| |
| |
| |
4 Het Grote Bloedbad bij de Selk'nam - Vuurland
De Selk'nam zijn een van de drie Indiaanse stammen die in Vuurland, in het uiterste zuiden van Zuid-Amerika, leefden van de jacht en van wat de vrouwen verzamelden aan eieren, schelpdieren en dergelijke. Ze leefden in een ongastvrij landschap, in een koud en ruw klimaat. Reeds in 1891 berichtte een expeditie over mysterieuze en bizarre tonelen die door de mannen werden opgevoerd, waarbij de rollen van vrouwen en mannen werden omgedraaid, en waarbij de mannen ritueel de aderen van hun armen openden om het bloed te laten vloeien. Dit openen van de aderen in de arm is bijzonder merkwaardig, omdat ook de Australische volken dit bij hun geheime rituelen doen. Intussen is de aanraking met de blanke man voor de Selk'nam desatreus geweest. Nog afgezien van het feit dat sommigen van hen door de blanken naar Europa werden vervoerd, waar zij tegen betaling te bezichtigen waren als dieren in een dierentuin, ontzagen de blanken zich vroeger niet op de Indianenjacht te gaan, als gingen zij op patrijzenjacht. Toen pater Gusinde hen bezocht, wisten niet alleen hij en andere etnologen, maar ook de Indianen zelf dat zij de laatsten der Selk'nam zouden zijn. Wanneer dan ook in het vervolg - zoals vaker in dit boek - de tegenwoordige tijd wordt gebruikt, dan is dat het, zo men wil: romantische presens van de wetenschappelijke identificatie, die bovendien nog berust op de illusie dat menselijke zaken een tijdloos aspect hebben.
Zoals alle jagers en verzamelaars hebben ook de Selk'nam
| |
| |
een uitgebreid gebied nodig om in leven te kunnen blijven. De jacht is een extensieve vorm van economie. De kern van de samenleving is dan ook het gezin, dat zich met andere gezinnen tot een groep aaneen kan sluiten, maar dat ook lange tijd alleen kan rondzwerven. De verhouding tussen man en vrouw is allerminst die van heer en slavin. De voedselvoorziening hangt van hun coöperatie af. Niettemin is de vrouw uiteindelijk min of meer patriarchaal bezit van de man. Het vermoeden dat hier dan ook een door Freud beroemd en berucht geworden complex een grote rol zou kunnen spelen in de familiale verhoudingen, vindt in de feiten bevestiging. Uit verschillende gebruiken kan men opmaken dat de man zijn vrouw en dochter als bezit, zijn zoon als zijn concurrent beschouwt. Een trouwlustige jongeman benadert zijn vader niet direct, maar alleen via zijn oom, die hem herhaaldelijk tegen zijn vader moet verdedigen. Het vaderlijk argument dat de zoon nog te jong is om te trouwen, zal velen niet onbekend in de oren klinken. Hoezeer de vader de dochter als bezit beschouwt, blijkt wanneer de trouwlustige jongeling eenmaal getrouwd is. Zijn schoonvader en hij wisselen hun leven lang geen woord met elkaar. Zij mogen elkaar zelfs niet aankijken, en wanneer de omstandigheden hen in elkaars nabijheid brengen, dienen zij onmiddellijk elkaar de rug toe te keren. De schoonzoon is kennelijk de man die de vader zijn dochter heeft afgenomen, en men heeft deze omgangsregels opgesteld als maatregel om conflicten te vermijden. Concluderend: zodra de jongeman in aanraking komt met een vrouw die hij wil trouwen, worden zijn vader en zijn schoonvader tot zijn vijanden.
Reeds lang voordat de jongen aan trouwen kan denken, is de vrouw voor hem taboe. Wanneer namelijk de kinderen drie of vier jaar oud zijn, worden de schapen streng en scherp van de bokken gescheiden, en de beide sexen mogen niet meer in elkaars nabijheid komen. In verband met het zwervend leven dat de Selk'nam leiden, is het duidelijk dat dit verbod in de eerste plaats voor de omgang tussen broers en zusters geldt, maar het is ook in het algemeen van kracht. Het motief voor deze scheiding blijft de kleuters niet verborgen, want de meisjes krijgen tezelfdertijd een schaambedekking,
| |
| |
die zij zelfs 's nachts niet mogen afleggen. Wanneer men bedenkt dat het verboden is de naam van dit kledingstuk uit te spreken, dan is het duidelijk hoe ontzaggelijk taboe datgene is dat erdoor wordt bedekt. Vanaf de prilste jeugd is de vrouw voor de Selk'nam verboden, en dus tegelijkertijd heimelijk begeerd, wat gemakkelijk wordt tot gehaat èn bemind. En vanaf zijn prilste jeugd bezit voor de man de vrouw een geheim. Op deze scheiding tussen de sexen oefenen de ouders een scherpe contrôle uit, die zelfs een hardhandig karakter krijgt wanneer de kinderen na de puberteit het gezelschap van de andere sexe zoeken. Nooit vallen er hardere klappen bij de opvoeding dan in een dergelijk geval. De jonge Selk'nam droomt dan ook van een meisje-in-de-verte, d.w.z. een meisje ver van huis.
