| |
| |
| |
IV.
Een brief van Grootmoe.
Eindelijk mooi weer!
Eindelijk heeft de landwind den aftocht geblazen en 't veld geruimd voor den Westenwind, die - van over de zee - gewoonlijk zachter weer meebrengt voor de Balfjordingers. Vooral de bewoners van het doktershuis begroeten den Westenwind met vreugde, want hun huis staat dan geheel beschut door de hooge rots, die achter het huis staat en die dan als 't ware als windscherm dienst doet.
Precies tusschen die rots en het huis ligt ‘de plaats’, een met 'n houten hek omgeven open ruimte, die bij Westenwind een heerlijk beschutte speelplaats is. De vriendjes en vriendinnetjes weten dat ook en ze profiteeren er naar hartelust van! Dag aan dag komen ze er te zamen en is ‘de plaats’ vol vroolijk gerucht van blijde kinderstemmen en geklik-klak van de houten klompjes. Ze rijden en glijden op sleetjes en sneeuwschoenen, gooien met sneeuwballen en maken sneeuwfiguren - en krijgen nooit hun bekomst van de pret! Zoo is 't nu al eenige dagen gegaan, maar vandaag - vandaag is 't een wònder!
| |
| |
De wind is gaan liggen en stil ligt het dal. En 't is zoo licht, zoo licht! Hoewel de zon nog steeds afwezig is - nog altijd op visite bij de Zuidelijke buren! - is 't toch zóó licht, dat Moeder vanmorgen om 11 uur de lampen al heeft uitgedaan en ze om 12 uur bij daglicht konden koffiedrinken. Dat gebeurt maar heel zelden in de donkere dagen voor Kerstmis. ‘En daarom,’ zegt Vader, ‘moet Moeder vooral profiteeren van dezen eenig-mooien dag en met de kinderen een wandeling maken.’
‘Ik had plan naar den postman te gaan,’ zegt Moeder. ‘Gister is de boot aangekomen en 'k heb hoop, dat er een pakje van Grootmoe is.’
Nu, naar den postman gaan - daar zijn de kinderen wel voor te vinden! Je moet niet denken, dat 't daar in 't afgelegen Balsfjorden zoo gaat als in Holland, waar zelfs in de afgelegenste dorpjes elken dag de postbode komt! Neen hoor, slechts twee keer per week komt er een postboot aan en dan moeten de menschen zelf de brieven van den postman halen. Voor 't doktersgezin is zoo'n postdag altijd een ware feestdag! Want steeds komen er voor hen brieven en couranten, van familie en vrienden uit het Zuiden. 't Is dus geen wonder, dat de kinderen graag met Moeder meegaan, vooral daar er misschien een pakje van Grootmoe gekomen is. En vóór Moeder klaar is, staan ze al op den weg, waar ze zich met glijden den tijd korten.
‘Ik loop een eindje mee,’ zegt Vader, ‘'k
| |
| |
Moet toch dien kant uit.’
‘Maar Vader, u gaat verkeerd!’ roept Tordis. ‘'t Is toch dezen kant uit?’
‘Domme Vader! Vader weet den weg nog niet!’ zingt Broer. ‘Ik weet 't wel! Ik zal 't Vader wijzen!’ en meteen maakt Livia rechtsomkeert en draaft ze den grooten weg op. Maar Vader roept haar gauw terug. ‘We loopen goed! We gaan door 't Eilerts-boschje!’
‘Ha! door 't bosch!’
‘Daar is 't nu zóó mooi!’ vertelt Vader aan Moeder. ‘Haast nog mooier dan in den zomer.’
Daar geeft Moeder geen antwoord op, doch ze denkt: ‘Dàt heb je mis, Vadertje! Verbeeld-je, nog mooier dan in den zomer, als 't groene bosch vol heerlijk-riekende viooltjes en kleurige, wilde geraniums staat!’
Maar bij den ingang van het bosch, blijft Moeder vol bewondering staan. Vader heeft toch gelijk! Het bosch is sprookjes-achtig mooi!
Een smetteloos sneeuwkleed, als wit fluweel, bedekt de aarde, waarin de zomerbloemen sluimeren. De hooge, fijne treurberken en de forsche eiken, zijn in een lichten sneeuwsluier gehuld. Als een zilveren waas is elk takje door een dun laagje sneeuw omgeven. Prachtig teekent het zich af tegen den donkeren hemel.
‘Nu,’ zegt Vader, ‘had 'k geen gelijk? Is 't niet een wonder van schoonheid?’
‘Ja, 't is pràchtig,’ zegt Moeder zacht.
Zwijgend gaan ze verder. Tordis is ook onder
| |
| |
den indruk van 't wonderschoone sneeuwlandschap. Maar Livia en Broer merken het mooie ervan nog niet op. Veel mooier vinden zij de afdrukken der vogelpootjes op den besneeuwden grond.
