Betzy of Antwerpen in 1830 (onder ps. Vera Diximus)
(1886)–Constant A. Serrure– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |
Naschrift.
| |
[pagina 130]
| |
versmacht onder dat van schetterende en wanklinkende muziekinstrumenten van deze of geene fanfarenmaatschappij van het een of andere Hoboken, die u hier nu onder het spelen der Brabançonne te gemoet komt, terwijl eene harmonie van stad of voorstad in de verte het Geuzenlied laat hooren. De huurrijtuigen zijn zeldzaam en duur; zij banen zich al zoo moeilijk als gij eenen weg door de menigte. Overal treft gij dronkaards aan, die op de stoepen wiggelen en waggelen, terwijl straatjongens, eene duif in eenen zak of in een korfje dragende, u ongenadelijk omverrestooten, om de eerste aan de herberg, waar de duivenwedstrijd plaats heeft, aan te komen. In een woord, veel genot en vermaak voor de lieden die dit alles beminnen, maar ook veel reden tot teleurstelling en verveling voor alle anderen. Maar waar gaan? De museums worden beloopen en ingedrongen, in de koffiehuizen is geene tafel ledig, geen stoel vrij. De kerken zelve zijn vervuld met lieden, die weinig aan bidden denken, maar voor schilderijen of standbeelden of gesneden houtwerken de oogen uit staan kijken, en nu aan hunne vrouw doen opmerken, hoe dezen of genen Romeinsche soldaat, door Rubens penseel afgemaald, aan den veldwachter van Hemixem gelijkt.
* * *
Antwerpen was buitengewoon levendig den 19n Augustus 1871. Eene gebeurtenis, die zich nooit meer zou voordoen, had het getal bezoekers der stad aanzienlijk | |
[pagina 131]
| |
vermeerderd. Maar ook welk aantrekkelijk schouwspel voor nieuwsgierigen! Het Hollandsche smaldeel, dat gelast werd de stoffelijke overblijfsel der Hollanders, die in 1832 het kasteel verdedigd hadden, af te halen, moest dien dag aankomen. De eerste schepen zag men in de Schelde omtrent halféén aanvaren. Het amiraalschip De Valk kwam voor anker rechtover het Vlaamsch Hoofd, na het fort aldaar door 21 kanonschoten te hebben begroet en de Belgische vlag in top te hebben doen hijschen. Op het fort werd nu ook de Hollandsche vlag uitgestoken, en men beantwoordde door hetzelfde getal schoten den groet van de Valk. Dezen dag leverde de Antwerpsche haven een buitegewonen en indrukwekkenden aanblik. De Schelde was vol met oorlogschepen, van het Arsenaal tot omtrent aan de dokken. Men bewonderde veelal de Hollandsche Monitors, waarvan het dek geene drie voeten boven de vlotlijn, en die, met hunne kannonen van zwaar kaliber, een ontzaggelijk voorkomen hadden. Zij die eene Belgische militaire marine droomen, herinneren ze zich nog en brengen ze met spijt in vergelijking met onze twee kleine kanonneerbooten, in afwachting van eene roemrijkere rol gelast onze vischvangst te bewaken. Twee dagen later, den 21n Augustus, omtrent 9 uur des morgens, begon de plechtigheid van het overbrengen der stoffelijke overblijfselen. Eene aanzienlijke menigte had zich langs den kant van 't Kasteelplein tot langs de werf bijeengeschaard om die indrukwekkende ceremonie bij te wonen! | |
[pagina 132]
| |
Eene overdekte lijkbaar was te midden het binnenplein der citadel opgericht. Deze was met vlaggen en wapens versierd, onder welke laatsten men nog eenige mortiers en kanonnen met de voorletters van koning Willem aantrof. Nadat generaal Eenens, militaire gouverneur der provincie Antwerpen, uit name van het Belgische bestuur, de overgave van de beenderen der vijf honderd, voor de eer van hun vaandel gevallene dapperen, had gedaan, nam de Hollandsche generaal Van Limburg Styrum met bewogene stem het woord. Hij drukte zijne voldoening uit, Belgen en Hollanders thans verzoend, nevens elkander onder de regeering van beminde vorsten zij aan zij te zien leven. Hij bracht hulde aan de voortreffelijke inrichting van het Belgisch leger, en vond ook eenige gepaste woorden voor Frankrijk, dit groot en edel land, dat Holland in 1832 bij loyalen strijd had overwonnen, en dat in 1871, ten midden van zooveel schokken en oorlogsrampen hem meer sympathisch toescheen, dan op het oogenblik dat het bijkans alleen over het lot van Europa beschikte. Hij herinnerde de groote, historisch gewordene figuren van Maarschalk Gérard, Chassé en Leopold I. Men moest, sprak hij, dewijl bijkans eene halve eeuw sedert de Belgische ontwenteling was verloopen, nu vergeten hebben welke zaak deze of geene voorstond of diende, maar zich alleenlijk herinneren van alle heldhaftige pogingen, van alle edelmoedige opofferingen.’ Admiraal Wickers nam dan het woord, en sprak op veel koeleren toon eene kleine redevoering uit, maar uitsluitelijk ter eere der gevallene Noord-Nederland- | |
[pagina 133]
| |
sche dapperen. Men zou gezegd hebben, dat hij de overleveringen van de Hollandsche marine volgde, die nooit had willen toegeven of capituleeren, maar die onder hare jongste helden den onsterfelijken Van Speyck telde.