Eenzelfde rigoureuze houding kenmerkt de opvoeding op de andere levensterreinen. Twist en handtastelijke ruzie zijn verboden, terwijl ook streng wordt opgetreden tegen onmatige eetlust. Een vergelijking met de in vergelijkbare omstandigheden levende Eskimo's, die een grote marge van hun leven openlaten voor sexualiteit en agressiviteit om de nood van hun povere leven dragelijk te maken, en die zeer toegeeflijk zijn bij de opvoeding van hun kinderen, is bijzonder boeiend. De Selk'nam hebben van de nood een deugd gemaakt. Het primaire doel van hun opvoeding is dan ook niet, van de jongen een goede jager en van het meisje een goede huisvrouw te maken - al wordt de betekenis hiervan uiteraard niet onderschat -, maar om van jongens en meisjes ‘goede mensen’ te maken. Zoals alle moralisten zijn de Selk'nam absolutisten, persoonlijkheden met een grandeur, waarvan de keerzijde uiteraard bestaat uit lichtgeraaktheid, wrok en wraakzucht. Maar daar deze laatste dingen natuurlijk eigenlijk verboden zijn, heeft het er alle schijn van dat de Selk'nam zijn enige compensatie voor de hem opgedwongen zelfbeheersing vindt in zijn gevoel van mannelijke superioriteit en de uitoefening van zijn patriarchaal gezag. Wanneer een meisje trouwt, krijgt zij te horen: ‘Ook als getrouwde vrouw blijf jij je vader gehoorzaamheid verschuldigd.’
Het is voor ons niet moeilijk, ons in deze levenssfeer te verplaatsen. In grote trekken komen deze patriarchale levens- | |
| |
houding en moraal geheel overeen met wat een vijfentwintig jaren geleden nog voor alle Nederlanders gold en nu nog voor velen onzer geldigheid bezit: het strenge vaderlijke gezag, zonder dat daardoor de vrouw tot lastdier of lustobject wordt gemaakt; de strenge moraal, die zelfbeheersing eist in de centrale levenssectoren van sexualiteit en agressie; de dubbele moraal, die de man in sexualibus grotere vrijheid geeft als een vanzelfsprekend iets; de scheiding tussen de sexen op vroege leeftijd, die jongens doet dromen van een verre jonkvrouw, die Jung anima noemt; dit alles binnen het kader van het enkele gezin maakt dat de cultuur van deze Indianen ons in haar sfeer allerminst vreemd is. In onze cultuur missen wij echter - zoals reeds eerder werd gezegd - veelvuldig de middelen die een tamelijk strenge gewetenscultuur kunnen compenseren, die een emotioneel tegenwicht vormen tegen een rigoureus georganiseerd bewustzijn. De Selk'nam hebben dergelijke middelen, waardoor onbewuste verlangens althans indirect kunnen worden bevredigd, wèl tot hun beschikking. Een ervan is de mythe van de goddelijke schavuit, een figuur die we bij de Winnebago-Indianen van Noord-Amerika reeds eerder ontmoetten en die in alle delen van de wereld gevonden wordt. Bij de Selk'nam heet hij Kwányip. Hij is de auteur van de vrouwelijke menses en is daarom (!) de vrouwen niet goed gezind. Hij is de zoon van zijn eigen zuster. Als hij op jacht is geweest en guanaco's geschoten heeft, houdt hij de buit helemaal voor zichzelf. Hij is een verschrikkelijke vechtjas, en wanneer hij zich op zijn vijanden wreekt verricht hij geen half werk. In de oertijd is hij het geweest die de dood op aarde heeft gebracht. En om de karakteristiek geheel volledig te maken: in die oertijd waren de nachten kort en de dagen lang, maar Kwányip heeft
de nachten verlengd, zodat de mannen en de vrouwen langer bij elkaar konden liggen.