‘Kijk! hier heeft een sneeuwhoen geloopen!’ Juichend loopen ze elkaar na, probeerend precies in de afdrukken der vogelpootjes te loopen.
Ze komen niet vlug vooruit. Telkens ontdekken ze weer wat nieuws.
Als de anderen al bij den uitgang zijn, laten de kleintjes nog op zich wachten. Ze hooren echter wel hun drukke stemmetjes en daar gaat Tordis op af.
‘Kom!’ wenkt ze naar Vader en Moeder, met 'n vinger op de lippen. ‘Kom!’
Zacht loopen Vader en Moeder er heen en dan zien ze, hoe Livia en Broer, met de armen om elkaars schouder geslagen, omhoog turen naar de steile rots, die zich boven het bosch verheft. Ze hooren Broer zeggen: ‘Stoute berg! ik vind je stout! je hebt het huis van Niels stukgemaakt! Als ik groot ben, dan klim ik op jou, stoute berg! En dan schop ik alle sneeuw van je weg!’
‘Dan schop je den verkeerde, kleine baas!’ zegt Vader lachend. ‘Want 't was niet de schuld van den berg, maar van den stormwind! De westenwind veegde de sneeuw bij elkaar, daar boven op den berg. Toen kwam de storm en die stortte de heele sneeuwvracht met geweld naar beneden.
| |
| |
Wat haar in den weg stond, sleepte ze mee. En zoo werd ook het huis van Niels onder de sneeuw bedolven.’
‘Die arme Niels, hè Vader?’
‘Ja, maar toch was er bij al die narigheid ook veel goeds.’
‘Dat de menschen hier allen zoo hartelijk voor hem waren en hem zoo hielpen, meen je?’ vroeg Moeder.
‘Juist! Overal was de oude man welkom en ieder hielp zooveel hij kon. Hulpvaardigheid is een karakter-eigenschap van ons volk.’
‘Dat is mooi van ‘ons volk!’ zegt Broer en hij kijkt zegevierend, eerst Vader en Moeder en dan de zussen aan, net of hij vragen wil: ‘Zeg ik dat nu niet leuk?’ Daar moeten de anderen erg om lachen en dan is meteen de ernstige stemming verbroken.
‘Kom,’ zegt Vader, als ze weer op den grooten weg komen, ‘nu sla ik links af. Tot straks, hoor!’
Moeder gaat met de kinderen recht door naar het huis van den postman. Heel hartelijk worden ze daar ontvangen. Terwijl Niels de brieven uit het kantoortje haalt, worden zij door zijn vrouw op koffie met zelf-gebakken kruidkoek getracteerd. Dan komt Niels met een heele vracht poststukken terug! Voor allen is er wat bij. Eerst reikt Niels aan Moeder een groot pak over.
‘Van Grootmoe!’ zegt Moeder blij. Dan nog een stapeltje kranten en tijdschriften, en dan
| |
| |
komen de kinderen aan de beurt. Livia en Broer krijgen het kinderkrantje en aan Tordis geeft Niels een groote, stevige enveloppe, waar ‘drukwerk’ op staat.
‘O Moeder!’ zegt Tordis verrukt. ‘Van Nansen! Kijk maar: afzender Fridjof Nansen te Oslo.’
‘Kind, wat heerlijk! Het voelt zoo stevig, er zit vàst een portret in. Zullen we eens kijken?’
‘Liever thuis!’ zegt Tordis zacht. ‘Gaat U mee, Moeder?’
Moeder, die ook erg verlangend is naar den inhoud van Grootmoeders pakje, staat dadelijk op. Maar vrouw Niels wil van weggaan nog niets hooren!
‘Eerst allemaal nog een kommetje koffie,’ zegt ze.
Doch allen verlangen plotseling erg naar huis. Haastig drinken ze hun kopjes leeg en dan gaat 't naar huis toe!
Ze nemen den kortsten weg. 't Loopt wel niet zoo gemakkelijk, want de weg is smal en slecht onderhouden en de sneeuw ligt er soms heel hoog - maar 't snijdt een heel stuk af.
‘Kijk, Vader is al thuis! 'k Zie het licht door de blinden schijnen!’
Nu stappen ze nog wat vlugger voort en àl glijdend, vallend en weer opstaand, zijn ze spoedig thuis.
Moeder gaat met haar pakje naar 't bureau, waar ze rustig Grootmoe's brief kan lezen. Livia
| |
| |
en Broer gaan met het kindertijdschrift bij 't kleine tafeltje zitten. De blonde kopjes dicht bij elkaar, bekijken ze samen de plaatjes en ontcijferen ze de raadsels en grapjes die erin staan. Vader en Tordis bewonderen samen het portret van Nansen.
