| |
| |
| |
[IX]
SINBAD BEGREEP ER NIETS VAN. WAAROM MOEST HIJ aan een touwtje lopen? Wat was daar nu voor pleizierigs aan om zo vlakbij de klompjes van het andere vrouwtje te gaan? En dat nu ze juist die prettige weg langs de sloten gingen! Allerlei lekkere luchtjes kwamen er uit die sloot: luchtjes van ratten en muizen en eens wist hij zeker, dat hij een hazenkluif rook. Vast en zeker moest er iets van een haas achter dat plukje droog gras liggen en hij trok zo hard om er heen te gaan, dat het touw er van strak stond.
Maar Jannetje rook geen muizen en ratten en dat er een hazenkluif zo vlak bij lag, wist ze ook niet. Dus rukte ze driftig aan het touw: - Alla, Sinbad! Zal je doorlopen! -
Dan sloeg ze den omslagdoek vaster om de schouders, beefde een beetje en keek schichtig om zich heen. 't Viel niks mee, zo alleen op de weg, in het donker over de velden. De knoestige wilgen zagen
| |
| |
er in de verte uit of het geen wilgen, maar mensen waren met heel lange armen en door 't klepperen van haar eigen klompjes, meende ze telkens, dat er iemand achter haar aan kwam.
Neen, 't viel niets mee en terwijl Jan daar ging, zo'n eenzaam klein meisje, dat veel te nietig leek voor de wijde donkere vlakte, dacht ze er over, hoe akelig de twee laatste weken waren geweest. Wel honderd keer had ze 't willen vertellen, aan moeder en aan Marion en aan iedereen, van Hannes en van Sinbad, maar telkens, als ze 't bijna ging zeggen, deed ze het toch weer niet.
Neen, al was 't ook nog zo akelig om zo'n groot geheim te hebben en al was 't ook nog zo moeilijk om veertien lange dagen te moeten wachten en hoe langer hoe minder zeker te weten, of 't wel echt helemaal goed was, wat ze ging doen, toch kon ze 't nog telkens uithouden, toch had ze 't geheim niet verraden.
Maar nu waren de veertien dagen om, nu liep ze hier met Sinbad, nu ging ze naar 't Molenaarsbruggetje, naar Hannes, en over drie dagen zou ze 't geld komen halen. Al de tijd had ze 't niet zeker geweten, of ze goed of kwaad deed, want goed zou 't wel wezen, om voor iemand waar je vriendin mee was, zulke moeilijke dingen te doen, maar leugenen, dat was kwaad en al had ze niet echt geleugend, toch zei ze ook de waarheid niet, als Marion haar vriendelijk aankeek en vroeg, wat er toch was en waarom ze zo stil voor zich uit zat te kijken.
Nooit had Jannetje 't geweten, dat het zo lastig kon wezen om zeker te zijn, dat je geen kwaad, maar goed deed.
Maar nu was het Zondagmiddag en vanmorgen, omdat ze zo'n angst had en niet wist, waar ze heen moest, want voor Marion's vragen was ze bang en voor Arjaan's ogen, die haar aldoor aanzagen, of hij 't wist van Sinbad en Hannes, was ze nog benauwder, had ze aan moeder gevraagd, of ze mee naar de kerk mocht. Ineens had ze 't bedacht, dat het daar stil zou wezen. Niemand hoefde ze daar te antwoorden op lastige vragen. Veilig en rustig zou ze in de bank zitten naast moeder. In de kerk was je vanzelf een goed mens, daar kon je geen kwaad doen, daar hoefde je niet meer te prakkizeren, daar zei dominee het, wat goed was en wat slecht.
- Pas maar op, dat dominee je niet ziet! - zei Arjaan. - Die kijkt in je hoofd en dan leest hij al de slechte dingen, die je zit te bedenken.
En as ie dan van de preekstoel af begint te vertellen....
Maar moeder had hem de deur uitgestuurd. Zo'n lelijke Arjaan! Ze moest er zich niks van aantrekken, had moeder gezegd en ze mocht mee, als ze beloofde heel stil te zitten.
En Jannetje had stil gezeten, doodstil. Almaar had ze naar dominee gekeken, naar zijn witte haren, waar soms de zon in scheen, naar zijn witte bef en zijn wijde zwarte mouwen. Ze vond, dat het netjes
| |
| |
stond, zo'n grote wijde jas met een witte das en ze was er trots op, dat ze zo'n mooien ouden dominee op hun dorp hadden. Ook naar de preekstoel keek ze, naar al de figuren, die er in waren gesneden en al de tijd was ze een gelukkig meisje geweest, want als je in een kerk zat, dan was je net een groot mens, dominee sprak net zo goed tegen haar, als tegen alle andere mensen en al luisterde ze niet echt, dat gaf niks, want antwoorden hoefde je toch niet. Maar ineens had ze haar ogen en oren wijd ogen gezet, want wat de dominee toen zei, dat hoorde ze wel, dat zei hij ook niet tegen de anderen, dat had hij alleen voor haar bedoeld:
‘Heb elkander lief!’ hoorde ze hem zeggen. ‘Laat geen werk te moeilijk of te zwaar zijn, dat ge uit liefde doen kunt!’
Dat had hij gezegd! En hij had naar haar gekeken! Ja, dat wist ze zeker. Arjaan had dus toch weer gelijk gehad. Dominee kon in je hoofd lezen, maar dat was niet iets om bang voor te wezen. Daar werd je juist erg gelukkig door, want nu wist ze zeker, dat ook dominee het goed vond, wat ze ging doen. 't Was wel moeilijk, maar niks mocht te moeilijk wezen, als je veel om iemand gaf. Dat had dominee zelf gezegd!
't Was of het orgel nog mooier dan anders had gespeeld, toen Jan die morgen tussen de mannen en vrouwen uit de kerk kwam. Feestelijk had het geklonken, en 't was, of Jan die orgeltonen met dominee's woorden naar huis had meegenomen, of ze nooit meer kwaad op Arjaan zou kunnen wezen en of ze nu heel haar leven alles zou doen, net zoals dominee het wou en zoals ze 't ook zelf wel graag wilde.
Maar vreemd was dat, hoe verder ze nu naar het bruggetje liep, waar Hannes wachtte, hoe minder ze de woorden van dominee hoorde. Ze kon zich niet eens meer goed herinneren, hoe ze precies hadden geklonken en ze kon er niet meer zo goed aan denken ook, want aldoor voelde ze Sinbad, die aan het touwtje rukte.
Zou Sinbad het wel prettig vinden bij die vreemde mevrouw? Had hij eigenlijk 's winters wel een dekentje en een jasje nodig? Met een jasje kon hij toch niet op de konijnenjacht gaan? En als de kapitein nu eens geen kleine meisjes op zijn schip wou meenemen....? Wat moest ze dan doen? Dan had ze 't geld voor Sinbad en aan wie moest ze dat dan geven? En als ze in die grote stad kwam en ze kon meneer Lewie eens niet vinden? Dan wist ze ook de namen niet van die rijke mensen....!
Op dat ogenblik begon Sinbad hard te blaffen en Jannetje had moeite om hem bij zich te houden.
- Stil Sinbad! - riep ze maar en nog eens: - Stil toch, er is niks! - Maar Sinbad stoorde zich niet aan zulke gekke mensentaal. Als een hond een vreemd mens ruikt op een afgelegen weg, dan moet hij blaffen,
| |
| |
| |
| |
dat hoort zo. Daar hebben mensen geen verstand van. En Sinbad rook Hannes al lang vóór Jan hem zien kon. Hij rook ook, dat het een mens was, waarvan hij niet hield, een mens, die hij graag eens even in zijn benen zou willen bijten en daarom trok hij aan het touw, tot het zo stijf om zijn keeltje zat, dat hij alleen maar schor kon blaffen en dat klonk heel akelig in de stilte van de donkere avond. Toen pas hoorde Jannetje de stappen van Hannes, die over de brug kwam en voor het eerst werd ze nu heel, heel bang, zó bang, dat ze 't liefst was omgekeerd en met Sinbad terug was gehold, het paadje langs, tot aan het veilige dorp, tot bij Marion en moeder en nooit, nooit wou ze dan meer plannen maken, waarvan niemand wist.
Maar die verstandige gedachten kwamen net te laat, want nu kwam Hannes al te voorschijn en hij leek in het donker wel eens zo lang als bij dag.
