| |
| |
| |
6 Het gestolen zoemhout der Keraki - Nieuw-Guinea
De Keraki zijn een Papoea-volk in Papua, een der delen waarin de blanken Nieuw-Guinea hebben verdeeld. Hoewel Nieuw-Guinea een brandpunt van mythen over het geroofde vrouwengeheim is, bezitten wij met betrekking tot deze mythe geen enkele etnografie die zo'n rijkdom aan materiaal geeft als Gusinde en Berndt, ieder op zijn manier, hebben verzameld over de twee reeds behandelde volken. De oorzaken hiervan zijn van verschillende aard, maar wel staat vast dat in het geval van de Keraki de schuld niet ligt bij de gouvernements-etnoloog F.E. Williams, die dit volk beschreven heeft met de voor hem karakteristieke nuchtere liefde voor mensen en nuchtere liefde voor feiten. Hij beschrijft de Keraki-cultuur als ietwat gedesintegreerd, o.a. door de sneltochten der uit Nederlands Nieuw-Guinea afkomstige Marind-anim, die in een vrij recent verleden als koppensnellers berucht waren. Het besef dat het ‘now white man time’ is, zal bij de Keraki een eventuele reïntegratie stellig niet hebben bevorderd.
Hiermee is allerminst gezegd dat Williams bij de Keraki een sociale en culturele chaos vond. Een van de belangrijkste factoren die hun cultuur in haar verband houden, is de religie en met name de geheime mannenreligie, die ‘the very best of Keraki culture’ is. De opvatting dat de Papoea's op godsdienstig terrein niets anders dan magie kennen, is vrij algemeen. Toch is het bij nadere beschouwing een onjuiste opvatting, vooral als men de Keraki-godsdienst als voorbeeld zou
| |
| |
nemen, die zelfs aan westers-christelijke begrippen van een echte godsdienst beantwoordt en die bijvoorbeeld het gebed kent. Wat de sociale organisatie betreft: de kinderen stammen van de vader af, terwijl de scheiding tussen mannen en vrouwen zo groot is dat Williams zijn werk uitdrukkelijk een studie over de cultuur der mannen noemt, omdat hij over en van de vrouwen zo goed als niets aan de weet heeft kunnen komen. Deze dichotomie doorkruist ook hier weer de zeer belangrijke verdeling van de stam in twee helften, die andere indelingen geheel in de schaduw stelt. Het geheime mannengenootschap kent geheimen waarover men slechts in een gefluisterde geheimtaal spreekt (ook de Wulamba kennen overigens een geheimtaal in hun mannengenootschap). Wanneer een vrouw deze geheimen zou leren kennen, zou dit haar dood betekenen; ook dit is weer een bekend geluid, zoals het evenmin zal verwonderen dat dit voor de vrouw dodelijke geheim ook hier oorspronkelijk van de vrouw afkomstig is.
De Keraki zijn geen jagers, al beoefenen zij ook de jacht; hun voornaamste vorm van voedselvoorziening is wat in het Duits ‘Pflanzertum’ heet en wat in het vervolg lagere of ploegloze landbouw zal worden genoemd. De belangrijkste gewassen zijn daarbij yam, taro en banaan, waarvan vooral de eerste van de allergrootste betekenis is bij voedselvoorziening, economie en religie. De yam is voor een Keraki wat een koe is voor een Friese boer. Een Keraki-huis is eerst een yamschuur en dan pas een woonhuis. Het zijn de mannen die de yam zorgvuldig met hun graafstok planten, zoals - naar het schijnt - yam en man in ieder opzicht een twee-eenheid vormen. De grote god en cultuurbrenger Kambel voerde de verbouw van dit gewas