Kwányip is een typische goddelijke schelm, een trickster, zoals in de vakliteratuur deze mythologische figuren worden genoemd, waarvan de Griekse god Hermes wel de bekendste is geworden. Wij zagen reeds bij de Winnebago, dat de trickster de onvolgroeide mens is, die van iedere cultuur gespeend is gebleven (zie blz. 32). Dit impliceert allerminst dat men
| |
| |
in al die samenlevingen die het verhaal van een trickster kennen, met een streng moraliserend gezicht naar het verhaal van zijn domheden en wandaden zit te luisteren. Integendeel, de mensen vermaken zich kostelijk met hem, zoals wij ons met de avonturen van de schelm Tijl Uilenspiegel amuseren. In de bevrijdende lach om de trickster vinden twee aan elkaar tegengestelde neigingen van ons mensen een gelukkige oplossing. Aan de ene kant is hij de belichaming van alles wat wij hebben geleerd te verafschuwen, en dus oprecht verafschuwen: onmatigheid, incest, bedrog, diefstal, twist, kortom onopgevoedheid. Maar aan de andere kant zouden wij diep in ons hart toch zo graag, zo bijzonder graag óók doen wat die zorgeloze trickster zomaar ongestraft uithaalt. Gedeeltelijk haten wij hem, gedeeltelijk hebben wij hem zonder meer lief. Wij zijn jaloers op hem én wij minachten hem, en in de lach kunnen wij beide verlangens bevredigen. Wij genieten van zijn bedrog, wij genieten als de bedrieger bedrogen wordt. En na het verhaal kunnen wij met een versterkt gevoel van eigenwaarde gaan slapen, want als wij ergens toch nog vagelijk beseffen dat wij lachten omdat de druiven zuur waren, dan kunnen we dit onplezierige gevoel in rook doen opgaan door de constatering dat deze trickster toch wel een ongelooflijk domme figuur is. Ook de Selk'nam moeten van hun Kwányip bijzonder hebben genoten. Reeds in het licht van de summiere gegevens, die hierboven over hun cultuur werden gegeven, is het zonder meer duidelijk dat hij de belichaming is van alles wat zij niet mogen, maar diep weg zo graag zouden willen doen. Men stelle zich voor: het kind van zijn eigen zuster. Hij had dus een vader die met zijn eigen zuster heeft gecohabiteerd, ondanks schaamschortjes en onverbiddelijke scheiding van schapen en bokken. Verachtelijk en minderwaardig, maar hij heeft toch maar van die verboden vrucht geproefd. En hij vecht als een wildeman: om van te watertanden voor
mannen die men alsmaar verboden heeft te vechten, en die er evenzeer van genieten als zij over zo veel onbeheerstheid en vernielzucht hun afkeuring uitspreken. Als ze horen dat hij de auteur van de menstruatie is, zullen ze het erover eens zijn, dat Kwányip de slechtste der goden is, maar het zal hun goed doen dat het de vrouwen zijn die door deze
| |
| |
mede-man zijn gebrandmerkt. Dat hij de dood in de wereld gebracht heeft is natuurlijk onvergeeflijk, maar het is begrijpelijk, gezien het feit dat een man herhaaldelijk de handen jeuken om het een of andere schoelje uit de wereld te helpen. Het mag niet, natuurlijk, maar een méns kan erin komen. Het is natuurlijk ook niet goed te praten dat hij die prachtige indeling van korte nachten en lange dagen in het honderd heeft gebracht - het moet in die tijd een heerlijk klimaat zijn geweest en het leven moet veel lichter en vrolijker geweest zijn. En om die nachten langer te maken vanwege het echtelijk of onechtelijk bed, dat is natuurlijk helemaal fout, maar - fluistert weer die zachte stem ergens - een man mag toch al zo weinig op dat terrein, en daarom heeft het toch zijn voordelen dat er 's nachts tijd is voor slaap en voor het andere? Dit zijn niet slechts romantische gissingen over de gedachtengang der Selk'nam. De ambivalente gevoelshouding tegenover de trickster is een aantoonbaar feit. Zeer veelzeggend is het in dit verband, dat de mensen, in gevallen waarin de zendeling volkomen argeloos en vanzelfsprekend de trickster van een volk met de christelijke duivel gelijkstelde, protesteerden en het voor hun goddelijke schavuit opnamen! Karakteristiek is de opmerking van een Winnebago in zo'n geval: hij houdt van de mensen. Ondanks al zijn fouten, gebreken en soms gemene streken is de trickster bij uitstek menselijk. Ook de Selk'nam houden eigenlijk van Kwányip: hij is de schepper van de cultuur, en eens heeft hij de mensen van een onoverwinnelijk monster bevrijd.
