| |
| |
| |
[VI]
AS JE KIEZEN MOCHT, WAT ZOU JE DAN HET ALLER- allerliefste wezen in de hele wereld, Marion? - vroeg Jannetje, toen ze op een avond midden in de zomer op het duin zaten en breiden aan de lange zwarte kousen, die de meisjes op het dorp gewoon waren te dragen.
- Dat weet je wel, wat ik zou willen, - zei Marion.
- Nou ja, dansen, misschien! - zei Jannetje wat verachtelijk.
- Ik niet hoor! Ik zou rijk willen wezen. 'k Zou zoveel centen willen hebben, dat 'k ze zelf niet meer tellen kon! -
- Maar, als ik later een danseres ben, dan zal ik ook rijk zijn, - zei Marion.
- Nou! Da's me ook wat! Van dansen word je toch zeker niet rijk? - vroeg Jan lachend.
| |
| |
Maar Marion lachte niet. Heel ernstig zei ze:
- Als je iets goeds doet, word je altijd rijk. En als ik dans, zal ik het goed doen. -
Daar dacht Jan even over na en toen zei ze:
- Dat kan je toch niet weten, of je goed zult dansen? En wie zou je daar dan centen voor geven, dat je rijk wordt? -
- De mensen, die me zien dansen, die zullen me geld geven, - zei Marion.
Toen keken Jan's oogjes ineens heel listig, want ze meende, dat ze nu begreep, waarom Marion zo graag danste.
- Dáár nou! - riep ze uit. - Nou weet ik het ook, waarom je zo graag dansen wilt! 't Is om de centen! Nou maar, ik vind dat je nog gelijk hebt, ook! -
- Neen, - zei Marion zacht. - 't Is niet om het geld, dat ik dansen wil. Ik geloof niet, dat geld me veel kan schelen, maar toch zal ik rijk zijn. -
- Niet om geld geven? - vroeg Jannetje en keek haar vriendin heel verbaasd aan.
- Da's ook wat, zeg! En als je dan zo rijk bent, wat ga je dan met al die centen doen? -
Dat wist Marion niet. Ze had er nooit over gedacht. Nu zei ze: - Ik denk, dat ik het zou weggeven.
- Weggeven? - riep Jannetje uit. - Dat mooie geld weggeven? Nou, wat een onverstand toch! Aan wie mot je dat nou weggeven? - - Misschien zouden er kleine meisjes zijn, net als ik, die graag wilden leren dansen en die 't niet konden betalen. Dan zou ik een groot huis bouwen met mooie zalen en met kleine aardige slaapkamertjes. En ik zou de allerbeste dansers laten komen om de meisjes les te geven. -
- Da's allemaal onzin! - zei Jan. - Je zal wel laten om je goeie geld zo maar weg te smijten. Nee, hoor es! Weet je, wat ik zou doen, als ik centen had? Ik trouwde met een boerenzoon, die nog veel en veel rijker was. En dan deden we al dat geld bij elkaar en dan verstopten we het in de grond! Ja, en dan bouwen we een grote boerenhof met koeien en varkens en dan heb ik een hele boel kinders, want die kunnen dan op de boerderij werken en ik heb katten en een waakhond en kuikens en ganzen en massa's dingen! En elke dag eet ik ham en mijn eigen boter en ik bak mijn eigen koeken en 's Zondags ga 'k naar de kerk in mijn eigen gerij. -
't Was of Jan het allemaal had, zo vertelde ze ervan en ineens dacht ze ook aan haar vriendin:
- En Marion, nou mot je es goed horen, zeg: als jij dan es niet zoveel centen met dansen verdient, dan kom je bij mij wonen, hoor! Dat zal mijn man best goed vinden en dan krijg je de mooiste kamer
| |
| |
van 't hele huis, vlak bij de koestal, want da's 's winters zo'n aardig geluid, als je de koeien hoort in de nacht. -
- Het zal niet nodig zijn, - zei Marion en ze leek helemaal niet zo verlangend te wezen om bij Jan's koeien te slapen.
- Als er maar eens iemand was, die me les geven kon! -
Toen verzon Jannetje iets anders, want ze merkte wel, dat Marion niet zo'n erge zin had om bij haar op de boerderij te komen wonen. Dus zei ze:
- Maar 't kan ook wel wezen, hoor, dat ik niet zoveel centen verdien en dat de boer me dan niet trouwen wil. Maar dan blijven we toch bij elkaar, want dat hoort zo, als je vriendin bent. Weet je wat ik dan doe? Dan ga ik ook dansen. Dan doen we het getweeën en dan verdienen we ook twee maal zoveel geld. -
- Waarom twee maal zoveel? - vroeg Marion.
- Nou, da's ook een onnozel vragen! - zei Jan. - De mensen zien toch liever twee meisjes dansen dan één? En dan motten ze toch zeker dubbel betalen ook? Eerlijk is toch eerlijk! -
- Maar jij zou niet kunnen dansen, - zei Marion.
- Waarom zou ik niet kunnen dansen? - vroeg Jan beledigd. - 'k Heb toch zeker net zo goed voeten als jij? En niks duizelig word ik, al draai ik nog zo lang. Ik heb het alleen maar niet gedaan, omdat ik er niet van hield. -
- Maar dat is het juist, - begon Marion weer. - Hoe kan je iets goed doen, als je er niet van houdt? -
- Nee maar, nou kan 'k goed zien, dat je er niks geen verstand van heb! - riep Jannetje, die hoe langer hoe harder begon te praten. - Ik heb zóveel een hekel aan aardappels rooien! As je dat eens wist! En 'k doe het toch nog beter dan Keetje! -
- Het is niet hetzelfde, - zei Marion en weer werd ze een beetje treurig, omdat Jan haar nooit begreep.