- Laat die hond zijn bek houden, - zei hij kwaad en Jannetje begreep niet, hoe ze veertien dagen geleden zoveel had kunnen vertellen aan iemand, die zo lelijk over Sinbad sprak. Ze probeerde de hond aan zijn verstand te brengen, dat hij stil moest wezen en ze zei maar over en over hetzelfde zinnetje van: - Stil, Sinbad! Stil toch! -
Maar de hond had zijn eigen gedachten over Hannes en hij stoorde zich aan het vrouwtje, dat niet eens zijn eigen vrouw was, geen kruimel.
Als ze dat touw maar eens even wou loslaten, dacht hij, terwijl hij telkens weer blaffend en brommend uitschoot naar de benen van den langen man. Maar net, als hij meende, dat hij zijn tanden zou kunnen zetten in de oude lompenbroek, trokken de sterke handjes van Jan hem terug. Ineens gebeurde het toen! Wat....? Sinbad begreep het zo gauw niet. Iets knelde om zijn hals, iets kneep hem hard in zijn harige nekvel. Toen gingen zijn vier poten tegelijk van de grond. Hij spartelde en wrong, hij probeerde te bijten, maar een donker, zacht ding lag over zijn kop, de lekkere lucht van de sloten ging weg en in de plaats daarvan rook hij het dikke ding, waar hij niet doorheen kon zien, iets klemde om zijn poten....
- Nee, nee, Hannes! Niet doen! Niet doen! - gilde Jannetje, toen de zwerver de lap om Sinbad's kop wond en hem daarna in een zak stopte, die hij stevig dichtbond. - Niet Sinbad laten stikken! - riep ze en probeerde de zak uit zijn handen te rukken. Maar Hannes duwde haar weg en zei kwaad:
- Wil je er afblijven? Wou je, dat ik me door dat beest aan stukken liet bijten, voor ik het verkocht aan dat ouwe gekke mens? -
- Ik wil hem niet verkopen! Hij is van Marion en van mij! - riep Jannetje wanhopig. - Je moet hem terug geven! Ik wil niet, dat Sinbad stikt en hij mag niet naar een oud gek mens gaan. Je hebt
| |
| |
gezegd, dat hij bij een vriendelijke dame kwam! -
- Och meid, - zei Hannes, - da's toch hetzelfde: een vriendelijk oud mens of een gek oud mens! En die hond die stikt niet, hoor! Hij heeft lucht zat! -
- Ik wil Sinbad terug, - zei Jannetje nog eens, maar ze zei het niet meer zo hard en ook trok ze niet langer aan de zak, waarin de hond nu stil lag.
- Je ben gek, - zei Hannes. - Je wou toch je vriendin helpen, dat die niet d'r leven lang rokken en boezelaars te naaien heeft. Dat heeft die hond immers graag voor haar over, dat ie nou een beetje minder lucht heeft? Straks krijgt ie meer lucht dan ie happen kan en vlees en koek en suiker en melk en van alles.... -
- Als ik het geweten had, dan had ik het toch niet gedaan, - zei Jannetje nog zwakjes, maar Hannes had de zak al op zijn rug geladen en hij keek alleen maar even over zijn schouder, toen hij zei:
- De goeie middag dan! -
- Maar m'n centen! - schreeuwde Jannetje nu. - Kan 'k dan over drie dagen m'n centen komen halen? -
- Dat heb ik ommers gezegd, - riep Hannes en hij was al een eind van de andere kant van de brug.
Daar stond Jan nu heel alleen en ze wist niet anders te zeggen, dan: ‘Sinbad!’ En nog eens zei ze 't: ‘Sinbad!’ Want nu miste ze hem zo erg, dat ze wel schreien kon en ineens begreep ze 't niet, hoe ze zo'n lief, trouw hondje in een zak met Hannes had kunnen meegeven. Maar Sinbad zelf was niet bang. Lucht had hij genoeg. Met zijn spitse, zwarte snoetje, snoof hij zo hard hij kon. Hij snoof de vieze lucht op van Hannes zijn kleren, en hij wist, dat hij ze kapot zou scheuren, als hij maar met zijn scherpe tandjes door de doek en door de zak kon komen. Neen, de man met die nare lucht aan zijn lijf, moest niet denken, dat hij hem gevangen zou houden. Als je een flinke hond was, dan groef je met je poten onder hekken en muren, tot je weer naar je vrouwtje lopen kon, dan beet je met je sterke bek het touw los, waarmee ze je bonden, dan draafde je, dan draafde je... al maar door draafde je, dan at je niet, dan dronk je niet, dan hijgde je met je tong uit je bek, dan kon 't je niet schelen, of je pootjes moe werden, of je nergens je lijfje te slapen kon leggen, je draafde maar door, tot je bij je vrouwtje was, tot je haar weer rook en je snoet kon leggen in haar zachte handen. Als je een flinke hond was, dan vond je je vrouwtje altijd weer terug, dan rustte je niet, vóór je weer in je eigen mandje lag en met slaperige ogen, knipperend kon liggen kijken naar wat ze deed... Nee, Sinbad was niet bang en al lukte het hem niet, de zak door te bijten en de doek van zijn kop weg te rukken, toch wist hij zeker dat hij niet bij dien lelijken man blijven zou en
| |
| |
dat hij hem eens in zijn hondenleven zou bijten in zijn valse hand! Maar Janetje wist nog niet, dat Sinbad zo'n flink hondje was en ze keerde heel treurig naar het dorp terug. Heel alleen was ze nu. Nu hoefde ze niet meer telkens aan het touw te trekken, nu hoefde ze niet meer boos te worden, als 't hondje snuffelen wou op plekjes, waar een muis of een haas geweest was. Nu hoorde ze geen blaffen meer en ook dominee's woorden waren weg en de mooie muziek van het orgel klonk niet meer feestelijk in haar oren. Nu wist ze alleen, dat ze ongelukkig was en dat ze straks zou moeten jokken, als moeder vroeg, waar ze was geweest. Dan zou ze moeten zeggen, dat ze met Marion had gewandeld en het zou niet waar wezen. Ook zou ze moeten kijken, of ze van niets afwist, als iedereen Sinbad missen ging, als ze haar allemaal vragen zouden, of ze het hondje ook gezien had. En ze wist niet, of ze zoveel slechts wel zou kunnen doen, ook al was het dan voor Marion's bestwil.
Toen ze vlak bij het dorp, langs het huisje van Bette Koek kwam, liep die net met een bak voer naar 't varkenskot en toen ze Jannetje zag, riep ze:
- Nou is 't uit met het dansen, hè? -
Jan begreep daar niets van. Ze stond stil voor het houten hekje en keek zo verwonderd, dat Bette de voerbak op de grond zette en naar haar toe kwam.
- Je vriendin het je toch wel verteld van de brief? -
Nog verbaasder keek Jan. Ze wist van geen brief en ze had Marion sinds gisterenmiddag niet gezien.
- Da's ook wat! - riep Bette Koek. - Hêt ze je van die brief niet verteld? Nou, 't hele dorp weet het en ik wist het al gisterenavond, vóórdat we slapen gingen.... Er is een brief voor den burgemeester gekomen! -
Nog begreep Jannetje er niets van, want wat had zij nu te maken met burgemeesters brieven, maar toen zei Bette:
- Nou, ze is dan toch terecht gekomen, dat mens, waar Marion mee op het schip gevaren heeft. Helemaal aan de Belgische kust is ze komen aandrijven al maanden en maanden geleden en daar hêt ze ziek gelegen, dat de mensen allemaal dachten dat ze dood ging.... -
- De oude danseres? - vroeg Jannetje en rekte met haar halsje over het hek heen, om maar beter het antwoord te horen.
- Dat zeggen ze - zei Bette. - Ze zeggen, dat het mens zo oud als ze was, nog dansen moest om aan de kost te komen. Nou geef mij dan maar liever een paar varkens en een stukje land.... -
- En toen Bette!! - zei Jan.
- En toen? Nou dat mens hebben ze naar een ziekenhuis gebracht. Ja, die was te oud om 't zeewater nog te verdragen. Daar mot je van jongsaf mee gewoon zijn, zoals Teun en anderen. Toen heeft
| |
| |
ze de koorts gekregen en ze heeft niet meer geweten, wie ze was en waar ze naar toe ging.... -
- En toen? - vroeg Jan nog eens, want Bette vertelde zo omslachtig.
