| |
| |
| |
[VIII]
NU WAREN DE WEINIGE BADGASTEN UIT HET KLEINE dorp weer vertrokken. De huisjes, waar de zomergasten een tijdlang hadden gewoond, waren schoongemaakt en daarna werden de luiken gesloten. Ze stonden daar met hun dichte vensters, of ze de ogen hadden toegedaan voor een winterslaap. Een beetje triest zag het er uit. Dat vond ook Jannetje als ze vóór of na schooltijd nog eens naar de kleine villa ging kijken. Vreemd vond ze het, dat ze er nu niet in mocht gaan, dat je er geen geluid meer hoorde en dat het net was, of de twee vriendelijke heren nooit in hun dorp waren geweest. Vreemd en vervelend, want wat leek het nu lang geleden, dat ze met Marion onder de braamstruik zat en die haar troostte, omdat niet zij het was, die haar het eerst van de danseres vertellen mocht en omdat de jonge meneer alleen maar een zieke vinger had en haar mooie toverdrank niet nodig had. Al lang dacht Jan daar niet meer aan, maar nu waren er weer andere dingen, die maakten, dat er rimpeltjes kwamen boven haar grappige neusje. Vóór de bladeren begonnen te vallen, toen nog de zomerwind warm scheen op het witte duinzand, ook al hingen herfstnevels 's morgens en 's avonds boven de velden, had het hele dorp het geweten: Marion mocht tóch dansen van den burgemeester!
't Was net, of iedereen die middag, dat de oude violist in 't burgemeestershuis was wezen praten, aan de deur had geluisterd, zo precies wisten ze het allemaal te vertellen, wat er toen besproken was: dat de burgemeester eerst heel niet had willen luisteren, toen de oude heer over het dansen sprak en dat hij maar aldoor over het naaien was begonnen, omdat Marion zoveel aan eten en kleren en schoolgeld kostte en ze dat later terug moest verdienen.
- Nou en toen zei de burgemeester, dat ie zulk heidens dansen niet eens wou in het dorp - had Sanne telkens en telkens weer gezegd. Want Sanne wist een hoop meer te vertellen dan de hele kluit samen, omdat ze een oom had, die bij den burgemeester werkte. - En ook heeft ie gezegd, dat een meisje wat leren moest om de kost mee
| |
| |
te verdienen en weet je, wat die meneer van de viool toen zei? Die zei, dat Marion later wel honderdduzende guldens verdienen kon, maar dan moest ze nou naar stad om goed te leren. Dát zei ie! - Altijd als Sanne zover met haar verhaal was gekomen, waren ze even stil geweest, want van die honderdduizend gulden waren ze geschrokken. Maar vlak daarna begonnen ze dan allemaal door elkaar te praten en te roepen: Honderd duizend gulden! Dat kon je nog niet tellen, al was je er een week mee bezig! Daar kon je wel alle koeien voor opkopen van 't hele land! Daar kon je een kast vol gouden strikken en krullen voor je muts van kopen...!
En als Sanne 't geschreeuw een tijdlang had aangehoord, dan vertelde ze altijd weer hoe de burgemeester pas was gaan luisteren naar dien goeien vriendelijken heer, toen hij het van de honderdduizend gulden wist. Want natuurlijk, je zou wel gek wezen, als je dan nog niet horen wou. ‘Man’, had die met de viool gezegd, ‘dat meisje, dat kan je later wel tien maal zoveel terugbetalen voor schoolgeld en voor eten en drinken, als dat ze je nou kost! Maar dan moet je goed vinden, dat ik haar uit het dorp weghaal, dan moet ze naar een grote stad en daar moet ze leren.’
Dat was 't verhaal geweest, dat in de nazomer door het dorp ging. Van 't ene huisje naar het andere trok het. Je hoorde het op de hoeken van de straten en op het marktplein. Het werd gefluisterd door wie fluisteren wou onder de eikenbosjes tegen de duinrand, of het werd uitgeschreeuwd door hoge vrouwenstemmen, als er bij avond water werd geschept uit de duinput. Overal en overal hoorde je het en nu kon je goed merken, hoe sterk een dorpsverhaal is, want zo gek als ze het dansen van Marion vroeger gevonden hadden, zo gewoon vonden ze het nu. 't Leek wel, of Marion iets heel kostbaars was geworden. Dat kwam natuurlijk door de honderdduizend gulden, want nu was het, of ze die al had en het dorp was er ineens trots op geworden, zo'n klein meisje te hebben, dat alleen met haar voetjes zoveel verdienen kon, dat ze later de grootste hofstee in de buurt kon kopen.
Dat waren voor Jan gelukkige dagen geweest, want was zij niet Marion's enige vriendin en was het niet net, of ze nu zelf niet meer een gewoon arm meisje was, maar of ze in de deftigheid deelde? Ook zou ze geen rimpels boven haar neusje hebben getrokken, als alles gebleven was, zoals in die allereerste herfstdagen! Maar nu was het November geworden. De harde Westerstormen bulderden over de zee en sprongen vandaar in driftige vlagen tegen de duinen op. Ze namen het zond en strooiden het over daken en wegen, tot ver de velden in. En nu was het wel, of ook het mooie verhaal over Marion op die stormen werd weggedreven en in de plaats daarvan kwamen lelijke praatjes over Jan's schipbreukeling. Vals als de rukwinden,
| |
| |
| |
| |
die loerden op de hoeken van de straat, vond Jan die praatjes. Ze kwamen even plotseling en je kon er even weinig aan doen. Daar hielp geen vechten tegen, want waar kwamen ze vandaan? Waar begonnen ze? Jan wist het niet. Ze wist alleen, dat ze er waren en dit is, wat de praatjes in de luisterende oren bliezen: Zou 't wel waar wezen van die honderdduizend gulden...? Als 't waar was, dat iemand zoveel centen met z'n voeten verdienen kon, dan waren ze van de stad allang geweest om Marion te halen...! Misschien was er wel niks van 't hele verhaal waar! Misschien hadden ze die dingen maar verzonnen...! 't Was nu al bijna drie maanden, dat de oude heer was weggegaan en niks hadden ze ooit van hem gehoord. Je kon goed zien, dat het allemaal beuzelpraatjes geweest waren... In ieder hoekje, in ieder gaatje van het dorp drongen de praatjes door en al had kleine Jan wel graag bêi haar oortjes dichtgemetseld om ze maar niet te horen, toch vonden ze ook een weg naar haar hoofd en hartje en dat was het, wat haar treurig maakte in die koude Novemberdagen, terwijl ze luisterde naar het al harder ruisen van de zee, die nu haar winterliedje zingen ging.
