| |
| |
| |
3 Man-vrouwen en vrouw-mannen
Er werd reeds op gezinspeeld dat de mens in zijn verhouding tot zijn medemensen en dus ook tot het andere geslacht meer toenaderings- en afweermiddelen tot zijn beschikking heeft dan alleen agressie en vlucht, dominantie en passiviteit. Hij heeft niet alleen bewustzijn, maar zelfbewustzijn, en door deze relatie tot zichzelf is zijn psychisch arsenaal aanmerkelijk groter dan dat der dieren. Wat de psycho-analyse defensie-mechanismen noemt, zijn psychische afweermaatregelen, die slechts mogelijk zijn op grond van het menselijk zelfbewustzijn, zoals Hallowell terecht opmerkt. Eén ervan is in het kader van dit boek van grote betekenis: de identificatie. Wanneer bijvoorbeeld een kind bang is voor Sinterklaas, dan speelt het Sinterklaas, en door Sinterklaas te worden, zich met hem te identificeren, overwint het zijn angst voor de angstaanjagende figuur, althans tijdelijk. Toen de ene jongen de andere toevertrouwde dat hij niet over de zolder durfde lopen wanneer het donker was, omdat daar ‘boze dingen’ waren, gaf de ander hem de raad: ‘Dan moet je doen alsof jij zelf een “boos ding” bent, dan ben je helemaal niet bang.’ Uit deze twee voorbeelden blijkt hoe men zich bij grote innerlijke spanning van die spanning kan ontdoen, door in de huid te kruipen van hetgeen ons positief dan wel negatief fascineert. Plessner heeft erop gewezen dat de mens in wezen een toneelspeler is, er nooit helemaal zeker van is, of hij zichzelf is dan wel een rol speelt. Met deze onzekerheid is het overnemen van een ándermans rol gegeven. En zo kan de mens
| |
| |
angsten overwinnen en verlangens bevredigen. Hij stelt zich in de plaats van de ander en vergeet... zichzelf met zijn angst. De angst wordt onbewust, als de vereenzelviging bewust wordt.
Wanneer de jongen op de donkere zolder zich identificeert met ‘het boze ding’, dan zal deze identificatie bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een dreigend gezicht of op een paar ogen, een neus en een mond. Dat wil zeggen dat de identificatie partieel kan zijn met totale bedoelingen. Iemand die zich - zoals dikwijls voorkomt - met zijn vader blijvend geïdentificeerd heeft, zal zich uiterlijk bijvoorbeeld slechts op enkele (voor hem karakteristieke) punten met die vader hebben vereenzelvigd: een manier van zitten, de keus van een liefhebberij, een gebaar. Wanneer men zich van een dergelijke vereenzelviging volstrekt onbewust is, spreekt men ook wel van introjectie; wanneer men er zich min of meer vagelijk van bewust is, gebruikt men liever de term identificatie.
Dit psychische verschijnsel komt ook voor in de verhouding tussen mannen en vrouwen. Angst voor en verlangen naar een of meer in het oog lopende kenmerken van de andere sexe kunnen zo groot worden, dat men zich met de andere sexe vereenzelvigt. Freud heeft het eerst de zgn. ‘Penisneid’ beschreven en geanalyseerd: het meisje dat zich er pijnlijk van bewust wordt dat het geen penis heeft, verlangt zo sterk naar dit lichaamsdeel, dat het zich met vader of broer identificeert om het gemis goed te maken. Van verschillende kanten heeft men hiertegen ernstige bezwaren gemaakt. Vooraf dient echter scherp te worden onderscheiden tussen verschijnsel en interpretatie. Dat een meisje deze afgunst kent en zelfs onder woorden brengt, is zonder meer een feit. Volstaan moge worden met één voorbeeld, zoals literatuur en observatie er vele kennen: een meisje van 3 jaar, dat in ieder opzicht in een rivaliteitsverhouding stond tot haar oudere broertje, rustte niet, voordat zij haar ouders volmondig had laten beamen dat zij ‘ook 'e piemeltje’ had. Over de interpretatie van dergelijke verschijnselen kan men uiteraard van mening verschillen. Een klein kind wil alles hebben en is niet gauw tevreden. Vooral wanneer het merkt dat de omgeving iets belangrijk en waardevol vindt, wil het kind het ook heb- | |
| |
ben. Een stuk speelgoed dat dagen in een hoek ligt, wordt het hoogste goed op aard wanneer een vriendje het wil hebben. Uiteindelijk schuilt hierachter de onverzadigbaarheid van de mens: ‘denn alle Lust will Ewigkeit, will tiefe, tiefe Ewigkeit’. Plessner spreekt ergens van de hongerlijderij naar het oneindige. In laatste instantie is de wens naar bisexualiteit een van de vormen waarin de mens er naar verlangt zichzelf genoeg te zijn. Deze autarkie is de overeenkomst tussen dit kleine meisje en de mysticus die zegt: ‘Ik ben de Waarheid.’ De vraag blijft echter wat de specifieke oorzaak is waarom men de