- 't Is wel hetzelfde - zei Jan, die nu boos begon te worden en al haar goede voornemens vergat. - En als ik die boerenhof niet krijg, dan ga ik dansen met jou en als je het niet zo prettig vindt als ik, om altijd samen te zijn, dan hou je niet van me en dan vind ik je akelig. Dan heb ik een hekel aan je! -
- Je begrijpt het niet... - begon Marion.
Maar dat was een zinnetje, dat Jan vroeger al vaak van haar gehoord had en dat ze niet kon uitstaan. Dus viel ze haar met boze woorden in de rede:
- O, begrijp ik dat niet? D'r is nogal veel aan te begrijpen! Niks is er aan! Je draait maar naar links en dan weer naar rechts en je zwaait maar wat met je armen! Nee maar, nou zal ik es wat zeggen: je denkt, dat ik niks van dansen weet! Ik weet van dansen nog veel meer dan jij! Ik heb mensen zien dansen... nou! Dát is pas dansen!
| |
| |
En 'k zal 't je laten zien ook! Dan zal je niet meer zeggen, dat ik er niks van begrijp! -
Zo was dan de boze bui weet over Jannetje gekomen, de boze bui, die haar radde tongetje als een rateltje heen en weer bewoog en kwaje flikkerlichtjes bracht in haar felle oogjes. Maar Marion was gewoon geraakt aan de boze buien. Ze verwonderden haar, maar ze wist, dat ze voorbijdreven, zoals de grote witte luchtreuzen boven haar hoofd, die in de blauwe zomerlucht dreven. Ze was er niet bang voor en omdat ze van Jannetje hield als van een jonger zusje, vergat ze haar eigen verlangens en vroeg, wat dat dan wel voor dansers waren. Als er mooi gedanst werd, zou ze 't erg graag willen zien. - Wacht maar, tot ik je Zaterdagavond kom halen! - zei Jannetje geheimzinnig. - Dan zal je es wat zien! Dan zal je niet meer zeggen, dat ik er niks van begrijp. Ik kan best zien, of iets mooi is of lelijk! Net zo goed als jij! -
Zo gebeurde het dan, dat Jannetje een paar dagen later, op Zaterdagavond haar vriendin ging halen. Er woei een zacht landwindje door de straten. Het kwam ergens van akkers, waar de bonen bloeiden en een zoete lucht vulde het dorp.
De wind streek over de nieuwe landhuisjes, die deze zomer voor 't eerst waren neergezet aan de rand van het duin, want elk jaar kwamen er in 't kleine dorp een beetje meer gasten en dit jaar waren er misschien wel vijftig.
De wind streek ook langs Jannetjes neusje, dat de zoete lucht inademde en over haar olijke oogjes, die gretig keken naar links en naar rechts, want op een Zaterdagavond in de zomer viel er heel wat te zien. Dan kwamen de stadse mensen naar de zee kijken, dan zag je jurken, zoals je ze de hele winter niet zag. Dan waren ook de ramen van het logement verlicht en dan was er muziek, waarop de mensen uit de stad dansten.
En daar zou ze nu met Marion naar toe. Nu zou ze haar vriendin eens laten zien, dat ze hier ook wel van dansen af wisten, maar van echt dansen, op de maat van de muziek en met prachtige kleren aan. - Meid, da's toch zo mooi! - zei ze, terwijl ze met Marion door het duinweggetje liep, waar Tanne's huisje stond. - En een schep mensen! Nou! Een hele zooi mensen staan er te kijken! -
Nu werd ook Marion nieuwsgierig. Zou het waar kunnen wezen, dat ze hier in 't kleine dorpje grote dansers zou zien? Zouden ze op zulke kleine plaatsen een voorstelling geven? Ze durfde het eigenlijk niet goed hopen, maar toch verwachtte ze er iets van, toch kon 't wezen, dat er in Holland beroemde dansers waren en dat die nu hier kwamen, omdat het zomers aan zee zo koel en mooi was. Misschien, dat ze zou mogen spreken met die mensen en dat die haar nieuwe oefeningen zouden geven en ze zich niet meer zo alleen zou voelen.
| |
| |
- Komen de dansers uit een grote stad? - vroeg ze, toen ze bijna 't eenvoudige dorpslogement hadden bereikt, waar de mensen in troepjes te luisteren stonde naar de muziek, die door de open ramen de straat inruiste.
- Van eiges komen ze uit de stad! - zei Jannetje. - Wijlui kunnen toch niet zo dansen? -
Marion zweeg en Jan baande een weg door de mensen, tot ze vlak voor de open ramen stonden tussen de andere kinderen, die hier een plaatsje hadden gevonden. 't Was maar een eenvoudig logement en 't lag half in- en half buiten het dorp. Op Zaterdagavond als het zomer was, kwamen hier de mensen van de stad en dansten er met de weinige badgasten op de tonen van een rammelende piano en een scherpe viool. Niets vond Jan zo mooi als deze muziek en geen heerlijker ding was er om te zien dan die dansende paren: eerst de kinderen en later de mensen.
't Kinderbal was al in volle gang. Er waren kindertjes van zes en zeven jaar, maar er waren er ook van twaalf en dertien. De jurken waren hemelsblauw en rose en wit met kanten en strikken. De jongens droegen matrozenpakken.
- Kijk! kijk daar! - riep Jannetje opgewonden en drukte Marion tot vlak tegen het kozijn van een der ramen. - Nou, wat zeg je dáár van? Dat had je niet gedacht, hè? Dá's nou dansen! Ja, da's nou echt dansen! En als ik later voor geld ga dansen, dan doe ik het net zó! -
Zonder iets te zeggen keek Marion naar de mazurka, die de kinders op dat ogenblik dansten, of liever huppelden. Sommigen lachten en maakten er grappen bij, anderen deden het heel erstig en ze stampten de mazurkamaat zo hard ze konden met de voeten op de vloer. Elk matroosje danste met een mooi aangekleed klein meisje, maar er waren ook jongens, die met elkaar dansten. Die sprongen wild heen en weer en hotsten tegen de andere paren op. Dan ineens hield de muziek op en de hele vrolijke troep rende naar het buffet, waar glazen met rode en gele limonade te wachten stonden om door al die dorstige keeltjes te worden gedronken.
