| |
| |
| |
[VI]
DE HELE DAG WAS HET WARM GEWEEST, ZO WARM, dat de mensen, die niet hoefden te werken, 't liefst maar lui tegen een duin lagen onder een van de kromme eiken, die schaduw gaven. De oude vrouwen zochten een plaatsje vlak bij huis. Daar zaten ze op een rieten stoel, met de voeten op een stoof en keken naar de mensen uit de stad, die kwamen baden. Wat een onverstanden toch! Eerst door die gloeiende zon lopen, als je 't niet hoefde en dan vlak daarop in 't koude water!
Dat zeiden de oude mensen tegen elkaar. Ze riepen het elkander toe van 't éne stoepje naar 't andere en daarbij lachten ze dan heel tevreden. Want zij zaten daar best en als je jezelf maar niet bewoog, dan had je van de warmte niks geen hinder.
Maar Tanne, al was ze dan óók wel oud, kon niet op de stoel voor 't huisje gaan zitten, want een van de vrouwen uit het dorp had net een klein kindje gekregen. Het was zo pieperig klein, dat het nog niet eens de vliegen van zijn neusje kon wegjagen en het schreeuwde zo hard, dat het er helemaal pimpelpaars van werd. Toen was 't moedertje ongerust geworden en ze had Tanne laten roepen, want al kon Tanne misschien wel gevaarlijk de koeien en 't andere vee betoveren, voor kleine kindertjes was er geeneen op het dorp, zoals zij.
| |
| |
Zo zat dan Tanne die hete dag in de warme kamer, waar 't moedertje te rusten lag en hield het piepjonge kindje op schoot.
- Huilen doen we niet meer, hé Pietje? - zei Tanne tegen 't kindje. - Van huilen wordt moeder moe en die moet slapen. - Zeker zouden er mensen zijn, die 't van Tanne heel gek vonden, om zo te praten tegen een jongetje van nog maar één dag oud. Want hoe kon zo'n mannetje dat nu begrijpen?
Maar Pietje zelf vond het niet gek. Zijn schreeuwmondje deed hij dicht en zijn spleetoogjes zette hij wijd open. En hij keek Tanne net aan, alsof hij wilde zeggen: Ja, nu weet ik het ook. Van huilen wordt moeder moe en daarom huil ik niet meer.
Toen gingen zijn oogjes naar de kralen lampekap en 't leek wel, of hij al de kraaltjes telde, zo lang bleef hij daarnaar staren. Toen hij lang genoeg gestaard had, begon hij met zijn handje naar zijn mond te mikken. Zeven keer mikte hij verkeerd en kwam zijn handje tegen zijn neus of tegen zijn rimpelwangetje aan, maar de achtste maal schoot zijn duim regelrecht het tandeloze mondje in en zoog Pietje zich in een heerlijke slaap.
Voorzichtig lei Tanne hem weer terug in de houten wieg en rekte zich eens uit, want haar rug was stijf en moe geworden van 't stil zitten. Toen ging ze voor 't moedertje zorgen en toen ook die eindelijk slapen kon en Tanne de kamer zo luchtig mogelijk had gemaakt, toen pas merkte ze, dat het al laat op de avond was geworden en ze deed zacht de deur van 't huisje achter zich dicht en liep de straat af naar haar eigen hutje.
Boven de zee was de lucht vuurrood met lange paarse strepen. De mensen stonden boven op het duin te kijken, hoe die hete zon daar nu in het koude water scheen te plonzen en 't net was, of ze nog voor 't laatst een hele boel vlammen uitspatte naar de witte wolkjes daarboven.
Maar Tanne had geen tijd om stil te staan. 't Was een lange dag geweest in 't kleine huis van Pietje en zijn moeder. Nu bedacht ze, dat ze 't bos nog even in moest, want over een paar uren zou de maan vol schijnen en dat was voor 't plukken van de kruiden, die ze deze keer nodig had, de beste tijd.
Op de bank vóór 't huisje zat Marion. Toen ze de oude vrouw zag aankomen stond ze op en liep haar tegemoet. Door de bruine gerimpelde arm stak ze de hare en ze vroeg, of Tanne niet moe en warm was, nu ze zo'n hele dag voor 't kleine Pietje had gezorgd. Ja, moe was Tanne, heel erg moe en warm. 't Leek nu, of er veel meer rimpels waren in het oude gezicht en of de ogen niet meer streng konden kijken. Op de bank ging ze zitten en heel stil bleef ze zo staren in de verte, waar de lucht boven de zee nevelde.
Ze keek pas weer op, toen ze Marion naast zich zag met het kopje
| |
| |
thee, dat ze heel gauw voor haar had ingeschonken.
- Ik zal je missen, kind, als je weg bent, - zei ze toen zacht.
- Maar Tanne, - zei Marion verwonderd. - Je weet toch, dat ik niet weg zal gaan! Ik kan toch niet teruggaan? En ze willen immers, dat ik naaister zal worden? -
Maar Tanne zei net of ze het heel stellig wist:
- Je bent je langste tijd in het dorp geweest en de oude vrouw zal je missen. -
Nog verbaasder keek Marion nu.
- Meen je, Tanne - vroeg ze, - dat ik weg zal gaan? En waarom denk je dat? Heeft de burgemeester een brief gekregen uit Amerika? Of heeft juffrouw Carla geschreven? -
- Met den burgemeester heb ik niet gepraat, - zei Tanne. - En 'k weet ook niet waar je heen gaat. Maar ik weet, dat mijn huisje niet lang meer vrolijk zal wezen door Marion's stem en door Marion's dansen.
- Weet je dat, - vroeg Marion en ze fluisterde de woorden, alsof ze een grote eerbied had, - weet je dat, zoals mensen, die kunnen voorspellen? Zoals sommigen van mijn voorouders bij de Indianen! -
- Ik weet het niet, kind, - zei Tanne. - Ik ben geen geleerde vrouw. Ik heb geen boeken gelezen en ik ging al van school, toen ik nog maar amper schrijven kon. Ik kan het niet zeggen, hoe ik dat weet, maar toch ben ik er zeker van, dat ik gauw weer alleen zal wezen. - Alsof de oude Tanne een heel groot wonder was, zo keek Marion haar aan. Maar de oude vrouw stond op. Heel rechtop stond ze, alsof ze de moeheid wou afschudden en even sterk als altijd klonk haar stem, toen ze zei:
- Ga vlug de mand voor de kruiden halen, Marion. Nu is het goed weer om te plukken. -
- Maar je bent moe, Tanne... - begon Marion en ze probeerde heel erg, niet te tonen, hoe ze er zelf naar verlangde om eindelijk het bos in te gaan bij maneschijn en de oude vrouw te helpen plukken. Maar deze schudde het hoofd.
- Als Marion een danseres is, zal ze dan niet voor de mensen dansen, als ze moe is? -
En toen Marion gezegd had, dat ze natuurlijk zou dansen, ook al was ze moe en dat ze niet dacht, dat ze 't zou voelen, terwijl ze bezig was, zei Tanne:
- Zo is 't m'n kind. Zo zal ook de oude Tanne haar werk doen, zolang ze kan. Kom, we klagen niet meer en we zuchten niet meer, we gaan samen het bos in. -
Zo gingen ze dan met hun tweetjes, want Sinbad lieten ze thuis.
- Ik kan er geen hond bij hebben, die me de konijnen opjaagt en leven maakt, - had Tanne gezegd, - want behalve, dat we de kruiden
| |
| |
gaan plukken, wil 'kook nog wel wat genieten van de stilte, die er 's avonds laat in 't bos is. -
Nooit praatte Tanne veel, of lang achter elkaar, maar op de tocht door het bos sprak ze in 't geheel niet. Stil liep ze op 't smalle bospad vóór Marion.
En nu kon je goed merken, dat Tanne en Marion bij elkaar pasten, want ook Marion sprak niet. Vlak achter Tanne ging ze. In de schemering van de late dag en het schijnsel van de opkomende maan lichtte de witte muts vóór haar en flauw kon ze zien, hoe de brede rokken statig op en neer zwaaiden bij elke voetstap, die de oude vrouw deed. Recht was nu Tanne's rug en sterk stapten de voeten door het mulle zand.
