bezorgdheid voor het welzijn van zijn vriend al proevend en keurend de honing verorberde. Eigenlijk is vrouwelijkheid de vrouw niet toevertrouwd, want vrouwelijkheid is gevaarlijk en dus kunnen de mannen haar beter onder hun hoede nemen. Op magische wijze wordt dan ook de boze macht der rode vezels aan het lichaam van de vrouw onttrokken en gedeponeerd in... een mierennest, de vagina van Moeder Aarde. Daarvandaan is het kwaad gekomen, daarheen moet het terug. Op deze wijze wordt de yasigine van de boze macht der rode rok bevrijd,
d.w.z. van het geheim der rode rok beroofd, zodat zij als representante van de beroofde en overwonnen vrouw bij de feesten van het geheime mannengenootschap kan optreden. Maar voor alle zekerheid wijdt men haar niet in de geheimtaal van de Awa in, en is de toegang tot het heiligdom der maskers haar ontzegd.
De confrontatie van geest met materie, van symboliek met vlees en bloed is en blijft een hachelijke zaak, niet alleen waar het de vrouwelijkheid der yasigine betreft. Men strijdt tegen de vrouwen rooft haar geheim - het is moeite voor niets. Men strijdt tegen de vader - het is moeite voor niets. Men strijd tegen de dood - ‘alles moeite voor niets’. Wanneer de man innerlijk gespleten raakt door de tegenstelling tussen vader en zoon, krijgt hij een zelfbewustzijn dat zich geen illusies maakt. Dat betekent echter allerminst dat hij zijn religie overboord gooit. Want deze religie is niet een illusie zonder meer, maar de zelf-expressie van de Dogon-man, die zichzelf mét zijn menselijk tekort verwerkelijkt. Zijn religie is de uitdrukking van zijn eigen werkelijkheid, en die moet men niet geloven, maar aanvaarden en realiseren. Zo heeft hij de mythe van het geroofde geheim in het centrum geplaatst van leven en dood. Jakhals roofde de rok, om zijn eigen, be- | |
| |
perkte eengeslachtelijkheid te completeren. De Dogon doet hetzelfde, en hij weet dat het uiteindelijke complement van de menselijke existentie de onsterfelijkheid is. De greep naar de rode rok is de greep naar de onsterfelijkheid. Pas toen het contact met de blanke beschaving zijn cultuur en dus zijn eigen wezen veranderde, is de Dogon zijn religie langzamerhand meer folkloristisch gaan bezien. Over niet al te lange tijd zal hij zijn eigen levensbeschouwing hebben ingeruild tegen die van de blanke man, die ook als een bezetene de illusie der onsterfelijkheid tracht te verwerkelijken in zijn technische grootheidswaan - maar zonder het te weten. Ook de Dogon joeg een illusie na, maar hij wist wat hij deed. Hij leed ook aan het zelfbedrog dat het genus humanum kenmerkt, maar hij wist ook welke de namen waren van de allereerste en allereenvoudigste dingen: leven en dood, penis en vagina, vader en moeder en kind. Hij zal bemerken dat de blanke man die dingen niet
meer durft noemen, uit angst, uit dezelfde angst die er achter de maskers van de Sigui school. Het is niet onmogelijk dat hij dan met zijn blanke broeder een gevoel krijgt van heimwee naar een verhaal waarin een rok van rode vezels zijn vragen weliswaar niet beantwoordt, maar wel bevredigend samenvat.
|
|