- Nou toen wist ze 't ineens weer en toen hebben ze geschreven naar onzen burgemeester om te vragen, of Marion hier was en om te zeggen, dat die ouwe juffrouw van de schrik en de narigheid zo ziek geworden is, dat ze niet meer voor 't kind zorgen kan. In een ziekenhuis is ze en daar zal ze wel nooit meer uitkomen ook. Dat heb je er van als zo'n oud mens op een schip gaat en met d'r ouwe benen uit dansen wil gaan! -
't Maakte Jan stil, het verhaal van Bette Koek. Met haar ronde ogen wijd open, had ze geluisterd en nog bleef ze even naar de vrouw kijken, die zo'n groot nieuws had gebracht. Toen zei ze goedendag en liep ze 't dorp in, naar moeder en naar Marion. En zo groot was de verrassing over wat ze had gehoord, dat ze Sinbad even vergat. En zo kwam het ook, dat moeder niet vroeg, waar ze geweest was, want nu wilde iedereen over die brief praten en allemaal zeiden ze dat het maar wat gelukkig was, dat Marion bij hen op het dorp kon blijven, want nu had ze niemand meer en als de heren haar vergaten, wat stellig wel zo was, dan moest ze maar zo gauw mogelijk van school en haar eigen centen verdienen met naaien.
Maar Jannetje sloeg haar armpje om Marion's hals en zei:
- Wees maar niet treurig, Marion. Je mot er niet om huilen. Het duurt niet lang of ze komen je halen en als je dan heel veel geld met dansen verdiend hebt, dan kan je in de trein stappen en dan ga je heel naar België en dan ga je die ouwe juffrouw zelf opzoeken. Da's nog veel mooier, dan dat zij hier was gekomen. -
En toen Marion niet zo gauw antwoordde, zei Jannetje er nog achter: - En dan neem je mij mee, hè Marion? En dan zal ik je schoenen poetsen en elke dag zal 'k spek voor je braden en je kleren, die was ik ook voor je! -
Want Jannetje had weer moed gekregen, zodra ze gehoord had, dat juffrouw Carla ziek was en die nooit meer zou komen om haar schipbreukeling te halen, want nu waren er geen andere mensen meer om Marion te helpen dan zij en meneer Lewie en zijn vader. Nu was het toch maar goed, dat Sinbad een heel klein beetje onder de doek en in de zak stikte en dat hij dan zorgde voor 't botengeld. Nu zou ze nog eens zo hard haar best doen bij de mensen, nu zou ze zoveel en zo goed praten, dat iedereen zin zou krijgen om een hele boel guldens voor Marion te geven. Maar toen ze merkte, dat haar vriendinnetje verdrietig bleef, omdat die arme oude juffrouw Carla zo ziek geworden was van 't zeewater en van de schrik, bedacht ze iets, dat Marion zou opvrolijken en ze zei:
- Stil maar, hoor Marion. Ik weet zoiets prettigs. Al gauw is 't Sin- | |
| |
terklaas. Over drie dagen al en dan koopt mijn moeder een grote vrijer van taai en die mogen we met z'n allen delen en dan mag jij van mij 't grootste stuk! -
Maar Marion wist niet, wat Sinterklaas was, want in haar land bestond die dag niet en daarom begon Jan met het alles uit te leggen: van Sinterklaas, hoe die op een schimmel reed en hoe zwarte Piet boven op de daken ging en door de schoorstenen met pepernoten strooide. Dat was wel niet in hun dorp, zei ze er bij. Want, dat spreekt, in zulke kleine dorpen kon zo iemand niet komen, maar in de steden, daar was 't heus waar, daar kwam Sinterklaas aan de huizen en daar kregen de rijke kinders allemaal een prezentje. En toen Marion, die gewoon was, dat Jannetje altijd heel rare verhalen deed, het niet geloven wou, nam ze haar mee naar het dorp en daar toonde ze de suikeren poppetjes, die nu al voor de ramen van den bakker lagen, want die had Sinterklaas gestuurd. Ja, sturen, dat deed hij wel naar de kleine dorpen, maar zelf komen, dat had hij nog nooit gedaan, al kon je 't nooit weten, want 't kon toch altijd nog gebeuren, dat hij ook bij hen in het dorp eens kwam.... Zo kwam het dan door Sint Niklaas en door de brief van juffrouw Carla, dat Marion Sinbad niet zo heel gauw miste, maar toen ze die avond naar bed zou gaan en het hondje niet naar zijn mandje kwam, toen alle roepen niets hielp, toen werd ze ongerust en ze liep de volgende morgen gauw naar Jannetje om te vragen, of Sinbad soms bij haar geslapen had.
Nooit had Jan gedacht, dat het zo moeilijk en zo naar zou wezen om tegen haar eigen vriendin te jokken. Ze was zo verward, dat ze maar aldoor hetzelfde zei:
- Is Sinbad weg! Nou, da's ook wat! Is Sinbad weg? -
En omdat Marion haar wat vreemd aankeek, net of het iets heel geks was, wat ze zei, verzon ze er iets anders bij:
- Maar honden, die doen dat, hoor! Gerust waar! Die gaan soms weg, maar een hond, die doet altijd net wat ie doen moet. Voor zijn baas doet hij alles..... -
Maar dat scheen Marion nog gekker zeggen te vinden, dus begon Jan maar weer met wat ze eerst zei:
- Da's ook wat! Sinbad weg! Zo'n hond hé? -
Aan iedereen, die er haar naar vroeg, zei Jan hetzelfde. Over en over zei ze de woorden. Ze zei ze heel vlug. Ze struikelde haast over haar eigen zinnen. Ze werd er helemaal onrustig van en 's nachts droomde ze zo akelig, dat ze overeind in de bedstee sprong en hardop riep:
- Nee, nee! niet stikken laten! Niet stikke....!
Dan plaagde Arjaan de volgende morgen, dat het met zijn zusje hoe langer hoe erger werd, dat hij nu al niet meer rustig 's nachts op de zolder slapen kon, omdat hij vast dacht, dat er een dief was, die haar beetpakte.
| |
| |
En Jan was te veel in de war om iets vinnigs terug te zeggen. 't Waren nare, akelige dagen, die drie, vóórdat Jan weer de velden in moest om 't geld te halen, dat de rijke juffrouw voor Sinbad zou geven. Maar ze gingen om, zoals alle dagen, prettige en vervelende, en toen ze om waren, was 't ook net Sint Niklaasavond.
- Je zal eens zien, je zult zo'n grote verrassing van de Sinterklaas hebben, - zei Jan die middag tegen Marion, want ze meende, dat als ze 't geld maar had, dat ze dan de volgende dag voor Marion kon gaan bedelen en dezelfde dag weer terug wezen ook. Dat was wel erg dom, maar Jannetje kon wel plannen bedenken, maar precies uitrekenen, hoe ze doen moest en hoeveel tijd zo'n plan zou nemen, dat kon ze nog niet.
Toen ze nu die middag om half vier na schooltijd de weg insloeg naar de velden, begon ze weer erg veel schik in het plan te krijgen. Want nu duurde het maar een half uur en dan had ze de centen. Dan moest ze morgen vroeg opstaan en naar stad wandelen.... dat zou wel moeilijk wezen, want zo vroeg opstaan, dat deed ze anders in de winterdag niet, maar daar zou ze wat op verzinnen. Ze wilde niet denken aan alles wat moeilijk zou kunnen wezen, dan ging de aardigheid er van af.
Misschien ging de boot wel niet zo vroeg, misschien ging er wel telkens een, wel vier of vijf op een dag. Dan hoefde ze maar te kiezen. Hoe langer hoe mooier vond Jan het plan weer, terwijl ze daar zo over de grote straatweg ging, want eerst volgde ze die een eindje en dan zou ze straks het kleine padje inslaan, dat door de weilanden en akkers naar het Molenaarsbruggetje liep. Dat het nu net Sinterklaasavond was, dat was wel een beetje spijtig, want nu was ze misschien wel niet thuis, als moeder de vrijer kopen ging bij den bakker en ook keek ze graag door de ruiten voor Maria's winkeltje. Daar lagen chocoladeletters en worstjes van marsepein. Maar als ze nu vlug liep, dan kon ze vroeg terug wezen en zou ze nog even voor alle ramen gaan kijken. Ook zou ze voor Marion dat kleine suikeren poppetje kopen van haar Zondagse spaarcenten, want op Sinterklaas moest je elkaar wat geven, als je wat had. Dat deden de rijke mensen ook.