Een tijdlang keek Marion naar de figuur vóór haar. Dat was nu Tanne, die voor haar zorgde, Tanne waarvan ze was gaan houden van de eerste dag af, dat ze in haar huisje kwam. Zou het nu waar zijn, dat ze haar verlaten ging? Zou ze werkelijk weg gaan van Jannetje en de andere meisjes? Zou ze dan nooit meer het aardige dorp zien? Niet meer langs het strand lopen en schelpen zoeken?
Ja, dat was nu Tanne! Wat zag ze er vreemd uit in het bos, dat donkere schaduwen begon te krijgen. Alsof 't een of andere Tanne was, een Tanne, die niet, zo als de andere vrouwen, in 't dorp woonde, maar die thuis hoorde hier tussen de bomen. Of kwam dat nu door de vreemde stilte van de avond en door de wonderlijke woorden, die ze had gezegd? Of was het, omdat Tanne nu de planten ging zoeken, die niemand kende, dan zij alleen? Was het daarom, dat het scheen, of heel het bos van haar was, of Tanne het alles kende en zelfs de bomen hun takken voor haar moesten buigen, waar ze ging?
Dromerig liep Marion achter de stille, sterke vrouw en altijd weer keerden haar gedachten naar dit éne; is het waar? Zal ik weggaan? Tegelijk daarmee kwam dan het grote verlangen naar haar eigen land, naar mensen, die haar zouden helpen, naar de oude juffrouw Carla, naar de dansschool. Maar telkens weer moest ze dan naar Tanne kijken. Hoe zou ze Tanne kunnen alleen laten? Hoe zou dat wezen, als je zoveel van iemand hield en je zei elkaar goeden dag... voor goed?
Soms was er ineens het geluid van een vogel. Dan schrok Marion op en in het halfdonker zochten haar ogen het nest, dat zij niet zien kon. Zouden vogels ook dromen? De geluidjes, die ze af en toe hoorde, maakten ze die in hun slaap? Of vroegen ze elkaar nu, of ze 't wel lekker warm in 't nestje hadden?
Een andere keer stoof een konijntje vlak voor hun voeten over het pad. Dan zette ze heel zacht haar voetjes neer, om het diertje niet nog meer te verschrikken.
| |
| |
- We zijn er, - zei Tanne op haar wonderlijk grove fluistertoon, terwijl ze stil hield op een open ruimte.
Hoog groeide het pijpkruid langs de rand en daarboven slingerde de kamperfoelie zich om vogelkers en esdoorn. Zwaar hingen de vliertrossen en de wilde roos verwarde haar doornige takken in die van de braamstruik.
Maar in het midden was de open ruimte, waar alleen het dikke, zachte mos de grond bedekte, met hier en daar een verdwaald duinviooltje en het afgevallen blad van vele zomers.
Nu nam Tanne de mand en ze baande zich een weg door de sterke braamranken tot in het dichtst van het bos. Er was een verdroogde sloot en dáár op de brokkelige oevers, groeide het kruid, dat ze zocht. Met een paar woorden wees ze Marion, hoe ze plukken moest: van deze de stengels, van andere de bloemen, of blaren. Heel vlug plukten de oude handen. Geen ogenblik twijfelde ze. Ook al waren de planten in donkere plekjes verstopt, waar de manestralen maar heel even langs schoven, toch grepen haar vingers nooit mis. Moeilijker vond Marion het om de plantjes te onderscheiden. Wat leken al die blaadjes op elkaar! Hoe kon je heel zeker weten, dat je niet het verkeerde nam? Telkens moest ze even naar Tanne met een stengeltje, een bloem. Was dit wel het goede? Had ze niet verkeerd geplukt? En telkens weer nam de oude vrouw het uit haar hand en gooide het weg met het éne woord: - Nee! -
Geduldig wees ze haar dan haar eigen voorraad, toonde nog eens, hoe de blaadjes gekarteld waren en hoe de bloem groeide.
Dan keerde Marion terug en begon opnieuw te zoeken, tot ze eindelijk zekerheid had en wist, dat ze zich niet meer vergiste. Toen vond ze weer tijd om terug te keren naar haar eigen dromen. Als het waar was, wat Tanne zei, dat ze niet lang meer blijven zou, dan hoefde ze nooit de rokken en jakken voor de boerinnen te naaien! Zo gelukkig maakte haar die gedachte, dat ze ineens opstond van de grond, waarop ze knielde en haar rechte lijfje nog rechter uitstrekte: O, niet te naaien! Nooit meer een naald in de vingers te hebben, maar te dansen! Haar leven lang te dansen!
Nooit had ze er zo naar verlangd als op deze avond. Nooit had ze het zo zeker geweten, dat ze niet worden kon, wat de mensen in het dorp van haar wilden. De planten, die ze plukken moest, vergat ze. Dansen moest ze. Het was, of alles om haar heen nu stil was en op haar wachtte, om die stilte te verbreken.
Ook Tanne rekte zich uit. Stram waren de oude ledematen na het moeilijke bukken. Ze keek naar Marion. Die plukte niet meer en scheen te luisteren naar muziek, die nergens was.
- Kom, - zei ze en raakte het smalle schoudertje even aan met haar benige hand. Marion schrok op.
| |
| |
- Ik vergat te plukken, Tanne, - zei ze. - Ik zal dadelijk weer beginnen, - en ze bukte al naar de grond.
Maar de oude vrouw hield haar tegen:
- Er is genoeg voor vandaag. Over een paar weken zullen de bloemen nog meer bloeien. Dan zullen we nog eens gaan. Nu rusten we even. -
Weer ging ze Marion voor, dwars door de verwarring van takken en slingers, tot ze terug waren gekomen op de open ruimte.
Een zware boomstam lag afgehouwen aan de kant en daar ging Tanne zitten, terwijl ze de mand naast zich zette op het mos. Zoals wel heel deftige, oude dames zitten, als ze bezoek ontvangen, zo recht en zo statig zat Tanne op de ruwe boomstam en net zo voornaam was haar gebaar, toen ze Marion een plaats naast zich aanwees.
Maar Marion keek naar de open plek in het bos, die nu licht was van manestralen. Toen keek ze Tanne aan en heel zacht vroea ze:
- Mag ik? -
Tanne begreep. Tussen haar en Marion waren geen woorden nodig. Daarom knikte ze alleen van ja en lei haar beide handen in de schoot, alsof ze nu lang en rustig zitten wilde op die boomstam in het bos.
Maar Marion's voetjes konden de tijd niet afwachten, dat ze in het midden van de open ruimte zouden staan. Ook wachtten ze de bevelen van het kleine meisje niet af. Als van zelf bewogen ze. Heel, heel licht veerden ze en eerst leek het, of zij zich niet zouden verplaatsen, of ze alleen zachtjes op en neer zouden blijven deinen vóór de boomstam, waar de oude vrouw zat. Eerst waren het de voetjes alleen, die zich spanden en ontspanden. Toen begonnen de knietjes te buigen en heel het ranke rugje scheen te zwenken op een maat, die de voetjes aangaven. Dan ineens volgde het hele lijfje in een bewegen, dat nog geen verplaatsen was: het hoofdje, de armen, de sierlijke handjes, waaraan de vingers telkens weer andere vorm gaven...
En eindelijk zweefde de kleine danseres weg, zoals wel over 't water de libel zweeft met zijn doorzichtige blauwe vleugels uitgespreid. Toen waren het niet langer de voetjes, die hun meesteresje meevoerden op hun maat, nu was het Marion zelf, die de leiding had. Het was Marion's hoofdje, dat de lichte, mooie danspassen uitdacht en even snel, als de voetjes, zo gehoorzaamde ook alles van het lenige, sierlijke lichaam. Geen beweging was te vlug, geen buiging te hoekig, het was alles mooi en zoals het wezen moest.
Stil zat Tanne en keek naar haar kleine vreemde gast uit het verre land, dat daar vóór haar danste in het maanlicht, alsof niets gemakkelijker was voor kleine meisjes dan te zweven als een vlinder over
| |
| |
| |
| |
het zachte mos. Om haar heen stonden de bomen en struiken donker van veel schaduwen. De vochtige lucht van aarde en blad mengde zich met de zware geur van al, wat bloem was in de Augustusmaand. Af en toe krijste een meeuw. Ver weg riep een uil zijn buurman een goeden nacht toe en een vogeltje, dat met naar bed gaan altijd teutte, kwetterde tegen zijn moesje, dat het nog even een paar veertjes moest gladstrijken, even maar...