* * *
Weldra vormde zich de stoet. De beenderen der gesneuvelden in negen groote kisten ingesloten, werden op eenen praalwagen geplaatst, die met wapenen was versierd en met bloemenkronen bedekt. Deze werd tot buiten de citadel door soldaten der genie getrokken en dan aangespannen en door zes gansch in 't zwart geschabrakte paarden voortgesleept. Hollandsche artilleriesoldaten met een lang floers aan den talpack, bestuurden den wagen, terwijl de hoeken van het lijklaken door vier hoofdofficieren, twee Hollandsche en twee Belgische, werden vastgehouden. Nu kwamen twee hofrijtuigen met het lettermerk van koning Leopold, en om de plechtigheid gansch met zwart behangen. In een dezer bevond zich de graat van Limburg-Styrum met den gouverneur van Antwerpen, die hier den koning vertegenwoordigde; in de andere koets waren de Belgische generaal bevelhebber der provincie, de burgemeester en een Hollandsch staf-officier. Admiraal Wickers had verkozen te voet te stappen aan het hoofd zijner scheepslieden, allen met blanken sabel in de hand, en de enterbijl, evenals ten dage van zeestrijd, aan den gordel. Na deze kleine troep, kwamen de overlevenden der verdedigers van 1832, dan Belgische officieren van | |
[pagina 134]
| |
het garnizoen, een groot getal oversten der burgerwacht en eenige vreemde officieren. Men bemerkte onder anderen een oud Hanoveraansch hopman, zijne voormalige uniform dragende, dan verder bevelhebbers van de Amerikaansche marine, van de bemanning der alsdan in de waters van Antwerpen liggende bondsfregat Juniata. Een Hollandsch krijgsmuziek voerde het Wien Neerlandsch bloed uit. De aankomst van den stoet aan de Werf, werd door het kanonvuur der schepen van het Hollandsche smaldeel begroet. De Nederlandsche en Oranje vlaggen van het paviljoen, dat op de landingplaats was opgericht, alsook die der schepen werden nu ten teeken van rouw halftop geheschen. Dan ging men over tot de inscheping der stoffelijke overblijfsels van de gevallen Hollanders; het waren eerst twee groote kisten met de beenderen der officieren, dan nog zeven anderen met die van onder-officieren en soldaten.
* * *
Een gevoel van zwijgende eenstemmigheid heerschte tusschen de Belgische en Noord-Nederlandsche officieren. In het algemeen vermeed men over 1830 uit te wijden. Men sprak enkel over beroepskwestiën of wel men maakte den lof der regeerende koningstammen. Men prees den moed van Willem III, bij de groote overstroomingen, men roemde het vriendschappelijk en bevredigend karakter van Leopold II en zijne herhaalde pogingen om aan België koloniën of ten minste handelsuitwegen te verwerven. Men erkende de stipt grondwettelijke bestuurwijze van van Leopold I en | |
[pagina 135]
| |
Willem II. En wanneer het ijs was gebroken, en de Hollandsche officier zijne spijt omtrent de scheiding der twee landen uitdrukte, was hij soms zeer verwonderd door dit antwoord: ‘O! mijn vader was niet in de revolutionnaire beweging,’ of wel nog meer verrast door dit gezegde ‘Ik ben Gentenaar en heel mijne familie waren uitgelaten Orangisten.’