't Was al donker, maar toch niet zó, of ze vond het smalle veldweggetje wel. Nu klepperden haar klompjes niet meer en 't was ineens heel stil geworden, toen ze over 't zachte wintergras liep. Maar juist, omdat ze nu zo stil door de avond ging, hoorde ze een geluid, dat ze niet eerder had kunnen beluisteren door 't leven, dat ze zelf maakte.
't Leken wel paardehoeven te wezen, die over de straatstenen stapten. Maar hoe kon dat nu? Je hoorde geen wielen, dus was er geen gerij achter en welke losse paarden konden er nu op een winter- | |
| |
middag naar 't dorp komen? Dat kon toch alleen 's zomers, als ze nog laat uit het weiland werden gehaald om iemand naar de avondtrein te brengen! Maar 's winters stonden de beesten op stal, dan hoefde je ze niet uit het weiland te halen en ook zou er wel niemand wezen, die met de Sinterklaasavond het dorp uit moest....
Toch waren 't paardehoeven! Dat hoorde ze nu duidelijk en ze bedacht, dat ze wel even wachten kon, ot ze voorbijkwamen. Als ze een paar stappen terugliep, dan kwam ze weer aan de straatweg. Dan kon ze om een hoekje gluren en zien, wie daar zo op losse paarden naar het dorpje gereden kwam. Dus keerde Jannetje terug en ze liep tot vlak bij de plaats, waar het veldpad en de straatweg samen kwamen. Daar bleef ze staan en ze gluurde in 't schemerig licht door de takken van het dorre kreupelhout, want wel wou ze zien, maar niet graag had ze, dat de man, die bij de paarden hoorde, 't zou weten, dat ze zo laat op de middag langs 't veldpad naar Hannes den Zwerver ging om centen.
Stapvoets gingen de paarden, dat kon ze goed onderscheiden en ook dat het twee paarden waren en niet een of drie, want Jannetje was gewoon naar alle geluiden te luisteren en aan het klepperen van de hoeven telde ze af, hoeveel beesten er langs de weg gingen. Nu kwamen ze heel dichtbij. Nog maar een paar minuten, dan zouden ze vlak langs haar gaan. Voorzichtig rekte ze het halsje nog wat uit en boog een paar dikke takken uit de weg.
Toen.... Bijna had ze 't uitgeschreeuwd! Daar, vlak bij haar, zodat ze de scherpe paardelucht ruiken kon, daar liep een grote schimmel, een schimmel, die niet van het dorp was, dat zag ze in een ommezien. En boven op dat grote witte beest, daar zat Sinterklaas! Van verbazing en blijdschap deed Jannetje, of ze nog in de wieg lag. Ze stak de duim van haar linkerhandje in de mond en zo staarde ze, eerst recht voor zich uit naar de prachtige deftige Sinterklaas, die hoog boven op de schimmel zat en net zo'n mantel droeg, als op de plaatjes was getekend. En daarna, toen het paard voorbij gestapt was en ze de hoeven al verder weg hoorde klepperen, toen duwde ze links en rechts de takken opzij en sprong de weg op. Nu zag ze ook het tweede paard! Zwarte Piet! had ze wel willen roepen, want daar op het andere paard en dat was niet wit, zoals dat van Sinterklaas, maar een donker beest, dat zat een man op en dat kon immers niemand anders wezen dan de Sint zijn knecht! Een zak droeg hij over zijn rug, maar omdat het al zo donker was kon ze zijn gezicht en zijn kleren niet goed meer zien. Maar dat was ook niet nodig! Sinterklaas kwam naar hun dorp! Eindelijk was hij gekomen. Eindelijk was hun dorp deftig genoeg, dat Sinterklaas er zelf heen kwam net als in de stad! Misschien kwam dat wel, doordat Marion nu bij hen woonde, want zo iemand als Marion, die vond je
| |
| |
in andere dorpen niet! En terwijl ze daar stond en peinsde en met honderd heerlijke blije gedachten Sinterklaas nakeek, stapten de paarden ál verder weg, al verder en verder, tot ze niet meer zien kon, of de staarten zwaaiden of stil neerhingen.
Toen werd Jannetje pas goed wakker, toen stak ze geen duim meer in haar mond. Sinterklaas was gekomen! Sinterklaas ging naar hun dorp! Daar moest ze bij wezen! En niet er achteraan moest ze lopen, maar ze moest er eerder wezen, dan de twee ruiters. Ze moest langs een vlugger pad naar huis, want dan zou ze 't dorp binnen kunnen stuiven en tegen iedereen, die ze zag, zou ze 't uitschreeuwen: ‘Sinterklaas die komt! Sinterklaas en Zwarte Piet, die komen op paarden gereden!’
Nu stoof ze de weg over. Aan de andere kant daar was een voetpad. Daar mocht je niet gaan, want dat hoorde aan mensen uit de stad, maar als Sint Niklaas kwam dan mocht je alles, dan mocht je wel dwars door een andermans huis lopen, want dan was het enige, wat er op aan kwam, dat de mensen in het dorp het gauw weten moesten....
Net deed Jannetje het kleine houten hekje open, waar ze door moest, toen ze een ander geluid hoorde.... Wat was dat nu weer....? Een snuiven, een blazen, een geschuifel, een geritsel, of er een bal over de weg kwam gerold en toch ook weer geen bal.... Dat was toch niet....? Dat kon toch niet....
En toen sprong er iets harigs tegen haar op. Tot aan haar schouders sprong het telkens en telkens weer en Jannetje gilde: ‘Sinbad! Sinbad! -
En zo blij was ze, dat ze weer die haastige pootjes tegen haar boezelaar voelde krabben en het warme tongetje op haar hand wist, dat ze geen ogenblik bedacht, dat ze nu geen geld zou krijgen, omdat Sinbad toch niet bij die vriendelijke dame was. Ze was alleen maar blij en opgelucht. Sinbad was weer terug en Sinterklaas kwam! Waarom zou ze nu aan de afspraak met Hannes denken en aan het geld voor de boot? Nu moest ze naar het dorp! Naar Marion moest ze! Nu had ze twee verrassingen om te vertellen!
- Kom Sinbad, kom! Vlug, naar 't vrouwtje! Sinterklaas komt! - riep ze vrolijk en Sinbad, flinke hond, die hij was, toonde niet, dat hij twee dagen achter elkaar gelopen en gezwommen en weer gelopen had, dat hij met zijn sterke tanden het gaas had kapot gebeten, waartussen Hannes hem had opgesloten! Niets liet hij er van merken, dat hij maar hier en daar een korst brood op een boerenerf gevonden had en dat hij uit de bevroren sloten geen water had kunnen drinken. Neen, zo'n flauwe hond was Sinbad niet! Hij wist precies, wat hij wilde en gelukkig wilde hij 't zelfde als Jan: naar 't vrouwtje moest hij! Daar zou hij liggen, daar zou hij rusten en
| |
| |
zacht zou hij janken, als ze hem vriendelijk over de kop streek. Janken zou hij dan over die gemene man, die hem in zijn nek geknepen had en hem had willen opsluiten en knorrend van pleizier zou hij het vertellen, hoe hij toch even zijn sterke tanden had gezet in het been van dien kerel. Dan pas zou hij eten en drinken!
Daar liepen ze! Sinbad en Jannetje! Als de wind zo vlug, stoven ze over het verboden pad, langs de tuinmanswoning, dwars over een paar bloemperken, die na de zomerbloei te rusten lagen, toen het andere hek weer uit, een schelpenpad en daar waren ze al in het dorp! - Sinterklaas, die komt! Sinterklaas met Zwarte Piet rijdt op de weg! - gilde Jannetje, toen ze de eerste kinders tegenkwam en toen ze allemaal kwamen aanlopen, maar niemand geloven wou, dat het waar was, zette ze bei haar armpjes in de zij en terwijl ze haar hoofdje naar alle kanten heen boog, riep ze het ál scheller:
- Ik zeg je toch, dat ie komt! Ik heb hem eiges gezien! Op de straatweg reed ie! Hij kan zó hier wezen en dan sta jullie daar maar, of je van niks weet! -
Maar alles lachte en joelde door elkaar, want iedereen wist, dat Jannetje graag zo maar verhalen vertelde, omdat ze zo goed van alles verbeelden kon en ze riepen:
- Hoor die! Hoor Janne weer es! Die het weer wat gezien! -
Maar een ogenblik daarna, vergaten ze Jan en haar vreemde verhaal, want Sinbad, die snuffelend om de troep was heengelopen, had in het halfdonker zijn vrouwtje gevonden en nu jankte en blafte hij zo hard, dat de echo door de huizen ver werd teruggekaatst. En ook Marion, de rustige, de stille, was niet rustig en stil meer. Ze lachte en riep over en over de naam van haar hondje. Ze streelde zijn kop en in haar eigen taal vroeg ze hem met rappe zinnetjes, waar hij toch geweest was en waar hij vandaan kwam en of hij wel eten had gekregen en of hij het niet koud had gehad.