Kriffelde vadertje egel daar niet tussen de blaren? Wat een haast had hij! Ja, zijn vrouwtje wachtte, maar toch moest hij even opkijken: vreemd was het wezen, dat daar bewoog. Het rook naar mensen, maar het leek op een boself! Met zijn snoetje snuffelde hij de lucht in: toch maar voorzichtig wezen en op een holletje schuifelde hij weg.
Een vleermuis kwam in grote kringen. Jonge, jonge! Daar moest ze bij wezen! Daar bewoog wat in het maanlicht! Flap, flap, deden de grauwe vleugels... een paar flinke slagen, dan schuin omlaag tot vlak boven Marion's hoofd. Dan weer vluchtte ze het bos in, vloog weer terug, haastig in cirkels om het dansende meisje heen! Ja, ja, ze danst wel aardig, maar ze is niet zo vlug als wij vleermuizen...! En nog wilder vloog het kleine diertje met de grote vleugels om haar heen. Maar Marion zag geen vleermuizen, ook hoorde ze de egel niet schuifelen en de uil niet roepen in het bos. Marion danste en over haar schouder keek ze naar haar eigen schaduw, die elk van haar bewegingen volgde. Eerst was het maar een gewone schaduw, maar toen begon ze, al dansende er een verhaaltje van te maken: de schaduw was een levend wezen, en terwijl zij samen dansten, bedacht ze de wonderlijkste passen. Soms leek ze het schaduwwezen naar zich toe te lokken, dan werd het kleiner en scheen wel met haar samen te groeien, maar een ogenblik daarna wist ze weer een andere beweging, waardoor de schaduw heel lang werd uitgerekt en ver over het mos gleed. Dat was een heerlijke dans! Telkens weer verzon ze iets anders, telkens wisselde de schaduw van houding en van vorm. Vlugger en vlugger gingen de voetjes en al die tijd stond daar de maan boven de bomen en zond lange witte stralen naar beneden, al maar weer nieuwe stralen...!
Toen ineens was de dans uit!
Stokstil stond Marion en keek naar een donkere plek in het bos: een lange, donkere plek. Het was geen boom, het was geen struik, het had bewogen in de windstille avond, het was... gekomen!
Ook Tanne stond op. Waarom danste Marion niet langer? Wat had het kind gezien? Was er in hun veilige bossen iets, dat haar aan het schrikken kon maken?
Op het zelfde ogenblik zag ook zij de donkere plek, die nu begon te bewegen en door de struiken op hen af kwam.
| |
| |
- Wie is daar? - vroeg Tanne met diepe, strenge stem en nu keek Marion niet langer naar het bos, ze Keek alleen naar de oude vrouw en ze dacht, hoe mooi ze daar stond, zo recht, zo zonder angst, zo sterk en weer was het, of heel het bos Tanne gehoorzamen moest. Nu kraakten de takken, nu werden de braamstruiken opzij geschoven en een man kwam in het maanlicht. Marion zag: een heer, een jonge heer, niet iemand om bang voor te wezen.
Met een paar vlugge stappen stond hij vóór Tanne, en Marion was niet verwonderd om te zien, dat hij voor de oude vrouw zijn hoed afnam, alsof zij een dame was, maar toch wist ze op hetzelfde ogenblik, dat ze hem dáárom aardig vond, dat ze van hem zou kunnen houden.
- Ik hoop, dat u me niet onbescheiden vindt, - hoorde ze hem nu zeggen. - U zult het me zeker vergeven, als ik zeg, dat ik nog nooit een boself heb zien dansen en dat ik daarnaar verlangd heb, zolang ik verlangen kon. -
Bij deze woorden keek hij om naar Marion, maar deze stond in de schaduw van de struiken en bewoog zich niet. Ook de vleermuis was verdwenen en alle geluid was gevlucht voor de mensenstemmen. Scherp keek Tanne den spreker aan en zei toen:
- Het kind speelt maar wat, meneer, terwijl ik even zit te rusten. Kinderen houden van dat soort dingen. -
Toen keerde ze zich naar Marion en zei:
- We moeten naar huis, kind. Kom! -
Maar de vreemdeling hield haar tegen:
- U noemt dat spelen? Misschien wilt u óók weten, hoe ik het noem? Ik noem dat... kunst! -
Marion keek hem aan. Iets in zijn stem en iets in zijn woorden maakte, dat ze had willen lachen van blijdschap. Begreep deze vriendelijke jonge heer haar dansen? Wist hij dan, hoe heerlijk het was en toch weer, hoe moeilijk? Ze hoopte, dat Tanne vriendelijker zou antwoorden, en niet meer stug, zoals zoëven.
- Van die dingen heb ik geen verstand, meneer, - hoorde ze nu de oude vrouw zeggen.
- Maar ik heb er verstand van, - zei de jonge man en op dat ogenblik zag hij er uit, alsof hij sterker was dan Tanne, alsof hij niet, zoals het bos, haar gehoorzamen zou.
Tanne antwoordde niet. Even rustig en stil als ze gekomen was, begon ze de weg terug te lopen, die naar huis voerde. Dicht achter haar liep Marion. Maar de jonge man liet zich door die onvriendelijke toon niet afschrikken. Alsof 't heel gewoon was, liep hij mee en de woorden, die hij sprak, kon hij net zo goed tegen zichzelf zeggen, als tegen Tanne.
- 't Gebeurt niet dikwijls, dat je echte kunst ziet. O, nee! Dat is maar
| |
| |
heel zeldzaam. En als je eens een enkele keer iets ziet, of hoort, dat op kunst lijkt, dan is dat meestal ergens in een zaal, ergens in een stad tussen veel mensen. In een bos met enkel konijnen en vogels, met één oude vrouw als publiek... nee, zo iets heb ik nog nooit gezien. -
Zonder te spreken, ging Tanne. Marion, al had ze honderd vragen, durfde niet te spreken, waar de oude vrouw zweeg.
- Dat je parels vindt in oesterschelpen, - ging nu de jonge man door, - ja, dat wist ik wel, maar dat ze kans zien een groot talent te verstoppen in zo'n klein gat van een dorp, daar snap ik nu geen biet van. -
O, als Tanne nu maar eens iets zeggen wou, dacht Marion, maar zo'n wonderlijk antwoord als ze nu hoorde, had ze toch helemaal niet verwacht.
- U meent het goed, meneer en het is al veel maanden, dat we hier op u wachten. -
- Wachtte u op mij? - vroeg nu ook de jonge heer verwonderd.
- Kent u me dan? -
- Meneer begrijpt me verkeerd, - zei Tanne. - Het is niet op hem, dat we hebben gewacht, maar op iemand, die zou spreken, zoals hij het daareven deed. -
- Ik geloof, dat ik in een betoverd bos loop, - zei nu de vreemdeling lachend. - Ik zie een sprookjesfee dansen voor konijnen en nachtuilen en ik luister naar de geheimzinnigste woorden, die ik nog ooit heb gehoord...! -
Daar antwoordde Tanne niet op. Zonder om te zien, liep ze door op het smalle bospad. Nu zweeg ook de jonge man en Marion dacht, hoe vreemd dat nu was, dat ze daar nu met hun drieën gingen, alsof ze samenhoorden en alsof het weer Tanne was, die alles wist, die ook wist, waarom ze daar liepen met een vreemde, die niet vreemd meer scheen.
Toen ze aan de zoom van het bos kwamen, stond Tanne stil.
- Als het meisje bij meneer hoorde, wat zou meneer dan raden om te doen? - vroeg ze en keek hem aan met een heel ernstig gezicht.
- Ze hoort bij ons, - zei nu de vreemdeling en ook hij sprak ernstiger dan hij gedaan had. - Zij is een van de onzen. Zij kan niet langer verborgen blijven. -
- Ik wist het, - zei Tanne, - maar ik ben een eenvoudig mens. Ik heb niets kunnen doen. Ik heb alleen helpen wachten. Nu denk ik, dat meneer wel weet, wat er verder gedaan moet worden. -
- Ja, dat weet ik heel stellig, - zei de vreemdeling en Marion dacht, dat ze nooit heerlijker woorden gehoord had, alsof nu alle eenzaamheid en verlangen van haar werden weggenomen.