Jan had geen ogen genoeg om naar al het moois te kijken. Ze volgde de bewegingen van een dikken jongen, die vlak bij haar, aan de andere kant van het kozijn, een roomhoorn oppeuzelde. Voorzichtig lepelde hij de room met de punt van zijn tong uit het gebak en Jannetje deed telkens haar mondje open en dicht, want zó dicht was ze er bij, dat het net was, of ze zelf die roomhoorn at.
- Alale toch! - zei ze telkens zachtjes in zichzelf, uit bewondering om de mooie kleren en al die vrolijkheid. Maar ook om de dikte van de roomhoorn en den jongen. Toen dacht ze weer aan Marion.
- Nou? Wat hê 'k gezeid? Dat had je niet gedacht, hè? En straks
| |
| |
is 't nog veel en veel mooier. Dan komen de grote mensen. Die hebben nog veel prachtiger kleren en die drinken wijn inplaats van limonade! -
Maar Marion's gezichtje was bleek geworden. Ook keken haar ogen heel treurig, toen ze vroeg:
- Die anderen, die grote mensen, dansen die net zoals de kinderen? - - Nog veel en veel mooier, hê 'k toch gezegd! - zei Jannetje. - Die zien er uit als in een platenboek! -
- Ik wil liever naar huis terug, - zei Marion.
- Naar huis? - riep Jannetje en keek zo verbaasd, alsof er een wonder gebeurde. - Je weet niet, wat je zegt, meid! Naar huis! En 't is nog maar net begonnen! -
Maar terwijl Jannetje nog sprak, was Marion al tussen de mensen door geslipt en nu liep ze op haar vlugge voetjes de weg af, het duin op, tot ze op de top stond, vanwaar ze de zee kon zien.
In de verte kon ze nog de muziek horen, die door de open ramen van het logement klonk, maar ze wilde er niet langer naar luisteren. Ze had goede dansers verwacht en het was zo'n heel erge teleurstelling geweest. Wat ze gezien had, vond ze lelijk. Nooit wilde ze daar meer heen en ook de muziek, die schril en vals klonk, wilde ze niet langer horen. Ze boog zich voorover om de zachte kabbeling van de vloed te horen, die op het strand beneden haar ruiste. Maar op dat ogenblik vond Jannetje haar en riep al van ver:
- Je lijkt wel mal, om zo te gaan lopen! 'k Neem je nooit meer mee, als je zo onwijs doet! -
Toen zag ze in 't schemerlicht van de zomeravond Marion's bleke gezichtje en ineens was ze vol zorg:
- Nou, wat praat ik ook als een domme! Je ziet helemaal wit. Je bent niet goed Marion! Hê je onrijp goed gegeten? Zal 'k pepermunt halen uit moei Antje's winkel? -
Maar Marion schudde van neen.
- Ik ben niet ziek. Ik heb verdriet. -
Dat was iets, wat Jannetje goed begrijpen kon en uit het diepst van haar warme hartje kwamen de woorden:
- Dáár! Dat 'k daar niet eer aan heb gedacht! 'k Had het moeten bedenken, dat je niet tegen de muziek zou kunnen. Voor een paar jaar terug, toen is 't wel gebeurd, dat ik ook bijna griende, als ze van die langzame wijsjes spelen, waar ze met van die lange stappen op dansen. Toen was ik nog klein, hè? Maar weet je, wat je doen mot? Je moet niet te veel naar de muziek luisteren. Je moet naar de jurken kijken en naar hoe ze dansen en eten en drinken. Muziek, daar word je naar van. -
- Je begrijpt het niet, - zei Marion treurig. - Het is, omdat het alles zo akelig lelijk is. -
| |
| |
Maar dit was voor Jan te veel om rustig te kunnen aanhoren. En omdat ze zo heel gauw veranderen kon van vrolijke zonneschijn in een donkere donderbui, riep ze nu ineens met een schril onvriendelijk stemmetje:
- Nee, ik begrijp het weer niet! En mijn mooie dansen zijn lelijk, hé? En mijn mooie muziek zeker ook! Je bent een nare frik! Je bent een schoolfrik! Je bent net als Aaltje van meester! Da's ook een schoolfrik, een stadse, die niet meer naar ons omkijkt, omdat ze naar stad op school gaat! En 't kan me ook lekker niet schelen, of je verdriet hebt. Da's allemaal een mens zijn eigen schuld, als ie verdriet heeft, omdat ie zich te goed vindt voor gewone mensen. Dat zegt dominee... -
- Het spijt me, Jannetje, - zei Marion. - Ik wou niet iets lelijks zeggen... -
Maar Jan viel haar in de rede:
- Maar je zéi lelijke dingen! En ik geloof je toch lekker niet! 't Is niet waar, dat het lelijk is! De rijkste mensen van de stad gaan er heen! -
- Ga er dan weer heen! - zei Marion nu en haar stem klonk koud en stijf.
- Dat zal 'k wel ook! - riep Jan. - 'k Ga naar Kee en naar Sanne en naar allemaal, die wel weten dat ze bij ons in 't logement niet lelijk dansen! -
Met een rukje draaide ze zich om en liep weg. Maar na twee stappen riep ze nog boos over haar schouder:
- En dat ze er niet lelijk op de viool spelen ook! -
Toen was Marion alleen. Heel in de verte dreven een paar schepen op de donkere zee. Zouden die naar haar land gaan? Zou ze ooit nog eens weg komen uit het dorp, waar niemand haar begreep? Zou ze nu naar den burgemeester durven gaan en vragen, of ze als je blieft, als je blieft terug mocht gaan naar haar eigen land? Maar wie moest dat dan betalen? En naar wie moest ze dan gaan? Zou ze dan in een weeshuis komen? En als er dan een brief kwam van juffrouw Carla om te zeggen, dat haar boot wel heel erg ver was weggedreven, maar dat ze nu zou komen om haar naar Antwerpen te brengen...?
