| |
| |
| |
VIII.
De dag voor Kerstmis.
't Is slechts nog één dag voor Kerstmis en nu is nòg de Kerstboom niet gekomen! De kinderen worden er ongedurig van. Ze maken zich ongerust en vragen voor den zóóveelsten keer: ‘U hèbt toch den Kerstboom wel besteld, Vader? U hebt 't toch niet vergeten?’ En alweer antwoordt Vader ongeduldig:
‘Oom Paul heeft 'm al verzonden. Heusch, kinderen, de boom komt!’
En als altijd, krijgt Vader gelijk!
Juist als ze aan de koffietafel allerlei bedenksels opperen, wat er gebeuren moet en hoe het Kerstfeest toch kan worden gevierd, ‘als de boom eens niet op tijd arriveert’ - hooren ze het geratel van den vrachtwagen op den hard-bevroren weg.
‘Daar is-ie!’ roepen ze tegelijk en allen snellen naar de voordeur.
‘Binnen blijven òf de jekkers aan!’ roept Vader. ‘'t Is ijzig-koud.’
Moeder en Grootmoe, en ook Bertha en Karen - die op 't lawaai en de vreugdekreten afkomen - helpen hen in de warme mantels en
| |
| |
dan draven ze allen met elkaar de lange, verwarmde gang door, naar de vestibule toe. De groote menschen blijven hier staan, doch de kinderen springen juichend naar buiten en kijken verlangend naar den grooten Kerstboom, die
door den voerman voorzichtig van den wagen wordt getild en door Vader in de gang wordt gedragen. Met kreten van verrassing wordt de boom begroet.
‘Wat 'n mooie! Wàt 'n groote! Nòg hooger dan verleden jaar!’
| |
| |
Zoo klinkt 't door elkaar.
Moeder plukt een paar dennenaaldjes af, wrijft ze tusschen haar vingers en snuift met welbehagen de heerlijke dennelucht op.
Daar steekt de voerman zijn neus om de deur. ‘Moeten de pakken ook in de gang, dokter?’
‘Ik kom!’ zegt Vader.
‘Is er nog meer gekomen?’
‘De pakken met cadeautjes!’ jubelt Tordis.
‘Mag ik het mijne zèlf uitpakken, Vader? Er zit een geheim in!’
Eenige weken geleden is er een dikke brief verzonden naar Tante Agnes in Oslo, die elk jaar voor Vader en Moeder de Kerstmis-benoodigdheden koopt. Dit jaar hadden ook de zusjes en de dienstmeisjes er een briefje en een lijstje met bestellingen bij mogen doen. ‘Zóóveel zit er in onzen spaarpot en daar willen we elk graag zes cadeautjes voor hebben, een voor Vader, een voor Moeder, een voor Zus, een voor broer, een voor Bertha en een voor Karen,’ zoo luidde ongeveer het briefje van Tordis en Livia. En nu, één dag voor Kerstmis, precies op tijd, zijn de cadeautjes gekomen! O, wat verlangen de zusjes, om haar pakjes in ontvangst te nemen. Zacht fluisteren ze samen over de leuke verrassingen, die er voor Vader en Moeder in zitten.
‘Jongens!’ roept Vader, ‘kom één voor één hier, dan kan ieder zijn eigen pakje in ontvangst nemen. Tante Agnes heeft alles apart verpakt.’
| |
| |
‘En niet naar elkaars pakjes kijken, want men kan aan sommige zien, wat er in zit en dan is de grootste aardigheid er af.’
‘Moeder, hier is wat voor jou; kom!’
Moeder wipt, blij en gelukkig, de stoep af en neemt een groot pak in ontvangst. Op een draf loopt ze er den tuin mee door, om door de achterdeur weer naar binnen te gaan.
‘Tordis!’
Oogenblikkelijk is Tordis bij Vader. Het pak onder haar schort verborgen, gaat ze er met 'n stralend gezicht mee naar binnen. Zoo krijgt ieder een beurt en als de voerman weer vertrokken is, met zijn bijna leegen wagen, dan zit de heele doktersfamilie aan 't uit- en weer inpakken.