- Ik wil, dat ze bij mijn vader komt, - zei hij. - Mijn vader is een
| |
| |
groot kunstenaar. Hij zal weten, wat er moet gedaan worden, als het meisje voor hem heeft gedanst. -
Toen pas vroeg Tanne aan Marion:
- Wil je dat, kind? Zou je voor meneer's vader willen dansen, zoals je het voor mij hebt gedaan? -
Er was iets plechtigs in Tanne's stem en Marion antwoordde op dezelfde manier, alsof ze nu een belofte deed voor heel haar verder leven:
- Ja, Tanne, ik wil het heel graag! -
Dicht bij Tanne's huisje namen ze afscheid en wat was Marion verbaasd, toen ze hoorde, waar zij de volgende avond werd verwacht, want nu pas merkte ze, dat de vriendelijke jonge man in hetzelfde huisje woonde, waar Jannetje en haar moeder werkten. Maar niet lang dacht ze hierover na en toen de vreemde was vertrokken en zij samen met Tanne het huisje binnen ging, vroeg ze:
- Tanne, is het niet heerlijk? Is het niet haast te goed om waar te zijn? -
- Het is goed en het is ook waar, - antwoordde toen Tanne, kort als altijd.
- Maar wat bedoelde die meneer, toen hij zei, dat ik één van hen was, Tanne? Wat meende hij, toen hij zei, dat ik bij hen hoorde? Hoe kan ik horen bij mensen die ik nooit heb gezien? -
Toen zei Tanne:
- De mensen, die op zee gaan vissen met de schuit, die horen bij elkaar. Dat zijn vissers. Dan heb je de boerenmensen, die 't land beploegen en bezaaien, die horen ook bij elkaar, maar Marion hoort bij de mensen, die doen, zoals zij doet. Daar weet Tanne het woord niet voor, maar de jonge meneer weet het en zijn vader zal het weten. -
- Danst hij ook? - vroeg Marion en ze vroeg het met een eerbiedige toon in haar stem, omdat voor haar dansen zoiets heel moois was, iets waarover ze met voorzichtige woorden sprak, zoals je ook een mooi gevormde vaas heel zacht en eerbiedig in je handen neemt. Maar Tanne kon haar daarop niet antwoorden.
- Ik weet er niets van, - zei ze rustig. - Wacht het af, kind en je zult het zien. Houd je hoofdje koel en je hartje warm. Je tijd komt en nooit is de tijd een minuut te vroeg of te laat. -
Maar al waren Tanne's woorden kort en bondig als altijd, toch klonk haar stem die avond anders en voor het eerst kuste ze Marion goeden nacht, vóór ze gingen slapen en zei:
- Slaap rustig, kind. God zegene je. -
Laat in de middag van dezelfde dag stond Jannetje in de keuken van het kleine landhuis en ruimde er de boel op. Ze deed het met
| |
| |
een bedrukt gezichtje, want juist op dat ogenblik dacht ze weer aan haar vader's woorden, dat hij en moeder er zeker van waren, dat ze een goed geweten had. 't Waren nare woorden om aan te denken, als je geweten zo prikte en je van jezelf wist, dat je een erg lelijk ding deed.
Eén theekopje hield ze in de hand. Dat was net afgedroogd. Het andere plonsde ze in 't warme zeepsop. Maar ze keek er niet naar. Door de ruitjes van het venster staarde ze ver weg over de duinen heen in de blauwe lucht. Maar ook die lucht en de duinen zag ze niet. Ze zag in haar verbeelding Marion zitten vóór het huisje van Tanne. Naast haar ligt Sinbad. Marion zit zo maar wat treurig voor zich uit te kijken. Dat komt, omdat er niemand is, die haar verder leert dansen. Maar over het schelpenpad, dat van het dorp voert, komt Jannetje aangelopen. In haar hand draagt ze het portret van de danseres, dat de jonge meneer uit de krant heeft geknipt en dat nu aan de wand van zijn slaapkamer is geprikt, net boven zijn bed. Met dat portret zwaait ze vrolijk en als ze dicht bij Marion is, wijst ze het en ze zegt: Maar nou weet ik wat! Nou zal je wel lachen! Nou zal je niet meer treurig voor je uit zitten kijken!
En dan vertelt ze 't alles: van de danseres, van de heren en dat die wel voor alles zullen zorgen. Dan lachen ze samen en Marion is erg, erg dankbaar en zegt, dat ze 't nooit en nooit vergeten zal, wat Jan voor haar gedaan heeft...
Toen voelde ze, hoe het zeepsop koud werd en ze dompelde het kopje nog eens vlug onder, zette het andere weg... Als je in een dienst was, moest je niet dromen, dan moet je werken, anders loopt alles in de war.
Maar nog eens hield ze op en nog eens staarde ze in die verre verten: als ze het eens toch deed? Als ze het Marion eens vertelde? Als ze eens vergeten kon, dat ze dan alleen zou achterblijven? Als ze eens alleen aan Marion kon denken? Zou ze dan weer gelukkig wezen? Zouden dan vader's woorden niet meer zo vervelend in haar hoofd blijven hangen? Zou ze dan weer echt vriendin kunnen zijn, zonder al die nare geheimen en zouden ze dan samen weer plannen maken?
Jan's oogjes begonnen te stralen. Ineens nam ze het teiltje met zeepsop en gooide het met een ruk in de gootsteen leeg.
Ik doe het! zei ze in zich zelf en ze voelde zo licht, dat ze ook wel zou willen dansen, net als Marion, zo maar in 't keukentje van de heren!
Ik doe het! zei ze nog eens en vlug, vlug, borg ze de kopjes in de kast. Nog diezelfde avond zou ze 't vertellen. Ze zou naar Marion gaan, het portret zou ze meenemen, van boven meneer Lewie's bed zou ze 't wegnemen en ze zou weer blij zijn, omdat Marion blij was.
| |
| |
Aan 't weggaan van haar vriendinnetje zou ze niet meer denken. Misschien ook kwam de danseres van het plaatje wel naar hier. Of misschien schreef ze 't allemaal op een briefje van hoe je doen moest om goed te leren dansen.
Vrolijk liep ze 't gangetje door en klopte aan de deur van de huiskamer, want voor je in een dienst naar huis ging, moest je de mensen een goeien avond wensen. Dat hoorde zo. Maar er kwam geen antwoord en zacht deed ze de deur open. De kamer was leeg, maar daarnaast in de slaapkamer hoorde ze stemmen. Zou ze nu durven storen? Zou ze daar durven kloppen? Ze deed een paar passen naar de half open tussendeur. Op hetzelfde ogenblik verstond ze de woorden:
- Als je geduld hebt, zal alles terecht komen, jongen. En anders... - Dat was de stem van den ouden heer. Die woorden mocht ze niet horen. Die waren niet voor haar bestemd. Maar ze kon toch niet helpen, dat ze ook het antwoord hoorde:
- Ik heb geen geduld, vader. Ik ben te jong om te wachten. Het maakt me kapot! -
Nu vluchtte Jan de kamer uit. Neen, neen, ze wilde niets meer horen! Ze wilde niet meer, zoals laatst, luisteren, naar dingen, die niet tegen haar werden gezegd, maar o, wat was dat toch naar en wat was er toch veel om aan te denken! Nu moest ze voor een ogenblik weer Marion vergeten, omdat ze zo'n zorg had om dien aardigen jongen meneer. Zo vrolijk kon hij wezen, dat het wel vaak had geschenen, of ze verkeerd gehoord had, die éne keer in 't gangetje, toen ze luisterde naar de viool. Maar nu had ze zich dan toch niet vergist. Nu wist ze het wel heel zeker: de jonge meneer was heel ongelukkig. ‘Het maakte hem kapot’ had hij gezegd. Maar wat maakte hem kapot? En waarom zei de oude heer met zo'n akelige stem: ‘en anders...’? Wat betekende dat allemaal? En wat kon ze toch doen, om te helpen? Want dat ze iets doen moest, dat wist ze nu heel zeker. Ze wou niet, dat die vriendelijke, grappige meneer Lewie, die haar zulke mooie namen gaf, kapot ging. Ze zou wel net zo lang denken, tot ze iets verzonnen had, om hem weer vrolijk en blij te maken.
Met een heel recht ruggetje liep ze een paar minuten later de straat over en naar huis toe. Rood waren haar wangetjes van het harde prakkiseren en haar oogjes waren donker van de plannen en bedenksels. Langs de lage huisjes ging ze, of ze wel alles kon beredderen in 't kleine dorp, of ze de dokter was, die alle zieke mensen beter maken moest. Ja, zo was zij ook: Marion zou ze blij maken, maar ze zou ook zorgen, dat de jonge meneer weer vrolijk werd en als ze 't niet zelf kon, dan moest moeder nu helpen.
| |
| |
- Moeder, weet je wel, dat meneer Lewie erg ongelukkig is? - vroeg ze, toen ze thuis kwam.