- Heeft Tanne nog niks gehoord? - kon ze wel tien keer in één week aan Marion vragen. - Is er nog geen brief om te zeggen, dat ze je komen halen? -
Want nu was het met Jan zó gesteld, dat ze het wel heel akelig zou vinden, als ze alleen achter blijven moest in het dorp en haar eigen schipbreukeling ging vertrekken, maar nog erger vond ze de praatjes, want daarvoor had je je te schamen. Zo zeker was ze geweest, dat haar vriendin nu gauw bij deftige, rijke mensen in een stad zou wonen, en dat ze nog beroemder zou wezen en nog rijker dan andere voorname mensen, dat ze over niks anders had kunnen praten en het over en over verteld had aan iedereen, die 't maar horen wilde. En als het nu eens niet waar was? Als nu die stadse meneren het eens vergaten...? Als Marion nu eens haar leven lang wachten moest, net zoals ze deze maanden wachtte...? Jan merkte het best, hoe ze op school veranderden, hoe ze niet meer naar Marion keken, zoals in de nazomer, alsof ze de deftigste en de rijkste van het dorp was. Ze hoorde het wel, hoe de meisjes onder elkaar begonnen te smuuspelen en te grinneken, als ze haar zagen en al verstond ze het niet, toch wist ze dat ze zeiden: ‘Waar blijven ze nou, de mensen uit de stad, die haar zouden komen halen? Je kan wel goed zien, dat ze niks om dat gekke dansen hebben gegeven, anders waren ze er al geweest!’
Ook vroeg Jannetje het van die brief, omdat ze weten wilde, of Marion er net zo over dacht als zij, of die ook zo ongerust was en of die 't ook hoorde, wat er werd gefluisterd.
Maar altijd was Marion's antwoord hetzelfde:
| |
| |
- Tanne heeft geen brief gekregen, maar als alles klaar is, dan komen ze me halen, dat heeft mijnheer Louis' vader gezegd. - Dan gebeurde het wel, dat Jannetje kwaad werd en dat ze op de oude manier uitviel:
- As het klaar is! As het klaar is! En waarom zou het nog niet klaar wezen? Ze hebben toch zo lang niet te wachten! - Dan gaf het niets, of Marion al heel zeker zei, dat ze gehaald zou worden en dat ze geduld had om te wachten, Jannetje bleef ontevreden en zo liep ze op die trieste Novemberdagen met een ernstig gezichtje rond en waar ze maar durfde, daar vroeg ze om raad.
- As ze nou Marion maar niet vergeten te halen, moeder! Zou dat wel kunnen, dat iemand wat beloofde en dat ie het dan toch weer vergat? -
Maar moeder, die de was aan 't naspoelen was in de grote ronde tobbe, dacht er over, dat Arjaan's boezeroenen nu toch zo aan 't slijten waren, dat ze haast niet meer konden worden gewassen en waar moest ze de centen vandaan halen om nieuwe te kopen? Ze vond het niets nodig, dat Marion naar een stad zou gaan om te leren dansen. Dat was geld verknoeien en dat, terwijl zijzelf nog nog niet eens een hemd kopen kon. Dus zei ze, zonder er veel bij te denken:
- En wat zou dat dan nog, of ze 't vergaten? Een hoop geld wegsmijten voor zo'n gek ding.... 't mocht niet eens mogen! -
Daar was Jan erg van geschrokken, want ze had er vast op gerekend, dat moeder haar gerust zou stellen en hoe kon ze weten, dat moeders wel eens een heel anders antwoorden, als een jongenshemd kapot is, dan als het mooi nieuw en heel is?
Ze vroeg het ook aan Arjaan. Niet, omdat ze hem zo erg vertrouwde, vroeg ze het hem, maar zo naar werd ze van het lange wachten, dat ze er met iedereen over spreken moest. En Arjaan, die net in een plaagbui was, zei:
- Nou, vergeten en vergeten is twee, hè? 'k Zal niet zeggen, dat ze 't zo direct vergeten zullen, maar ja, de centen, hè? Daar is een bom duiten voor nodig wat ik je zeg.... -
- Duiten? - zei Jannetje verschrikt, want nu zei Arjaan het ook al, net als moeder. - Moeten ze daarvoor duiten hebben? -
- Wat dacht je dan? - vroeg Arjaan. - Dat schaap mot toch eten? En as je in een grote stad woont, dan mot je kleren hebben, voor elke dag weer wat anders en schoenen met zilveren gespen.... -
- Met zilveren gespen? - vroeg Jannetje en haar mond stond wijd open van verbazing.
- Dat spreekt, - zei Arjaan - en een hoed met veren en elke dag witte brood! Nou óf dat centen kost! -
Janne's gezicht betrok. Waar moest al dat geld vandaan komen?
| |
| |
En ineens zag ze 't allemaal duidelijk, zoals het was: Daarom haalden ze Marion niet; er was geen geld. 't Was er nu niet en 't zou er nooit wezen en zonder geld kon je niks beginnen, kon je niet eens naar die grote stad reizen.
- As 'k jou was, wist ik wel, wat ik deed, - zei Arjaan en trok een ernstig en peinzend gezicht.
Eigenlijk vertrouwde Jannetje dat gezicht niet. Zó keek Arjaan altijd, als hij haar voor de mal hield, maar ze was zó nieuwsgierig om te weten, wat haar broer in haar plaats zou doen, dat ze er niet over denken wou, hoe hij keek.
- Wat zou je dan doen, Arjaan? - vroeg ze met een erg benepen stemmetje.
- Wel, zei Arjaan en kneep zijn ogen half dicht, - je bent er immers zo een, die van alles wensen kan en dan gebeurt het ook? Nou, as 'k jou was, dan wenste ik een bierglas vol met gouden tientjes. Da's vast genoeg! En as er dan nog es wat over kon schieten voor een armen broer, die nog geen stukkie tabak heeft, om met zijn kameraden te roken.... -
Maar toen wist Jan genoeg. Ze keek naar zijn gezicht en ze zag, dat hij haar stond uit te lachen.
- Lelijke dikkop! - riep ze kwaad en het duurde wel een hele dag, vóór ze weer vriendelijk naar Arjaan keek.
Maar wat gaf het, of ze kwaad werd, daarmee hielp ze Marion niet.
Daarom probeerde ze het nog eens. Dit keer vroeg ze 't aan Tanne.
- Tanne, - zei ze, - zouden ze Marion vergeten?