Een tweede, nog effectiever middel tot compensatie van hun uiterlijk en innerlijk harde bestaan bezaten de Selk'nam in de Kloke'ten, het geheime genootschap der mannen, dat alleen bijeenkwam wanneer geslachtsrijpe jongens als man moesten worden ingewijd. Over het ontstaan van de Kloke'ten vertellen zij dit verhaal: Eens hadden de vrouwen het hoogste woord, in en buiten de hut. Zij gaven de mannen opdrachten, precies zoals de mannen het nu doen. De mannen pasten op het vuur, braadden het vlees en zorgden voor de kinderen. Zij deden het vrouwenwerk. Maar omdat de mannen talrijk en sterk waren, vreesden de slimsten onder de vrouwen dat er vroeg of laat een opstand zou uitbreken, die de vrouwen
| |
| |
met spierkracht alleen niet zouden kunnen onderdrukken. Zij kwamen toen op een slim idee. Onder aanvoering van hun leidster, Maanvrouw, vonden zij de riten uit die wij mannen nu in de Kloke'ten vieren. De vrouwen deden dat om de mannen met bedrog onder de duim te houden. Ze vervaardigden maskers en maakten de mannen wijs dat die maskers boze, hemelse geesten waren. En de mannen maar werken, terwijl de vrouwen zo ongeveer het hele jaar door in de Grote Hut (Kloke'tenhut) zaten feest te vieren en te eten! Buitenshuis kwamen de mannen alleen om te jagen. De jacht was een plaag, want steeds weer opnieuw moesten de mannen hun huishoudelijke bezigheden in de steek laten en er op uit trekken om wild te schieten, want de boze geesten van de vrouwen schenen wel onverzadigbaar. Dat vlees werd natuurlijk door de vrouwen zelf opgegeten. Maar op een dag kwam Zonneman, de echtgenoot van Maanvrouw, die een voortreffelijk jager was, heel toevallig - toen hij een guanaco geschoten had en even uitrustte - in de buurt van de Grote Hut, en hoorde toen hoe twee meisjes zich vrolijk maakten over de mannen, die zo prachtig door de vrouwen werden bedrogen. De Zonneman deed alsof er niets gebeurd was toen hij in het mannenkamp terugkeerde. Hij beheerste zich. Toen sprak hij met de andere mannen, één voor één, en vertelde wat hij gehoord had. Deze geraakten buiten zichzelf van woede over deze schanddaad, maar zij wisten zich te beheersen. Een paar mannen werden toen als spionnen naar de Grote Hut gestuurd. Zij kwamen terug met het bericht dat daar alleen maar vrouwen en meisjes te zien waren en dat zij niets van geesten hadden bespeurd. Juist terwijl de spionnen dat vertelden, kwam de dochter van Zonneman en Maanvrouw aanlopen. Zij kwam weer namens de vrouwen in de Grote Hut vlees halen voor de boze, hemelse geesten. Haar vader wierp haar een guanaco voor de voeten en schreeuwde: ‘Hier, neem dat mee en breng het naar je moeder en de andere
vrouwen. Meer heb ik niet, maar voor de vróúwen in de Grote Hut zal het wel genoeg zijn.’ Na deze veelbetekenende woorden haastte de dochter zich naar haar moeder en vertelde, bleek van schrik, wat er voorgevallen was. Alle vrouwen sloeg de schrik in de benen, behalve Maanvrouw,
| |
| |
die op strenge toon bevel gaf: ‘Vooruit, omniddellijk nog een maskervertoning met Xalpén (de meest gevreesde geest), om de mannen te intimideren.’ De vrouwen maakten zich gereed en gingen gemaskerd als geesten naar de hutten der mannen, die aan de geesten gewillig al het vlees gaven dat werd geëist. Alleen, zo nu en dan hoorden de vrouwen een man zacht voor zichzelf mompelen: ‘Zou al dat vlees werkelijk voor Xalpén zijn?’ De vrouwen begrepen dat hun spel doorzien was, maar in een uiterste poging om de toestand meester te worden, trachtte Maanvrouw nogmaals de mannen te overbluffen. Toen alle vrouwen in twee rijen voor de Grote Hut stonden opgesteld, kondigde zij aan dat de vrouwen één voor één naar binnen zouden gaan, om daar door Xalpén verslonden te worden. Maar de mannen Heten zich niet intimideren. Integendeel, zij hadden zich allen reeds gewapend met een knuppel, en in een machtige stormloop dreven zij de vrouwen de Grote Hut binnen en knuppelden hen daar neer, onder aanvoering van Zonneman. Het kwam bij dit bloedbad zelfs voor dat een man tegenover zijn eigen vrouw of dochter kwam te staan, en velen hebben dan ook hun eigen vrouw en hun eigen dochter gedood, al lieten zij dat natuurlijk liever aan een ander over. Zo groot was de woede der mannen! Ook Zonneman gaf zijn echtgenote een slag, maar omdat het hele hemeldak ging schudden, vreesde hij dat de hemel zou instorten, en daarom zag hij er na de derde houw verder van af. De Maanvrouw beklom ijlings het hemelgewelf, waar zij nu nog te zien is, met littekens, brandwonden en al. Tenslotte gingen de mannen naar hun eigen hutten, waar zij van de kinderen alle meisjes doodden, met uitzondering van de allerkleinsten. Toen die kleine meisjes volwassen waren geworden, speelden de mannen het Kloke'ten-ritueel, terwijl de vrouwen toekeken zonder van iets te weten. Na het Grote Bloedbad had er op de hele aarde een
omwenteling plaats. De gedode vrouwen werden tot dieren: aan hun huid of pels kan men nu nog zien hoe de vrouwen zich vóór het Grote Bloedbad beschilderden om de mannen te bedriegen. Dit is de geschiedenis van het grote bedrog der vrouwen... Toen de oude Tenenesk deze mythe had verteld aan de laatste initiandi die in de laatste Kloke'ten in de Selk'nam-geschiede- | |
| |
nis werden ingewijd, zette hij zijn verhaal aldus voort: ‘Na het Grote Bloedbad mogen alleen mannen hier in de Grote Hut komen. Als jongens zo groot geworden zijn dat ze kunnen zwijgen, komen zij ook hier en worden kloke'ten. Jullie heb ik het nu verteld. Jullie weten nu, dat al die geesten niets dan mannenspel zijn. Maar wacht je ervoor ooit hiervan aan een vrouw ook maar iets te vertellen. De laatste van onze mannen moet dit geheim meenemen in zijn graf.’