- Je steekt je neus toch niet in andermans zaken? - vroeg moeder, terwijl ze een glad geschilde aardappel in de bak gooide.
- Ik steek m'n neus nergens in, - zei Jan en keek knorrig.
- Maar 'k heb hem zelf horen zeggen, dat ie kapot zou gaan, als hij nog langer moest wachten. En hij zei het met een stem, zo treurig, dat ik wel had willen huilen. -
- Je hebt dus aan de deur geluisterd, - zei moeder streng.
- Niet waar, moeder! - riep Jan. - Ik hoorde het zo maar van zelf! Wat zou dat nou wezen, moeder? Waarom denk je, dat meneer zo treurig is? Zou het een ziekte wezen, moeder, waaraan hij dood kan gaan? Kan je niet wat verzinnen? Weet je niet iets om hem te helpen, moeder? -
Jannetje had al die zinnetjes heel vlug achter elkaar gezegd. Nu keek ze gespannen naar moeder, wat die wel voor raad zou weten, maar deze zei:
- Malligheid, kind. Je hebt niet je neus in andermans zaken te steken. Die gaan je niet aan. Je bent daar, om het huis schoon te houden. Da's alles. -
Maar Jan gaf het niet op. Wat moeder wel dacht, dat hem mankeerde, vroeg ze nog eens en toen lachte moeder heel even, net of het niks treurig was, wat Jannetje had verteld, net of alles maar een grapje was en ze zei:
Lig toch niet zo te zeuren, Marian! Dat hebben ze wel meer, dat jonge manvolk. 't Zal wel wezen, dat hij 't meisje niet krijgen kan, dat hij hebben wil! -
Met grote ogen staarde Jannetje haar moeder aan, Dát was een idee! Dat ze daar niet eerder aan had gedacht! Wat was moeder toch knap en hoe gelukkig, dat ze het haar gevraagd had! Want ineens wist ze het, alsof meneer Lewie het haar verteld had: die dame van het portret, die met die vreemde kleren aan, die had hij aan de muur gehangen, omdat hij er zo graag naar keek! Net zo gek als zij op Marion was, was hij het op die dansende juffrouw! Maar zij hield niet zo veel van hem... nee, dat kon ze goed begrijpen... dat was ook net, zoals bij Marion en haar. Dat had ook een lange tijd geduurd, vóór die echt vriendin wou wezen...
- Wat sta je daar nou te prakkeseren, Marian? - zei moeder.
- Als je dát maar weet, dat 'k niet wil, dat je zottigheid uithaalt... - - Nou da's ook wat! Zottigheid nogal! - antwoordde Jan brutaal. - Je wil je altijd met alles bemoeien, - ging moeder door. - En 'k weet al lang, hoe laat of het is, als je zo staat te staren. Met de jonge meneer z'n dingen hê je niks mee te maken. Daar ben je nog veel te jong voor. Dat kan je nog niet begrijpen. Zorg, dat z'n dassen netjes
| |
| |
in de la liggen en dat er geen knoopjes aan zijn nachtgoed mankeren en verder houd je je er buiten, begrepen? -
En toen Jannetje niet dadelijk antwoordde, maar een dikke pruillip trok, vroeg moeder het nog eens:
- Hê je 't begrepen, Marianne? -
Toen zei Jannetje:
- Ja moeder. -
Ze liep 't keukentje door naar de voorkamer om haar breiwerk te halen, maar halverwege keerde ze terug en vroeg:
- Mag 'k nog even naar Kee, moeder? -
En toen moeder had gezegd, dat het goed was, wandelde Jan met een ernstig gezicht het pad af en dan de grote weg op, waar Keetje's vader een boerenhof had. En dit is, wat ze dacht: Moeder kan natuurlijk niet weten, dat ik het allemaal bovenst best begrijp. Moeder weet niet van mij en Marion en dat ik zo dikwijls in de bedstee heb liggen grienen, omdat ze niet om me gaf. Als moeder dat wist, dan zou ze 't niet zeggen, dat ik te jong was om zulke dingen te begrijpen. Nee! Niks te jong ben ik! 'k Weet het best, hoe akelig dat voor meneer Lewie mot wezen.... Als moeder wist, dat ik het best begrijp, dan zou ze 't ook wel goed vinden, dat ik die arme meneer hielp.... daar zou ze niks op tegen hebben. Dat zegt ze alleen, omdat ze denkt, dat ik niks doen kan.... Maar nou 'k maar weet, wat hem mankeert, nou weet ik het wel, hoe 'k hem helpen kan! Da's goed om een ander mens te helpen. Dat zegt dominee!.... Laat me nou es goed prakkeseren! Wat heeft Kee ook laatst aan mij en Sanne verteld? Wat zei ze ook weer van d'r grote zus, dat die zo geschreid had, omdat Jan van de molenaar niks om haar gaf? 't Was iets, dat ze slikken moest, dat weet ik zeker en geholpen heeft het ook, want nog de vorige Zondag na kerktijd zag 'k ze samen gaan en ze liepen hand in hand!
Listige oogjes had Jan, toen ze 't Keetje vroeg. Listig, omdat ze 't wel erg graag weten wou, wat Kee d'r zuster gedaan had om Jan te krijgen, maar omdat ze niet wou, dat Kee begreep, voor wien ze 't vroeg. Dus begon ze voorzichtig nadat ze eerst over heel andere dingen had gesproken:
- 'k Heb je zuster zien lopen met Jan van den molenaar. Je kon goed zien, dat ze schik in elkaar hadden. -
- 't Zal wel waar wezen, - zei Keetje. - Maar 'k heb je toch onlangs verteld, hoe dat gekomen is? -
- Was dat niet, dat ze wat gegeten of gedronken hêt? - vroeg Jan en wachtte nu met spanning op het antwoord.
- Dat noemen ze een liefdesdrank, - zei Kee plechtig. - Dat staat te lezen in een heel oud boek. Da's nog van m'n grootmoeder geweest. Mijn zuster hêt dat boek gevonden in een kist op zolder. De muizen
| |
| |
hadden 't al bijna opgevreten, maar dat van die drank, daar waren ze niet aan geweest. -
- In een oud boek? - vroeg Jan eerbiedig, want ze meende, dat alles, wat gedrukt stond wel heel erg waar moest wezen.
- En wat stond er in geschreven? -
- Er stond, - zei Keetje en ze fluisterde nu heel plechtig, - dat je eerst iets nemen moest van 't mens of van het beest, dat niet genoeg om je gaf. -
- Iets nemen? - vroeg Jan weer en natuurlijk fluisterde ze nu ook. - Wat moet je dan nemen? -
- Nou dat zit zó: - zei Kee en ze verzon er hier en daar wat bij, - as je bij voorbeeld een sik hebt, die al maar naar je stoot, of je hebt een hond, die naar je bijt, dan knip je wat van zijn haar af, als ie slaapt en dat kan je bij een mens ook wel doen, maar mijn zus kon dat niet, want Jan, die knipt zijn haren altijd kaal af en al al had ie haar, dan kon ze er toch niet bijkomen. -
- Wat heeft ze toen gedaan? - vroeg Jannetje en 't was niet alleen om meneer Lewie, dat ze 't nu vroeg, maar ook omdat het zo'n mooi verhaal was, net als van 't bonte paard en van de wensen. Want wel had Kee het al eens verteld en herinnerde ze het zich nu weer best, maar zo'n mooi verhaal zou ze wel twintig, wel honderd keer kunnen horen en ook zei Kee het weer anders, veel leuker en veel geheimzinniger.
- Eerst heeft ze Jan's zuster het boek laten lezen, - zei Kee, - en toen zijn ze met z'n beîen gaan overleggen en Jan's zuster, die heeft net zo lang gezocht, tot ze wat van Jan had, wat gebruikt kon worden. Want je kan lang niet alles gebruiken voor een liefdesdrank, natuurlijk. -
- Kan je niet alles gebruiken? - fluisterde Jan weer.