bisexualiteit als symbool kiest voor het onuitsprekelijk verlangen naar compleetheid. De mens is niet man en ook niet vrouw, maar man-en-vrouw. Als symbool van déze compleetheid is het symbool van de permanente coïtus, zoals de Australische Aranda het kennen, het passendst. De voorstelling van een vrouw-man veronderstelt echter een ik dat de andere sexe niet in liefde als complement aanvaardt - zoals bij de permanente coïtus - maar dat de ander door incorporatie liquideert. Identificatie is dan ook verovering door liquidatie; door zich in de plaats van de ander te stellen en zich met hem te vereenzelvigen, gedwongen door angst of pijnlijk gemis, ruimt men hem uit de weg, maakt hem overbodig, zodat het ik zich almachtig en onafhankelijk kan wanen. Dat is het geval bij het kleine meisje dat in een wanhopig besef van inferioriteit en met de even wanhopige weigering zich bij die inferioriteit neer te leggen, zich met haar broertje identificeert. Dat zijn penis voor haar de ‘sleutelprikkel’ is, laat zich gemakkelijk verklaren. Bij kleine kinderen is dit lichaamsdeel wel het belangrijkste verschil tussen beide sexen, terwijl het bovendien iets is dat het meisje míst en het jongetje hééft, waarbij tenslotte stellig de mogelijkheid moet worden opengelaten van een vaag besef van de importantie van het geslachtelijke.
Het is zonder meer duidelijk, dat het verschil tussen de sexen, wanneer dit in een bepaalde cultuur op allerlei manieren wordt geaccentueerd, het ontstaan van dergelijke identificaties in sterke mate in de hand werkt, vooral wanneer de ene sexe als superieur geldt, zodat de andere sexe in een inferieure positie gedwongen wordt. In individuele ge- | |
| |
vallen zijn deze factoren niet noodzakelijk voor het ontstaan van de ‘Penisneid’; wanneer een heel cultuurpatroon door deze identificatie wordt gekenmerkt, is uiteraard het maken van een dergelijke, collectieve tegenstelling conditio sine qua non. Wanneer een heel volk opgevoed wordt in de sfeer van ‘mannen zijn superieur’, zullen de meisjes algemeen deze fantasie ontwikkelen en in fantasie of symbolisch gedrag uitleven. Bij primitieve volken is de keus van het symbool niet een individuele aangelegenheid. Het is de cultuur, die in haar traditie het symbool voor de individuen gereed heeft liggen, of dit nu een speer is of iets anders.
Als tegenhanger van de vrouwelijke ‘Penisneid’ kan men bij de man ‘womb-envy’ aantreffen, zoals door Margaret Mead is aangetoond. Het zal wel niet toevallig zijn dat het eerste verschijnsel door een man, het tweede door een vrouw werd ontdekt. Hoe dit zij, ook aan de kant van de man kan er identificatie zijn. Een patiënt je van Erikson was een vierjarige jongen, die erg gesteld was op het kindermeisje, dat voor hem een surrogaatmoeder was, daar zijn eigen moeder buitenshuis werkte. Toen zijn moeder vond dat hij wat al te veel als een klein mannetje in de dop met het kindermeisje ravotte, kreeg de laatste haar ontslag. Zij vertrok naar een andere betrekking, en de kleine jongen werd gezegd dat zij niet kon blijven omdat zij een baby verwachtte. Korte tijd daarna ontwikkelde zich bij het kind een constipatie, die levensgevaarlijk werd. Hij liep rond met een dik buikje, waarin de darminhoud van zeven dagen. Wanneer hij meende dat niemand hem kon zien, leunde hij met zijn buik tegen de muur voor steun. Toen de specialist de psychiatrische hulp van Erikson inriep, kwam de laatste tot de ontdekking dat het jongetje in de waan verkeerde zwanger te zijn. Het gesprek tussen hem en het kind liep er tenslotte op uit, dat hij een wijfjesolifant tekende in doorsnee, waarbij hij er zorg voor droeg dat er heel duidelijk twee uitgangen waren: één voor de darmen en één voor de kindertjes. Deze doorsnee-tekening werd de aanleiding tot eenzelfde diagram van een vrouw met anatomische uitleg, zodat Erikson het kind duidelijk kon maken dat het zich vergiste met zijn zwangerschapsfantasie. Toen hij afscheid van hem had genomen met de belofte nog eens terug te komen,
| |
| |
ging het kind naar het toilet, waar een bovenmenselijke defecatie plaats had, zoals Erikson het uitdrukt. Het kind had zijn surrogaatmoeder zo verschrikkelijk gemist, dat het geen andere weg open zag, dan haar bij zich te houden door zichzelf met haar te identificeren. De band tussen haar en hem, die men zo wreed verbroken had, herstelde hij op de meest drastische wijze: door ook zwanger te zijn. En omdat hij de ‘baby’ niet wilde bezeren, durfde hij niet defeceren.