Onder de vele mythen van de roof van het vrouwengeheim is die van de Selk'nam in literair-psychologisch opzicht het pronkjuweel. Hij werd in het voorgaande uiteraard oververteld, maar de karakteristieke elementen werden zo veel mogelijk overgenomen uit het degelijke werk van Gusinde. Karakteristiek voor persoonlijkheid en cultuur is de nadruk die tweemaal gelegd wordt op de zelfbeheersing die de mannen weten te bewaren na de ontdekking van het schandelijk bedrog. Heel fraai is Zonneman, die niet als een dolle komt aanrennen en de vreselijke ontdekking rondschreeuwt, maar die zich beheerst, om dan aan ieder afzonderlijk te vertellen wat hij gehoord heeft. Dat dit volk niet over ijs van één nacht gaat, is ook duidelijk: eerst moet de ontdekking met behulp van spionnen worden geverifiëerd. En het simpele maar doeltreffende sous-entendu, waarmee Zonneman zijn dochter toespreekt en via haar alle vrouwen waarschuwt voor de komende wraak, verdient bewondering in dit goed gecomponeerd, licht maar onverbiddelijk lopend verhaal, waaruit de echtgenote van Zonneman bijna als individu, stellig als type in het oog springt. Opvallend is verder dat de beide pogingen om de mannen alsnog te intimideren, niet eenvoudig bestaan uit een poging en een herhaling ervan, maar een psychologisch verantwoorde climax vertonen vlak vóór de grote climax van de uitbarsting: na een simpele vorm van bluffen probeert Maanvrouw het nóg eens, maar nu met het raffinement en de wanhoop van de vrouw die terug moet vallen op de gedachte dat zij onmisbaar is, en die zich vergist.
Wat de Selk'nam-mythe van de roof van het vrouwengeheim met alle andere versies gemeen heeft, is de onbewuste vanzelfsprekendheid, waarmee blijkbaar aangenomen wordt dat wat bij de vrouwen als bedrog moet worden verafschuwd en
| |
| |
ontmaskerd, bij de mannen géén bedrog is. Dit kan alleen als constatering zijn bedoeld. Het is wellicht goed, er de nadruk op te leggen dat alle opmerkingen van deze aard als zodanig zijn bedoeld en geen waarde-oordelen zijn. Misschien kan men het op deze wijze het best formuleren: waarde-oordelen zijn bij dergelijke beschouwingen uit de boze, waarderingen niet. Het is onmogelijk niét een stuk van zichzelf te leggen in de directe of indirecte studie van andere culturen. d.w.z. andere mensen. Daarom zijn waarderingen onvermijdelijk. en misschien zijn ze zelfs wel nuttig, nu allerwegen de wetenschap meer en meer ontmenselijkt. En bovendien sluit in de cultureel-antropologische wetenschap de ene waardering de andere niet uit. Wanneer men constateert dat de Selk'nam blind zijn voor het feit dat wat bij de mannen als vanzelfsprekend privilege geldt, merkwaardigerwijs bij de vrouwen als misdaad en erger wordt gerekend, betekent dit geen veroordeling. Die is trouwens onmogelijk vanuit een cultuur waar het overgrote deel der mannen zelf op sexueel terrein een dubbele moraal huldigt. Een dergelijke constatering sluit verder waardering niet uit. Op de een of andere manier hebben vele Indiaanse volken iets dat wij met woorden als karakter, formaat, noblesse trachten te omschrijven. Het is opvallend dat een man van cultuur als Treat Irving, die meer van een goede volzin dan van geld en politiek houdt, reeds in de pionierstijd daarvan onder de indruk was, zoals uit zijn onlangs gepubliceerde dagboek blijkt. Ook de Selk'nam hebben deze eigenschappen. De onopgesmukte waardigheid waarmee zij hun geheim mee wensen te nemen in hun graf, dwingt waardering af, al berust deze waardigheid op diep liggende onzekerheid en ressentiment tegenover de vrouw. Alleen dan is waardering in de cultuurwetenschap een gevaar, wanneer zij negatief als antipathie een koel-analytisch oordeel in alle objectiviteit onmogelijk maakt. Alleen sympathie kan feiten onder
ogen zien, antipathie niet.