- Van eiges niet! - zei Kee. - Mot je horen: Jan had zijn schoolschriften allemaal bewaard, want 't is nog niet zo lang geleden, dat ie school ging. En daar hebben ze een blad uitgescheurd. Allemaal van die moeilijke hoofdletters had ie er op geschreven, maar het hindert niet, wat er op staat, weet je. -
- Wat moesten ze daar dan mee, met dat blad met die hoofdletters? - vroeg Jannetje nog eens.
- 't Hele blad hebben ze in een ketel met kokend water gestopt, - zei Keetje en wachtte even, want ze wou niet, dat Jan het eind te gauw zou weten. - Toen hebben ze 't water met Jan zijn letters drie hele minuten op een petroleumvlam - want op de kachel mag het niet - door laten koken en toen hebben ze van dat water in een kopje geschonken, waarvan de schotel gebroken was en dat water heeft mijn zus achter elkaar, zonder te slikken, opgedronken. -
- Is 't toch waar? - zei Jan en ze was er even stil van, zo smulde ze nog van 't verhaal.
| |
| |
- Van eiges is 't waar, - zei Kee. - As ik het toch zelf heb gelezen? Nou en je kan wel aan mijn zus en aan Jan zien, dat het goed geholpen heeft. Maar 't helpt alleen maar, as je het drinkt uit een kopje, waarvan de schotel is gebroken. -
Diep dacht Jannetje na. Toen vroeg ze:
- As je zuster nou es niet dat schrift met die letters had gevonden, maar as ze Jan's portret in de ketel had gestopt, zou dat dan ook hebben geholpen? -
- Da's ook een vraag! - zei Kee. - Da's toch nogal glad, hè? Een portret da's nog mooier dan een schrift. Dat zou bijna wezen, of Jan het zelf was. Maar zonde van de centen zou 't wel wezen. -
Toen ineens zei Kee:
- Waarvoor mot je dat weten? Je kan 't aan mij best zeggen, hoor! Ik kan wel zwijgen! -
Maar daar moest Jan niets van hebben. Ze had ineens haast en ze nam vlug afscheid en even vlug, als ze de weg insloeg naar Tanne's huisje, even vlug gingen ook haar gedachten. Wat ging alles goed vandaag! Nu wist ze, hoe ze meneer Lewie helpen kon en ook zou ze Marion weer blij maken! 't Was nu wel jammer, dat ze de danseres met bij zich had, 't was wel jammer, dat ze die nu niet kon wijzen, maar ja, die moest morgen vroeg in de theeketel koken en ze kon Marion er net zo goed van vertellen, zonder dat ze 't portret zag. Wat ze aan de heren zeggen moest, als die vroegen, waar het portret gebleven was, daaraan wilde ze nu nog niet denken. Als de jonge meneer maar weer lachte en niet kapot ging en als hij net als Jan met Kee's zuster, met zijn danseres door 't dorp ging, dan zou hij 't best goed vinden, dat het portret in de theeketel was gegaan.
De deur van Tanne's huisje was dicht. Vreemd was dat. Waar kon Marion nu wezen? Die ging toch nooit uit met Tanne. Tanne zat altijd thuis, als ze niet werkte. Soms liep ze wel eens het duin op, maar dan sloot ze haar deur niet. Jan vond het vervelend. Het was al aan het donker worden. De zon was onder. Moeder zou boos worden, als ze nog langer wachtte. Heel in de verte hoorde ze de muziek van het logement en ze bedacht, dat het Zaterdagavond was. Maar naar het dansen wilde ze vanavond niet kijken. Op vlugge voetjes liep ze naar huis. Morgen zou het Zondag wezen. Dan ging ze met Marion wandelen langs het strand. Dan zou ze het haar vertellen, maar eerst zou ze zorgen, dat de jonge meneer zijn liefdesdrank dronk. In zijn thee zou ze 't water schenken, waar de danseres in was gekookt. Op één morgen zou ze twee mensen blij maken. En met die gelukkige gedachte ging Jan die avond rustig slapen. Maar als ze geweten had, wat op dat ogenblik Marion deed, terwijl zij droomde van grote theeketels en dansende poppetjes, die uit de
| |
| |
tuit naar boven borrelden, dan zou ze het zeker in de bedstee niet hebben uitgehouden.
Want Marion danste in Jan's eigen kleine landhuisje. Ze danste op de vloer, die Jannetje nog diezelfde morgen had bijgeveegd en ze dronk thee uit het kopje, dat Jan had omgewassen.
Heel even was Marion verlegen geweest. Het was vreemd, na zoveel maanden, te dansen voor mensen, die ze haast niet kende. Gisterenavond in het stille, donkere bos, toen alles zo onwezenlijk was, net als in een verhaal of een sprookje, toen leek het wel, of ze den vreemden jongen man al lang kende. Maar nu, in de kamer, die ze voor 't eerst zag, nu kon ze het sprookje niet zo gauw terug vinden, nu leek het wel, of ze op visite was en heel aarzelend deed ze de eerste danspassen, terwijl Tanne, rechtop in een stoel zat en haar nieuwe vriend ergens in 't halfdonker van het terrasje verdween. Maar toen ze een paar bewegingen had gemaakt, nam de oude heer zijn viool en speelde! Zoals de vogel zingt, als 's morgens de zon in blozende wolkjes opkomt, zo speelde de kunstenaar. Alsof het vanzelf ging, alsof het helemaal niet moeilijk was, zo speelde hij. Kleine vrolijke tonen rolden van de strijkstok en dartelden door de kamer. Achter elkaar huppelden ze in bonte rijen en werden dan ineens opgevangen door een sterke muur van veel klanken tegelijk. Die hielden de kleine nootjes gevangen. Ze bonden ze samen tot akkoorden, totdat uit zo'n akkoord een heel enkele stem begon te zingen. Die stem schreide en lachte in de kamer, ze kwam uit de viool en scheen er in terug te keren, ze kwam van nergens en overal! En Marion danste!
In iedere toon en op elk akkoord zag ze het sprookje. Ze zag vrolijke dingen en treurige dingen, ze zag, wat sterk en wat heel zwak was en ze danste het. Niet alleen met de voetjes danste ze. Voor elke toon, die huppelde en glipte van de strijkstok, had ze een beweging en wat de snaren zongen dat leefde in heel Marion's lenige lijfje. Toen eindelijk de muziek ophield, was het of het danseresje wakker werd uit een heerlijke droom. Maar ook de oude heer legde de viool met een zucht weg en streek zich eens een paar maal over de ogen, zoals je wel doet, als je ver, ver weg geweest bent met je gedachten en je hebt in verbeelding de mooiste dingen gezien, die je maar bedenken kunt.
- Van God begenadigd! - zei hij en nam bêi haar handjes in de zijne. - Maar je moet leren! Oefenen en nog eens oefenen! -
- Ik wou het zo graag! - zei Marion.
- Weet je dan, wat het betekent, te oefenen, te leren voor de kunst? Weet je, dat het harder werken is, dan de man, die stenen sjouwt voor het bouwen van een huis? - vroeg de oude heer.
Maar Marion had geleerd de moeilijke oefeningen telkens en telkens
| |
| |
over te doen. Ze had ook geleerd, dat de voeten eerst pijnlijk worden, vóór ze sterk zijn en dat, wie werkelijk goed wil dansen, ook oefenen moet, als hij geen zin heeft, als hij verkouden is, of moe, of warm. Daarom zei ze nu heel eenvoudig en ernstig, zoals haar aard was:
- Ik zou het toch heerlijk vinden. Ik zou niet klagen, als ik moe was. -
Toen nam de vriendelijke oude heer nog eens haar handen in de zijne en zei:
- Dat is het rechte antwoord. Zo moet de ware kunstenaar zijn: moedig, sterk en eenzaam! -
Toen moest Marion vertellen, hoeveel jaren ze dansles had gekregen, bij wie ze geleerd had en hoe het kwam, dat ze in het kleine dorp gebleven was na de schipbreuk. En als ze de Hollandse woorden niet gauw genoeg vinden kon, zei ze ze in haar eigen taal. Al die tijd zat Tanne heel stil. Alleen af en toe, als het kleine meisje even haperde in haar verhaal, vulde de oude vrouw het ontbrekende aan en toen aan het eind de violist zei, dat hij alles zou doen, om haar te helpen, maar dat zij veel, heel veel geduld moest hebben, want dat er eerst mensen moesten worden gevonden, die geld hadden om de studie te betalen, toen was het Tanne, die antwoordde:
- Het kind heeft geleerd te wachten, meneer. Ze zal het ook nu kunnen en ik zal haar helpen, zoals ik het deze maanden deed. - Was er een gelukkiger meisje denkbaar dan Marion, toen ze even daarna over de schelpenweg naar huis liep? Naast haar ging de jonge vriend van gisterenavond, want de oude violist wilde heel alleen met Tanne alles bespreken, wat verder moest worden gedaan en net of het een grote broer was, net of het heel gewoon was en ze elkaar altijd gekend hadden, bracht nu de jonge man haar terug naar het huisje aan de rand van het bos.