Velen denken nog steeds dat zulke dingen niet bestaan. Ze bestaan, en ze zijn menselijker en ontroerender dan vele existentialistische of andere filosofemen. De enige vraag is welke de oorzaken zijn. In het bovenstaande geval ontstaat de identificatie uit een ondragelijk gevoel van verlies. Het kind klemt zich in zijn fantasie aan zijn surrogaatmoeder, die het niet kan missen, vast. Het is mogelijk dat de kleine jongen ook gedreven werd door gevoelens van afgunst jegens het kindermeisje, dat na de scheiding wel iets ‘overhield’, terwijl hij zelf volkomen berooid achterbleef. Maar dat is niet de eerste en voornaamste beweegreden in dit geval, en inzoverre is er hier dan ook geen sprake van ‘womb-envy’, van moederschoot-afgunst, omdat deze primair gebaseerd is op het feit dat de man beseft iets niet te kunnen wat de vrouw wel kan, en zich daarom uit een pijnlijk besef van minderwaardigheid met de vrouw identificeert. Het verschil tussen de fantasie van dit kind en die van een jongen of man met moederschoot-afgunst ligt dus in het motief: in het eerste geval is dit verlies van liefde zonder meer, in het tweede geval machteloosheid, afgunst en uit machteloosheid voortkomende veroveringszucht. In beide gevallen is de basis gemis en angst. Hoewel het geval van dit kind dus niet zonder meer in het raam van dit boek past, is het niet alleen als illustratie van belang, maar ook omdat we in primitieve culturen van Afrika en Noord-Amerika eenzelfde vorm van zwangerschapsfantasie bij mannen zullen vinden.
Een mannelijke zwangerschapsfantasie is dus ook een poging tot tweegeslachtelijkheid. Hoewel niet uitgesproken zeldzaam, schijnt deze in het zgn. Westen minder regelmatig voor te komen dan de vrouwelijke ‘Penisneid’. Dit zal ongetwijfeld in verband staan met het feit dat men bij ons expliciet of
| |
| |
impliciet uitgaat van de superioriteit van de man - daarin heeft Simone de Beauvoir stellig gelijk -, zodat er voor de meisjes meer reden is heimelijk de jongens hun positie te benijden, dan omgekeerd. Maar beide vormen van afgunst tussen de sexen zijn, zoals ook Margaret Mead stelt, zonder twijfel universeel. Dit betekent niet dat dit de enig mogelijke vormen zijn waarin zich de van nature gegeven spanning tussen de geslachten kan ontladen; er zijn vele andere mogelijkheden, maar die kunnen in ons verband buiten beschouwing blijven.
In het verhaal dat Erikson vertelt van de kleine jongen die zwanger denkt te zijn, valt ook op dat het kind zijn buik tegen de muur steunt wanneer het zich onbespied waant. Er zijn in het verhaal meer symptomen van een neiging zijn fantasie als een geheim te bewaren. Dit element komt ook heel duidelijk tot uitdrukking in een door Bettelheim beschreven geval, dat bovendien bewijst hoe zowel ‘Penisneid’ als ‘womb-envy’ ook in onze maatschappij spontaan ontstaan uit een pijnlijk gevoel van ontoereikendheid, én hoe deze gevoelens in symbolisch-rituele handelingen worden gedramatiseerd, wanneer door omstandigheden onze normale taboes op deze dingen ontbreken. Wanneer, in verband met het feit dat ook in dit geval psychiatrische patiënten worden beschreven, de vraag zou worden gesteld of op deze wijze de grens tussen normaal en abnormaal niet ongeoorloofd wordt overschreden, kan het volgende antwoord wellicht verduidelijkend zijn. Deze algemeen menselijke, innerlijke spanningen worden door vele primitieve volken in het ritueel, het psychodrama, buiten zichzelf geplaatst, zodat zij er van binnen minder last van hebben, en hun samenleving minder neurotisch is dan de onze. Wij hebben dezelfde spanningen als de primitieve volken, maar hebben veel minder gelegenheid ze op een sociaal vastgestelde en goedgekeurde wijze af te reageren, zodat de innerlijke spanning toeneemt en onze maatschappij meer neurotisch is. Bij diegenen onder ons voor wie de spanning om de een of andere reden te zwaar wordt, breekt zij zich ondanks alle sociale taboes een weg naar buiten en ontlaadt zich symbolisch in een gedrag dat wij in sommige gevallen wat vreemd, in andere zonder meer asociaal (moeten) vinden. Het
| |
| |
gaat dus niet om de vraag naar de morele en maatschappelijke toelaatbaarheid, maar om het feit dat het dezelfde roerselen van de menselijke ziel zijn.