Maar al verstond Sinbad dat woord ‘eten’ heel goed en al was hij nu wel graag met zijn vrouwtje naar de etensbak in Tanne's huisje gelopen, toch moest hij nog geduld hebben, want nu was het niet alleen Jannetje, die riep, dat Sinterklaas op een schimmel kwam gereden, nu hoorden ineens alle kinders het getrappel van de hoeven. Ze gilden door elkaar en ze hoorden niet eens, hoe Jan maar aldoor riep:
- Zie je nou wel! Ik heb het wel gezeid! 'k Had hem toch eiges gezien! -
Niemand luisterde meer naar wat de ander zei, allemaal wilden ze Sinterklaas en zwarte Piet zien. De mannen en vrouwen liepen uit de huizen, net zo hard als de kinderen. 't Was een joelen en een dringen van geweld!
Daar ging ineens de deur van het doktershuis open en naar buiten
| |
| |
kwamen de dokter en zijn vrouw en ze maakten allebei een buiging voor den deftigen bisschop en toen konden, wie vooraan stonden horen, dat de dokter vroeg, of Sinterklaas geen zin zou hebben om
van zijn paard af te stappen en even in het schoolgebouw te komen, want dan konden de kinders hem beter zien. En zo'n lange Sinterklaas was het, dat hij helemaal bukken moest, toen hij door de schooldeur naar binnen ging. En achter hem aan kwam Zwarte Piet met de zak en de roe. Maar meester, die ook zijn huis was uit- | |
| |
gelopen, ging vlug bij de deur staan, zoals hij het elke dag gewoon was en dat was maar goed ook, anders hadden de grote kinders de kleintjes zeker omvergelopen.
Heel achteraan kwamen Marion en Marian. Jannetje keek haar vriendin verlegen aan, want midden in de pret van Sint Niklaas bedacht ze, dat ze 't nu zou moeten vertellen, wat ze met Sinbad had gedaan. Ook dacht ze heel even aan Hannes, die daar bij het Molenaarsbruggetje te wachten stond en aan de centen, die ze wel nooit meer zou krijgen en aan de boot, die mooie grote boot, waarop ze niet zou varen.
Maar daar zag ze Sinterklaas zitten aan 't andere eind van de klas en hoe kwam het toch, dat hij zo hoog zat, da ze hem allemaal zien konden? En hoe kwamen ze ineens aan die mooie grote stoelen in 't lokaal? 't Leek wel of iemand het van te voren had klaargezet en toch had niemand dan zij geweten, dat hij komen ging! Hoor! Sinterklaas begon te praten! Dat hij toch in de buurt moest wezen, hoorde ze hem zeggen en dat hij daarom voor de eerste keer in zijn leven hun dorp kwam bezoeken, dat hij zo blij was, zoveel vriendelijke kinders te zien....
En onderwijl liep Pieter langs de schoolbanken en deelde koek en suikergoed uit.
Jannetje luisterde niet meer naar wat Sinterklaas zei. Ze keek alleen naar Zwarte Piet. Hij had een roe bij zich. Dat was maar malligheid, dat Zwarte Piet kinders, die slechte dingen hadden gedaan in de zak stopte en meenam. Natuurlijk, dat was gekkigheid. Je kon niet eens in de zak en ook zat daar de koek en 't suikergoed in. Maar toch, al wist ze dat het malligheid was, net als de andere dingen, die Arjaan haar verteld had, toch was ze bang, toch moest ze nu weer denken aan Sinbad en Hannes en of dat toch wel echt goed geweest was. Als je een hond van een ander verkopen wou, was dat dan niet net, of je hem wegstal? Wat dominee in de kerk gezegd had, was dat wel tegen haar geweest? Zou dominee 't goed vinden, als hij 't wist, hoe ze tegen Marion en moeder had gejokt....? Zou het toch waar wezen, dat Zwarte Piet van elk kind wist, wat ze 't hele jaar gedaan had?
Nu was hij nog maar twee rijen van haar af! Nu keek hij al haar kant uit! Ja, als je zoals Marion was, dan kwam het er niet opaan, al was de hele school vol met Zwarte Pieten. Van Marion kon je zó wel weten, dat ze nooit kwaad deed, maar voor haar was dat anders....
Maar toen eindelijk de zwarte man vóór haar stond en ze niet anders doen kon, dan hem aankijken, zoals een bange vogel naar een poes kan staren, toen lei hij een suikeren poppetje in haar schoot en toen wist ze meteen, dat ze niks bang was, dat ze ook geen kwaad gedaan
| |
| |
had, met Sinbad niet en met Hannes niet en met niks. Ze was nog voor geen tien zwarte kerels bang en ze lachte zo gelukkig, als een klein meisje maar lachen kan op een vrolijke Sinterklaasavond.
Maar Zwarte Piet stak zijn hand nog eens in de zak en op de schoot van Marion lei hij een groot pak. Al zijn witte tanden liet hij tussen zijn vuurrode lippen blinken en toen zei hij in een heel gek taaltje:
- Voor doe kleine meis, die zo graag dans! -
- Voor Marion! Een groot pak! - ging het nu fluisterend door de banken en weer, net als vóór een paar maanden, keken de kinders met eerbied en bewondering naar haar, want iemand, die van Sinterklaas zo'n groot prezent kreeg, die moest wel iets heel bizonders wezen! Degenen, die het dichtstbij zaten, stonden op en gluurden over elkaars schouder, om te zien, wat daar wel uit dat pak komen zou. Voorzichtig maakte Marion de touwtjes los, wikkelde het papier af en lichtte de deksel van de kartonnen doos af....
- Schoentjes! - riep Jan en kon verder niets zeggen. Alleen kijken kon ze.
- Schoenen! - riepen de kinderen en sommigen zeiden: - Nou, kijk daar! Wat een schoenen! 't Lijkt net niemendal! Daar kan een mens toch niet in gaan? -
Maar anderen vroegen:
- Hoe wist ie dat nu zo? Hoe kon Sinterklaas dat weten, dat Marion zo graag danst! Sinterklaas is toch nooit hier geweest! Zou de burgemeester hem dat hebben geschreven? -
Marion zelf zat met de schoentjes op haar schoot en streek zacht met haar hand over de lichte, zilverachtige stof. Nooit had ze zulke mooie schoentjes gehad. Echte dansschoentjes waren het en terwijl haar handje ze betastte, bewogen onder de oude schoolbank de lenige, rose teentjes in Tanne's pantoffeltjes op en neer, want in verbeelding danste Marion een lichte vlinderdans in de zilveren schoentjes en nu was het moeilijk om stil in de bank te blijven zitten. Maar Jannetje, die nooit lang achter elkaar naar één ding keek en die met haar ronde glinsteroogjes alles altijd het eerst zag, greep ineens in de doos en haalde er een briefje uit te voorschijn.
- Een brief van Sinterklaas! - riepen ze nu allemaal door elkaar en omdat Marion nog niet zo goed Nederlands voorlezen kon, nam Jan de brief en las hem voor:
‘Morgenochtend zullen de twee heren, die van den zomer in het kleine landhuis woonden, in het dorp zijn. Ze hebben voor het kleine Amerikaanse meisje, dat dansen wil leren, geld verzameld. Ze moet ons heel gauw laten weten, of ze al overmorgen met hen naar Rotterdam wil gaan. Daar zal ze dan de beste lessen hebben, die er maar te krijgen zijn. Sinterklaas.’
Toen de brief was voorgelezen, keken ze elkaar even aan. Hoe kon
| |
| |
dat toch? Hoe kon Sinterklaas het weten van die heren? En overmorgen al....? Overmorgen zou Marion al weg gaan....? Maar dat betekende: dadelijk! Overmorgen! dan sliep ze nog maar twee nachten bij Tanne!