Al die maanden had Marion van het kleine dorp gehouden, maar op deze avond, nu ze wist, dat ze weg zou gaan, dat ze niet later met grove draad de dikke boerenrokken zou naaien, nu leek het, of ze door een sprookjesdorp ging, nu was het, of de zee anders ruiste, nog dieper, nog geheimzinniger dan ooit, of de verre blaf van den hofhond, die ergens zijn erf bewaakte, vertrouwder klonk en of ze alle honden, alle dieren, alle mensen van het dorpje kende, of het allen vrienden waren.
Nu kon ze haar eigen taal weer spreken, nu kon ze ook vertellen van haar verlangens en teleurstellingen, en 't was of het niet meer de kleine Marion was, die daar sprak, maar een groot meisje, dat over veel dingen had nagedacht. Zo scheen ook haar nieuwe vriend te denken, want toen hij alles had gevraagd, wat hij wilde weten, toen hij geluisterd had naar wat Marion zo graag aan iemand vertelde, die het werkelijk begrijpen kon, toen begon hij ook te ver- | |
| |
tellen. En nu was het Marion, die luisterde en die woordjes van troost vond. Want wel had Jannetje goed begrepen, dat deze vrolijke jonge man iets had, wat hem erg veel verdriet deed, maar waar Jan naar zoeken moest met haar slimme, nieuwsgierige kinderbedenksels, daar hoefde Marion niet eens naar te vragen. Als van zelf vertelde de jonge man haar zijn grote moeilijkheid en al bedacht zij geen tovermiddelen om hem te helpen, zoals Jannetje deed, zeker begreep Marion heel goed, wat hem zo verdrietig maakte, want
totdat ze voor Tanne's huisje stonden, sprak hij door en het was laat, toen hij zijn hand uitstak om afscheid te nemen. Maar toen Marion het huisje al was binnengegaan, keerde hij om en riep haar toe, dat hij nog iets vergeten had. Uit zijn zak haalde hij toen het portret van de danseres en bij het schijnsel van de keukenlamp toonde hij het haar, terwijl hij zei:
- Vader wilde aan deze dame vragen om je les te geven. En nu wil ik weten, of ze je bevalt. -
Toen nam Marion het portret in bei haar handen en keek er lang
| |
| |
en ernstig naar. - Het is prachtig! - zei ze eindelijk. - Haar gezicht is zo mooi en lief. Als ze mij ooit les zal geven, dan zal ik van haar houden, zoals ik van Tanne houd. -
Toen gaf ze het hem terug en terwijl ze het deed, bleef ze er naar kijken, zoals je doet, als je iets heel mooi vindt en je het 't liefst altijd zou willen zien.
- Je mag het wel houden, - zei toen de jonge man.
- Mag ik het heus houden? - vroeg Marion en nu hield ze het plaatje vast, of het een kostbaar schilderij was.
- 't Is maar een krantenuitknipsel, - was het antwoord, - ik prikte het tegen de muur, daarom is het wat slordig, maar ik dacht, dat je 't aardig zou vinden, om haar te zien en daarom nam ik het voor je mee! -
Lang nadat hij afscheid had genomen, lang nadat Marion zijn voetstappen in de verte had horen verdwijnen, zat ze nog met het prentje van de danseres vóór zich aan de ruwe keukentafel. Snuffelend kroop Sinbad uit zijn mandje en lei twee voorpootjes op haar knie: Wat heb je daar, vrouwtje? Is het iets om te eten? Is er ook een hapje voor Sinbad bij?
Maar het vrouwtje streelde de borstelige hondekop zonder op te kijken. En Sinbad, terwijl hij wat brommerig naar zijn mandje terug liep, knorde door zijn neusje: Niks te snuffelen, niks te likken, niks te bijten en 't vrouwtje blaft niet. Dat wordt een saaie avond. Totdat Tanne thuiskwam, zat Marion aan de tafel en nu leek ze heus wat op Jannetje, want ook zij was bezig iets te bedenken, waardoor die aardige jonge meneer geen verdriet meer hebben zou. Maar wat zij deed, zou Jan nooit hebben gedaan, want zodra Tanne in huis was, vertelde Marion haar alles, wat ze had gehoord en ze eindigde met de vraag:
- Nietwaar, Tanne, jij kunt hem helpen? En wil je het ook doen, omdat ik het zo heel graag zou willen? -
En pas, toen Tanne beloofd had, te zullen doen, wat ze kon, eerst toen was Marion gerust en kon ze Sinbad bij de voorpoten nemen en een rondedans met hem maken. Uit de mand nam ze hem en ze hoorde het niet eens, dat hij nu weer mopperde: als je maar weet, vrouw, dat ik nú net sliep en ik vind het niet eens dol, dat dribbelen op mijn achterpoten!
De volgende morgen was Jan al vroeg op. Nog vóór de twee heren van de morgenwandeling terug waren, was ze in het landhuisje, maar toen ze voorzichtig de slaapkamer binnenging, voorzichtig, omdat het toch altijd wat gek is om een andermans danseres van de muur te halen, ook al doe je dat om bestwil, toen keek ze met grote ogen naar de plaats boven het ledikant. Waar was het portret nu? Gevallen? Onder het bed...? Nee. Weggewaaid...! Op de
| |
| |
tafel..? Weggelegd...? Maar hoe ze ook zocht, nergens was het portret te vinden. Dat was een lelijke tegenvaller. Wat moest ze nu beginnen? Nu kon ze geen liefdesdrank maken, zoals in 't boekje van Kee stond. Nu kon ze toch weer niet helpen en niet alleen vond ze dat jammer voor haar aardige meneer, maar ook hield Jan veel van alles, wat geheimzinnig en avontuurlijk was en ze geloofde niet, dat ze ooit zo'n prachtbedenksel gehad had als die liefdesdrank uit het boekje, waaraan de muizen hadden geknabbeld.
Knorrig zette ze het ontbijt klaar en maakte ze doodgewone thee van water, waarmee geen geheimzinnig wonder gebeurd was. En alleen de gedachte, dat ook de oude meneer van de liefdesdrank zou hebben gedronken en wat er wel gebeuren zou als twee mensen één toverdrank namen en of dan niet alles in de war zou zijn gelopen, maakte, dat ze niet zo wanhopig was, als ze het eigenlijk moest wezen. Ze nam zich voor, eerst nog eens met Kee te praten. Misschien werd dan in die tussentijd het portret wel gevonden en in elk geval was er nu Marion nog om gelukkig te maken. Die kon niet, zoals de danseres op het plaatje, ergens wegwaaien, waar niemand haar vinden kon, die zou ze straks in 't huisje van Tanne vinden, die zou blij zijn en haar bedanken!
Toen dus het laatste kopje was omgewassen, toen alles zo schoon en netjes was, als je verlangen kunt op een Zondagmorgen, waarop niet echt wordt gewerkt, stapte Jannetje naar Marion toe. Al toen ze samen 't weggetje afliepen, dat naar het strand voerde, zei ze: - 'k Heb toch zoveel een grote verrassing voor je, Marion!
- Dat raad je nooit! Nog in geen honderd jaar! -
En Marion, die bedacht, dat de dagen wel vol verrassingen schenen te zijn zei:
- Jullie hebt zeker jonge katjes gekregen. -
Maar Jan lachte heel hard:
- Nou, da's ook wat! Jonge katjes nogal! Nee hoor! Je mot nog es rajen! -
- Dan jonge konijntjes! - zei Marion.