Vier patiëntjes van Bettelheim, twee meisjes en twee jongens in de puberteit, wier innerlijke onzekerheid en verwarring door de puberteit nog meer werden aangetast, vormden een geheim genootschap, waarvan dokters noch zusters iets mochten weten. Het doel ervan was een evidente compensatie van hun minderwaardigheidsgevoelens, want zij zouden ‘go to the top’, welke top vooral bepaald werd door de glamour van Hollywood. In laatste instantie werden zij gekweld door de vrees nooit volwassen te zullen worden, m.a.w. het besef van er-niet-tegen-op-te-kunnen. De volwassenen beschouwden zij als degenen die hun in de weg stonden. Deze gemeenschappelijke vijanden verenigden hen in hun geheime vereniging, waarin echter niet alleen hun gemeenschappelijke houding tegenover volwassenen, maar ook de spanningen tussen jongens en meisjes een uitweg zochten. Men stelde voor dat de vier leden zich iedere maand een beetje bloed zouden aftappen, om een mengsel van elkaars bloed te kunnen maken - een vorm van bloedbroederschap dus. Maar al spoedig werd dit voorstel zo gewijzigd, dat de jongens bloed uit hun wijsvinger moesten hebben - eigenlijk zou het moeten komen uit een geheime plaats van hun lichaam, zei een der meisjes - dat dan vermengd moest worden met het maandelijks bloed van de meisjes. Dat dit een poging was de eigen minderwaardige sexe te versterken met de kracht van het andere geslacht, blijkt onder meer heel duidelijk uit de vraag die één van de kinderen aan Bettelheim stelde met betrekking tot het verschil tussen de mannelijke en de vrouwelijke genitalia: ‘Why can't I have both?’ Waarom kan ik niet alle twee hebben? Dat is de achtergrond van ‘Penisneid’ èn ‘womb-envy’. Het is de meest menselijke vraag die zich denken laat. Ieder van ons zou heimelijk alles willen hebben, en velen trachten, ook al zijn ze realistisch geworden, langs een achterdeurtje hun wensen te bevredigen. Een van
de moeilijkste dingen die wij als kinderen moeten leren, is om consequent met anderen te delen en om onze beurt af te wachten. Wijsheid pleegt men het inzicht te noemen van volwassenen, die eerst goed hebben
| |
| |
geleerd hun beurt af te wachten tegenover hun medemensen, om dan te zien dat in het leven iedereen zijn beurt afwacht en dikwijls nooit aan de beurt komt. De patiëntjes van Bettelheim willen en kunnen niet afwachten. Zij voelen zich bedreigd en willen alles tegelijk, wat hun volwassen medemensen plegen te formuleren als: zij willen de autarkie en de totaliteit. Het is allerminst vreemd dat deze fusie van het alles-in-één uitgaat van de lichaamsdelen waarzonder het leven niet kan voortbestaan. Ook Plato werkte met het begrip der tweegeslachtelijkheid, om maar in de wijsbegeerte te blijven. Wat de patiëntjes van Bettelheim betreft: men heeft hen hun gang laten gaan, totdat men vreesde dat zij in hun rituele zucht naar bloed zichzelf ernstig zouden verwonden. Bettelheim's verslag en analyse maken duidelijk dat deze kinderen, primitieve en moderne mensen eenzelfde oplossing zoeken voor eenzelfde probleem. Dat de kinderen het in het geheim doen, zoals de primitieven het in geheime mannengenootschappen doen en wij in geheime gedachten en fantasieën, is - zoals in het vervolg zal blijken - nog iets van grote betekenis, wanneer men geboeid is door de mens, zijn eigenaardigheden en wederwaardigheden.