in. Trouwens, de man domineert in ieder opzicht in deze samenleving, waar de vrouw niet direct een slechte, maar wel een lagere plaats inneemt. Toch zijn er enkele mythen die niet in overeenstemming zijn met deze verhouding tussen de sexen, o.a. mythen die betrekking hebben op het centrum van het Keraki-leven, de yam. Kambel mag dan de landbouw hebben ingevoerd, yam en taro en banaan als gewassen zijn niet zijn schepping, maar hebben hun ontstaan te danken aan zijn zoon Gufa, die in een zeer speciale relatie staat tot zijn moeder, Kambel's vrouw Yumar. In de
| |
| |
oertijd, toen er nog geen landbouwgewassen waren, ging Gufa eens, toen hij zich hongerig voelde, op jacht. Al spoedig kreeg hij een casuaris in het oog. Hij nam een pijl, blies zijn adem erop, noemde de pijl Tokunjenjeni en schoot de casuaris. Zijn hond kreeg de vogel te pakken en verslond het dier. Later braakte de hond zijn prooi echter op verschillende plaatsen uit en op die plaatsen ontsproten de landbouwgewassen yam, taro, taitoe en banaan. Er zijn aanwijzingen dat de casuaris als een moedersymbool opgevat moet worden, zodat in dat geval deze mythe een variant is van de veel voorkomende mythe van de ‘zerstückelte Göttin’, waarin een moedergodin wordt gedood, waarna uit haar lichaam de landbouwgewassen ontspruiten. Van betekenis in deze Keraki-variant van de mythe is de pijl, die Tokunjenjeni genoemd wordt. Het heiligste geheim der mannenreligie, het zoemhout - waarvan het geluid bij de geheime riten de stem van een bovennatuurlijk wezen of godheid verbeeldt - heet óók Tokunjenjeni. Nu is dit zoemhout in de oertijd geroofd uit de schoot van Yumar, Gufa's moeder en Kambel's vrouw. Reeds nu rijst het vermoeden dat in deze mythe de fundamenten der cultuur - de landbouwgewassen - hun bestaan te danken hebben aan het feit dat een man met behulp van een aan de vrouw ontstolen geheim een vrouwelijke godheid kan doden. Een gezochte verklaringsmogelijkheid is dit in ieder geval niet, want reeds eerder bleek een der meest geheimzinnige kenmerken van deze geheime geschiedenissen, dat de vrouwen het slachtoffer worden van hun eigen geheim.
In een tweede mythe valt het op hoezeer Gufa - de hoofdpersoon uit het vorige verhaal - de zoon van zijn moeder Yumar is in ieder opzicht. Deze Gufa pleegt in de oertijd namelijk incest met zijn moeder, terwijl vader Kambel afwezig is. Veelzeggend is dat de moeder in deze affaire allerminst slachtoffer is, maar dat zij degene is die afspraakjes maakt en haar zoon zeer actief verleidt. Wanneer vader Kambel merkt dat zijn vrouwen zoon hem bedriegen, vermoordt hij zijn zoon zonder veel omslag - een bewijs dat de verhoudingen in het beroemde Oedipus-complex ook kunnen worden omgedraaid. Yumar ontsteekt in toorn over de dood van haar zoon en geliefde, en laat haar echtgenoot in de steek.
| |
| |
Zij reist naar het Westen en... neemt alle landbouwgewassen mee. De verlaten Kambel is in last, want hij zit niet alleen zonder vrouw, maar ook zonder bestaansmiddelen: de onmisbare landbouwgewassen. Kambel moet dus naar Canossa gaan, en niet dan na veel onderdanige liefdesbetuigingen en kussen weet hij tenslotte Yumar te bewegen naar het Keraki-land terug te keren. Wanneer zij terugkeert, neemt zij ook de landbouwgewassen weer mee.