Ook al spreken de Selk'nam over de Kloke'ten als spel, zij nemen het ritueel niet minder ernstig. Dat blijkt uit de opmerking van één hunner tegen de pas geïnitieerde Gusinde, dat oeze het in Europa wel aan de mannen, maar niet aan de vrouwen mocht vertellen, daar in het laatste geval rampen
| |
| |
het gevolg zouden zijn. Aan hun goede trouw behoeft daarom niet getwijfeld te worden, ook al berust deze psychologisch op ‘kwade trouw’ en dubbele moraal. Het valt op dat de kwade trouwen het ressentiment in deze mythe van het geroofde vrouwengeheim niet sexueel van aard zijn, zoals in de meeste andere dit wèl het geval is. Het volle gewicht valt bij de Selk'nam op de strijd om de macht tussen de sexen, zoals dat te verwachten valt in een patriarchale, moralistische cultuur. Men heeft jaren lang het meisje en de vrouw als geslachtelijk wezen moeten opgeven, men is gedwongen geweest de sexualiteit consequent en systematisch te verdonkeremanen. De enige compensatie voor de zoon is dat hij - eenmaal getrouwd - ook de vaderlijke macht en het vaderlijk eigendomsrecht zal kunnen uitoefenen, op dezelfde wijze als zijn vader het hem heeft voorgeleefd. Wanneer de vrouw als doel der geslachtsdrift aan het oog wordt onttrokken, dan blijft zij nog over als object van de machtsdrift. Vandaar de heilige verontwaardiging van deze mannen over het vrouwelijk bedrog dat de mannen van hun troon stiet, een verontwaardiging die in de mythe nóg natrilt. Vandaar het ontbreken van voorstellingen die betrekking hebben op de vrouw als geslachtelijk wezen, op menstruatie, bisexualiteit, vruchtbaarheid. Ook dit is een der oorzaken - er moge en passant de aandacht voor worden gevraagd - waarom wij ons in deze cultuur gemakkelijk thuis voelen. Intussen vraagt men zich af, wat dan wel het geheim is dat in deze mythe werd geroofd. Eigenlijk wordt er alleen een geheim ontmaskerd, met de bedoeling dat de mannen nu dezelfde maskerade opvoeren en voor eigen doeleinden gebruiken. Wanneer men alleen de mythe analyseert, is het hele geheim niets anders dan ordinair bedrog. Dit is echter weer in tegenspraak met het feit dat men vastbesloten is het geheim mee te nemen in het graf; dat men niet-ingewijden zonder meer doodt wanneer ze het geheim toevallig of
opzettelijk ontdekken; dat men Gusinde naar de keel sprong toen hij wilde fotograferen - niet omdat men bezwaar had tegen het fotograferen (dat was uitdrukkelijk gevraagd en toegestaan), maar omdat hij ging fotograferen op het ogenblik, dat de mannen/acteurs reeds ‘in costuum’ waren, maar hun maskers nog niet hadden
| |
| |
opgezet; dat de oude Tenenesk op een maanlichte nacht in woede zijn gebalde vuist opheft tegen de maan, Maanvrouw, die de mannen bedroog en onder de duim hield; dat allen er absoluut van overtuigd zijn dat de vrouwen wéér de baas zouden worden wanneer zij het geheim herontdekken. Het geheel bevredigt niet, temeer niet daar de Selk'nam zelf de betekenis van het geheim en het ritueel geringschattend verkleinen, door te verklaren dat de hele maskerade een potsenmakerij is en dat de geesten- nog afgezien van de maskerade - helemaal niet bestaan. Waarom probeert men iets tegelijkertijd met hand en tand te verdedigen én het geringschattend opzij te schuiven? Waarom is iets voor de machtspositie der mannen een conditio sine qua non, terwijl men er niet in gelooft? In het algemeen kan daarop geantwoord worden dat de Selk'nam als jongens altijd van de meisjes verwijderd worden gehouden, en áls ze dan even in de buurt van de meisjes kwamen, de meisjes gingen plagen, zoals Gusinde meedeelt. Uit het Kloke'ten-ritueel blijkt dat deze jongens als grote mannen er nóg altijd plezier in scheppen de meisjes te plagen. Maar de vraag blijft: waarom? De aard van het geheim ligt nog in het duister. Uit het ritueel blijkt echter wél wat de aard is van het geheim, en waarom de Selk'nam het zo belangrijk vinden en er toch niet in geloven. Er zijn inderdaad dingen die men heel belangrijk kan vinden, zonder er in te (kunnen en willen) geloven. Een droom bijvoorbeeld. Er zijn mensen die dromen bedrog vinden en tòch door een droom gekweld kunnen worden. Rituelen zijn gedramatiseerde verbeeldingen van dat wat de ziel beweegt, en als zodanig zijn ze nauw met dromen verwant.