Overal op de wereld weet de mens dat men niet kind kan blijven, maar volwassen moet worden. De strijd om het bestaan vraagt zo veel werk, dat men praktisch moet zijn en een werkverdeling moet maken. Die werkverdeling vindt men overal, en overal gaat men daarbij uit van het feit dat er twee sexen zijn, die bij bepaalde dingen kunnen samenwerken, maar ook een eigen werkterrein hebben. De exclusieve rol van elke sexe op sociaal en economisch terrein is nóg een factor in het moeizame evenwicht tussen de geslachten. Wanneer een man bepaalde dingen moet doen en een vrouw andere bepaalde dingen, dan betekent dit dat er mannelijke rollen zijn waarop de jongen, en vrouwelijke waarop het meisje voorbereid moeten worden. Iedere samenleving kent dan ook min of meer een mannelijk en een vrouwelijk ‘ideaal’. Het heeft dus geen zin zich over te geven aan wensdromen van tweegeslachtelijkheid, want ieder moet als man óf als vrouw zijn plicht doen. Bij de historisch vermoedelijk oudste volkjes vindt men dan ook al een soort van
| |
| |
jeugdcurses voor meisjes en jongens, waar zij leren wat hun samenleving van een vrouwen van een man verwacht. De initiatie-riten van het merendeel der primitieve volken hebben grote bekendheid gekregen. Men bepaalt zich daarbij niet alleen tot lessen en vermaningen, maar gaat verder, en maakt ook lichamelijk van de jongen ondubbelzinnig een man en niet zelden ook maakt men van het meisje ondubbelzinnig een vrouw. In de besnijdenis verwijdert men de vrouwelijke voorhuid van de jongen, en in de clitoridectomie verwijdert men de mannelijke clitoris. Het is alsof men alle onrealistische fantasieën van tweegeslachtelijkheid en paradijselijke zelf-genoeg-zaamheid in de wortel wil uitroeien. Een man moet een man, een vrouw moet een vrouw zijn. Dat is ongetwijfeld het sociale doel van de meeste initiatie-riten, waarbij allerlei psychische motieven een min of meer centrale rol spelen. Dit sociale doel kan echter nooit worden losgemaakt van de verhoudingen tussen de geslachten in een samenleving, die door mannelijke of vrouwelijke dominantie of een compromis tussen beide kan worden gekenmerkt. Verder is het een merkwaardig verschijnsel dat een mens dikwijls opbotst tegen dat wat hij wil vermijden, wat men in de tijd, toen de mensen nog moesten léren fietsen, op de openbare weg dagelijks kon zien. Het kan dan ook niet verwonderen dat de grote nadruk op eengeslachtelijkheid in de initiatie-riten bij verschillende volken toch weer tot bisexuele symboliek leidt. Het accent op het eengeslachtelijke activeert de tweegeslachtelijke verlangens, die dan inderdaad door een achterdeurtje weer worden binnengesmokkeld. Zo is het te verklaren dat de geïnitieerde jongens bij de Herero ‘mannelijke jonkvrouwen’ en de geïnitieerde meisjes ‘jongelingen’ heten. Een en ander bevestigt eens te meer dat het verlangen ‘allebei te hebben’ diep in de menselijke ziel verscholen ligt en dat een al te sterk verzet
daartegen tot omgekeerde resultaten kan leiden.
Dit merkwaardig labiele evenwicht tussen eengeslachtelijkheid en tweegeslachtelijkheid - waarin wij wellicht ook de psychische uitdrukking mogen zien van de principiële, lichamelijke tweegeslachtelijkheid van de mens - vindt men in boeiende vorm bij de jongens-initiatie van de Aranda in West-Australië. Bij dit volk zijn de mannen duidelijk dominant,
| |
| |
maar hun arrogantie met betrekking tot de mannelijke rol bij de voortplanting is juist iets te zelfverzekerd om geloofwaardig te zijn. Zoals we bij de Ibo protesterende vrouwen vonden, vinden we hier protesterende mannen, die het heft in handen mogen hebben, maar toch niet helemaal zeker van zichzelf zijn. Deze onzekerheid krijgt vorm in het psychodrama van de jongensinwijding. De jongens moeten sociaal tot man worden gemaakt, zoals overal, maar zij moeten ook uit de macht van de vrouwen worden bevrijd. Dat blijkt direct bij het begin.
Wanneer alles in gereedheid is voor de initiatie, komen de mannen het vrouwenkamp binnenrennen met hun schilden voor de ogen. Zij grijpen de knaap die ingewijd moet worden, en brengen hem naar het mannenkamp. Enige tijd later komt echter een vrouw het mannenkamp binnen, grijpt de jongen, neemt hem op haar schouders en ontvoert hem naar het vrouwenkamp, waar zij door de overige vrouwen met luid gejuich wordt ontvangen. Dan gaat de vrouw die de jongen teruggehaald heeft zitten, neemt de knaap als een baby op schoot en slaat beide armen om hem heen, waarna de overige vrouwen voor hem een verleidelijke sexuele dans uitvoeren, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Daarna komen echter de mannen weer aangerend en roven de knaap voor de tweede maal, nu definitief. De betekenis van dit preludium is duidelijk. Hoewel in deze samenleving de mannen het heft in handen hebben, liggen in hun onbewuste de verhoudingen precies andersom. Zij zijn bang voor de vrouwen en houden de schilden voor hun ogen. Zij zijn, evenals de jongen, in de macht der vrouwen, en willen zichzelf evengoed als hem uit die macht bevrijden. Die bevrijding vindt plaats in een buitengewoon boeiend, maandenlang durend ritueel, waarvan hier twee hoogtepunten even worden genoemd. De jongen wordt besneden. Hij wordt ondubbelzinnig tot man gemaakt. jensen, die alle initiatie-riten van de wereld heeft bestudeerd en die allerminst psychoanalytisch georiënteerd is, laat er niettemin geen twijfel over bestaan, dat de besnijdenis ten doel heeft het blootleggen van de glans penis als teken van viriliteit, van permanente viriliteit. Maar blijkbaar bevredigt of bevredigde in de geschiedenis van de Aranda deze symbolische eenge- | |
| |
slachtelijkheid de mannen niet, werd hun onzekerheid niet volledig weggenomen en bleef de angst voor de vrouw toch bestaan. Want nadat de jongen is besneden, moet hij een tweede operatie ondergaan, die subincisie genoemd wordt. Daarbij wordt in
zijn urethra een opening gemaakt, die het symbolisch equivalent is van het vrouwelijk geslachtsdeel. Het is van belang er op te wijzen, dat niet een westerse psycholoog de subincisie-opening als vagina-symbool interpreteert, maar dat de Aranda zèlf haar als zodanig aanduiden, zoals zij het bloed uit de wonde ook mannelijk menstruatiebloed noemen. Waarom kunnen wij niet allebei hebben?, vragen ook deze mannen, en zij eigenen zich de hun ontbrekende helft toe door identificatie in een zeer drastische vorm. Lang niet altijd komt de idee der bisexualiteit zo onverbloemd voor, maar in vele andere besnijdenisriten is zij aanwezig.