Deze mythe is van grote betekenis vanwege het verband tussen de vrouwen de landbouwgewassen. Een betekenis die nog meer in het oog springt door het landbouwritueel der Keraki waarin de mannen de yams smeken ‘terug te keren’. Dit is een evidente zinspeling op de mythe, maar een nuchtere cultuurhistoricus zou kunnen zeggen dat dit niet méér behoeft te betekenen dan dat in het verleden de landbouw vanuit het westen de Keraki heeft bereikt. De verklaring gaat echter slechts gedeeltelijk op. Want wanneer de mannen de yams smeken terug te keren uit het westen, zit op het veld een vrouw met gespreide benen, waartussen gekookte vissen liggen, tegen haar genitale aan. Na hun smeekgebed grissen de mannen de vissen ruw tussen de benen van de vrouw weg, smeren het gekookte visvlees aan hun graafstokken, die - zo zeggen zij - hierdoor ‘heet worden’ voor de oogst. ‘Heet’ heeft in dit geval, zoals in vele andere gevallen, betrekking zowel op de natuurlijke als op sacrale heetheid = macht = heiligheid van de vrouwelijke voortplantingsorganen, die blijkbaar onontbeerlijk is voor een goede yam-oogst. Het is dus zo dat bij iedere oogst de mannen de landbouwgewassen moeten terugroepen uit het land waar eens Moeder Yumar er eigenmachtig over beschikte, en dat zij in een ritueel, een psychodrama, zelfs verder gaan en de vruchtbaarheid - noodzakelijk voor een goede oogst - letterlijk uit de schoot van de vrouw moeten wegroven. Deze interpretatie zou kunnen worden doorgewerkt en bevestigd. Het belangrijkste is dat men hier het algemeen religieuze verschijnsel vindt, dat door Jane Ellen Harrison op klassieke wijze is geformuleerd als ‘predone-redone’. Wat eens in de oertijd werd gedaan, moet de mens op dezelfde wijze herhalen, wil het leven voortgang vinden. Zoals eens Kambel de landbouwgewassen uit
| |
| |
de macht der vrouw moest zien te krijgen met erotische middelen, zo moeten elk jaar de Keraki hun oogst, de vruchtbaarheid van hun yams, uit de moederschoot grissen. Hoewel dus realiter de landbouw geheel een mannelijke aangelegenheid is, blijkt ieder jaar opnieuw dat eigenlijk de vrouw de eigenaresse is van de landbouwgewassen.
Er is hier sprake van de roof van een tweeledig vruchtbaarheidsgeheim. In het weggrissen van de vissen tussen de benen van de vrouw erkent de man, dat de oogst niet kan slagen zonder de vruchtbaarheid van de vrouw. Vissen zijn niet alleen in déze cultuur een fallisch symbool: ook de Wulamba kennen het en wel bijzonder expliciet, zoals in het vorig hoofdstuk bleek. Ook elders komen vissen als zodanig voor. De roof van deze vissen vindt bovendien zijn parallel in de roof van het grootste geheim der mannen, het zoemhout, dat ook uit de schoot van de Moedergodin afkomstig is, en dat tegelijkertijd het teken van mannelijkheid bij uitstek is. Bij de Keraki bestaat er bijvoorbeeld een nauw verband tussen zoemhout en jacht, terwijl de jacht als mannelijke bezigheid par excellence geldt, waarin de jongen bij zijn manbaarheidsinitiatie speciaal wordt ingewijd, in tegenstelling tot de landbouw! Men kan hier zelfs spreken van een ritualisering van de jacht, zoals in het algemeen een cultuurvorm die verouderd is en waaraan men om de een of andere reden gehecht is, dikwijls wordt geritualiseerd: president Truman sprak van verschillende Amerikaanse verkiezingsgebruiken kortweg als van ‘eye-wash’, maar hij vergat dat rituelen objectief zinloos, maar subjectief zinvol en dus zeer bevredigend kunnen zijn. Behalve met de jacht is bij de Keraki het zoemhout ook nauw verbonden met het koppensnellen. Als de Keraki-sneller zijn slachtoffer heeft verrast en overvallen, en op het punt staat hem te doden, schreeuwt hij: ‘Tokunjenjeni copuleert met U!’ Het doden van een vijand wordt dus als teken van mannelijkheid beschouwd, maar ook als teken van sexuele mannelijkheid, en wel in naam van het heilige zoemhout, dat eens uit de vagina van Moeder Yumar werd geroofd. Met het geroofde geheim van het zoemhout doodt de man dus dieren (Gufa de casuaris, de initiandus gewoon wild) en mensen (koppensnellen). Met andere woorden: in deze samenleving,
| |
| |
waar de mannen schijnbaar met de grootste vanzelfsprekendheid in ieder opzicht het heft in handen hebben, waar de vrouw een duidelijk lage positie inneemt, hebben deze mannen niettemin zowel bij landbouw, jacht als sneltocht het machtige hulpmiddel nodig dat oorspronkelijk in het bezit der vrouw was.