Tanne keek van haar breiwerk niet op, toen ze antwoordde:
Er is al een hoop ellende in de wereld en as je zo doorgaat Jannetje met al maar nieuwe gekke bedenksels te verzinnen, dan zal jij nog onnodig ellendig wezen ook! Waarom zouden ze Marion vergeten? -
- Maar ze komen niet om haar te halen, - zei Jan met een benauwd stemmetje. - En ze zeggen in 't dorp.... -
Toen keek Tanne Jan aan en haar ogen keken heel vriendelijk. Ook was haar stem zachter dan anders, toen ze zei:
- Kind, wat zal jij het moeilijk hebben, als je een groot mens bent. Je zal aan je eigen zorgen niet genoeg hebben en je zal er nog maken, waar ze niet zijn ook. Laat de mensen in 't dorp toch praten. Dacht je, dat die oude vriendelijke heer geen moeite deed, om voor Marion's lessen het geld bij elkaar te krijgen? En denk je, dat hij ze zo maar op straat tegen komt de mensen, die zoveel om een arm weeskind uit een vreemd land geven, dat ze er hun goeie centen voor over hebben? -
Met verschrikte ogen had Jannetje Tanne aangezien, want al begreep ze niet precies, wat de oude vrouw meende, dit had ze goed gehoord: Tanne zei 't zelfde als moeder en Arjaan: er moest geld wezen voor
| |
| |
Marion en dat was er niet. Geld moest er worden gevraagd aan rijke mensen, die hielden van weeskinders, die dansen wilden....
Van dat ogenblik af peinsde Jannetje nog harder. Nu ze eenmaal wist, wat er aan haperde, begon ze middelen te bedenken, om Marion te helpen, want er was niets, wat Jannetje liever deed dan moeilijke dingen te bedenken en iedereen en alles te beredderen. Het duurde dan ook niet lang, of ze wist precies, wat er moest worden gedaan om die vriendelijke heren in de grote stad wat te helpen, zodat ze Marion vlugger zouden kunnen halen.
Zo eenvoudig was het, dat ze niet begreep, waarom Tanne en de burgemeester en de dokter het niet ook bedachten, maar ze dacht, dat het wel kon wezen, omdat die zoveel andere dingen te bedenken hadden.
- Nou weet ik, waarom het zo lang duurt, dat ze je niet komen halen, - zei ze op een middag tegen Marion, terwijl ze in 't bos aan 't hout sprokkelen waren.
- Zo lang duurt het toch niet, - zei Marion en keek niet op van het takkebosje, dat ze samenbond.
- 't Duurt wel lang! riep Jan, terwijl ze rukte aan een dode tak, die nog vastzat aan de boom. - 't Is al gauw drie maanden, dat ze weg bennen! En nou weet ik, waarom ze niet komen: ze motten een hele macht centen hebben van rijke mensen voor kleren en eten en voor lessen en die centen, die kunnen ze niet krijgen. -
Marion bukte over de takkenbos en antwoordde niet. Ze hield er niet van, dat Jannetje op die manier sprak over de mensen, die haar zouden helpen.
- Meneer Lewie en zijn vader, die kennen een heleboel rijke mensen in die stad, maar die mensen hebben geen centen willen geven. -
En weer antwoordde Marion niet. Niet omdat ze niet spreken wou, maar omdat ze niet goed wist, wat ze zeggen moest.
- Ik zou best weten, hoe dat je die mensen centen mot laten geven, - zei Jan.
- Waarom bedenk je altijd zoveel dingen? - vroeg Marion nu.
- Waarom? Da's ook een vraag! As ik toch vriendin met je ben, dan denk ik van eiges aan je. En jij zou uit jezelf nooit niks doen. Niks, geen sikkepit zou je doen, om je eigen te helpen. Maar ik wel hoor! Ik weet best, wat jij doen mot. -
- Wat moet ik dan doen, Jannetje? - vroeg Marion.
Dadelijk legde Jan haar takkebos neer en met een paar sprongen was ze bij haar vriendinnetje. Ze trok haar naast zich op een dode boomstam en toen ze zo dicht bij elkaar zaten, begon ze:
- Nou moet je es goed luisteren, Marion! Je zou toch wel heel erg graag die lessen hebben, is 't niet? -
En toen Marion van ja had geknikt, ging ze verder:
| |
| |
- Nou maar, as je hier maar stil blijft zitten en niks doet, dan krijg je ze niet, vast niet! Wat ik je zeg! -
- Maar ik kan toch niks doen! - riep Marion een beetje ongeduldig.
- Da's ook wat! Da's toch géén praat! Waarom zou je niks kunnen doen? - zei Jan.
- Ik weet niet.... - begon Marion. Maar Jannetje viel haar in de reden:
- Nee, dat weet je ook niet, maar daarvoor heb je nou mij, zie je! Ik weet het wel en ik heb het alles precies uitgedacht. Zie je, die heren, die wonen in Rotterdam. Dat weet ik van Tanne en nou gaat er een boot van Middelburg naar Rotterdam en boten, die zijn zo duur niet, as je maar zorgt, dat je je eigen brood meeneemt. Dat weet ik van Sanne d'r broer. Die is al zo vaak naar Rotterdam geweest. Nou en die had zoveel centen niet, hoor! -
- Maar wij hebben toch met die boot niks te maken.... - begon Marion nog eens en weer liet Jan haar niet uitspreken.
- Sufferd! Natuurlijk hebben we met die boot te maken: Ik niet! Maar jij wel! Je mot er heen, meid! Je mot er zelf naar toe! Nee, kijk nou maar niet zo gek naar me! 'k Weet best, wat ik zeg, hoor! 'k Heb het allemaal goed voor elkaar. 't Enige, wat we nog niet hebben, dat zijn de centen voor die boot, maar daar zal 'k nog wel es wat op verzinnen. -
't Was een koude herfstdag. De Noordenwind stoof met een lustig vaartje door het kale bos en blies in Jannetje's open halsje, maar toch waren haar wangetjes rood en warm, want nu ze het plan had gezegd, nu leek het haar nog eens zo mooi, als toen ze het in stilte bedacht. 't Was niet alleen een goed en een mooi plan, maar 't was een avontuur, 't was iets, wat geen van de andere kinderen ooit zou bedenken en ze was er trots op, dat ze 't verzonnen had. Maar Marion keek, of ze er niets van begreep en zei:
- Wat kan je toch altijd wonderlijke dingen verzinnen. Jannetje! - Toen stoof Jannetje op:
- Wonderlijk? Niks wonderlijk! Jij ben wonderlijk, dat je zo maar stil kunt zitten wachten en alle mensen om je heen, die je uitlachen en niemand in 't dorp, die 't meer gelooft, dat ze je komen halen! Nee, niks wonderlijk! Nou mot je es goed horen: natuurlijk geven die rijke mensen niks aan die meneren. Die hebben immers zelf centen? Nou, en wie zal er nu zo gek wezen en zijn eigen centen geven aan iemand, die ze zelf heeft! Maar as de mensen jou zien en je zegt, dat je niks hebt, as wat je daar aan heb en as je dan voor ze danst, nou, dan zal je es zien! Guldens zullen ze geven en kwartjes en misschien wel gouden tientjes! -
Marion stond op. Marion stond altijd op, als ze iets ernstigs te zeggen had. Ook stond haar gezichtje strak en trots, toen ze zei:
| |
| |
- Praat toch niet zo, Jannetje! Het is allemaal zo dom! Ik kan toch geen geld vragen aan de mensen? En ik kan toch niet naar die stad gaan? En waarom? Ik kan toch wachten? -
- Je kunt niet wachten, zeg ik je toch! - riep Jannetje. - As je wacht, dan kan je wel tot volgend jaar deze tijd wachten! En er is niks geen kunst aan, om naar die stad te gaan, als je 't geld maar hebt. Van hier naar Middelburg loop je in een paar uur, of je rijdt voor niks mee met de bode en as je dan op de boot bent, dan eet je je brood, dat je in een zakje meeneemt en as je in Rotterdam ben, dan.... -
Maar nu werd zelfs Marion ongeduldig. Ze nam de takkebos weer op, alsof ze wou zeggen, dat ze nu genoeg had van 't gesprek en ze zei:
- Je dacht toch niet, dat Tanne zoiets goed zou vinden, Jannetje? - Maar Jan liet zich niet verslaan door zo'n dwaze vraag.