Maar Jan lachte nog harder. En toen, met een gezicht, zoals meester wel zette, als hij iets heel bizonders ging vertellen, zei ze zacht en duidelijk en erg langzaam:
- Ik... weet... een danseres.. voor jou! -
- Voor mij? - vroeg Marion verbaasd. - Voor mij, om me les te geven? -
- Ja, - zei Jannetje. - Dat had je niet gedacht, hè? Je dacht, dat 'k geen verstand had van die dingen, maar nou zie je es! Ik ben toch zoveel blij, dat ik het ben, die haar heb gevonden! Nou heb ik je gegeven, wat je 't aller - allerprettigste vindt, hè Marion? En dat moet ook! Want ik ben je vriendin! -
| |
| |
- Maar ik begrijp het niet... - begon Marion en Jan viel haar in de rede:
- Nee, ik kan 't ook niet begrijpen! Dat kan geen mens begrijpen, die 't niet weet, maar ik zal 't je wel vertellen. Je mot maar es goed luisteren. Zie je, eerst wou 'k het niet, want als er een danseres is, waarbij je in de leer gaat, dan moet je misschien wel weg van hier. Maar ik wil net doen, wat dominee op Zondagschool zei, ik ga alleen maar aan andere mensen denken en nooit meer aan mezelf en as ze niet van de muur was gevallen en as ze niet helemaal kwijt was, dan had ik haar meegebracht ook en dan had je haar kunnen zien want ze is prachtig, hoor! Maar ik zal wel net zo lang zoeken, tot ik haar heb. Je hoef niet bang te wezen, hoor, dat ik ze in de ketel zal stoppen, vóór je ze gezien heb! -
Natuurlijk begreep Marion van dit alles niets en ze riep uit:
- Toe Jan, hou nu eens op en zeg het eens gewoon! Wie moet je in een ketel stoppen en wat bedoel je toch allemaal? -
- Wacht maar, tot ik alles heb verteld, - zei Jannetje weer.
- Je zal zó blij wezen? Nou! Ik zal je bij mijn meneren brengen en die zullen je alles van de danseres vertellen! Maar van de theeketel mag je niks zeggen, hoor! -
- Maar, - zei Marion met een gezichtje, dat meer verbaasd dan gelukkig was, want ze begon te begrijpen, dat Jannetje weer iets geks had uitgehaald, - ik ken je meneren al! -
't Is geen waar! - zei Jan ongelovig, maar toch betrok haar hele gezichtje en toen Marion het nog eens zei, dat ze heus de twee heren kende, riep ze uit:
- 't Is nietes! 't Is nietes! Je kan ze niet kennen! Je ben er nooit geweest, anders zou ik het weten! -
Toen begon Marion iets te begrijpen van wat er gebeurd was en omdat ze gauw medelijden had, begon ze te troosten:
- Arme Jannetje! Het spijt me zo voor je! -
Maar dat was niet naar Jan's zin. Weer zag ze een van haar prachtplannen in duigen vallen en met een wanhopig gezichtje begon ze er voor te vechten.
- Ik ben geen arme Jannetje! Jij ben arm! Jij zou arm wezen, as ik niet die danseres had gevonden! Je kan mijn heren niet kennen, want ik heb je met opzet altijd weggehouden! -
- Laat me u even vertellen, - begon Marion, - het was laatst in het bos, 's avonds met Tanne. Toen danste ik... -
Jannetje begon lelijk te lachen en ze riep:
- 's Avonds in het bos? Nou, da's ook wat! Met Tanne nogal, met een heks in het bos! En daar hê je gedanst? -
- Ja, - zei Marion en ze werd erg bedroefd om Jannetje, - ik heb er gedanst, toen de maan scheen en de jonge meneer uit de villa heeft
| |
| |
me gezien en hij vroeg me om in zijn huis te komen... -
In zijn huis...? In míjn huis...? - vroeg Jannetje, bevend van teleurstelling.
- Ja, - zei Marion, - ik ging er gisterenavond heen en ik danste voor zijn vader en ze waren allebei zó vriendelijk.. -
Maar Jannetje liet haar niet verder vertellen.
- Nee, nee! - riep ze uit, - dat is niet waar! Dat kan niet waar wezen! -
Toen ineens veranderde ze haar driftige toon en nu was het een klein smekend Jannetje, dat vroeg:
- Toe nou, Marion, zeg, dat het niet waar is, zeg dat je 't maar gebeuzeld hebt! -
Maar Marion zei:
- Dat kán ik niet zeggen. Kijk, de jonge meneer gaf me dit portret. Het is van een danseres en misschien zal ze me les willen geven. - Nog vóór ze had uitgesproken, had Jannetje het portret uit haar handen gerukt.
- Da's van mij! - gilde ze. - Het is mijn portret! Het is gemeen! Je neemt altijd alles van me weg! Nou wou ik zo goed wezen en nu heb je alles bedorven en meneer Lewie zal ook nooit gelukkig kunnen worden... -
Maar Marion luisterde niet meer naar haar. Ze stond daar heel rechtop en ze keek net zo streng als Tanne, toen ze haar hand uitstrekte en zei:
- Geef het dadelijk terug, Jannetje. De jonge meneer heeft het aan mij gegeven en je kan niet wegnemen wat van mij is. -
Toen probeerde Jan nog een laatste redmiddel. Ze hield het portret in haar handen en toen vroeg ze met een heel zacht smeekstemmetje: - Marion, hoor nou es! Toe nou, hoor es! Ik zal nooit meer lelijk tegen je wezen en ik zal je alles vertellen, maar laat mij nou dat portret mogen houden. Toe nou, Marion, als ik het hebben mag, dan zal ik je vertellen, hoe ik meneer Lewie wou helpen en dan zal ik het niet alléén doen, dan doen we het samen. Toe nou, Marion! - En haastig, met een bevend stemmetje, vertelde ze alles. Hoe ze wel wist, dat er met meneer Lewie iets heel ergs was en dat hij misschien wel kapot zou gaan en hoe moeder had gezegd, dat jonge meneren zo waren, als ze veel van een meisje hielden en dat hield dan niet terug van hen. Ze vertelde van Keetje's boek, hoe het bijna door de muizen was opgegeten, maar hoe ze niet aan dat stuk over de liefdesdrank hadden geknabbeld. Ze vertelde van de theeketel en aan 't eind zei ze:
- Nou zie je toch wel, Marion, dat ik het portret hebben moet, want as een mens een toverding weet, waar ie een ander mee helpen kan, dan zou het toch zonde wezen om dat niet te doen! Dat bestaat toch
| |
| |
niet, dat we dat zouden weten van die liefdesdrank en dat we meneer Lewie dan niet hielpen! -
Maar nu zei Marion, en ze sprak net, of ze veel ouder en wijzer was, dan Jannetje:
- Het is allemaal onzin, Jannetje! Hoe kan je toch zo dom wezen, om aan die gekke dingen te geloven, zoals laatst van dat bonte paard en die wensen en nu dit weer. Dat is het niet, waarom hij treurig is, het komt door zijn vinger... -
- Zijn... zijn vinger...? - stamelde Jan en zag er uit, of heel de wereld op zijn kop ging staan.
- Ja, natuurlijk, zijn vinger, - zei Marion. - Hij heeft het me gisterenavond verteld. Hij is net zo'n groot kunstenaar als zijn vader. Hij speelt op de violoncel en nu heeft hij een zieke vinger gekregen. Ik heb het Tanne verteld en zij gaat hem beter maken. -
Weg waren Jannetje's dromen, weg haar mooie toverplannen. Nu kon ze niemand meer gelukkig maken. Nu had ze aan het portret ook niets meer en zo ongelukkig was ze, dat ze niet eens meer kwaad kon zijn. Heel stil, met een gezichtje, waaruit alle vrolijkheid verdwenen was, maar ook alle kwaadheid en alle drift, lei ze het plaatje in Marion's hand. Toen draaide zij zich om en zo vlug de klompenvoetjes haar konden dragen, liep ze het pad af, dat naar de duinen voerde. Daar, onder de braamstruik, heel alleen, ging ze in het zand zitten en schreide ze van ellendige teleurstelling en van verdriet. Maar daar onder de doornige struik, was het ook, dat Marion haar een paar minuten later vond. Ze sloeg een arm om haar heen en begon zacht kleine vriendelijke woordjes van troost te spreken, net zolang, tot Jannetje eindelijk haar tranen droogde en bedenken kon, dat het Zondagmorgen was en het over een half uurtje in moeder's keuken naar gebakken spek zou ruiken...
‘Ja’, zei de braamtak boven hun hoofd, ‘doornen moeten er ook wezen! Maar als je eens aan het tellen gaat, zijn er toch net zoveel bramen als doornen!’
|
|