Van verbazing wisten ze niet meer, wat ze zeggen zouden en ook Marion was stil, want al had ze altijd vast geweten, dat de vriendelijke heren haar eenmaal zouden halen, al had ze nooit geloofd, dat ze vergeten werd, toch was dit zo plotseling, dat ze niet goed wist, of ze blij was, of verdrietig.
Maar Jannetje wist het wel. Jannetje wist wel, dat ze niet alleen verdrietig was, maar veel, veel erger. Zoals ze nu voelde, daar had ze niet eens woorden voor, ze zou 't niet kunnen zeggen en ook zou ze niet kunnen schreien. Ze kon alleen de woorden uit het briefje voorlezen, of ze er zelf niks mee te maken had en toen het papiertje in elkaar vouwen en nog eens vouwen en nog eens, tot het een klein vodje leek en ze het zacht neerlei in de doos. Marion ging weg. Overmorgen ging Marion weg! Het was niet nodig geweest, dat ze Sinbad had willen verkopen. Al die leugentjes van de laatste twee weken, die had ze net zo goed niet kunnen zeggen. Marion had haar niet meer nodig! Andere mensen hadden voor het geld gezorgd. Marion had haar nooit nodig, toen niet met die zieke voet en nu niet, om bij de mensen te bedelen.... Marion ging weg. Marion was blij. Die gaf er niet om, dat zij alleen achterbleef.... Een schipbreukeling, die kon je wel uit de zee redden, maar die was toch nooit van jezelf.... Schipbreukelingen die bleven niet bij je, daar had je niks aan, die gingen weg en dan zag je ze nooit meer terug.... Stil zat Jannetje in de bank. Zo stijf hield ze het suikerpoppetje in haar hand, dat het te smelten begon en het kleverige goed plakte tussen haar vingertjes.
Niets merkte Jan er van en terwijl iedereen nu zong van hoe Sinterklaas zijn paard boven over de daken trippelde en dat de stoomboot uit Spanje aankwam en de maan door de bomen scheen, zat Jannetje met de lipjes stijf gesloten en keek strak naar beneden.
Maar het was niet uit boosheid, dat ze niet meezong en zo strak naar beneden keek, het was, omdat ze zo hard denken moest. En eigenlijk was het ook geen gewoon denken, dat Jannetje deed. Misschien zou je het vechten moeten noemen, want al de tijd, dat ze zo'n akelig verdriet had om die brief, zei ze tegen zichzelf, dat ze nu blij moest wezen, want dat Marion nu kon gaan dansen leren. En telkens als ze dat tegen zichzelf zei, kon ze toch niet blij zijn en ze dacht dat het wel prettig geweest zou zijn, als ze maar zelf dat geld voor Marion had kunnen bedelen, als ze maar had kunnen denken, dat niet een ander Marion nu gelukkig maakte....
Ja, zoiets, wat de kleine Jan daar deed, terwijl ze allemaal zo vrolijk
| |
| |
zongen dat kon je wel vechten noemen: vechten met zichzelf. Maar toen alle liedjes gezongen waren en iedereen opstond om naar huis te gaan, toen Sinterklaas en Zwarte Piet naar het doktershuis gingen omdat zon oude man eens wat moest uitrusten en zij met Marion langs de eenzame achterweg naar huis liep, toen was Jan met vechten klaar en ze zei met een schril stemmetje:
- En wat ben ik nou toch blij, Marion! Ik ben zo blij om dat briefje! Ik ben zo blij, dat meneer Lewie je morgen komt halen! Ben jij niet heel erg blij? -
Over en over zei ze het. Dan spraken de twee vriendinnen weer even over het wonderlijke van Sinterklaas en hoe hij het toch had kunnen weten, maar als ze dan even stil waren, begon Jannetje weer van voren af aan:
- Ik ben toch zo blij, Marion....! -
De woorden klonken dun en hoog in de koude winterlucht en Marion, die naast haar ging en voorzichtig de doos droeg, keek haar telkens bezorgd van opzij aan, want er was iets in Jannetje's stem, dat klonk naar tranen, terwijl ze zei, dat ze blij was. Eindelijk vroeg Marion en toen waren ze al dicht bij Tanne's huisje:
- Waarom zeg je dat toch zo dikwijls, Jannetje, dat je blij bent? Je bent toch niet echt blij, dat ik weg ga? -
Maar Jan zei:
- Wel waar! Ik ben erg blij, omdat je nu kunt gaan dansen. Van eiges ben ik blij, omdat ik vriendin met je ben. En als je vriendin ben, dan mot je blij wezen, als de ander blij is. -
Maar er klonken hoe langer hoe meer tranen in Jannetje's stem en Marion zei:
- Het klinkt allemaal zo treurig, Jannetje. Ik wou, dat je weer huilde, zoals vroeger. -
- Nee! - zei Jan, - ik wil niet huilen en ik huil ook niet. Kijk maar! Mijn ogen zijn helemaal droog! -
En Jan deed haar oogjes wijd open en keek vlak in de lantaarn, de laatste van de straat, want nu kwamen ze aan het donkere gedeelte. - Ik huil niet, als ik niet wil, - zei Jan nog eens. - Nou hê je mooie schoenen ook, hè, Marion? Daar kan je in dansen en de mensen zullen naar je kijken... en ik... en ik.., -
Het hielp niets, Jannetje's stem klonk hoe langer hoe treuriger en Marion zei:
- Niet doen, Jannetje, niet die dingen zeggen! - en stak haar arm door die van het vriendinnetje.
Maar Jan trok haar armpje terug. Ze wou niet kinderachtig wezen, ze wou prettig vinden, wat voor Marion pleizierig was en ze maakte vlug het zinnetje af:
- En ik.... ik blijf hier.... en als ik groot ben en ik ben getrouwd
| |
| |
en ik heb mijn mooie hofstee, dan ben jij een badgast en dan ben ik een rijke boerin en dan motten de mensen mij Marian noemen en dan zijn we Marian en Marion! En dan dans je bij mij op de deel! Is dat niet leuk, Marion? -
Stil was Marion bij de lantaarnpaal blijven staan. Het was niet alleen Jannetje, die veranderd was in het jaar, dat de twee kleine meisjes vriendinnen waren, het was niet alleen Jan, die alles voor Marion wilde doen, wat goed was en die niet meer denken wou aan wat ze zelf het liefste wilde, ook Marion was veranderd. Ook zij was van het kleine boerenmeisje gaan houden, of het haar eigen zusje was, ze had geleerd, dat driftige, dat wilde en toch zo gouden hartje te begrijpen. Daardoor wist ze, wat Jan met zo veel moeite voor haar wilde verbergen en daarom zei ze:
- Luister nu, Jannetje, ik geloof het toch niet, dat je blij bent. Ik ben immers je vriendinnetje! Ik weet wel, waarom je zo vrolijk doet en het toch zo treurig klinkt. Het is, omdat je wilt, dat ik helemaal vrolijk zal zijn.... Maar ik kan immers niet helemaal vrolijk zijn, Jannetje. Ik.... ik zal je zo missen. Ik houd van je, Jannetje. Eerst niet. Eerst was het allemaal zo vreemd, maar nu is het, of je mijn zusje bent en... ik geloof niet, dat ik weg kan gaan. Misschien... misschien kan ik nog een tijdje hier blijven, een klein tijdje maar. Al die tijd had Jannetje Marion aangekeken en haar gezichtje stond heel ernstig, maar toen ze nu de laatste woorden hoorde, werd ze weer ineens de kleine, wilde Jan van vroeger. Ze sloeg haar twee armpjes stijf om Marion's hals en riep:
- Maar nou ben 'k blij! Maar nou ben 'k echt blij! Ja, daareven zei 'k het maar en 'k had wel willen huilen! Maar nou niet, hoor! Da's toch echt, echt, menens, hè Marion, dat je om mij hier zou willen blijven? Nou geef je toch net zoveel om mij, als ik om jou! -
En toen Marion het nog eens zei, dat ze Jannetje zo missen zou en dat ze zelfs in dansen geen pleizier hebben kon, als ze wist, dat haar vriendinnetje verdriet had, zei Jan:
- Nou is 't niks erg meer, dat je weggaat. Nou kan ik wel lachen.... - En Jannetje lachte ook werkelijk, blij en gelukkig, want dat Marion voor haar in het dorpje zou willen blijven en niet dadelijk doen, waar ze zo lang naar had verlangd, dat had ze nooit gedacht. Maar net toen Jannetje lachte, begon Sinbad te blaffen. Al die tijd in het schoollokaal had hij met zijn hongerige maagje onder de bank gelegen, waarop zijn vrouwtje zat en omdat hij liever honger had, dan dat hij 't vrouwtje nog eens op zo'n akelige manier kwijtraakte, was hij niet naar Tanne's huisje gelopen om te zien, of er iets in het etensbakje was, maar geduldig had hij gewacht, tot de twee vrouwtjes eindelijk van de lantaarnpaal zouden weggaan. Maar ineens had zijn neusje een bekende lucht geroken, zijn stoffige ongekamde haren
| |
| |
gingen recht overeind op zijn ruggetje staan en met een woedende grom vloog hij op Hannes af, die met zijn lange benen op hem afstevende. Hannes zijn zware laars schoot uit, maar het hondje sprong opzij en maakte zich klaar om een tweede aanval te doen. Toen riep Marion hem terug en Hannes kwam vlak bij de straatlantaarn staan en toen hij zeker was, dat het Jannetje was, die daar stond, trok hij een heel lelijk gezicht en zei:
- Zo, daar heb ik je eindelijk! Je dacht zeker, dat je van Hannes af was, hè? Omdat het beest er van door is gegaan? Maar dan ken je Hannes nog niet. Verkocht is verkocht. Je hebt me den hond zelf gebracht en hij is van mij. Vooruit en gauw! -
Nu lachte Jannetje niet meer, nu keek ze Hannes maar aan en wist geen woord te zeggen. Maar Marion greep Jannetje's hand en zei: - Kom, Jannetje, we gaan naar huis. Kom, Sinbad moet eten! Sinbad zal honger hebben. -
Maar Hannes versperde de weg en nu begon hij met een heleboel lelijke woorden ertussen, aan Marion te vertellen, wat Jannetje gedaan had, hoe ze hem den hond had gebracht naar het Molenaarsbruggetje, hoe ze hem verkocht had. En 't hielp niet, of Jannetje al probeerde, hem te laten zwijgen. Hannes sprak net zo lang, tot er niets meer te vertellen was. Want hij meende, dat de meisjes den hond niet zouden durven houden, als de vreemdeling maar goed begreep, dat haar hond verkocht was en dus niet meer aan haar hoorde.