Xalpén is in ieder opzicht de centrale figuur in het pantheon van het Kloke'ten-ritueel. Zij woont in de aarde, waar zij de jongens die worden ingewijd wellustig misbruikt. Maar niet alleen de jongens, ook de mannen zijn het voorwerp van haar mateloze begeerte. Zij copuleert met hen als een onverzadigbare kwelgeest én zij verslindt hen. In haar wordt het beeld zichtbaar van de voor jongens zo goed als voor mannen verboden vrouw, die zij in het diepst van hun hart vrezen en... haten, ómdat zij bij wijze van spreken altijd het opschrift ‘verboden toegang’ heeft gedragen. Langzamerhand gaat men
| |
| |
haten wat men begeert, maar nooit kan verkrijgen. Maar de begeerte blijft naast de haat bestaan. Wanneer de mannen het ene ogenblik de Grote Hut komen uitstrompelen om zich, dodelijk vermoeid door de geile kwelzucht van Xalpén, door hun vrouwen te laten beklagen (!), dan vertellen zij het volgende ogenblik aan elkaar - geheimzinnig, maar juist luid genoeg dat de vrouwen hen kunnen verstaan - hoe mooi en verrukkelijk die Xalpén toch wel was. Zo kunnen zij zich op hun vrouwen, de verboden meisjes van vroeger, wreken, én zo kunnen zij hun eigen, weggedrongen sexualiteit uitleven. De jongens, die vroeger stiekem de meisjes plaagden, herhalen dit spelletje als volwassen mannen. Xalpén draagt kennelijk géén schaambedekking. En dat wat nooit genoemd mag worden, laat staan dat men erover zou mogen spreken, is nu het onderwerp van levendige conversatie: kwelling en wellust tegelijk.
Buitengewoon merkwaardig is het dat in dit ritueel van de patriarchale Selk'nam, die als mannen willen heersen, de tweede figuur van het pantheon óók een vrouw is, Kulán, die haar man volkomen onder de plak heeft. Tijdens het ritueel laat zij geregeld haar echtgenoot in de steek, daalt naar de aarde af en kiest onder de Selk'nam een minnaar, die zij even onmatig misbruikt als Xalpén dat doet. Op een gegeven ogenblik komt de cocu Kosménk dan ook naar de aarde en gaat bezeten van jaloezie kijken in de Grote Hut, om te zien of er ook een man ontbreekt. Is dat het geval, dan is hij er zeker van dat zijn vrouw weer een rendez-vous heeft, en gaat razen en tieren als een bezetene. Kosménk is belachelijk: wanneer hij - d.w.z. zijn gemaskerde representant - verschijnt, wordt hij door de vrouwen, die bij vele openbare gedeelten van het ritueel toeschouwers zijn, hartelijk uitgelachen. De mannen zeggen echter tegen hun vrouwen dat zij het echt niet kunnen helpen, maar dat zij aan de vampyr Kulán even weerloos zijn overgeleverd als aan haar collega Xalpén. In dit gedeelte van de Kloke'ten wordt dus de nachtmerrie van de Selk'nam - in hun gewone leven hebben zij veel last van echte nachtmerries! - gedramatiseerd en uitgeleefd: de angst dat de vrouwen de baas zullen zijn. Sexueel hebben deze vampyrs nog wel hun charmes, maar zij tasten ook de vader- | |
| |
lijke en mannelijke macht aan. In het onbewuste is iemand dikwijls het omgekeerde van wat hij voor de buitenwereld is, en dit onbewuste - de angst voor de dominante vrouw - komt in droom en psychodrama tot uitdrukking. De zin van de mythe is nu helemaal duidelijk: het gaat niet om een verre oertijd, die voltooid verleden tijd is, maar de mythe is de uitdrukking van de altijd aanwezige angst dat de vrouw nog eens de overhand zal krijgen in hun ziel en in hun samenleving. De schaamschortjes der kleuters hebben vèrstrekkende gevolgen. Dat wat wordt verboden
en bedekt wordt tot geheim, en ieder geheim is tegelijkertijd fascinerend en angstaanjagend. Zo kunnen trotse mannen, die baas in eigen huis zijn, in hun geconcretiseerde dromen overgeleverd blijken aan de angst voor hun vrouw als vampyr en de angst voor zichzelf als pantoffelheld.
Het bewijs hiervan wordt sluitend - als er überhaupt een bewijsvoering nodig is, want primitieven zeggen ronduit de dingen die psychologen en psychiaters bij ons in een mist van vooroordelen en wetenschappelijk jargon moeten trachten waar te maken - door de vierde hoofdfiguur van de Kloke'ten. Het onbewuste kent niet alleen angsten en driften, het kent ook het ideaal waarnaar men haakt: dat wat men niet is, maar zou willen zijn. Ook de Selk'nam kennen dat ideaal. Zijn naam is So'orte, en hij is de echtgenoot van ‘She, the Woman who Must be Obeyed’, van Xalpén. Hij is het inbegrip der ideale mannelijkheid. Wanneer hij tijdens een der ceremoniën ten tonele verschijnt, wordt hij door ieder bewonderd om zijn mannelijke kracht en zijn mannelijke charme. Hij is de god, die uit de Grote Hut naar buiten komt, naar de vrouwen toegaat en hun opdrachten geeft, die zij zonder verwijl en zonder tegenstribbelen hebben uit te voeren. Hij laat hen copieuze maaltijden bereiden waaraan niets mag mankeren, hij straft hen voor nalatigheden en vergrijpen. Hij laat hen werken en hij straft hen, hij maakt hen vlijtig, gewillig en aanhankelijk. Niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen bewonderen hem! Maar deze ideale, patriarchale Selk'nam van hogere orde, die het tegendeel is van de ridicule en machteloos tierende pantoffelheld Kosménk, is - de mannen weten het maar al te goed - de slaaf van zijn
| |
| |
mythologische wettige echtgenote, bij wie hij niets heeft in te brengen. Xalpén beheerst dit ritueel van het begin tot het einde, en ook het ideaal van alle mannen, So'orte, is haar slaaf. Hij die alle vrouwen kan laten werken en hen kan straffen wanneer zij het hem niet naar de zin maken, kan bij zijn echtgenote niets anders doen dan de bevelen uitvoeren die zij hem geeft. Eénmaal in het maandenlange drama van de Kloke'ten kristalliseert zich de hele ambivalente constellatie van liefde en haat, van dominantie en onderwerping, van zet en tegenzet in de strijd tussen de sexen in een simpel ritueel spel, dat de Kloke'ten tot zijn eenvoudigste structuur herleidt. Dan komen de mannen uit de Grote Hut naar buiten. Zij hurken op hun knieën en huppelen zo als kikkers in het rond. De vrouwen komen aanrennen en overmeesteren hen. Ja, de mannen worden ritueel door de vrouwen gedood. Enkelen trachten te ontvluchten, maar ook zij worden zonder pardon door de vrouwen gevloerd. En dit alles gebeurt op last van... Xalpén, de vrouw die gehoorzaamd moet worden.