Langzaam liep ze het duin af. Zacht deed ze deur van Tanne's huisje open en stond even op de drempel. Toen voor het eerst snikte Marion, zoals Jan het zou hebben gedaan en even wild gooide zij zich in de armen van de oude vrouw:
- Tanne! Ik ben zo alleen! Zo akelig alleen! -
Met één hand duwde Tanne haar zacht weg en terwijl ze haar onderzoekend aankeek, zei ze:
- 't Is Zaterdagavond. Je hebt vóór de ramen van het logement ge- | |
| |
staan. En wat voor domheden heeft Jannetje weer gezegd? -
Te bedroefd was Marion om zich te verwonderen hoe Tanne het kon weten, van Jannetje en van het dansen.
- Tanne, - vroeg ze, - zal ik nooit iemand vinden, die me verder zal kunnen leren? Zal ik altijd zo alleen, zo erg alleen zijn? -
Tanne keek niet onvriendelijk, maar toch was haar stem ernstig en klonk het hard, toen ze antwoordde:
- Een wijs mens en een sterk mens is altijd alleen, kind. 't Is beter, dat je het vroeg leert. -
- Maar ik ben niet sterk en niet wijs, - klaagde Marion en probeerde tegen Tanne te leunen.
Weer duwde de oude vrouw haar zacht terug.
- Ik dacht, dat je een danseres worden wou, kind. Dat had ik begrepen, dat je zó wou worden, dat iedereen graag naar je zou zien en dat de mensen gelukkiger zouden wezen, als ze Marion hadden zien dansen. -
- Dat weet je toch, Tanne, dat ik dat zo graag zou willen, - zei Marion en hield altijd nog het hoofdje omlaag.
- Als je dat dan wilt, m'n kind, - zei Tanne, - dan is 't maar goed, dat je 't vroeg weet, dat je alleen zult wezen. -
Maar dat kon Marion niet begrijpen.
- Als ik mooi dans, zullen de mensen naar mij kijken. Ik zal ze blij maken door mijn dansen. Dan ben ik toch niet alleen? -
- Je zal ze blij maken, - zei Tanne met haar sterke, harde stem, maar net als dominee in de preekstoel heel alleen staat en beneden zitten de mensen samen, zo zal 't ook wel wezen als een mens op zo'n planken verhoging staat, zoals bij ons in 't logement. Al klappen ze dan nog zo hard in hun handen, je staat toch maar alleen en die anderen zijn samen. Een mens kan niet op de planken verhoging zijn en tegelijk in de zaal met de anderen zitten. -
Nu had Marion haar hoofdje opgelicht en strak keek ze Tanne aan. - Voor wie in de zaal zitten, - ging Tanne verder en nu was 't wel, of ze niet meer tegen Marion sprak, maar of ze zo maar in zich zelf wat zat te verzinnen, - voor die is 't goed huilen. Maar voor wie op de planken verhoging staat, voor die zijn er geen tranen. -
Toen stond Tanne op en ze legde een van haar zware handen op Marion's schouder en zei:
- 't Is goed, dat je dit vroeg weet, kind. Huilen is goed voor Jannetje maar niet voor Marion. -
Nog even klaagde Marion:
- Maar mijn lessen! Hoe kan ik zonder lessen? -
- Afwachten en geduld hebben, - zei Tanne streng en kortaf. Toen ineens vroeg ze: - Over een paar weken is 't volle maan. Dan ga 'k 's avonds 't bos in om verse kruiden te plukken. Zou je mee willen? -
| |
| |
Weg was Marion's verdriet. Dikwijls had Tanne haar verteld, hoe sommige kruiden het best de zieken genazen, als ze werden geplukt, terwijl de maan als een klein sikkeltje aan de hemel stond en iedere dag groter werd. En ook, dat andere moesten worden geplukt met volle maan. Ze had het niet vreemd gevonden, want vader had haar verteld, hoe ook bij de Indianenstammen in haar land de medicijnmeester zijn kruiden zoekt, als de maan vol is, of groeit. Maar nooit zou ze zelf hebben durven vragen, of ze mee mocht gaan, 's avonds, als Tanne het bos inging.
- Mag ik heus mee? - vroeg ze en keek de oude vrouw dankbaar aan. - Zal het niet hinderen? -
- Ik wil, dat je meegaat, - zei Tanne. - Ik wil je ook leren, de dingen, die ik van mijn moeder geleerd heb. Je zult het begrijpen en er niet om lachen, zoals zoveel anderen. Ik wil je leren, waar je de kruiden en wortels zoeken moet en welke tijd daarvoor het beste is. Wat ik van mijn moeder geleerd heb en die weer van haar moeder, dat ga ik jou nu leren. -
- Zal ik alles leren, Tanne? - vroeg Marion met een heel blij gezichtje. - Zal ik ook weten, hoe je de zalf maakt? Zal ik alles, alles weten? -
- Wat ik je leren kan, zal ik je wijzen en uitleggen, - zei Tanne. - Maar er zijn dingen, die ik niemand zeggen kan. Daarin is ook Tanne alleen, zoals Marion alleen is met haar dansen. -
- Neen, neen, Tanne, je mag niet alleen zijn! - riep Marion en drukte haar zachte wang tegen de ruwe arm. - Ik zal altijd big je zijn en ik zal alles begrijpen, wat je me zegt! -
- De ouwe Tanne wil ook wel graag de kleine Marion begrijpen, - zei de oude vrouw, - maar zie ik, wat zij ziet en hoor ik, wat zij hoort, als ze voor me danst? -
Daarover moest Marion even nadenken. Toen zei ze langzaam:
- Ik geloof van niet, Tanne. Maar je bent zo vriendelijk en je kijkt toch graag naar mijn dansen. -
- Zo is het, kind, - zei Tanne, - en als jij graag naar mijn kruiden kijkt, zoals we ze samen in 't bos zullen plukken, dan is Tanne tevreden. -
Zo eindigde de avond voor Marion toch nog gelukkig, maar kleine boze Jan leunde verdrietig tegen het raam van het logement en zag en hoorde alles maar half. Want wat voor aardigheid was er aan zonder Marion? En hoe kon je nog schik hebben, als er zulke moeilijke vragen in je hoofd opkwamen, die je niet wist te beantwoorden? Nooit had ze gedacht, dat het zo moeilijk zou wezen om een vriendin te hebben. Zo eenvoudig leek het allemaal: je mocht iemand graag lijden en dan werd je vriendin, je was altijd samen en je had altijd pret! Maar met haar en Marion was er altijd
| |
| |
wat. Hoe kon dat toch zo wezen, als je elkaar zo graag mocht? Nog dagen daarna, toen ze allang weer goede vrienden met Marion was, peinsde Jan over deze moeilijke vraag, en 't was maar goed, dat er nu iets gebeuren ging, waardoor ze zoveel te doen kreeg, dat ze vooreerst geen tijd voor muizenissen had.