Maar Marion was voor Hannes niet bang. Heel rechtop stond ze voor hem en ze keek hem strak aan, toen ze zei:
- Als je onze hond wilt hebben, dan moet je naar den burgemeester gaan en het hem vragen. Kom Jannetje! -
En zo verbaasd was Hannes over dat antwoord en ook had hij zo weinig zin om naar den burgemeester te gaan en daar te vertellen, dat hij een hond gekocht had van een klein meisje en haar nog niet eens had betaald, dat hij het enige probeerde, wat hem nog over bleef: hij probeerde Sinbad te vangen en onderwijl schold hij op Jannetje en Marion en op de hond, die blaffend in een kring om hem heen sprong en zich natuurlijk niet pakken liet.
Toen eindelijk ging Hannes dreigend weg en Marion nam Jannetje mee naar Tanne's huis. Daar kon Sinbad eindelijk zijn hongerige buikje vullen en Jan kon eindelijk alles, alles vertellen van het mooie plan, dat ze gemaakt had en dat haar toch zoveel onrust en angst had bezorgd. Verwonderd luisterde Marion, want al kende ze Jannetje nu goed, toch was ze altijd weer verbaasd over zoveel bedenksels.
- Maar nu zal 'k nooit meer van die bedenksels hebben, - zei Jan. - Nu is 't niet meer nodig, nu ga je weg, nu is er geen mens meer,
| |
| |
waarvoor 'k een mooi plan hoef te maken, want Kee en de anderen, die zorgen wel voor hun eigen. -
En terwijl kleine Jan dat zei, wist ze niet, dat ze vijf minuten later alweer een nieuw prachtig plan zou hebben en dat haar hoofdje weer vol zou zitten met grote bedenksels. Want toen ze 't gezegd had, begon Marion er weer over, dat ze toch Jannetje niet alleen wou laten, want ze wilde niet, dat haar vriendinnetje verdriet zou hebben en Jan zei, dat ze 't natuurlijk wel moest doen en bijna werd ze weer even driftig als vroeger.
- Wat een onverstand toch! - riep ze. - Je was wel mal als je niet ging, als meneer Lewie je eiges komt halen! En ik heb toch geen verdriet, hê'k gezeid! -
En toen Marion het nog eens zei en onderwijl toch de schoentjes paste en er de voetjes in bewoog, alsof ze niets liever verlangde, dan nu dadelijk er in te dansen, toen was het, dat Jannetje's laatste en enige goeie plan in haar rusteloze hoofdje opkwam. Ze stond ineens op en ze zei haastig:
- Ik mot weg. Ik mot nog om een boodschap naar 't dorp. -
Meteen was ze al de deur uit en de straat op, klep, klep, klep, op de klompjes!.... tot aan het doktershuis. Daar bleef ze hijgend op de stoep staan. Zou ze durven bellen? Zou ze zo maar durven vragen, of Sinterklaas er nog was....? Als Ka dan opendeed en haar terugstuurde?
Toch trok ze aan de bel en gelukkig was het mevrouw zelf, die opendeed. Of ze Sinterklaas heel even spreken mocht, er was erge haast bij, zei Jannetje. Maar ze schrok van het antwoord, want Sinterklaas was al weg. Die had zo'n haast gehad, vertelde mevrouw. Die kon ze niet meer zien, maar daarom mocht ze wel even binnenkomen en een kopje warme melk drinken, want 't was buiten zo koud.
Of ze dan Zware Piet even spreken mocht, vroeg Jannetje en vergat voor de melk te bedanken, want o, als nu toch dit laatste plannetje, dat ze voor Marion's bestwil bedacht had, mislukte, wat zou ze dan verdrietig wezen.
En toen ging de deur van de kamer open en daar stond meneer Lewie op de drempel en hij zag er zo vrolijk uit en weer net zulke gekke woorden gebruikte hij, als van de zomer, toen hij zei:
- Kijk er eens aan! Daar is het kleine zeemeerminnetje, dat met haar garnalenvingertjes ons zomerpaleis heeft schoon gehouden! Komt die om St. Niklaas te zien en wou ze mee naar Spanje? -
Nu leken toch heus wel alle vreemde dingen op één dag te gebeuren en Jannetje raakte er zo van in de war, dat ze wel een minuut lang bleef staren naar den langen meneer tegenover haar. Maar toen bedacht ze weer, waarvoor ze gekomen was en ook, dat ze nu Sin- | |
| |
terklaas niet eens nodig had, want dat ze de boodschap aan den jongen meneer zelf kon geven en ze begon ineens vlug te vertellen: Dat St. Niklaas weten wou, of Marion nog naar de stad wou om lessen en dat het te laat was voor Marion om nog te komen, maar de complimenten en ze wou nog erg, erg graag mee en ze zou ook zorgen, dat ze overmorgen klaar was....
Toen de woorden er uit waren, zuchtte Jan van tevredenheid. Ziezo, dát had ze goed gezegd. Nu had Marion het beloofd. Nu kon ze niet meer zeggen, dat ze bleef. Nu was zij, Jannetje, het toch geweest, die zorgde, dat haar eigen schipbreukeling naar de grote stad ging om lessen. Dit laatste, wat ze voor Marion had bedacht, dat kon niemand van haar wegnemen, want eens gezegd, bleef gezegd en als iets beloofd was, dan moest je het ook doen. En toen meneer Lewie zei, dat ze een braaf meisje was, om nog zo laat de boodschap te brengen, want nu kon hij morgen heel vroeg een telegram zenden aan de dame, die voor Marion zou zorgen, toen wist ze het nog zekerder, dat haar plan was gelukt, want als een telegram eenmaal weg was, dan kon geen mens het meer terughalen, zelfs de burgemeester niet!
Rustig en tevreden ging Jan toen naar huis. In haar éne handje klemde ze de sinaasappel, die de doktersvrouw haar had meegegeven en in de andere hield ze nog altijd met kleverige vingertjes de half gesmolten suikerpop. Ze had een goede Sint gehad, een rijkelui's Sint! Sinbad was terug, Marion was niet boos geweest en meneer Lewie's vinger was beter. Dat had hij haar verteld. Ja, 't was een goeie, een rijke Sint, maar 't beste was toch, dat ze niet gehuild had, omdat Marion wegging en dat het toch nog door haar kwam, dat ze nu overmorgen gaan zou... Maar het aller-, allerbeste van de dag - en dat bedacht ze, toen ze al naast Kootje en Keesje in de bedstee lag - dat waren de woorden van Marion, toen ze zei, dat ze van haar hield en haar missen zou.