- Tanne! - riep ze en haalde haar schoudertje op. - Daar heeft Tanne toch niks mee nodig! Da's toch wat van ons samen! Dat heeft toch geen mens te weten? Dat 's juist het mooie van 't plan, dat wij het hebben uitgedacht en dat geen mens er van weet en as je dan terug komt met een bom duiten, dan vertellen we het aan iedereen en dan zal je ze eens zien kijken! Nou! -
- Jannetje, - zei Marion nu vriendelijker, - je meent het toch goed en je bent zo lief voor me. Toe, praat er nu niet meer over! Heus ik kan zoiets niet doen! Ik kan geen dingen doen, die niemand weten mag en ik zou geen geld willen vragen en ik weet immers, dat meneer Louis' vader me zal komen halen.... -
Daar ging Jan's prachtige plan! Moest ze het nu opgeven? Moest ze nu maar zoet naar huis gaan en net als Marion rustig wachten, terwijl ze zich zo had verheugd op het nieuwe avontuur!
- Je ben een bange wezel! Dat ben je! - riep ze met haar felle stem boven het suizen van de wind. - Je durft niks! As ik jou was, dan zou je es zien! As ze mij maar es hadden gezegd, dat 'k naar Rotterdam mocht om lessen, dat ik mooie kleren kreeg en net zoveel lekker eten, as ik lustte en as er dan iemand bij mij kwam met zo'n mooi plan, nou maar.... -
Ineens hield Jannetje op. 't Was of ze heel in de verte iets zag: zichzelf in de grote stad! Met de boot was ze er heengegaan! Niks moeilijk was 't. Eerst zou ze vragen, waar meneer Lewie woonde en dan zou ze 't vertellen van Marion, hoe die zo maar zat te wachten en hoe de mensen in 't dorp het niet eens meer geloofden, dat ze zou worden gehaald om te dansen. Als dan meneer Lewie maar zei, waar die rijke mensen woonden, dan zou ze er zelf heen lopen, net als 's zomers de kinderen van de badgasten deden, als ze vuurwerk wilden zien. Dan belden ze ook zo maar aan bij den burgemeester
| |
| |
en bij den notaris en bij de rijke huizen....! Dat ze daaraan niet eerder gedacht had! Ze zou zelf gaan! Dat maakte het avontuur angstig, maar daardoor nog heerlijker. En ze deed het voor Marion! Ja, daar deed ze het voor. Dat was goed, om voor iemand waar je veel van hield, iets gevaarlijks te doen, iets waarvoor je zelf bang was en waarnaar je toch ook weer verlangde....
Verbaasd keek Marion naar Jannetje. Zei die niets meer? Liet ze het plan nu zo maar varen? Langzamerhand kende Marion haar vriendinnetje. Ze wist wel, dat ze telkens weer nieuwe bedenksels en plannen had, het ene nog wilder en geheimzinniger dan het andere en ook had ze geleerd, dat Jannetje een plan niet opgaf, dat ze alles en alles deed om haar zin door te drijven. Maar nu scheen ze ook te zien, dat het een gek bedenksel was en Marion was er blij om. Het was niet prettig, als kleine Jan boos werd en lelijke woorden zei. Tevreden ging Marion door met het rapen van takjes. Heel netjes bond ze ze samen en dat ze in haar hartje, nog veel meer dan Jan, verlangde naar het ogenblik, dat ze geen hout meer zou sprokkelen, maar dat ze in de grote stad zou leren, wat ze 't allerliefste wou, dat zei ze aan niemand, dat wist alleen Tanne.
Jan ging die middag naar huis, zoals alleen een klein meisje doen kan, dat een groot geheim heeft, een heerlijk geheim, waarvoor ze zelf bang is en wat haar toch heel gelukkig maakt. Nu was het net, of ze niet meer kleine Jan van Pier van Rooien was, maar een groot mens, dat iets heel erg moeilijks gaat doen, iets waarvan alle mensen zouden opkijken, als ze 't later hoorden.
Van het ogenblik af, dat Jan wist, dat ze voor Marion naar die grote stad zou gaan, waar de heren woonden en dat ze daar zelf bij de mensen om geld zou gaan vragen, dacht ze aan niets anders dan hoe ze de centen voor de boot zou kunnen verdienen. Er waren een hele boel manieren om aan geld te komen. Je kon op straat een beurs vinden van iemand, die er een verloren had en als je die dan terugbracht, kreeg je een beloning. Er waren er wel, die een hele rijksdaalder gaven. Dat wist ze van Arjaan. En je kon ook iets verkopen, dat van je eigen was, maar dan moest je eerst iets hebben en zij had niets anders dan de oude lappenpop en een boekje met prikplaatjes. Je kon ook uit werken gaan, maar in de winter waren er geen gasten om bij te dienen en ook kon je dat niet in het geheim doen....
Het was heel, heel erg moeilijk, maar hoe moeilijker, hoe prettiger, vond Jan, want ze hield er van om heel hard te denken over iets, net zolang, tot ze er wat op gevonden had en natuurlijk was voor Marion niets te moeilijk.