De werkelijke aard van het geheim, dat in de mythe eigenlijk niets dan holle bluf was, is in het ritueel aan het licht gekomen. Ook in het psychodrama overheerst de strijd om de macht, de worsteling om dominantie. Orders en bevelen spelen er een even grote rol als in de mythe. Maar in het ritueel gaat het niet alleen om de vraag wie het voor het zeggen heeft in een conflict tussen twee partijen, die evengoed twee groepen mannen als een groep mannen en een groep vrouwen zouden kunnen zijn. Het gaat in de ernst van het spel om het conflict tussen vrouwen als vrouwen en mannen als mannen. Niet de strijd om de macht domineert, maar machtsdrift is opgenomen in de sexuele sfeer. Het heimelijke minderwaardigheidsgevoel der mannen, dat onverbloemd tot uitdrukking komt, heeft niet betrekking op de vrouw als - eventueel anders geaard - mens, maar op het schaamschortje en het geheim dat erdoor verborgen wordt. Achter de strijd om de macht schuilt gefrustreerde sexualiteit. Dat kan ook niet anders, want in de Selk'nam-samenleving is een strijd om de macht tussen de beide sexen absoluut overbodig. De man ís de baas in huis en hij is baas in de samenleving. De vrouw heeft niets in te brengen en zij heeft zich daarbij gedwee en
| |
| |
gewillig neergelegd. De man heeft de macht, en waarom zou hij dan nog een strijd om de macht voeren? Het concrete antwoord ligt in het schaamschortje. Dat geheim vrezen zij en dat geheim willen zij veroveren. Eerder zullen zij zich niet veilig voelen. Het geheim van de Selk'nam is de vrouwelijke sexe, waartegenover zij zich machteloos voelen, ondanks hun feitelijke sociale macht. Dáárom begint de Kloke'ten met een soort van parade der mannen, die enorme falli voor hun buik heen en weer bewegen. Dit vertoon van mannelijke potentie verraadt dat hun angst voor machteloosheid angst is voor impotentie. Zuivere machtsmotieven blijven het conflict beheersen. Aan bisexuele idealen en zwangerschapsfantasieën zijn de Selk'nam bij wijze van spreken nog niet toe. Wanneer zij zich identificeren met de vrouwen, dan doen zij dit als nederig rondhuppelende kikkers. Niet de machtsdrift staat in dienst van de sexualiteit; uiteindelijk wordt de sexualiteit ondergeschikt gemaakt aan de agressiviteit, wat niet verhindert dat het geheim onmiskenbaar gelegen is daar waar een vrouw het zachts en het sterkst is. Dat de geheimzinnige macht van dit geheim leidt tot impotente machteloosheid en de compensatie daarvan door enorme, kunstmatige falli, zal niemand overigens nog verwonderen. Het boeiende is alleen dat men ook zonder Freud onvermijdelijk tot deze conclusie moet komen. En het verbluffende is dat Gusinde alleen maar kan zeggen dat de hele Kloke'ten helemaal niet past in de Selk'nam-cultuur, omdat hun moraal immers een liefdevolle omgang tussen man en vrouw eist. Men vraagt zich af, waarom de Selk'nam-mannen, voordat de Kloke'ten begint, zorgvuldig en in alle ernst hun geweren met het oog op de vrouwen verbergen, om dan voor het oog van diezelfde vrouwen met reusachtige falli van gras en takken te gaan paraderen. De roof van het vrouwengeheim bij de Selk'nam is in de mythe de bestorming van de Grote Hut, de vesting der vrouwen, waarna men in de rite
de vrouwelijke schaambedekking afrukt en dan, uit angst voor het ontblote geheim dat men in de geslachtelijke ontmoeting niet kan winnen of overwinnen, de vrouw fysiek overweldigt. Per slot van rekening hebben de mannen de grootste spierkracht.
|
|