| |
| |
| |
[IV]
WAT DOET HET VROUWTJE NU TOCH GEK, DACHT
Sinbad en hapte lui naar een vlieg, die in een zonnestraaltje op de grond kroop. Waarom springt ze niet meer? Waarom pakt ze mijn voorpoten niet meer beet, zoals vroeger en tolt ze niet meer met me door de kamer, zodat het allemaal zo leuk om je heen draait?
Behalve dat hij zo nu en dan eens naar een vlieg hapte, keek hij aldoor strak naar zijn vrouwtje. Met zijn kop lag hij op zijn poten en hij knipperde met zijn ogen van 't strakke kijken. Maar Marion keek zijn kant niet uit. Ze zat op één van de keukenstoelen, terwijl Tanne de zieke voet verbond.
- Zou mijn voet nooit beter worden, Tanne? - vroeg ze verdrietig, want het waren al heel wat dagen, dat ze niet lopen kon. Eerst had ze gelegen, toen gezeten, met de zieke voet op een andere stoel. - Met haasten kom je er niet, - zei Tanne en legde een nieuwe compres om. - De natuur mot haar tijd hebben. Geen betere dokter dan de natuur. -
Ik zal eens kwispelen, dacht Sinbad en zwaaide met zijn staartje, alsof hij de maat tikte, maar nog altijd keek zijn vrouwtje niet op. - Als de natuur zo'n goede dokter is, - zei Marion, - waarom maakt ze dan mijn voet niet gauwer beter? -
- Een mens mot de natuur weten te gebruiken, - antwoordde Tanne kortaf, zoals ze altijd deed.
| |
| |
- Wat is dat: de natuur gebruiken, Tanne? - vroeg Marion. - Is het, dat de natte lappen van den dokter niet goed zijn? -
- Mallepraat, - zei Tanne knorrig. - De dokter is een erg geleerde man. Ik weet al niet, in hoeveel ziekenhuizen die niet is geweest. - Als ik eens heel zachtjes jankte, dacht Sinbad. Dat wil nog wel eens helpen. En hij gaf een paar zachte piepjes, zonder zijn bek open te maken. Maar op dat ogenblik gooide Tanne net vers water in de kom en daardoor hoorde Marion het hondje weer niet. Ook wou ze precies begrijpen, wat de oude vrouw had bedoeld met de natuur en ze vroeg weer:
- Weet de dokter dat wel, Tanne, dat hij de natuur moet gebruiken? -
- Natuurlijk weet hij dat, - zei Tanne. - Hij heeft toch in de medicijnen gestudeerd in een grote stad? -
Ik kan ook, dacht Sinbad, net doen, of ik niet weet, dat ik op mijn kleedje moet blijven liggen. Ik kan voorzichtig vooruit schuiven, dat niemand er iets van merkt. En als ik dan vlakbij ben, kan ik aan haar hand likken. Dus schoof hij op zijn ondeugende hondebuikje vooruit, heel voorzichtig en zacht, met kleine stukjes tegelijk. En zijn vrouwtje merkte er niets van, want het wilde weten, of de dokter wel heus zo erg knap was, dat hij haar voet kon beter maken. Dus vroeg ze weer:
- Ziekenhuizen en medicijnen is dat dan ook natuur, Tanne? Weet hij wel echt van de natuur, dat hij mijn voet kan beter maken? - Maar Tanne gaf daar geen antwoord op. Ze zei enkel maar:
- Dokters en ziekenhuizen en medicijnen, die zijn er om zieke mensen beter te maken en meer weet ik ook niet. -
En omdat ze op dat ogenblik Sinbad zag, die haar met een bevend lijfje, plat op zijn buik, lag aan te staren, midden in de reis van zijn kleedje naar vrouwtje's stoel, zond ze hem naar zijn plaats terug:
- Alla Sinbad! Op je kleedje blijven! -
Op alle andere tijden zou nu Marion hebben omgekeken naar haar lieveling, maar niet nu, want nu had ze een heel moeilijke vraag aan Tanne te doen en ze deed het natuurlijk in veel slechter Nederlands dan hier geschreven staat:
- Tanne, jij weet toch ook alles van zieke mensen en hoe je ze beter moet maken. -
Met een ruk keerde Tanne haar gezicht naar het kleine meisje en nu keek ze werkelijk boos, toen ze vroeg:
- Wat hebben de mensen je verteld, kind? -
Dat is mis, dacht Sinbad, terwijl hij een keer of drie om zijn staartje heen draaide, vóór hij weer de goede houding op zijn kleedje had teruggevonden. 't Is wonderlijk, zoals de grote vrouw alles ziet. Ze zou wel goed zijn om mee op de poezenjacht te gaan.
| |
| |
Maar hij nam zich voor, straks weer vooruit te kruipen, als de twee vrouwen druk met elkaar aan het blaffen waren.