De desbetreffende mythe van de roof van het vrouwengeheim in deze cultuur, waarop reeds enkele malen werd gezinspeeld, kan uiterst kort worden samengevat. Moeder Yumar, de oervrouw, wekt uiteraard de begeerte van haar echtgenoot op, die zijn verlangen echter niet kan bevredigen, daar Yumar zo gebouwd is dat cohabitatie onmogelijk is. De toegang tot haar wordt namelijk geblokkeerd door een langwerpig lichaamsdeel dan wel voorwerp. Kambel, zijn frustraties moe, neemt op een goede dag dit behaarde (!) lichaamsdeel/voorwerp uit de vagina weg, waarna Yumar voor het eerst menstrueert. Deze voorstelling komt ook in verschillende andere culturen voor en is de uitdrukking van het besef dat copulatie een agressieve daad is, waarbij de vrouw wordt verwond en de man zijn mannelijkheid dus als agressie bewijst, wat een gevoel van onzekerheid doet vermoeden. Het voorwerp dat Kambel uit de schoot van zijn vrouw rooft is - het werd reeds eerder gezegd - het heilige zoemhout, grootst geheim der mannen. Alleen reeds in verband met het feit dat bij het koppensnellen het zoemhout de fallus is, die al copulerend het slachtoffer doodt (homosexualiteit is bij de Keraki een culturele institutie, maar dit zou te ver voeren), kan het zoemhout moeilijk anders worden geïnterpreteerd dan als de penis, die oorspronkelijk het bezit is van de zelf-genoeg-zame en tweegeslachtelijke oervrouw, en die de man deze machtige oermoeder moet ontroven.
Het vrouwengeheim is in deze cultuur dus: tweegeslachtelijkheid. De man steelt echter alleen de penis, zijn eengeslachtelijkheid, zijn potentie. Ook hier ervaart de man zijn inferioriteit voornamelijk sexueel, d.w.z. als castratie-angst, zoals bijvoorbeeld bleek uit het poëtische beeld der Wulamba met de walvismuil en het kleine visje. In tegenstelling met de Wulamba accentueren de Keraki echter niet de bisexualiteit. Er kan hier herinnerd worden aan het feit dat in de verschil- | |
| |
lende besnijdenisriten nu eens het accent ligt op de een-, dan weer op de tweegeslachtelijkheid. Met betrekking tot de Keraki kan men dus vaststellen dat het geheim de vrouwelijke superioriteit der tweegeslachtelijkheid is, waaruit de man zijn mannelijkheid wil bevrijden, maar dat deze mannelijkheid de tekenen van haar herkomst heeft bewaard, zodat de man gedwongen is die herkomst geheim te houden en de impliciete inferioriteit door agressie te compenseren. Geslachtsgemeenschap als mannelijke agressie is niet tot de Keraki beperkt: in allerlei culturen spreekt men openlijk van de fallus als wapen en zelfs bedekt van de copulatie als moord. De angst dat men niet een man is, is bij de Keraki zo groot, dat men in hun geheime genootschap speciale maatregelen treft om te verhinderen dat de mannen ten gevolge van homosexuele omgang zwanger zullen worden! Dit bewijst dus - zoals reeds eerder werd uiteengezet - dat een zwaar accent op de eengeslachtelijkheid bisexuele fantasieën inderdaad activeert, maar dat men, juist uit een gevoel van onmacht in de identificatie met de vrouw, ook een vernedering kan voelen en liever de weg der fallische agressie kiest.