't Was vlak vóór schooltijd en Jan zocht haar griffels en de sponzedoos bij elkaar, toen ze haar moeder hoorde zeggen:
- 't Is maar werken en nog eens werken. Nou ben 'k van vanmorgen zes uur bezig en 't is maar of er hoe langer hoe meer te doen valt. As je er nog wat centen mee verdiende. Maar niks, hoor! 't Is maar sloven. -
Wat vader, die buiten bij de konijnen stond, antwoordde, verstond Jan niet, maar ze wilde niet, dat moeder verdrietig en moe was, dus kwam ze gauw naar de keuken gelopen, waar moeder het fornuisje aan 't poetsen was en zei met een wijs gezichtje:
- Vader verdient wel centen genoeg, moeder! En as ie uit vissen gaat... -
Maar moeder, die er niet van hield, dat Jan altijd meesprak, zei streng: - Bemoei je niet overal mee, Marian! 't Is je tijd voor school. - En toen, omdat ze van 't kachel poetsen zo moe en warm en vuil was geworden, werd ze brommig en ze pruttelde:
- 'k Zou wel es willen weten, waarom dat tegenwoordig mot, dat de kinders de hele zomer naar school moeten en of een mens daarvan wat beter wordt. -
- Maar moeder, wáárom... - begon Jannetje en ze had willen vragen, waarom ze dan niet thuis mocht blijven om moeder te helpen, maar deze viel haar in de rede:
- Toen ik zo oud was als jij, toen verdiende ik mijn eigen centen. Toen wisten ze van al die geleerdheid niet. Bij den boer werkten we 's zomers en we brachten tenminste wat binnen. -
- Maar moeder, wáárom... - probeerde Jan nog eens. Maar weer kon ze het zinnetje niet afmaken.
- Niks geen waarommen? - riep moeder. - Jij gaat naar school! 't Is je tijd en je mot niet mee willen praten over dingen, waar je geen verstand van hebt. -
Maar toen Jannetje een paar dagen later op een middag uit school kwam, toen ineens begon moeder er weer over:
- 'k Heb er nog eens over gedacht, Marianne, en vader en ik vinden allebei, dat je van de zomer maar es wat centen mot binnen brengen. Je kan dan beginnen met alleen de Zaterdag- en de Woensdagmiddag. Dan ben je met de vacantie net goed op dreef om hele dagen te gaan. - - Ik wil wel, hoor moeder! - had Jan uitgeroepen. - Ik wil wel graag uit werken! -
Want ze zag zichzelf ineens als een groot meisje bij vreemden, uit
| |
| |
werken en centen inbrengen, net of ze al van school was. Ze had wel op stel en sprong naar Marion gewild om het te vertellen en ook naar Kee en de anderen! Of die er van zouden opzien! Maar eerst moest ze van moeder weten, of die al een dienstje wist en of ze al dadelijk, nog deze Woensdag zou beginnen.
Ja, moeder was al wezen vragen, of ze Jan konden gebruiken in één van die nieuwe zomerhuisjes, die ze aan de rand van 't bos en van 't duin hadden neergezet. En 't was al alles voor elkaar. Voor een paar dagen terug waren er een paar nettte heren in komen wonen: een oude en een jonge en nu had moeder het zó met de heren geschikt, dat zij 't grove werk zou doen en Jan zou na schooltijd en op de vrije middagen de kopjes wassen en stof afnemen en alle werkjes doen, die ze thuis bij moeder had geleerd.
Dat werden drukke dagen voor Jan en nu was er geen tijd meer om erg na te denken over de vriendschap met Marion. Ze vergat, dat ze wel eens ongelukkig geweest was en ze liep zó parmantig met haar neusje in de lucht, alsof ze alle huizen van het hele dorp schoon te maken had. Ze zou 't wel eens goed aan iedereen laten zien, hoe flink ze werken kon en toen vader kort daarop naar meester stapte om te vragen of zijn dochtertje de paar weken, die er nog vóór de vacantie restten, vrijaf mocht hebben, omdat ze wat mee verdienen moest en meester wel een zuur gezicht getrokken had, maar het toch goed had gevonden, toen was Jan zo gelukkig, dat ze wel de hele dag kon zingen.
Maar zingen deed ze niet in haar dienst. Neen, hoor! Op de kousen liep ze door 't aardige huisje om toch maar geen leven te maken en de heren niet te hinderen, want zó had moeder het haar geleerd: vlug en netjes en toch geen leven maken. Nooit met de klompen in huis. Dat stond niet. Alleen, als ze 't keukentje schrobde, dàn mocht het. De heren aten in 't logement, maar brood eten en thee drinken deden ze thuis. Daar zorgde Jan voor ze; ook waste ze alles af en ze ruimde de rommel op, want slordig, dat zó'n paar grote mannen waren! Nou!