Toen ze dan ook heel lang gedacht had, toen ze op school alle sommen verkeerd had gemaakt en 's middags na vieren heel alleen met meester in 't lokaal blijven moest, toen was 't haar ineens zo
| |
| |
maar in de gedachten gesprongen en 't was nog gekomen door de sommen, die ze van meester moest overmaken. Want daar was er een bij over een hele zak met centen en hoeveel guldens en dubbeltjes en kwartjes dat wel waren. Toen ze daar nu zo te rekenen zat, zag ze die zak met centen vóór zich en ineens moest ze toen denken aan een verhaal, dat ze van Sanne had gehoord: van Lerien d'r grote broer, hoe die op het strand van die oude munten had gevonden, wel een zak vol en hoe hij die had verkocht in de stad aan 't museum. Toen Jannetje dan die zak met centen in haar verbeelding zag en hoe Lerien's broer daarmee naar de stad ging om ze voor goed geld te verkopen, toen wist ze ook, hoe ze de boot zou betalen, die naar Rotterdam voer. Als Lerien's broer voor jaren terug van die dingen op 't strand had gevonden, dan waren ze er nog. En nu ze er over kwam te denken, herinnerde ze zich ook, dat vader wel verteld had, hoe je van allerhande dingen vinden kon in de derrie, die op 't strand lag. Want vroeger hadden er huizen gestaan, waar nu de golven spoelden en als 't heel laag water was, dan kwam die plek bloot. Misschien liep je dan wel over de daken van die oude huizen, dacht Jannetje, misschien bestonden die nog wel, misschien als je maar heel diep groef, dat je dan ineens in een schoorsteen keek, net als Sinterklaas....
Nee, dat was maar gekkigheid en van die kerkklok, die je kon horen luiden, als 't heel laag water was, dat was ook maar flauwe praat geweest. Van eiges kon de klok niet luiden, als geen mens aan het touw trok. En mensen konden er onder 't water niet wezen. Die waren lang dood. Maar daarom konden hun centen wel naar boven komen in 't slik. Ja, dat konden ze best! En Jannetje nam zich voor om de volgende dag op de vrije middag te gaan zoeken.
- Je mag wel op je eigen letten! - zei Arjaan, toen hij zijn zusje om een uur of drie de weg naar 't strand zag inslaan. - Je ogen staan net, of je weer wat aan 't prakkezeren ben! -
- Pas maar op jezelf! - was 't enige, wat Jan als antwoord wist te verzinnen. Maar ze stond toch even stil. Zou ze 't nog eens aan Arjaan vragen van die munten? Zou die 't precies weten, hoe Lerien's broer die dingen gevonden had? Of je een schop moest meenemen, of dat het ook wel met een stokje ging...?
- 'k Vind het niks lollig, dat m'n eigenste zussie de kant van 't strand opgaat, nou dat er net zo'n zeemonster is komen aanspoelen, - zei Arjaan en schudde zijn hoofd heen en weer, zoals oude mensen, als ze zorgen hebben.
- Een zeemonster? - vroeg Jannetje verschrikt, maar terwijl ze 't vroeg, zag ze al aan Arjaan's gezicht, dat hij maar wat beuzelde. Nee, ze zou wel wijzer wezen, dan hem iets over die munten te vragen!
| |
| |
- Lelijke judas! - riep ze driftig. - Je beuzelt maar wat! Denk je, dat ik niet weet, dat je maar wat staat te leugenen? -
- Nou, - zei Arjaan en draaide zich om, - je mot het zelvers weten, hoor! Als je met het avondeten niet thuis ben, dan zal ik moeder zeggen, waar ze je zoeken kan. Dan zal ze wel heel kwaad wezen, as ze je uit de buik van dat monster halen mot! -
- 'k Luister nog niet eens naar zo'n zottepraat! - zei Jannetje en was toch bang, want de zee maakte net vanmiddag zo'n erg leven en alleen op 't strand lopen, dat deed ze eigenlijk nooit. Ook hoorde ze best, hoe Arjaan haar nog nariep:
- 't Beest heeft wel twaalf lange poten! Net slangen! -
Nee, zulke beesten bestonden niet, daar wou ze niet meer aan denken. En toch.... akelig klonken zulke vertelsels en Arjaan, dat was een lillekerd, daar had ze een hekel aan! Die had nou altijd wat....
Maar toen ze op het kale strand kwam, dat daar zo verlaten lag, bedacht ze, dat het toch minder eenzaam was met Arjaan, ook al plaagde die haar, dan nu op die grote grijze vlakte, waar de meeuwen krijsend opvlogen en waar het water zo hard klotste, of het ineens op haar af zou springen. Dat het nu net vandaag zo laat laag water was! Nu zou 't al gaauw gaan schemeren ook! Ze moest zich nog reppen, want als 't donker werd, dan kon je niet zoeken.
Heel laag was het water en nu lagen de zwarte plekken zeeklei bloot. Derrie noemde vader dat. Met een stokje kon je er gaten in prikken, zo zacht was het en in die vieze zwarte klei, daar moesten ze zitten, de centen van die mensen, die lang dood waren....
Maar hoe Jannetje ook met een stokje prikte en nog eens prikte, munten vond ze niet. Wel waren en krabben en stukken spons en kurk en twee keer vond ze een ui. Zeker van een schip.... Een mandje vond ze ook en planken! Wat had je nu aan die planken? Die kon je toch niet verkopen. Die wou niemand hebben.
Maar al was het vervelend, dat ze niet dadelijk vond, wat ze zocht, daarom gaf Jan de moed niet op. Voetje voor voetje liep ze over de donkere zeeklei en dan weer ging ze een eind door 't natte zand, tot ze weer een nieuw stuk derrie vond. Dan begon ze weer te zoeken. En aldoor dacht ze daarbij aan Marion en aan de mensen in zo'n grote stad als Rotterdam, die te gierig waren geweest om centen bij elkaar te brengen. Ze bedacht al hele zinnen, die ze zeggen zou tegen de mevrouwen in de rijke huizen: hoe prachtig haar vriendinnetje dansen kon en hoe ze 't allemaal zou terug betalen, als ze beroemd was! En ze vertelde ook van de schipbreuk en ze vergat geen enkele keer erbij te zeggen, dat het voor een arme wees was, want dat was een woord, dat dominee in de kerk gebruikte en Jannetje vond, dat het mooi en plechtig klonk. Voor 't eerst dacht ze ook aan vader en moeder, wat die wel zeggen zouden, als ze zo'n hele dag weg was,
| |
| |
want dat ze nog dezelfde avond terug zou wezen, daaraan twijfelde ze geen ogenblik. Ze dacht vast, dat als ze maar heel vroeg opstond en naar de stad liep, dat er dan wel een boot klaar zou liggen en ze dacht er helemaal niet over, hoe lang zo'n reis wel zou duren. Ze ging op de ene boot, ze kwam in de stad, ze ging naar meneer Lewie en dan naar de rijke mensen, want die waren er in een stad net zoveel als zandkorrels op het strand. Dan haalde ze voor Marion het geld op en dan lag er weer een boot klaar, om haar naar huis te brengen.... Dan zou ze een hele dag weggeweest zijn en vader en moeder zouden wel kwaad wezen.... ja, misschien zouden ze wel zoeken.... maar zo heel erg was dat niet, want als ze dan terug kwam en ze hoorden, wat ze gedaan had en ze zagen al het geld, dat ze voor Marion had, dan zouden ze wel trots wezen! Ja, dat zouden ze net....!
