Nederduytsche spraakkonst
(1708)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
Van de Voorzetselen.Een Ga naar voetnoot† Voorzetsel is een onbuygelyk Spraakdeel, dat voor andere woorden gezét wordt, om de plaats, oorzaak, óf tyd te betékenen, als
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Af wordt zo wel achter als voor gesteld, als Af komen, en Kom af, daar af. Eenige Voorzetsels zyn onscheydelyk, wordende nooit alleen, maar voor Naamwoorden en Werkwoorden gezét, en daar aan gehecht: deeze zyn Ant, Aal, Be, Ge, Er, Her, On, Ont, Toe, Ver, Wan, welke dus gebruykt worden, Antwoord, Aaloud, Bedekken, Bedelven, Begeeven, Bekleeden, Betoonen, Erlangen, Geleyden, Gelid, Erkennen, Herdoen, Herdoopen, Onbestendig, Ondeugd, Ontheyligen, Ontvouwen, Toedoen, Toegeeven, Verbidden, Verhooren, Verkrygen, Verneemen, Verschryven, Verbinden, Vergaan, Verkoopen, Wanschepsel, Wanhoopen. Evenwel wordt het woordtje Toe somtyds op zichzelven gebruykt, als Hy bewoog 'er my toe. De deur was toe. |
|