Identificatie is de vereenzelviging met een ander, in wiens plaats wij ons zelf stellen, met het doel diens eigenschappen te verwerven. Daarbij kan de nadruk vallen op het ‘de beste verdediging is de aanval’, zodat men zijn eigen bezit vermeerdert met dat van de ander. Dit is het geval in de hierboven gegeven voorbeelden. Het accent kan ook komen te liggen op de wanhopige defensie: de jongen, die zelf een ‘boos ding’ wordt, zal vermoedelijk geen gelegenheid hebben nog aan zichzelf te denken, maar geheel in zijn identificerende rol opgaan. Hoe groter de angst en de inferioriteit, des te kleiner het ik, dat dan in de identificatie geheel opgaat. Met betrekking tot de ‘womb-envy’ kan dit het geval zijn, wanneer een man eerst lange tijd met alle kracht probeert aan de eisen der eengeslachtelijkheid, aan alle voorwaarden van de mannelijke rol in zijn cultuur te voldoen, om dan het verzet op te geven en vrouw te worden. Constitutioneel labiele individuen, die wellicht ook lichamelijk een relatief groot stuk vrouwelijkheid in zich hebben, kunnen in een uitgesproken mannelijke cultuur op deze wijze in de rol van vrouw opgaan. In dergelijke gevallen zou ook de homosexualiteit ter sprake moeten komen, maar in het gegeven kader kunnen we ons beperken tot de moederschoot-jaloezie. Sprekende voorbeelden vindt men bij de Siberische jagersvolken en bij de Noordamerikaanse Indianen.
| |
| |
Bij verschillende Siberische jagersvolken is het een normaal verschijnsel dat een mannelijke sjamaan een man-vrouw, en een vrouwelijke sjamaan een vrouw-man wordt. In hun nieuw verworven geslachtelijke kwaliteit sluiten zij zelfs huwelijken. Velen hebben er al op gewezen dat de samenlevingen der jagersvolken, in het harde bestaan dat zij hebben, op deze wijze aan minder goed aangepaste individuen de gelegenheid bieden op hun wijze en met hun karakterstructuur toch nog in het maatschappelijke leven te functioneren. De Noordamerikaanse Indianen, die uit Azië afkomstig zijn, hebben de sjamanistische traditie meegenomen naar het nieuwe werelddeel en het in nieuwe cultuurvormen geïntegreerd. Deze Indianen worden over het algemeen gekenmerkt door een sterke verdringing der sexualitiet. Het beste bewijs daarvoor vindt men in hun initiatie-riten, die - in tegenstelling tot dezelfde riten overal elders ter wereld - gekenmerkt worden door een volledige afwezigheid van sexuele elementen, wat juist bij deze riten eigenlijk een innerlijke tegenstrijdigheid is. Echte geheime mannengenootschappen en vrouwenorganisaties, die een sociale tegenstelling tussen de sexen scheppen, vindt men dan praktisch ook niet in Noord-Amerika. Van de agressiviteit kan men - in tegenstelling tot de Arapesj! - beslist niet zeggen dat zij verdrongen wordt door deze volken. Hoewel de situatie op dit terrein niet eenvormig is en er regionale verschillen bestaan, kan men toch wel zeggen dat het merendeel van deze volken een combinatie van zelfbeheersing en sterke agressiviteit als ideaal voor de man kenden, wat tot gevolg heeft dat men bijzonder vaak op sado-masochistische elementen stuit. Dit geldt in ieder geval voor de Noordelijke, Noord-Oostelijke, Oostelijke, Zuid-Oostelijke, Zuidelijke en Centrale gebieden. In het centrale gebied, dat van de klassiek geworden Indianen van de Prairie, is de verdringing van de sexualiteit en de sado-masochistische gespletenheid der agressiviteit