De psychologische achtergrond van de verhouding tussen de sexen bij de Keraki bleek hetzelfde thema te zijn dat ook bij Selk'nam en Wulamba werd gevonden, waarop dit volk door verschillende factoren, die niet álle genoemd konden worden, zijn eigen variatie heeft gemaakt. Behalve een zuiver psychologisch aspect bleek de roof van het vrouwengeheim bij deze Papoea's ook een economische kant te hebben, daar er een tegenstelling tussen landbouw en jacht merkbaar werd die ook in verband stond met de tegenstelling tussen mannen en vrouwen. In dit verband is het koppensnellen niet zonder betekenis. Er bestaat een scherp onderscheid tussen guwari, gevecht en oorlog, en muko, sneltocht. Deze laatste heeft een geheel eigen karakter en is in hoge mate geritualiseerd en gesacraliseerd. Behalve van een knots en versierde pijlen maakt men bij de sneltocht ook gebruik van parasi genoemde voorwerpen, waarvan de betekenis niet vaststaat; maar juist deze lacune in onze kennis bewijst dat het een praktisch nutteloos en zinloos voorwerp is, dat alleen rituele en symbolische betekenis heeft. Bij de voorbereiding van een sneltocht verza- | |
| |
melen de mannen zich buiten het dorp, als gold het een initiatie, en zij vieren daar een feest waarvan de vrouwen absoluut uitgesloten zijn. Een onderdeel van dit feest zijn magische riten, die het succes van de tocht moeten verzekeren. Deze riten nu zijn onmiskenbaar jachtriten! Men breekt de beenderen van de wallaby, een kleine kangoeroesoort, die - voorzover de Keraki de jacht beoefenen - hun voornaamste wildsoort is. De vijand/slachtoffer wordt überhaupt gelijkgesteld met een stuk wild: wanneer de koppensnellers straks met een kop thuiskomen, zullen zij in het lied van de ‘overwinning’ zingen: ‘Wij brengen wallaby!’, als jagers die van een goede jacht terugkeren. Ook het overwinningsfeest is een exclusief mannelijke aangelegenheid, waarbij
de vrouwen onder geen beding toegang hebben, en waarbij ook de gelijkstelling van slachtoffer en gedood dier tot uitdrukking komt. Die gelijkstelling wordt bovendien mythisch gegarandeerd door het feit dat god Kambel de eerste koppensneller was die op jacht een wallaby doodde, die eens een mens was.
Wat is nu de zin van alles wat zich afspeelt tussen het voorbereidingsfeest en het overwinningsfeest? Men zou een sneltocht evengoed een sluiptocht kunnen noemen, en zelfs het woord sluipmoord is naar onze begrippen hier niet misplaatst. De vijand wordt beslopen en meestal in de rug aangevallen. Williams verspilt hieraan weinig woorden en noemt het ‘murder in company’. Niettemin bewijst een Keraki met een dergelijke rituele sluipmoord zijn mannelijkheid. Het verband tussen een en ander is voor ons niet zonder meer duidelijk. Wanneer twee Keraki's ruzie hebben, kan het voorkomen dat de ene voor de voeten van de andere een geprepareerde, gesnelde kop neerlegt en daaraan uitdagend toevoegt: ‘Ben jij man genoeg om een kop te snellen?’ Dit begrip van mannelijkheid kan onmogelijk alleen maar verband houden met fysieke kracht, durf, moed en derg., daar deze eigenschappen beslist niet karakteristiek zijn voor een koppensneller. De omstandigheid dat een sneltocht scherp wordt onderscheiden van gevecht en oorlog - waarin dus de genoemde eigenschappen wèl gedemonstreerd kunnen worden -, gepaard aan het ceremoniële karakter van het koppensnellen, geven in ieder geval de richting aan waarin het antwoord moet worden ge- | |
| |
zocht. Door velen is de mens reeds het symbool-dier genoemd, en het is inderdaad verbluffend in welke mate het leven van de mens door symbolen en symbolische waarden wordt beheerst. En de regel dat het doel de middelen heiligt, blijkt ook in onze samenlevingen, als puntje bij paaltje komt, onuitroeibaar, ook wanneer het doel een symbolisch doel is.