‘Weet U wat 'k zoo èrg prettig vind, Vader? Dat meneer Nansen op den achterkant geschreven heeft: ‘voor Tordis.’
‘Weet je, wat je doet?’ zegt Vader plagend. ‘Hang het om en om! Dan kun je den eenen dag van de photo en den anderen dag van het opschrift genieten.’
| |
| |
‘Och, plager!’ Tordis neemt haar lange vlecht in de hand en kittelt Vader met 't ruige vlechtstaartje in zijn oor.
‘Schei uit, schei uit!’ en lachend verweert Vader zich tegen den aanval. ‘Tordis, schei uit!’
‘Gaat U dan mee naar mijn kamertje om het portret op te hangen?’
‘Accoord!’
Dan gaan Vader, en dochter gearmd naar boven.
Als ze terug komen, komt Livia hen met 'n verschrikt gezichtje tegemoet.
‘O, Vader, Moekie huilt!’
‘Wàt?’ Met twee groote stappen is Vader bij 't bureau. Als hij Moeders gezicht tot zich opheft, dan ziet hij wel, dat Moeder niet huilt van verdriet. Want wel druppen tranen uit haar oogen, doch om haar mond speelt een glimlach. Ontroerd zegt ze: ‘Moeder komt hier!’
‘Kinderen, hoor je dat? Grootmoe komt logeeren!’
Dadelijk komen de kinderen bij hen staan. Allen staan om Moeder heen en opgewonden praten ze over Grootmoe's komst.
‘Wat hebben wij een lieve Grootmoe!’ zegt Livia en dan... komen bij Moeder de tranen opnieuw!
‘Flauwerd ben ik toch, hè?’ Vlug wil Moeder ze afdrogen, maar ze kan zoo gauw haar zakdoek niet vinden. En dan neemt Vader de zijne, en droogt daarmee Moeders natte wangen af. Dat
| |
| |
vinden de kinderen erg grappig! Broer roept: ‘Moeder is klein! Moeder is klein!’ - Wat Moeder dadelijk toegeeft.
‘Laat mij den brief ook eens lezen,’ zegt Vader. ‘En kinderen, wees jullie nu wat stil, hoor! Dat kakelt als 'n toom kippen met 'n haan.’
Broer vindt die vergelijking prachtig en begint nu pas ècht te kakelen!
‘Wees stil! Ik kan zoo den brief niet lezen.’
‘Zijn jullie niet nieuwsgierig naar wat in 't pakje zit?’ vraagt Moeder.
‘Hé ja, dat vergeten we heelemaal!’
‘Ga maar gauw kijken. Er zitten allemaal leuke dingen in voor het poppenhuis.’
Dan gaan de kinderen met hun drietjes het pak verder uitpakken. Voor Tordis zitten er houtzaagfiguren in, voor Livia doosjes met kralen en klei, en voor Broer kleur- en knipprenten. Ondertusschen lezen Vader en Moeder samen den brief. Tordis ziet, hoe ze onder 't lezen telkens glimlachen. Dat houdt Tordis niet langer uit!
‘Mogen wij 't ook weten? Leest U alstublieft voor, wat Grootmoe schrijft?’
‘Welzeker! Grootmoe schrijft:
De menschen verwonderen er zich over, dat ik op mijn leeftijd nog zoo'n groote reis aandurf. Doch ik zeg maar: ik ben immers een Noorsche! En wij Noren doen elk jaar een groote reis van zes weken.’
| |
| |
‘Begrijp je dat Tordis?’
‘Nee.’
‘Moet je verder hooren.
‘Mijn Vader vergeleek altijd den wintertijd, de zes weken, dat wij 't zonder de lieve zon moeten stellen, met een groote reis door een donkeren tunnel in 'n hoogen berg. Al dieper en dieper dringen we in den berg door, tot we stilhouden bij een halte, waaruit ons licht en warmte tegen straalt. Elke feestdag, elk gezellig huiselijk feestje, is zoo'n halte op onze donkere winterreis. Zoo zijn er vele haltes, waar we een prettig oponthoud hebben. De mooiste, de schitterendste, dat is ons Kerstfeest. En zou ik, die nu al bijna 70 keer de 6 weeksche levensreis heb gemaakt, niet tegen deze reis aandurven, van Trondjem naar Balsfjorden, waar ik bij de eindhalte, in het doktershuis op den besneeuwden heuvel, zoo'n gastvrij onthaal vind bij mijn kinderen en kleinkinderen?’
Als Grootmoe's brief al lang is uitgelezen, zijn ieders gedachten nog van haar vervuld. De groote menschen, zoowel als de kinderen, beginnen telkens weer te spreken over haar en haar komst.