Al verder en verder ging Jannetje. En al donkerder werden de golven! Want zelfs met het lage water, was de zee wild en dreigend. Grijze wolken joegen door de lucht en ineens hield ze op met denken aan 't mooie plan, ineens werd Jannetje bang, bang voor de zee, die nu niet langer zakte, maar die op ging komen, die straks zou stromen, waar zij nu liep, over 't natte zachte zand en de donkere, vette zeeklei.
Maar niet alleen voor de zee was ze bang. Ze moest nu ook weer denken aan de kerkklokken, die ver onder 't water geluid werden. Niet, dat ze er in geloofde! Natuurlijk niet! Maar ook al geloofde je 't niet, dan waren dat toch akelige dingen om aan te denken, als je heel alleen over 't strand liep en 't niet eens meer zo heel helder licht was. Want nu begon de najaarszon zo vlug te zakken achter de wolken, dat het wel leek, of ze 't vlugger deed dan anders.
Jannetje stond stil en ze keek eens om zich heen. Overal, zover je zien kon, was 't grijs. Heel in de verte bewoog iets. Of.... was 't een strandpaal en bewoog het toch niet? Of.... was 't een mens? En als 't een mens was en 't was eens een slechte kerel, zo iemand, die dingen wegsteelt, dan was ze daar heel alleen mee op het verlaten strand! Nog eens keek ze en terwijl ze daar zo stond, was 't ook, of ze nu toch duidelijk die kerkklokken hoorde luiden. 't Gaf niks of ze al zei, dat het niet kon, dat er geen kerk kon wezen onder water en dus ook geen klok en dat er niemand was om ze te luiden ook! Nee, dat hielp niets, want nu was ze eenmaal bang en als je bang bent, kan je geen verstandige dingen denken. Nu vond ze 't erg dom, dat ze zover was gegaan, want dat van Arjaan's zeemonster, dat leek ook heel anders, nu ze hier zo eenzaam was. Zeemonsters konden toch wel bestaan en dan waren het vreeslijke dieren, wel zo groot als een huis. Bang was Jan voor het zeemonster en voor de klokken, die ze nu in haar verbeelding hoorde luiden boven het geluid van de
| |
| |
golven uit. Bang was ze ook voor de paal in de verte, die geen paal was, maar elk ogenblik meer op een kerel begon te lijken en bang was ze nu ook voor iets anders. Daaraan had ze nog niet gedacht, terwijl ze aan 't zoeken was, maar nu, door al die andere akelige dingen, kwam ze ineens te denken aan wat vader verteld had, dat als je maar ver genoeg het strand opliep, dat het zand dan wel eens onder je voeten kon weg wegzakken en dan kwam je er niet meer uit. Dat noemden ze drijfzand en alleen als je precies wist, waar de plekken waren, kon je veilig gaan. En nu was ze toch zo ver gegaan! Had ze toch maar naar Arjaan geluisterd! Had ze hem maar alles verteld en hem gevraagd om met haar mee te gaan! Arjaan was toch haar broer, haar goeie, grote broer, die 't best met zijn zusje meende, die verstand had van allerlei dingen, die zij nog niet wist! Hij zou wel geweten hebben, waar dat gevaarlijk zand was en al kon hij dan erg plagen, bang was hij nergens voor....
Op dat ogenblik, terwijl ze daar zo doodstil stond en zich niet durfde verroeren, keek ze nog eens naar den kerel in de verte en met dat ze het deed, hoorde ze fluiten en zag ze ook, dat het geen kerel maar zo maar een gewone man was, die niks meer op een paal leek en die al heel dichtbij kwam. 't Was een man met een pet op.... 't Was er een, die liep te zoeken. Zou die net als zij...? 't Was een lange man.... 't Was.... 't Was Hannes de Zwerver maar! Dat ze daar zo bang voor was geweest. Jannetje's ruggetje, dat net als dat van een poes wat hoog en krom getrokken was geweest van angst, werd weer recht. Meteen trok ze haar neusje wat op. Hannes, dat was iemand, die woonde nergens, die zwierf maar. Dat was een vieze man, die sliep wel eens in de duinen en die waste zich niet. Er waren er wel, die zeiden, dat ie muizen at, maar dat kon wel gelogen wezen. Hannes scharrelde maar zowat van 't ene dorp naar 't andere. Langs de boerenhuizen ging hij en wat hij bij den enen kocht, dat verkocht hij weer bij den ander. Hannes, dat was iemand, daar sprak je niet tegen, als 't niet nodig was, dat was iemand, die in de herbergen zat en al zijn centen verdronk. Ja, en eerlijk was ie ook niet...! Maar bang zou hij wel nergens voor wezen en ook zou hij wel goed weten, waar de gevaarlijke plekken in 't zand waren en nu was 't of Jannetje's angst ook ineens verdween. Ze liep zelfs nog een paar stappen de kant van Hannes uit. Niet dat ze met hem praten wou! Ze zou hem alleen even goedendag knikken, zoals ze 't moeder wel had zien doen, zo maar even knikken: gemiddag Hannes! En onderwijl zou ze nog eens goed zoeken, want er was niks om bang voor te wezen. Klokken waren er niet onder zee en zeemonsters bestonden niet en als ze straks achter Hannes aanliep, een eind van hem weg, maar zo, dat ze net trapte in zijn
| |
| |
voetstappen, dan was er niks geen gevaar voor dat zand, dat onder je voeten wegdreef....!
Maar vóór ze 't goed wist, sprak ze toch met Hannes, want die begon, zodra hij dichtbij was:
- Wat hebben we daar nou? Zo'n klein nestjong heel alleen op 't strand? Wat mot dat? Zoek je in de derrie? -
Jan was voor Hannes niet bang en ze antwoordde vinnig:
- Dat hoef ik aan jou niet te zeggen, wat ik zoek. Je zoek zelf! -
- O, klein katje! - lachte Hannes. - Je heb nog gelijk! Ik zoek de kortste weg naar het dorp! En 'k weet hem ook! De goeie middag! - Tegelijk liep hij langs haar heen de kant naar het dorp uit.
Jan wachtte, tot hij voorbij was. Niets had ze gevonden, geen cent had ze voor de boot! Moest ze nu niet verder zoeken? Als ze nu omkeerde, dan had ze niets, dan kon ze voor Marion niet naar de rijke mensen gaan....
Toch keerde ze om. Toch liep ze, een eindje achter Hannes aan, in zijn voetstappen, terug naar het dorp. Treurig keek ze nog eens om. Nu was ze op 't strand geweest, nu had ze al die akelige angst gehad en 't had niets geholpen. Ze zou Marion niet kunnen helpen, ze zou niet voor haar naar de rijke stadse mensen kunnen gaan. - Ben je niet bang voor 't drijfzand? - vroeg Hannes en keek over zijn schouder naar het kleine meisje, dat achter hem ging.