het verst voortgeschreden. Wat het eerste betreft, is het heilige huwelijk bij de sterk ritualistische Arapaho een goed voorbeeld. Dit heilige huwelijk wordt daar zo gesymboliseerd, dat de priester, die met ten hemel geheven gezicht boven een naakte op de grond liggende vrouw staat, haar een plantenwortel in de mond steekt, terwijl zijn gelaat naar de
| |
| |
hemel gewend blijft. Een Papoea-volk zou een dergelijke rituele cohabitatie zonder deze vergeestelijkte en letterlijk naar boven verschoven symboliek hebben uitgevoerd! Hoe zeer deze Indianen hun agressiviteit tegelijkertijd opvoerden en in toom hielden, is algemeen bekend. Het komt simpel en indrukwekkend tot uitdrukking in het feit dat de dapperste daad in het gevecht niet het doden, maar het aanraken van de vijand was. Hoe zeer sexualiteit en agressie in hetzelfde vlak liggen blijkt bij de Ponca, waar een genootschap van jongemannen bestond, die er zich op beroemden dat zij 's nachts naar een tent slopen waarin een Ponca-schone sliep, en dan onder het tentzeil door alleen maar haar genitale aanraakten. Het verband tussen het aanraken van de schone en het aanraken van de vijand is zeer nauw. Zelfbeperking is een Indiaanse deugd, die gemakkelijk in zelfkwelling overgaat, maar die bijna altijd gepaard gaat met een indrukwekkende vergeestelijking van het leven.
Vanaf de eerste ontmoeting tussen blanken en Indianen leest men telkens weer van berdaches, die de blanken bij de Indiaanse volken aantroffen. Berdache is de naam waarmee travestieten, homosexuelen en (echte of vermeende) hermafrodieten worden aangeduid, die allerminst beperkt waren tot de sjamanen. De Sauk, de Fox en de Dakota geloofden dat de mutatie van mannen in vrouw-mannen tot stand komt in een visioen, waarin de vrouwelijke geest van de maan verschijnt. Eén keer per jaar is er bij deze stammen een homosexuelenfeest, waarop men een hoofd-berdache kiest, die als bijzonder heilig wordt beschouwd. Ook de Crow kennen de in vrouwen veranderde mannen, die vrouwenkleding dragen, een vrouwelijke stem hebben en in al hun handel en wandel vrouwen schijnen te zijn. Om een opsomming te vermijden kan men vaststellen dat het verschijnsel over geheel Indiaans Noord-Amerika voorkwam. Het stelt boeiende problemen naar aanleiding van het probleem dat men als lichaam en ziel aanduidt. Gezien de berichten, vraagt men zich af of met aftrek van een behoorlijk percentage vergissingen bij de berichtgevers en aanstellerij bij verschillende berdaches, bij deze individuen niet ook hun lichamelijke vrouwelijkheid een rol speelt, wanneer hun mutatie ook de stem beïnvloedt. Aan de
| |
| |
andere kant is ook de culturele factor van grote betekenis. Margaret Mead verklaart deze verschijnselen in haar boek Male and Female alleen uit het te zware accent dat op mannelijkheid wordt gelegd, maar dit is in strijd met het feit dat het berdache-wezen ook voorkomt bij de oudste stammen van Californië. Historische invloeden als sjamanisme, Siberische herkomst en derg. zullen hier ook een rol gespeeld hebben, en men kan alleen constateren dat de ‘geschikte’ individuen, wanneer een cultuur eenmaal deze mogelijkheid als erkende instelling ‘aanbiedt’, met de desbetreffende somatisch en/of psychische aanleg er altijd zijn. De spanning tussen de sexen is er altijd en overal, hetzij uiterlijk of innerlijk.