‘Hoor hèm eens,’ zegt Moeder, wijzend op Broer, die op den grond met z'n Teddy-beer zit te spelen. ‘Teddy,’ hooren ze hem zeggen, ‘mijn Grootmoe is zóó lief, ze neemt wel 100 koffers
| |
| |
vol speelgoed mee. Lief van Grootmoe hè?’ En dan geeft hij z'n Beer hardhandig een duw in den nek, zoodat de kop op en neer gaat en ‘ja’ knikt.
‘Moekie, Beer vindt Grootmoe ook lief. Ziet U wel? Hij knikt ‘ja!’
‘Waar is Livia?’ vraagt Vader opeens verwonderd om zich heen ziende.
‘Is 't kleine ding al naar bed?’
‘Wel nee! Ze zal wel bij Bertha in de keuken zijn. Ik zag haar stilletjes wegsluipen, de armen vol poppen. Ik denk, dat ze met Bertha aan 't overleggen is over de poppenwasch. De poppen zullen wel keurig in orde moeten zijn, als Grootmoe komt.’
‘Flauw!’ zegt Tordis minachtend. ‘Net of dat Grootmoe wat schelen kan!’
‘Het kan Grootmoe zeker schelen, of alles netjes in orde is. Ik ben tenminste van plan, alles een extra beurtje te geven.’
‘Nou ja, maar dat poppen-gedoe, daar geeft Grootmoe toch niet om.’
‘Ieder zorgt voor zijn eigen terrein, meisje! De kast van mijn oudste dochter b.v....’
‘Hm,’ bromt Tordis, die een grooten hekel aan opruimen heeft. Maar haastig voegt ze er aan toe: ‘Zullen we dat samen doen, Moeder? Of hebt U 't te druk? Vóór Kerstmis hebt U 't altijd èrg druk hè Moes?’
‘Ja, daarom vind 'k het ook zoo prettig, dat Grootmoe al zoo gauw komt. Ik kan best 'n
| |
| |
extra hulp gebruiken.’
‘Komt Karen weer helpen?’
‘Zeker, Karen komt ook.’
Karen is Bertha's jongste zuster, die elk jaar tegen Kerstmis, als Moeder en Bertha het zoo overstelpend druk hebben, een paar weken komt helpen.
Jullie begrijpen misschien niet, welke erge drukte het Kerstfeest meebrengt? Je denkt: je koopt een Kerstboom op de markt, koopt er in de winkels leuke versieringen voor, bestelt bij den banketbakker het noodige lekkers en... klaar is het al.
‘Ja, zoo gaat 't bij ons in Holland. Maar zoo gaat 't in Balsfjorden niet! Daar zijn geen winkels, zie je! Geen bakkers - geen slagers - geen kruireniers - geen galanterie-winkels! En daar de kinderen uit ons doktersgezin ook wel graag wat lekkers lusten, moet Moeder zèlf aan den gang!
Een week voor Kerstmis komt de Schout, om een der koeien te slachten. Dat brengt voor Moeder en Bertha heel veel werk, want al dat vleesch moet gezouten worden, de hammen in den schoorsteen opgehangen, verschillende worstsoorten gemaakt, karbonaden gebraden, en nog heel veel meer.
Als die drukte is afgeloopen, komt de kist met kruidenierswaren aan de beurt, die twee maal per jaar van uit de hoofdstad naar Balsfjorden wordt verzonden. Dat geeft ook weer heel wat drukte. Ieder helpt mee uitpakken. Ieder sjouwt met zakken en pakken en vult er trommel en
| |
| |
bussen mee. Is dat ook achter den rug, dan kan eindelijk het bakken beginnen. Dan is 't voor de kinderen feest! Want 't is dan niet de gewone, wekelijksche broodbakkerij! Voor de Kerstdagen wordt er ook heerlijk krentenbrood, kerstkransen, kruidkoeken, en - niet te vergeten! - ‘arneman’ gebakken!
‘Arneman’, een eenvoudig, smakelijk koekje, wordt van heel gewoon deeg gemaakt: melk, meel, suiker en kaneel. En omdat het niet duur is, wordt er altijd heel veel van gebakken. De kinderen krijgen ook een stuk deeg en kneden daar, ieder naar zijn eigen smaak, allerlei koekjes van, in verschillende vormen, als sterren, kransen, harten, letters, dieren, ja - wat niet al!
‘Moeder,’ zegt Tordis, ‘mogen wij dit jaar ook weer arneman bakken?’
‘Zeker.’
‘En den Kerstboom helpen versieren?’
‘Zeker!’
‘En de kruidenierskist mee uitpakken?’
‘Mag ook!’
‘En,’ vraagt Vader op Tordis' manier, ‘ook weer van alles even snoepen? Noten pellen? pinda's doppen? sinaasappels...’
‘Ja, dat mag ook! Alles wat prettig is, en geen kwaad kan, sta ik toe, opdat de Kersttijd een heerlijke tijd voor ons allen wordt!’
|
|