Gelukkig, dat de kamer groot is en dat er verschillende tafeltjes in staan! Nu heeft ieder een apart plaatsje, waar hij - zonder dat 't door 'n ander gezien wordt - de Kerstverrassingen kan klaar maken. Wat is Moeder druk aan 't pennen! Met 'n kleur als vuur zit ze te schrijven. Natuurlijk! Moeder maakt toepasselijke rijmpjes! En Vaders oogen lachen zoo! Ook natuurlijk! Want Vader bedenkt weer allerlei grapjes en toepasselijke plagerijtjes. Een rijmpje en een grapje moeten er bij! Het ernstige Kerstfeest, met z'n stemming van vrede en vroomheid, brengt ook pret en vroolijkheid voor de kinderen in 't eenzame doktershuis, die hun vermaak immers geheel in huis moeten zoeken. Bij al
| |
| |
den ernst wordt de vroolijkheid nooit geheel vergeten. Steeds bedenken Vader en Moeder rijmpjes en plagerijtjes, die bij 't uitpakken der cadeautjes aanleiding geven tot vroolijk gelach.
En nu Grootmoe dezen keer het Kerstfeest met hen meeviert, zal 't een dubbel heerlijk feest worden.
Broer, die zelf nog niets te pakken heeft, omdat hij daar nog te klein voor is, Broer vindt dat 't èrg lang duurt. Hij wordt er ongeduldig van. ‘Kom,’ zegt Grootmoe, die net als Broer niets te pakken heeft, omdat ze al haar geschenkjes kant en klaar meebracht uit de stad waar ze woont, ‘zullen wij met ons beidjes den Kerstboom voor de poppenfamilie in orde maken? We mogen toch wel 'n paar kleine takjes van den boom plukken?’
‘Zeker,’ zegt Moeder, ‘de onderste takken snij ik er altijd af. Daar versier ik morgen de lamp en den spiegel mee.’
‘En dat ruikt zoo heerlijk, Grootmoe! Nét als in een echt dennenbosch in het Zuiden. Dat heeft Moes ons zèlf verteld.’
‘Wel, de nieuwe popjes komen immers uit het Zuiden? Laten ze dan nog eens genieten van den geur der dennen uit hun vaderland. Wie gaat er mee?’
‘Ik! ik! ik! Wij zijn zóó klaar met pakken!’
Alle drie, aan Grootmoe's arm en rok hangend, gaan ze - na voorzichtig een paar takjes van den Kerstboom te hebben gesneden - mee naar
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
Nu krijgt elk een klompje deeg en gaan ze allen aan 't vormen en kneden.
(Blz. 102.)
| |
| |
boven, naar de kinderkamer, waar de kachel lustig brandt. Ze schuiven de tafel vlak voor de kachel en zetten de stoelen er omheen. Midden op de tafel pronkt de heele poppenfamilie. Moedertje Tordis en Moedertje Livia, trekken haar lievelingen de mooiste jurken aan, terwijl Broer de poppen één voor één aan 'n dennetakje laat ruiken. Grootmoe plaatst de takjes in een vaasje op tafel en zet bij ieder poppestoeltje een brandend kaarsje.
Daar komt Karen de kamer binnen.
‘Houden jullie hier Kerstfeest?’
‘Poppen-Kerstfeest.’
‘Dat zei Mevrouw al en daarom breng ik jullie een keteltje warme melk. En kijk, voor elk een stukje kruidkoek er bij. 't Is maar klein, doch 't is ook maar een poppenfeest, hè?’
‘Juist ècht!’ zegt Tordis.
Nu zet Karen voor ieder een kop en schoteltje van 't kinderserviesje klaar, schenkt de warme melk in en presenteert de geurige, eigengebakken koek.
Dan gaat Karen weer heen en blijven Grootmoe en de drie kinderen alleen. Het licht der vlammen speelt juist op Broertjes blonden bol. Grootmoe woelt met haar hand in de stugge jongenskuif en dan vraagt Broer: ‘Is dit nu een Kerstfeest, Grootmoe?’
‘Ja,’ zegt Livia, ‘zie maar: Kerstboom en kaarsjes!’
Doch Tordis schudt haar hoofd.
| |
| |
‘Eigenlijk niet, hè Grootmoe? We zitten nu alleen maar gezellig bij elkaar, doch het Kerstfeest is toch méér!’
‘Wat is dan eigenlijk Kerstfeest, Grootmoe?’