Dramatisch is het verhaal van een der beroemdste krijgers der Oto. Vele malen was hij op het oorlogspad geweest en veel roem had hij zich verworven. Weer ging hij op het oorlogspad, tegen de Osage. Hij keerde roemvol terug, maar de morgen na zijn thuiskomst was hij geheel veranderd. Hij vertelde aan zijn familie dat hem in de droom een geest was verschenen, die hem geboden had afstand te doen van zijn krijgersleven, vrouwenkleren aan te trekken en een vrouwman te worden. Zijn beslissing stond vast: hij zou voortaan geen krijger, maar berdache zijn. Met alle middelen probeerde zijn familie hem van zijn voornemen af te brengen. Het had geen succes. De beroemde krijger bracht de rest van zijn leven als vrouw-man door. Bij deze krijgers met uiterste zelfbeheersing is de spanning tussen de sexen volkomen verinnerlijkt. De verandering, de identificatie met de vrouw, is dan ook een innerlijk conflict, dat in zeer vele gevallen niet zo onmiddellijk zijn beslag krijgt als het geval was bij de Otokrijger. Vele berdaches verzetten zich lang en hardnekkig tegen hun roeping, zoals Jeremia rebelleerde tegen zijn profetenroeping. Zelfmoord na de roeping tot berdache was een niet onbekend verschijnsel. Het bewustzijn haat de verachtelijke vrouwenrol, het onbewuste hunkert naar identificatie. Als deze ambivalentie tegenover de vrouw niet tot een oplossing kan worden gebracht, en de spanning ondragelijk wordt, dan richt zich de in deze cultuur toch al op het zelf betrokken agressiviteit volledig tegen het individu zelf, of liever tegen de vrouw in de man, en zelfmoord is het einde.
| |
| |
Zwangerschapsfantasieën vindt men in deze gevallen niet of nauwelijks, waarschijnlijk vooral omdat openlijk sexuele symboliek in deze culturen taboe blijft, ook na dermate drastische bekeringen. Juist door de diepe verdringing valt men als het ware van het ene uiterste in het andere, zodat de sexualiteit als verbinding van de uitersten verdrongen kan blijven. Dat de mogelijkheid tot zwangerschapsfantasieën aanwezig is, blijkt bij de Mohave. Daar beweren de als vrouwen geklede berdaches dat zij zwanger kunnen worden. Zij zetten deze verzekering kracht bij door in de periode vóór een zwangerschap hun scrotum zo te beschadigen, dat het bloedend ‘menstrueert’, en door na het begin van hun graviditeit opgerolde lappen onder hun rokken te dragen vóór de buik. Hiermee niet tevreden, veroorzaken zij bij zichzelf met behulp van een bepaald brouwsel ernstige constipatie, om tenslotte een dood kind te baren, waarvan men begrijpt wat het in werkelijkheid is. De vergelijking met de anale zwangerschap van Eriksons patiënt je (zie blz. 52) is althans formeel op zijn plaats, temeer wanneer men weet dat deze zelfde voorstellingen voorkomen bij een Oostafrikaans volk, waar de mannelijke zwangerschapsfantasieën, in tegenstelling tot vele andere volken, een potsierlijk karakter krijgen.
Bij de Dsjagga maakt men namelijk in het initiatie-ritueel een jongen tot man door hem een plug in zijn anus te stoppen. De vrouwen maakt men wijs dat die plug nooit meer verwijderd wordt, want een man is iemand die niet meer behoeft te defeceren. De jongens scherpt men in dat zij dit geheim der mannelijkheid streng dienen te bewaren en dat zij hun feces altijd zó moeten begraven dat geen vrouw het kan zien. Dit boerenbedrog lijkt een slecht gekozen voorbeeld om dit hoofdstuk over vrouw-mannen af te sluiten. Toch is het niet zo'n onvroom bedrog als het op het eerste gezicht lijkt. In de Dsjagga-taal betekent het woord voor ‘zwanger worden’: ‘verstopt raken’, ‘dichtgestopt worden’, en dit werkwoord is een directe afleiding van het zelfstandig naamwoord ngosa. De stop of plug waarmee men de jongens dichtstopt, om hen aldus tot man te maken, heet ngosa. Het boerenbedrog moge onelegant blijven in vergelijking met de heilige fluiten, maskers en zoemhouten die elders het mannengeheim uitmaken,
| |
| |
het blijkt toch niet zonder zin te zijn. Man-worden betekent bij de Dsjagga onweerlegbaar de verwerving van vrouwelijke zwangerschap. De man wil kunnen wat de vrouw ook kan. De vrouwen van deze mannen maken zich overigens nogal vrolijk over het mannengeheim, en zij vertellen aan hun dochters dat de vrouwen de eerste ngosa bezaten, maar dat dit vrouwengeheim door de mannen is gestolen. Daarbij vertellen ze ook dat de mannen bij deze roof van het vrouwengeheim ook de mannelijkheid der vrouwen hebben geroofd. We hebben hier dus in de eerste plaats zowel ‘Penisneid’ als ‘womb-envy’. Daarnaast zijn wij, na een terreinverkenning over de verhouding tussen de sexen in het algemeen, weer terug in het Afrika van de Ibo en de Ibibio, waar ook de mythe van de roof van het vrouwengeheim een rol speelde. Het voorgaande kan wellicht van nut zijn als achtergrond, waartegen de verschillende vormen die deze mythe in verschillende delen van de wereld gekregen heeft, in hun structuur beter doorzichtig en dus zinvoller kunnen worden.
|
|