* * *
Te een uur, was de officieele overgave der stoffelijke resten voltrokken, en de Belgische officieren verlieten nu het admiraalschip. Dan zag men tot eenige kleine boodjes de Valk en den Buffel naderen. Het was de Hollandsche kolonie van Antwerpen, in volledig getal, aan haar hoofd hebbende den zoo sympathischen scheepsreder Willem van MaenenGa naar voetnoot(1); het waren ook leden der verschillige Vlaamsche genootschappen, die op de te midden het dek opgerichte grafnaald, prachtige bloemenkronen kwamen neerleggen. Daar waren onze twee groote schrijvers Aug. Snieders en Julius De Geyter, die twee verhevene karakters onzer letterkunde, voor éénen dag eensgezind en met hetzelfde vaderlandsch gevoel bezield. | |
[pagina 136]
| |
Eene dezer sloepen bracht een Fransch officier aan, in groote tenue. Hij droeg niettegenstaande zijnen nog jeugdigen leeftijd, op de borst het kruis van 't legioen van Eer en ook verscheidene militaire medailles. Eene jonge rijk in zwarten halven-rouw voor de omstandigheid gekleede dame vergezelde hem. Waren het niet geweest de een-en-veertig jaren, die ons alreeds van 1830 afscheidden, zoo hadden onze lezers gedacht Betzy, de dochter van kapitein Beugen te herkennen. Wanneer het jonge paar aan boord der fregat was, ging generaal van Limburg-Styrum altijd hupsch en vroolijk, niettegenstaande zijne vijf-en-zeventig jaren en zijn houten been, den officier en de schoone onbekende te gemoet, om zelf eene prachtige kroon met lilas en strooibloemen uit dezer handen te ontvangen. Deze kronen, die de reeds ontzaglijke reeks op het katafalk gingen vervoegen, droegen de woorden: Aux héros vaincus. - Ik ben gelukkig te zien, dat Frankrijk ons niet vergeet, sprak nu de oude generaal, met zijnen besten glimlach. Zulke lieftallige gezanten, als gij, mevrouw, zouden ons zeker wel vroeger tot overgave gebracht hebben. - Ook komen wij hier in persoonlijken naam en zonder de minste officiëele zending antwoordde de luitenant. Frankrijk heeft zoo dikwijls zijn bloed in den vreemde vergoten, dat het er zelfs het aandenken van heeft verloren. Van Limburg-Styrum bekeek dan de jonge vrouw met meer aandacht. - Maar gij zijt eene Hollandsche, Mevrouw, nu | |
[pagina 137]
| |
herken ik u. Als kind heb ik u meermaals bij uwen grootvader, kapitein Beugen aangetroffen. En hoe stelt het mijn vriend Aduward en uwe beminnelijke moeder. - Mijne ouders zijn zeer gezond, sprak de dame, dan een weinig bloozende alsof zij vreesde te veel te zeggen: ‘Mijn vader heeft zich voor de ceremonie verontschuldigd.’ - Dat verwondert mij, sprak de generaal. - Mijne moeder vreesde voor hem al te diepe ontroeringen... hij is te aandoenlijk... hij zou dan ook veeleer gekomen zijn om eenige Fransche officieren aan te treffen, waarvan hij de kennis in 1832, na het beleg maakte, en waarmede hij sedert de uitmuntendste betrekkingen onderhield. - En gij zelf hebt den zoon van eenen onzer voormalige vijanden gehuwd, mogelijk van iemand, wiens vader het kanon richtte, dat mij mijn armzalig been afschoot, sprak hij nu gekscherende... O! de lieve verraadster van het Vaderland. - 'k Vraag verschooning, sprak nu spoedig de officier; mijn vader heeft nooit een Hollander gedood, noch gewond. - Integendeel heeft hij er velen geheeld, voegde de jonge dame op blijden toon bij, en zonder hem was ik hier niet aan den arm van mijn echtgenoot. - Mijn naam is de Chaffoy, sprak nu de officier. - O! een gekende naam in de geneeskundige wereld als dien van eenen onzer groote hedendaagsche heelkundigen... Ja nu herinner ik mij, voegde de opperofficier er bij. | |
[pagina 138]
| |
- Gij blijft met ons aan boord dineeren, ik verlangde voor tafelgebuur, liever uwe lieftallige dame dan een Amerikaansch kommodoor, welke genegenheid ik dan ook voor het vaandel der Vereenigde Staten koester. - Dank voor uwe beleefdheid, mijn generaal, onze uren zijn geteld; ik moet uithoofde der gebeurtenissen, ten spoedigste naar Parijs terugkeeren, en wij hebben te Antwerpen nog eenen plicht te vervullen. Op een kerkhof der voorstad rust een man, die uitnemende diensten aan onze familie bewees. Hij was het die in 1830 het leven van kapitein Beugen redde. Mijn echtgenoot en ik beloofden aan mijne moeder dit geëerbiedigd graf te bezoeken. - De Franschen, zegde Limburg-Styrum, hebben eerbied voor de dooden. En de jonge dame voegde hier nu bij: - Wij vergeten niet zoo licht eene weldaad!
* * *
Terwijl de sneltrein het jonge paar op de vleugels der stoomkracht medevoerde, verliet het Hollandsche smaldeel statig de Antwerpsche reede; en het kanon van de Amerikaansche oorlogsfregaat, brandde nog menig vreugdeschot los, wanneer reeds de Belgische batterijen aan de wetten der militaire hoffelijkheid hadden voldaan. Het was aldus dat de Vereenigde Staten van Amerika eene laatste hulde toebrachten aan de dapperen, die voor de eenheid en onverdeel- | |
[pagina 139]
| |
baarheid van Nederland waren gevallen, en dat zij die roemrijke Hollandsche marine wilden vereeren, welke zulk schitterend aandenken in de geschiedenis liet, en die eens onder hare helden de Trompen, de Eversten en De Ruyters had geteld.
EINDE. |
|