't Was in de hete dagen van Juli en Jan was elf jaar geworden, maar hier in 't aardige zonnige huisje aan de duinrand, was ze veel ouder. Nu was ze net als moeder en als die 't grove werk gedaan had en ze heel alleen achterbleef, dan was ze net een klein vrouwtje, dat het heel druk had, maar dat toch altijd pleizier had om de spullen nog mooier te laten blinken dan ze al deden.
Aardige mensen waren de heren. Net twee mensen, waar je graag goed voor zorgde, meende Jannetje, als ze de dassen en boorden netjes naast elkaar in de la legde. Hier, dit knoopje, waar kwam dat nu weer vandaan? Natuurlijk van mijnheer Lewie zijn overhemd. Wat die toch een sloddervos was! Zijn goeie kleren zo maar op een
| |
| |
stoel gegooid! Zulke mannen toch! Gelukkig maar, dat zij er was om de boel netjes te houden!
Soms bedacht ze ook van allerlei om eens naar binnen te gaan, als de heren aan 't ontbijt of aan de avondboterham zaten, want een beetje met ze praten, dat deed ze toch zó graag.
Of de thee wel goed was getrokken, vroeg ze dan en of de messen
wel scherp waren. Of 't niet te warm was in de kamer. Zou ze 't zonnescherm laten zakken?
Ook vroeg ze wel, waar ze woonden en of 't prettig was om in de trein te reizen. Van alles vroeg ze en al gauw was ze goede vrienden met allebei, met den ouden vader, die er toch nog niet oud uitzag en met den zoon, die zulke grappige dingen zeggen kon.
‘Het zeemeisje’ noemde de jonge mijnheer haar. Dat klonk toch zo grappig. En de eerste dag, dat ze er was, wees hij haar alle dingen in de kamers en overal mocht ze aankomen, alle kasten mocht ze openmaken. Niks groots waren die mensen, maar toen wees hij haar
| |
| |
een zware kist - niet eens mooi was die - en toen zei hij:
- Maar daar moet je met je garnalenvingertjes afblijven, klein zeemeisje! -
Ze had zo moeten lachen om die ‘garnalenvingers’, dat ze maar half naar de kist gekeken had. Maar de volgende dag had ze er eens aan geroken en heel even had ze er tegen getikt. Een gek geluid was er toen binnenin geweest en ze had al een heel verhaal bedacht, hoe daar misschien wel schatten in verborgen waren en ze vond het erg gevaarlijk, dat ze de kist zó maar op een kastje lieten staan. Voor de dieven vond ze dat gevaarlijk.
Maar eens op een avond, toen ze van moeder nog eens naar de villa terug moest om boter te brengen voor 't ontbijt van de volgende morgen, toen hoorde ze van ver al muziek en toen ze heel voorzichtig door de ramen keek, toen wist ze 't meteen, dat er geen schatten in de kist waren, want ze stond leeg op de tafel en je kon zó zien, dat de viool, waar de ouwe heer nu op speelde, er in paste. Jan vond het jammer. Ze had liever gewild, dat er schatten in de kist waren geweest. Ze had al zo'n mooi verhaal bedacht over dieven, die de kist stalen en dat zij dan de schat terug vond. Maar een viool was ook wel een mooi ding en de oude mijnheer speelde prachtig! Nog mooier was 't dan Zaterdagavonds bij 't dansen.
Stil stond ze te luisteren en te kijken, toen hep ze heel zacht achterom naar de keuken om de boter weg te bergen. De deur naar de gang deed ze open, want dan kon ze de muziek horen en onderwijl dacht ze aan mijnheer Lewie, die ze had zien zitten met zijn hoofd in zijn handen, net of hij aan 't schreien was. En ze meende, dat als zo'n grote man nog akelig werd van muziek, het zo gek niet was, als kleine meisjes wel zin hadden om te grienen, als 't zo erg mooi en langzaam klonk.
Maar net op dat ogenblik hield de viool op en 't was ineens zo stil, dat ze nu duidelijk de zee kon horen ruisen.
Toen begonnen de stemmen te praten en als je er goed over denkt, is het toch nog prettiger om te horen, wat twee mensen samen praten, dan te luisteren naar wat ze op de viool spelen. Dus deed Jan een paar voorzichtige stapjes, eerst twee en toen nog eens twee... nee, ze wou niet aan de deur luisteren... niet met haar oor tegen 't sleutelgat... dat mocht niet in een dienst... maar toch kon ze van die deur niet weg ook en ze zei tegen zichzelf, dat het wel goed was, als je diende, om precies te weten, wat de mensen tegen elkaar zeiden, want 't kon best wezen, dat ze nog wat nodig hadden en dan wist je dat meteen.
Daarom bleef ze stokstijf in 't gangetje staan en dit was, wat ze hoorde:
- Prachtig vader! Ik heb je in lang zo mooi niet horen spelen!
| |
| |
Je wordt met de dag jonger! -
Dat was meneer Lewie, dit dat zei. Dat kon je goed horen. Die zei altijd van die aardige dingen. Maar wat zei ie daar nu achter?
- En ík ben oud vóór mijn tijd! -
Wat meende hij daarmee? En waarom was zijn stem nou zo treurig? Hoor, nu zei zijn vader wat:
- Je moet geduld hebben, jongen, dan komt het wel weer terecht. Ik heb gevallen gekend, die erger waren. -
Wat was dat nu? Was er iets? En wat meende hij met ‘gevallen’? Hoor, nou mijnheer Lewie weer: - Ik heb geen geduld meer, vader! Ik kan mijn leven lang niet blijven wachten. Ik ben liever dood! - Liever dood! Had ze dat goed verstaan? Jannetje stond op haar beentjes te beven. Dat er toch zoveel akeligs in de wereld was! Daar had je nu die mooie aardige meneer Lewie, die altijd vol grapjes was en die wou dood! Hoor, hij zei nog wat:
- Laten we er maar niet meer over praten, vader. Speel maar voor me, dat is nog 't enige, waardoor ik het vergeet. -
Toen begon de viool weer en zo akelig klaagde die, dat Jannetje het niet langer kon uithouden. Vlug stapte ze 't keukentje in, deed de klompjes weer aan en klepperde terug naar het dorp.