Voor een Keraki is het doel van een sneltocht een symbolisch, maar niettemin zeer reëel goed. Zij zeggen dat door de moord de naam van de koppensneller verduurzaamd wordt. De wijze waarop dit geschiedt, verdient echter de aandacht. De naam van het gesnelde slachtoffer geeft men aan een kind der Keraki. Peetvader en petekind heten in dit geval beide tahori, zodat men kan zeggen dat wat bij ons op natuurlijke wijze gebeurt, wanneer een kind naar ouder of grootouder wordt genoemd, bij dit volk op on-natuurlijke, culturele manier plaatsvindt: de niet-natuurlijke peetvader vereeuwigt zichzelf in het petekind, dat de naam draagt van zijn slachtoffer. Blijkbaar is de kracht van de eigen naam - en van de eigen mannelijkheid - niet groot genoeg. Dat dit vaderschap op een sexuele basis berust, zij het een symbolisch sexuele, blijkt uit de omstandigheid dat men het doden van het slachtoffer als een agressieve copulatie aanduidt: ‘Tokunjenjeni copuleert met U!’ Met het agressieve fallussymbool dat in de oertijd de oermoeder werd ontstolen, rooft de koppensneller een naam voor een kind en bewijst dusdoende ook zijn vaderschap! In de jagersculturen wordt het doden van het wild veelvuldig als cohabitatie opgevat. Maar nooit zal men daar iets vinden wat op deze koppensnellerssymboliek ook maar in de verte lijkt. Hoe kan de wallabies-jagende Keraki, die in de landbouw het vruchtbaarheidsgeheim moet stelen uit de schoot van een vrouw, worden tot een mensenjager die de moord als een coïtus opvat, op grond waarvan hij als vader aan een kind een naam kan geven? Deze vraag kan slechts in het laatste gedeelte van dit boek volledig worden beantwoord. Vast staat in ieder geval dat de Keraki ook als koppensneller in de eerste en laatste plaats een jager is. Gezien het feit dat hij in het dagelijks leven in de eerste en laatste plaats landbouwer is, maar dat hij in mythe en rite het geheim van de landbouw, de groeikracht en de
vruchtbaar- | |
| |
heid, moet ontlenen aan de vrouw, die het oorspronkelijk bezat, terwijl hij bij het koppensnellen kennelijk zijn mannelijkheid wil bewijzen en versterken, kunnen we nu reeds voorlopig (veronder) stellen, dat de psychische constellatie van mannelijke angst voor vrouwelijke superioriteit en eigen inferioriteit ook betrokken is op de beide bestaansbronnen. De man staat in een ondubbelzinnige verhouding tot de jacht. Zijn verhouding tot de landbouw is, ondanks de dagelijkse schijn van het tegendeel, dubbelzinnig en staat dan ook in nauw verband met de roof van het vrouwengeheim. Het koppensnellen maakt de indruk van een nieuw soort van jacht, die blijkbaar een noodzakelijk geworden bewijs van mannelijkheid is.
Wanneer men de gegevens en symbolen uit de Keraki-cultuur zou vergelijken en aanvullen met de gegevens uit andere koppensnellersculturen, dan zou er een veel pregnanter en markanter beeld ontstaan dan nu het geval is. In dit stadium zou dat echter een voorbarig mengelmoesje worden, zodat het de voorkeur verdient de open stukken van deze legpuzzel voorlopig open te laten. Er werd reeds gezegd dat de cultuur van de Keraki door invloeden van buitenaf hier en daar enkele scheuren vertoont. Wat de roof van het vrouwengeheim echter betreft - deze laat ook bij dit volk aan duidelijkheid niets te wensen over. In den beginne was er de autarkische vrouw. Haar autarkie verraadt zich niet in een fysieke machtspositie, maar wel in een tweegeslachtelijke compleetheid, waaraan geen man te pas behoeft te komen, en waar god Kambel niet eens aan te pas kán komen. Pas als hij haar het zoemhout ontrooft, dat later het centrale geheim van het mannengenootschap wordt, en het met de woorden ‘Voortaan zal dit de man toebehoren!’ aan zijn borst drukt, heeft de man zijn inferioriteit min of meer overwonnen en kan zijn mannelijkheid fallisch agressief bewijzen. Het geheim van de mannen was eens het bezit der vrouw. Ook hier vindt men dat geheim op die verborgen plaats van haar lichaam, waar de vrouw het meest vrouw is. ‘Their mythology means something very real to them’, aldus Williams.
|
|