‘Wat Kerstfeest is? en Kerstmis?’ Een poosje zit Grootmoe in gedachten, dan tilt ze Broer op haar schoot en, terwijl Tordis en Livia elk aan 'n kant heel dicht bij haar schuiven, zegt ze:
‘Vele, vele jaren geleden was 't ook zoo'n avond als nu. De maan scheen helder en de sterren fonkelden. Op den weg naar Bethlehem, een stad hier ver vandaan, liepen vele menschen. De meesten zochten te Bethlehem een onderkomen voor den nacht, om den volgenden dag weer verder te trekken. Onder de reizigers waren ook Jozef en zijn vrouw Maria. Maria was vermoeid van 't lange gaan, en haar voeten en rug deden pijn. Ze had ook al zoo lang geloopen! O, wat zou ze graag een poosje rusten! Jozef deed al zijn best, een rustplaats voor haar te vinden. Bij elke herberg klopte hij aan en vroeg, of er plaats was voor zijn vermoeide vrouw. Doch overal kreeg hij 't zelfde antwoord: geen plaats, alles vol. Op 't laatst kòn Maria niet meer. Jozef zag 't, en zijn hart was vol medelijden met Maria. En wéér ging Jozef naar 'n herberg en vroeg om een bescheiden rustplaats. En toen het antwoord wederom luidde: “geen plaats,” zei hij, met 'n blik op Maria, die van vermoeidheid haast neerviel: “Ach, geef ons dan een plaatsje in uw stal. Met wat schoon stroo
| |
| |
om op te liggen en 'n dronk frisch water voor den dorst, zijn we tevreden.”
“Dat wil ik U niet weigeren,” zei de herbergier, die een goed man was. Hij ging met hen mee, opende de staldeur en ziende, hoè vermoeid Maria was, maakte hij dadelijk een plaatsje in den stal vrij en voorzag dat van frisch en geurig hooi. Nu kon Maria rusten! En 't duurde niet lang, of Maria sliep, door Jozef trouw bewaakt. En in den nacht, werd daar een kindje geboren, een klein jongetje, dat ze Jezus noemden.
Maria, die geen kleertjes voor haar kindje had, wikkelde het in schoone doeken en samen legden Maria en Jozef het in een kribbe neer. Maria vond 't wel naar, dat ze geen eigen bedje voor haar kindje had, doch de kribbe, waar 't in sliep, was helder en frisch, en de liefde van Jozef en Maria, die 't kindje omringde, was groot.
Dienzelfden nacht zagen herders, die in het veld waakten bij een kudde vee, een vreemd licht opgaan boven de stad Bethlehem.
“Kijk daar!” sprak de eene herder tot den ander. “Welk een eigenaardig licht!”
“Wat zou 't ons verkonden?” sprak angstig de andere herder. “Brengt 't ons goed of brengt 't ons kwaad?”
Toen klonk een stem uit den hemel:
“Vrees niet! Want zie, ik verkondig U groote blijdschap, die heel het volk tot vreugde wezen zal.
Namelijk: dat U heden geboren is de Zalig- | |
| |
maker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids.
En dit zal U het teeken zijn: gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in een kribbe.”
En toèn, terwijl de herders nog sprakeloos stonden van verwondering, daalden er Engelen uit den Hemel en plotseling schalden hun stemmen over het stille veld:
“Eere zij God in de hoogste hemelen! Vrede op aarde, in menschen een Welbehagen!”
| |
| |
Toen de Engelen weer verdwenen waren, teruggekeerd naar den Hemel, zei de eene herder tot den ander:
“Laat ons toch heengaan naar Bethlehem en zien of de boodschap der Engelen waarheid geworden is.”
Samen verlieten ze hun kudde en gingen daarheen, waar het Licht scheen en dat was juist boven den stal van den goeden herbergier. De herders gingen den stal binnen en daar zagen ze, naast Maria en Jozef, het Kindeke. En 't was, zooals de Stem uit den hemel had gezegd: gewikkeld in doeken en liggende in een kribbe.
Toen knielden de herders in aanbidding voor het Kindeke neer. Later, weer op 't veld teruggekomen, vertelden ze aan alle menschen, wat de Stem uit den Hemel had gezegd en wat zij hadden gezien.
En elk jaar, op den geboortedag van dat Kindeke, herdenken wij Zijn komst op aarde en dat herdenkingsfeest noemen we Kerstfeest.’
|
|