Dat toch de dingen nooit eens echt helemaal prettig konden blijven! Altijd, net als alles zo goed leek, kwam er weer iets akeligs. Hoe kon dat toch wezen, dat mijnheer Lewie zo treurig was? Terwijl ze daar zo in de zomeravond naar huis liep, prakkiseerde Jannetje heel erg. Ze wilde niet, dat mensen, waarvoor zij te zorgen had, ongelukkig waren. 't Huisje hield ze goed schoon en alles ruimde ze netjes op, ook zorgde ze, dat de melk niet zuur werd en dat er geen vliegen op het brood zaten. Maar dan wou ze ook, dat haar mensen tevreden waren, dat ze lachten en schik hadden met de zee en met de duinen. Dat meneer Lewie dood wou, dat was vreselijk, dat was zonde. Zoiets mocht je niet willen en ze nam zich voor, nog beter voor hem te zorgen dan ze al deed en misschien, als ze heel goed oplette, dat ze 't dan wel te weten kwam, wat hem scheelde en misschien zou moeder er dan wel raad op weten of dokter, of dominee...
Als een zorgelijk moedertje liep ze de volgende morgen het duinpad langs, naar 't kleine landhuis. Maar toen ze vlak bij 't huis was, zag ze meneer Lewie van 't strand komen. De badmantel had hij omgeslagen en zijn haren stonden allemaal overeind, zodat je goed kon zien, dat hij net uit het bad kwam. Had ze zich dat nu verbeeld van gisterenavond? Zo zag een mens er toch niet uit, als hij dood wou? Een vrolijk liedje floot hij en met zijn handdoek zwaaide hij in de lucht.
Met ogen als glazen knikkers staarde Jan hem aan.
| |
| |
- Wel zeeanemoontje! Wat is er aan me te zien? Zitten de haren niet netjes genoeg? -
Dat klonk ook net zo grappig als altijd! Maar waarom zei hij dan gisterenavond die nare dingen? Jan kon van verbazing geen antwoord vinden.
- En wat voor lekkere dingen zal de kleine zeemeermin ons vanmorgen weer voorzetten? -
- Ik heb vers brood meegebracht en eieren, meneer, - zei Jannetje verlegen om de gekke woorden, die ze niet begreep. -
- Laat es kijken en ruiken! En wát een brood! Pas maar op, dat ik er niet in bijt, klein zeemeisje, want nu krijg ik zo'n geweldige honger. Vlieg op je gevleugelde klompjes naar binnen, maak thee en kook eieren, want ik word wild van honger! -
Jan glimlachte. Ze glimlachte, zoals moeders wel doen, als hun grote jongens van die heel flauwe, domme grapjes maken, die ze toch zo aardig vinden. Maar ze glimlachte ook tevreden, want dát was zeker, als iemand zo'n honger had, als hij zo graag eten wou, zou hij nu tenminste niet dood willen. Dus haastte ze zich. Vlug zette ze 't water op het petroleumstel, deed de boter op een schaaltje, het brood in een bakje, nu nog de trekpot, de melk...
Eén voor één bracht ze alles binnen: het brood, de boter, de eieren, de thee.
- Kijk, - hoorde zij de oude heer zeggen, terwijl hij zijn zoon over de tafel een courant toeschoof. - Daar is een portret van je vriendin Viola. Het lijkt goed en een mooi stuk is er bijgeschreven. -
Jan wou 't portret ook zien, want als je bij mensen diende, dan moest je van alles meezien en horen, dus trippelde ze gauw naar meneer Lewie, die nu de courant vóór zich had en boog zich wat over hem heen, terwijl ze vroeg:
- Zal 'k de thee maar vast inschenken, meneer? -
Maar van verbazing morste ze haast, want de dame op het portret, die zulke vreemde kleren aanhad, die danste... ja, dat zag ze goed, die danste net als Marion deed, met de armen in de hoogte en heel d'r lijf in zulke rare bochten gedraaid.
- Is dat een... danseres? - vroeg ze verlegen.
Ja, het was een erg beroemde danseres en ook een heel goede vriendin van de jonge meneer. En terwijl ze haar antwoordden, keken allebei de heren wat verbaasd, want wat wist zo'n klein meisje in een afgelegen dorp van dansers?
- Danst die juffrouw heel alleen? - vroeg Jannetje, en ze kon haar ogen maar niet van de prent afhouden, want 't was net of ze Marion zag, maar dan met een ander gezicht.
- Ze danst heel alleen, maar ook wel eens met haar leerlingen en dat zou je zeker wel graag zien? - vroeg de vriendelijke oude heer.
| |
| |
Maar op die vraag antwoordde Jan niet, want er was maar één ding, dat ze weten wilde, dat ze heel, heel zeker en precies wilde weten. En met een stemmetje, dat een beetje hijgde van opgewondenheid, vroeg ze het:
- Met haar leerlingen? Geeft die dame dan les in dansen? Als je nog maar zo oud ben als ik en als de andere meisjes, zou ze je dan willen leren dansen? -
Zo ernstig had Jan die vraag gedaan, dat de twee heren er om lachen moesten. - Wil de kleine zeemeermin leren dansen? - vroeg de jongste - En wie zal dan onze rommel opruimen en zorgen, dat we niet verhongeren? -
Maar Jannetje zei: - 't Is niet voor mezelf... -
Ze wou er bij zeggen; 't is voor een vriendinnetje van me. Want zo gauw had ze niet het portret van de danseres gezien, of ze had aan Marion gedacht en hoe die nu misschien wel eindelijk zou krijgen, waar ze zo naar verlangde: iemand, die haar alles zou leren, wat ze weten wou. Maar net toen ze 't wilde vertellen, bedacht ze zich. Als ze 't nu zei en als de heren een brief schreven aan die dansende juffrouw en die zou terug schrijven, dat het goed was en dat Marion maar direct komen moest en ze haar alles en alles zou leren, wat ze zelf wist, dan moest haar vriendin weggaan uit het dorp. Dan zag ze haar misschien wel nooit meer terug...