En met die prettige gedachten sliep Jannetje die avond in.
Maar Marion stond de volgende morgen bij het opgaan van de zon voor het kleine zolderraam van Tanne's huisje en keek naar het mulle duinpad, waar ze zo vaak met Jannetje had gelopen. Beneden in het tuintje hoorde ze, hoe Tanne de oude emmer in de waterput liet zakken. Knarsend ging de ketting en in het kippenhok kraaide de haan, die ze eens, al dansend, had willen nadoen. Ze keek naar de verre duinen. Daar schemerde een klein stuk van de grote, grijze zee....
Toen keerde ze zich om en zag het kleine kamertje, het kale zolderkamertje, waar ze bijna een jaar had gewoond. Ze zag de armoedige tafel en daarbij de ene stoel naast het ijzeren ledikantje. Ze zag ook de schoentjes en het briefje van Sint Niklaas... De schoentjes en
| |
| |
het briefje, die betekenden: weggaan naar de grote stad, weg van Tanne en Jannetje, die betekenden, dat ze worden kon, wat ze zo graag wou. Maar de zee en de duinen, met Tanne aan de waterput en de haan, die 's morgens kraaide in het hok, dat betekende, dat er mensen waren, waarvan ze hield, die ze wou zien, elke dag, heel haar leven lang....
En voor het eerst wist Marion niet tussen de twee te kiezen.
Maar toen ze door het zolderluik op het laddertje stapte, toen stond daar kleine Jan al met de morgenzon in het keukentje. Ze had een arme-zondaars-gezichtje en meteen wist Marion: zo had Jannetje gekeken, telkens, als ze een van de grote, mislukte plannen had opgebiecht!
Maar ditmaal kwam Jan een plan biechten, dat gelukt was en toen ze 't allemaal had verteld, hoe ze naar het doktershuis was gegaan en hoe Sinterklaas al weg was, maar dat ze de heren zelf had gezien en dat er nu een telegram naar de grote stad was gezonden, dat niemand ooit meer kon terughalen, toen vroeg ze:
- En als je beuzelt om iets goeds, omdat je iets voor een ander doet, zou dat geen kwaad wezen? Want dat ik zei: ‘de complimenten van Marion’, dat was beuzelen, maar dat ik niet huil en dat het nou door mij komt, dat je morgen al dansen gaat, dat is toch goed, hè Marion! - Daar wist Marion niets op te antwoorden, maar ze sloeg haar twee armpjes om Jannetjes blote halsje, ze lei haar zachte wang tegen het harde weer-en-wind-koontje van het klompenvriendinnetje en ze zei:
- Nu heb je me het aller-, allergrootste gegeven, Jannetje. Nu kan ik dansen. Nu moet ik morgen weggaan, omdat je dat laatste, prachtige plan voor me hebt gemaakt en nu weet ik, dat ik het heerlijk vind. -
Even stonden de twee vriendinnetjes zo stil naast elkaar. Toen zei Marion:
- Ik wil je ook wat geven. Ik geef je Sinbad en als je moeder het te duur vindt, dan mag hij bij Tanne wel eten. -
Maar al vond Jan dit ook het heerlijkste present, dat ze krijgen kon, toch maakte het haar verlegen, want ze dacht aan Hannes en hoe ze het trouwe hondje bijna verkocht had. Daarom zei ze:
- Ben je niet bang, dat ik.... dat ik weer...
Verder kwam ze niet, maar Marion begreep haar en zei:
- Je deed het voor mij, omdat je me helpen wou, maar als ik weg zal zijn, dan zal je telkens als je Sinbad ziet, aan mij denken en je zult net zo met hem spelen, zoals ik het deed en ook moet je met hem praten, want dat is hij gewoon. -
Dat was zeker wel het beste en mooiste, wat Marion voor Jannetje doen kon, want nu zou ze Sinbad kunnen vertroetelen en het aan
| |
| |
hem goed maken, dat ze hem door Hanes in die akelige zak had laten binden en omdat het nu de laatste dag was, mocht Sinbad hen naar school brengen en hij liep tussen de beide meisjes in en keek hen om beurten zo verstandig aan, alsof hij 't wist, dat hij nu twee vrouwtjes had.
Maar ook deze laatste dag ging voorbij en toen Marion iedereen had goedendag gezegd en het wel scheen, dat het hele dorp trots was op het kleine meisje, dat bij hen had gewoond en een beroemde danseres ging worden, toen iedereen wel leek te vergeten, hoe ze er eerst op hadden geschimpt, toen kwam de volgende morgen het uur, waarop de boot weg zou varen en de twee vriendinnen moesten afscheid nemen. Toen stonden Tanne en Jannetje met Sinbad op de kade van Middelburg en Marion stond met de twee heren op het schip.
Maar net even vóór het sein van vertrek werd gegeven, liepen de vlugge voetjes nog eenmaal de loopplank af. Nog eens sloeg ze haar armen om Jannetje's schouder:
- Jannetje, - zei ze, - zal je nu ook van Tanne houden, als ik weg ben? En een enkele keer, als ze moe thuiskomt, zet je dan, net als ik deed, haar muilen klaar? -
En tegen Tanne zei ze:
- Tanne, wil je Jannetje Marian noemen, als ik er niet meer ben? Dan zal het net zijn, of je het tegen mij zegt en wil je haar 's Zondags mijn boterspekjes geven....? -
Maar toen moest Marion zich haasten, want bijna werd de loopplank ingehaald en van de boot wuifde ze met haar zakdoekje en ze riep:
- Wil jullie 's Zondags samen met Sinbad wandelen.... en.... mij niet vergeten? -
En omdat Sinbad zijn naam hoorde en 't vrouwtje zag op die grote boot, blafte hij zo hard, dat niemand elkaar meer verstaan kon. Maar Jannetje, toen de boot langzaam uit het gezicht verdween, keek Tanne aan en zei:
- Marion huilde. Zag je wel, Tanne, dat Marion huilde? Omdat ze zoveel van ons houdt, daarom huilde ze. -
Toen knipperde ze even met de oogjes, alsof de bleke winterzon haar stak en zei:
- Ik niet! Ik huil niet! As je vriendin ben met iemand en as die dan gaat doen, wat ze 't allerprettigste vindt, dan huil je niet, hè Tanne? Dan lach je. -
- Zo is 't, - zei Tanne. - En als er eens een dag komt, dat je niet lachen kan, kom dan bij Tanne.... Marian. -
Toen, voor het eerst, stak Jannetje vertrouwelijk haar armpje door
| |
| |
de ruwe arm van de oude vrouw. Heel even drukte ze die arm, toen ze zei:
- Nou zeg je Marian, net zoals je Marion zei.... Elke dag zal 'k je muilen klaar zetten! -
- En 's Zondags mag je een boterspekje komen halen, - zei Tanne.
- Tot Marion weerom komt, hè Tanne? -
- Tot Marion weerom komt. -
Toen keerden ze gedrieën, Tanne en Marian en Sinbad, terug naar het dorp. Dat lag daar net, zoals het alle jaren gelegen had, tussen wind en zee en wolken. Daar woonden vader en moeder in armoe, daar liep Teun de schelpenvisser dag in dag uit langs het strand en schepte de schelpen zoals zijn vader en grootvader deden. Daar ging Bette Koek en schreeuwde met haar harde stem de nieuwtjes van huis tot huis, daar plaagde Arjaan en daar speelden Keetje en Sanne, zoals ze altijd hadden gespeeld. Niets was er veranderd. Iedereen was dezelfde. Alleen Jannetje niet, want als je zoals zij, een echte, ware vriendin hebt gevonden, waar je alles voor over hebt, dan ben je nooit meer zo alleen als vroeger, ook niet al zie je elkaar maar in de vacanties. Zo was ook Jan niet alleen en telkens, als Tanne ‘Marian’ tegen haar zei dan dacht ze aan haar eigen schipbreukeling, dan kwamen er vriendelijke, zachte lichtjes in haar ogen en zonder dat iemand het zag of hoorde zei ze tevreden:
‘MARIAN en MARION!’
|
|