- Ikke niet, hoor! - zei Jan. - 'k Ben voor niks niet bang -
- Nou, dan kommen we goed bij elkaar! - lachte Hannes. - Ik ben ook nergens bang voor. Niet voor een kwaje hond en niet voor den diender, niet voor water en niet voor vuur! Dan zijn we een goed span, hè? -
Nog eens lachte Hannes, maar 't was geen lach, waar je vrolijk van werd. Als je Hannes hoorde lachen, dan schrok je even van 't akelige geluid. Jan schrok niet. Ze werd alleen maar kwaad en spinnig zei ze: - We bennen geen span, ikke en jij! Je hoort niet eens op het dorp! - - Ook goed! - zei Hannes. - Maar as je niet bang ben, waarom loop je dan zo achter me? Je denkt zeker: Hannes zal wel niet op gevaarlijke plekken lopen! - En nu lachte hij haar zo hard uit, dat het ver over het strand klonk. Dat maakte Jan zo boos, dat ze nu ook haar laatste angst voor het drijfzand vergat. Met de armpjes in de zij ging ze voor hem staan en keek hem over haar schouder aan, alsof ze een oude vrouw was en niet een klein meisje van tien. - 'k Ben niet bang voor 't zand en 'k durf best vóór je uit te lopen! - riep ze en zette de klompjes stevig neer in het natte zand. En toen, omdat ze zo heel kwaad op hem was, zei ze er nog achterna:
- Je mot zelf bang wezen, want je doet slechte dingen, dat zegt mijn moeder en als je slechte dingen doet, dan word je gestraft. -
Ze dacht, dat Hannes nu wel zou gaan schelden, zoals de jongens op
| |
| |
school deden, als ze zulke brutale dingen zei, maar hij scheen er niet om te geven, dat iemand hem slecht noemde. Hij keek Jannetje eens aan en toen zei hij:
- Nou, je ben me een katje, hoor! Ben je niet bang, dat Hannes je nou opneemt en in zee gooit? -
En toen Jan met een recht ruggetje en een nog rechter halsje voor voor hem uit bleef lopen en hem geen antwoord gaf, haalde hij haar met een paar grote stappen in en zei:
- Kom kwaje kriel, doe niet zo! We kunnen net zo goed samen oplopen
en wat praten. Is die vriendin van je nog aldoor in het dorp en hebben jullie die mooie hond nog? -
Nu zou Jan er nooit over denken om in het dorp naast Hannes te gaan lopen en nog veel minder zou ze met hem hebben gepraat, maar het strand was eenzaam en dat Hannes naar Marion en naar Sinbad vroeg, maakte, dat ze hem minder akelig vond. Ook had hij zulke lange benen, dat ze toch niet van hem weglopen kon. Dus zei ze, dat Marion er nog was en de hond ook. Ze zei het, zoals je iets zegt tegen iemand, waarmee je eigenlijk niet praten wilt, maar dat scheen Hannes niet te merken, want hij begon van allerlei over Sin- | |
| |
bad te zeggen, alsof Jan en hij de grootste vrienden waren. En dat was erg slim van hem, want Jan dacht daarbij aan iets, wat vader vaak zei: ‘mensen, die slecht voor beesten zijn, dat bennen geen goeie mensen, die kan je niet vertrouwen.’ Als je dat dan omkeert, prakkizeerde ze, terwijl ze luisterde naar de mooie dingen, die Hannes over Marion's hond zei, dan zijn de mensen die goed voor dieren zijn, ook goeie mensen. Dan is Hannes toch zo kwaad niet, als ze op het dorp wel vertellen. En omdat het veel prettiger was, om geen kwaad van iemand te denken, waarmee je over een eenzaam strand loopt, als 't al donker begint te worden, en ook omdat Jan een goed hartje had, al was ze erg driftig en al bedacht ze vreemder dingen dan alle andere kinderen, daarom vond ze Hannes niet meer zo naar, als toen hij haar uitlachte. Ze vertelde van Sinbad en Hannes zei, dat hij nog nooit zo'n mooie hond gezien had.
Maar Hannes zei het, omdat hij eens proberen wilde, of de meisjes den hond niet aan hem verkopen wilden, want dat was hij zo gewoon: van de een kocht hij iets voor weinig geld en dan verkocht hij het aan den ander voor een hele boel.
- Je zult die hond wel niet willen verkopen, - zei Hannes slim, - maar anders zou 'k wel iemand weten, die er goed geld voor zou geven. - Geld, dacht Jannetje, die al dagen lang aan niks anders had gedacht. Is er met Sinbad geld te verdienen? En dat terwijl ze hier op het strand liep en het met de munten helemaal mis was gegaan! Zou ze 't geld nu toch krijgen? Zo maar ineens, zonder dat ze er moeite voor deed en zonder dat ze er meer aan dacht? Maar 't was Sinbad, waar Marion en zij zoveel van hielden! Ze dacht er toch zeker geen ogenblik aan om die te verkopen? Sinbad verkopen....?
- Onze Sinbad is niet te koop, - zei ze stug.
Hannes zei, dat hij dat best kon begrijpen. Een hond, daar hield je van, die verkocht je maar niet zo. Dat deed je alleen, als je centen nodig had en waarvoor zou Jannetje centen nodig hebben? Die kreeg haar eten en drinken van haar vader.... maar jammer was het, want hij kende een dame op Beveland, die zou er wel vijf gulden voor over hebben en misschien wel meer ook, als ze zo'n hond als Sinbad kon krijgen. En een goed mens voor dieren, dat het was! Als je 't goed bedenkt kon een hond niet beter verlangen dan aan zo'n dame te worden verkocht....
En al die tijd keek Hannes Jan van opzij aan. Hij keek maar uit een klein hoekje van zijn ogen, maar hij zag daarom toch alles. Hij zag, dat Jan's gezicht helemaal niet stond, of ze de hond niet verkopen wou. Hij zag, dat ze er over nadacht en als een klein meisje haar hond helemaal niet wil kwijt wezen, dan denkt ze er ook niet over na.
En dit is, wat Jannetje bedacht, terwijl ze daar over het strand liep
| |
| |
en naar Hannes luisterde: als ik Sinbad verkoop, dan krijg ik geld en als ik geld heb, dan ga ik naar die rijke mensen en naar meneer Louis en dan wordt Marion gehaald om een grote danseres te worden. Als Marion weggaat, kan ze Sinbad niet meenemen en moeder zal hem ook niet willen hebben, want een hond, die moet eten hebben en dat kost centen. Dan blijft Sinbad heel alleen achter bij Tanne, maar Hannes zegt, dat een hond niet beter kan verlangen dan aan die dame te worden verkocht, die zo best voor dieren is...