Heel, heel vlug gedacht ze dit alles en toen zei ze:
- Ik vroeg 't maar zo. 'k Wou 't zo maar es weten. -
Toen ze 't gezegd had, had ze een heel naar gevoel. Want wat had ze gedaan? Nu had ze haar beste vriendin kunnen helpen en ze deed het niet. Maar toen ze een ogenblik later in 't keukentje stond, waar de dingen er lang niet meer zo prettig uitzagen, als een kwartier geleden, zette ze een ernstig, knorrig gezichtje en ze zei tegen zichzelf, dat het heel dom zou wezen, om door je eigen schuld te maken, dat je beste vriendin voor goed zou weggaan. Ze zou wel wijzer wezen! En ze zou wel goed zorgen, dat Marion nooit in 't kleine landhuis kwam, zodat ze de prent van de dansende juffrouw nergens kon zien.
Maar wat was dat moeilijk! Wat gaf dat veel bedenksels! Ze werd er helemaal onrustig van, want Marion, die nu ook geen school meer had, wilde Jan zo graag met haar werk helpen. Ze kon immers helpen afwassen? Of zou ze eens komen, als Jan de boodschappen in het dorp deed? Zij wilde wel graag stof afnemen en de kamers netjes maken, terwijl Jan uit was. Dan konden ze daarna samen wandelen.
Allerhande uitvluchten bedacht ze dan: dat de heren wel geen vreemde mensen over de vloer zouden willen hebben, dat er geen werk voor twee was, dat moeder 't misschien niet goed zou vinden,
| |
| |
als ze t' werk door een ander liet doen. En zo slim werd ze in het bedenken van die uitvluchten, dat ze telkens weer wat nieuws verzon.
Maar niet zo gauw was ze weer thuis, of ze kreeg berouw. Dan zag ze in verbeelding Marion's verwonderde ogen, of wel ze hoorde haar wensen, dat er toch eindelijk iemand zou komen, die haar helpen kon om te worden, wat ze 't liefste wou. Dan was het weer een heel ongelukkige, kleine Jan, die wel tien keer op een dag in zich zelf zei: vanavond nog zal 'k naar Marion gaan en haar alles vertellen en die, als de avond kwam, toch weer niet durfde, want wat zou ze dan moeten beginnen, zonder Marion op school? En hoe zou ze 't uithouden om alleen langs het strand te gaan en 't hout te sprokkelen in het bos?
- Onze Jan, die hêt wat op d'r geweten! - zei Arjaan, toen ze met z'n allen aan de avondboterham zaten. - Je kan 't goed zien, want ze verschiet wel duizend keer van kleur. Nou weten we meteen, wie dat die bessen uit dominee's tuin heeft gegapt... -
Zo erg schrok Jan daarvan? Wát zei Arjaan: bessen zou ze hebben weggenomen? Ze nam toch nooit wat weg? Van niemand toch niet? Maar ineens werd ze vuurrood, want ze bedacht, dat, al had ze dan niks weggenomen, ze toch iedere dag tegen Marion jokte, dat ze een leugenaarster was en iedereen dat nu zeker aan haar gezicht kon zien.
- Zie je wel! - zei Arjaan. - Als een kalkoense haan, zo'n roje kop! Dat noemen ze in de kranten schuldbewustzijn. -
Toen kon Jannetje 't niet meer uithouden. Zo'n lelijke leugenaarster vond ze zich zelf, dat ze niet eens als een kwaad klein katje tegen Arjaan durfde opspringen. Als een voddig hoopje mens, zakte ze in elkaar en met haar neusje bijna in de boterham, lei ze haar hoofd snikkend op de tafel.
- Daar nou! - zei moeder tegen Arjaan. - Jij ook altijd met je zottepraat! Alla, d'r uit! En eet je brood maar achter op de bleek! -
En toen Arjaan mopperend, omdat zijn zusje niet eens een grap meer velen kon, de deur was uitgegaan, zei moeder tegen Jan:
- Hou nou es op met grienen, Marianne! Zo'n grote meid, die al in dienst is en dan nog niet tegen plagen kunnen... Je bent anders ook zo'n doetje niet... -
En vader zei: - Toe maar Jan! Je mot niet huilen, m'n kind. Da's immers maar zottepraat, van die bessen. Een mens met een goed geweten, die hêt zich daar toch niks van aan te trekken? Moeder en ik weten toch wel, da' je niks op je geweten heb! -
Maar van alle dingen, was dat misschien wel het akeligste, wat vader zeggen kon. Jan lichtte haar hoofdje op en ze was net van plan om 't aan vader te zeggen, dat ze wel geen bessen had wegge- | |
| |
nomen, maar dat ze toch een heel slecht geweten had, toen ineens Kootje, die heel ernstig naar vader's woorden had geluisterd, hem begon na te praten:
- Zotteprate besse! Niks gewete! -
Daar moesten vader en moeder zo om lachen, dat niemand meer op Jan lette en als ze allemaal lachen en schik hebben, hoe kan je dan van jezelf vertellen, dat je een slecht meisje bent, dat jokt tegen haar eigen vriendin en lelijke geheimen voor haar heeft?
Jan niet.
|
|