- Ja, als de hond van mij was, - zei Hannes, - dan wist ik wel, wat ik deed. Dan verkocht ik hem zó. Zo'n kans zou ik niet laten lopen, weet je. Voor 't beest niet, zie je. Elke dag krijgt zo'n dier net zoveel vlees, als ie lust en koekjes en suiker en... nou ja, wat rijkelui's kinderen krijgen, hè? En slapen doen de honden daar op zachte kussens en 's winters als 't koud is, krijgen ze een deken en overdag een jasje om mee op straat te gaan. Ja, ja, da's me een leven voor zo'n hond! -
Terwijl Hannes dat zo zei, rekende hij uit, dat die dame wel twintig gulden voor zo'n hond zou geven. Misschien, dat hij het kleine meisje, dat nu naast hem liep, er een heel klein beetje van gaf, maar misschien zou hij ook al het geld zelf houden.
En Jannetje, die niet wist, wat voor lelijke dingen Hannes bedacht, zag in verbeelding de zachte kussens en dekentjes vóór zich en ze smakte met de lipjes, toen ze dacht aan al het vlees, dat die hondjes kregen. Als Marion wist dat Sinbad naar zo'n lieve dame ging, dan zou ze het zeker wel goed vinden. Maar áls ze Sinbad aan Hannes verkocht... nee, dan zou ze 't Marion toch maar niet vertellen. Want wat ze ging doen moest een verrassing zijn, een prachtige, grote verrassing.
- Maar misschien is 't je eigen hond niet, - begon Hannes weer, - en dan kan je hem niet verkopen, al zou het dier het ook veel beter bij zo'n rijke dame hebben, dan bij boerenarbeiders... Nee, dat spreekt, een andermans hond kan je niet verkopen...
- Ik kan best Marion's hond verkopen! - zei Jannetje en ze vergat, dat ze nog niet had gezegd, dat Sinbad eigenlijk alleen van Marion was. Maar omdat ze toch eigenlijk zo heel zeker was, of ze niet iets heel ergs ging doen, begon ze ineens aan Hannes te vertellen, waarvoor ze 't geld nodig had: voor Marion, die zo mooi danst en die naar een grote stad moest en van de heren, die haar zouden komen halen, maar die er nog altijd maar niet waren geweest. Heel vlug vertelde ze het en omdat Hannes zulke lange benen had, moest ze haastige dribbelpasjes maken en zo raakte ze helemaal buiten adem. Je kon goed zien, dat Jannetje helemaal van streek was, want wie zou nu aan Hannes geheimen vertellen? Naar Hannes keek immers niemand om!
| |
| |
Ja, Jannetje was erg van streek, want van alle verzinsels, die ze wel eens verzonnen had, was dit het allerergste: Marion's hond verkopen en dan helemaal alleen, zonder dat iemand er van wist, naar Rotterdam gaan! Dit laatste vertelde ze ook aan Hannes niet. Ze zei alleen, dat er erg veel geld nodig was voor Marion.
- Sinbad is een erg lieve hond, - peinsde ze nu hardop, - en als een hond erg lief is, dan wel hij ook wel van alles voor zijn meestter doen. Ja, dat vindt hij best prettig. Is 't niet. Hannes? - Want Hannes kon dan slecht wezen, maar van honden had hij veel verstand en ze hoopte maar, dat hij zou zeggen, dat ze iets erg nuttigs en goeds ging doen.
Als Hannes nu een goed mens was geweest, dan had hij het plan moeten afraden, dan had hij Jannetje moeten zeggen, dat ze erg domme dingen verzon en dat Marion heel ongelukkig zou wezen, als haar hond weg was. Maar Hannes was geen goed mens. Het kon hem niets schelen, wat er met den hond gebeurde en ook gaf hij er niet om, dat Jannetje uit onverstand iets verkeerds ging doen. Hij wou alleen veel geld verdienen door Sinbad en daarom zei hij:
- Nou, dat spreekt, dat ie het prettig vindt! Daar is een hond voor, om dingen voor zijn baas te doen. Da's het beest zijn aard. Een hond, die springt wel in het water om zijn baas te redden. Ja, ja, dat zal die hond best leuk vinden om centen voor zijn vrouwtje te verdienen en 't is maar goed, dat je mij net ben tegen gekomen! -
Toen verkocht Jannetje Sinbad aan Hannes den Zwerver.
Ze deed het, toen de zon al in de zee was gezonken en het opkomend water het strand opklotste. Ze deed het, terwijl de duinen donkere schaduwen begonnen te krijgen. Ze deed het vlak bij het dorp en toch zo'n verlaten plek, dat er niemand in de buurt was om haar te waarschuwen. Ze deed het, omdat ze dacht, dat het heel mooi en goed was en toch was het zo slecht!
- En daar hebben ze op het dorp niks mee nodig, - zei Hannes. - Over veertien dagen dan kom ik weerom en dan neem je den hond aan een touwtje en je brengt hem door de weilanden heen tot aan het Molenaarsbruggetje. As je daar om vier uur ben, dan is het donker en dan ziet geen mens je. Je wacht maar bij het bruggetje, tot ik kom. Dan neem ik den hond mee en drie dagen later op dezelfde tijd, dan ben je er weer en dan breng ik de centen! -
Heel, heel eenzaam en ongelukkig voelde Jan zich ineens. Sinbad ging weg. Sinbad, waarmee ze zo prettig speelden. Ze had Sinbad verkocht. Hoe was ze daar toch zo toe gekomen? Was ze wel dezelfde Jannetje als altijd? Zo had ze toch nog nooit over het strand gelopen, met zo'n raren man. Misschien droomde ze het maar. Misschien zou ze straks wakker worden en merken, dat het allemaal niet waar was. - Wat is er nou? Je zeg niks meer, - zei Hannes.
| |
| |
Toen wist Jan, dat ze niet droomde. Ze zag in verbeelding het donkere pad naar het Molenaarsbruggetje en ze bedacht, dat ze 't niet zou durven en ook, dat het plan niet mooi meer was, als ze veertien dagen op Hannes moest wachten en dan nog eens drie hele dagen.
- Ik kan toch geen hele veertien dagen meer wachten, - zei ze en ze vroeg, of Hannes 't geld niet dadelijk geven kon en of ze 't hondje niet op een andere plaats mocht brengen, wat dichter bij het dorp, bij de tol bijvoorbeeld.
Maar daar wou Hannes niet van horen. Over veertien dagen bij 't Molenaarsbruggetje en 't geld drie dagen later, anders zag hij van de koop af. Dan moest de hond maar geen lekker eten krijgen en geen fluwelen kussens met een warm winterjasje en Marion moest haar voeten maar voor wat anders dan voor dansen gebruiken.
Toen beloofde Jannetje, dat ze over veertien dagen aan 't bruggetje zou wezen.
En toen pas, was Sinbad echt, helemaal en voor goed verkocht aan Hannes den Zwerver.
|
|