Nu had Jannetje aan Marion verteld, dat Tanne toveren kon en mensen beter kon maken met betoverde kruiden. Maar ook, dat ze ze ziek kon maken, net zoals ze dat wou en omdat Marion een verstandig klein meisje was, had ze wel geloofd in de kruiden, maar niet in het toveren.
- Ze zeggen... - begon ze. Maar toen hield ze op, want ze wist niet goed, wat toveren in het Hollands was en ook waren het zulke rare dingen om te vertellen.
- Hou maar op! - zei Tanne. - Kind, denk je, dat Tanne niet weet, wat ze van haar zeggen? Dat ze een heks is een oud gevaarlijk mens, waar je bang voor wezen moet. Ze zeggen, dat ze de koeien en de kalveren betovert, als ze er maar naar kijkt. Als er iets wonderlijks in het dorp gebeurt, als er eens een kalf met twee koppen wordt geboren, of als een varken met al zijn voer nog niet dik wil worden, dan zeggen ze, dat Tanne het heeft gedaan. Dát zeggen ze! - Hoor ze eens blaffen, dacht Sinbad. Nu kruip ik eerst onder de kast, dat ze me geen van beiden zien en dan kom ik er straks voorzichtig aan de andere kant uit.
- Ze zeggen, - ging Tanne door, - dat ik op een bezemsteel in de lucht kan rijden en dat ik 's nachts, als de maan helder schijnt, naar het bos ga om met boswezens te praten. En zó bang zijn ze voor me, dat ze 't niet eens rechtuit in mijn gezicht durven te zeggen. - Maar toen ze het verbaasde en wat verschrikte gezichtje van Marion zag, riep ze uit:
- Ouwe Tanne is een onverstand, om die dingen te zeggen. Ze had moeten zwijgen. Je bent nog te jong. -
- Ik ben helemaal niet jong! - zei Marion, - en ik hou zo veel van je, Tanne, je bent zo goed en zo mooi en zo wijs. Ik vind jou het wijste mens van het dorp. Net als malle Gijs de gekke in het dorp is, zo ben jij de wijze. Heus Tanne! -
- Ik wijs! zei Tanne en 't leek wel of ze nu lachen ging. - Ik kan nog maar amper lezen en schrijven! -
Nou! dacht Sinbad en hij kroop onder de kast vandaan en kriffelde - altijd nog op zijn buikje - tot aan de vensterbank, waarnaast de stoel van hel vrouwtje stond. Daar vond hij een handje en dat begon hij nu zachtjes te likken. Gelukkig! Het vrouwtje joeg hem niet terug. Haar vingers gingen naar zijn oortje. Krabbelen! Krabbelen! Krabbelen, vrouwtje! Wat ruikt je hand lekker! Zo echt het luchtje van de vrouw!
- Wijs is niet lezen en schrijven, is het wel, Tanne? - vroeg Marion en ze streelde Sinbads fluwelige oortjes, terwijl ze een beetje dromerig begon te vertellen:
| |
| |
- Toen Paps nog bij Marion was, toen Marion nog heel klein was, toen ik voor hem danste, omdat hij moe en ziek was, op een avond heeft hij verteld: Marion's heel verre grootvader.... heel veel jaren geleden, was een Indiaan, een medicijnmeester. Hij was heel wijs. Hij kon niet lezen, hij kon niet schrijven, maar hij was erg wijs. Hij kende alle bloemen en alle planten en hij genas de zieke mensen en de zieke paarden. Hij was als Tanne, zo goed. -
Tanne was niet gauw verbaasd, maar nu Marion vertelde, dat heel lang geleden één van haar grootvaders een Indiaan was geweest, nu zette ze toch even verwonderde ogen op. Want ze had maar weinig geleerd, en gelezen had Tanne niet meer dan de bijbel en af en toe de krant, maar ze had van horen zeggen, dat Indianen een wild heidens volk waren, ergens heel ver weg, mensen, die hun gezicht beschilderden en veren staken in hun woeste haren. Hoe kon daar nu zo'n lief klein meisje van afstammen? Maar Tanne's verwondering duurde nooit heel lang. Ze keek eens naar het slanke figuurtje in de stoel tegenover haar en ze dacht, dat het misschien daarom was, dat Marion zo heel anders was dan de andere kinderen van het dorp; misschien waren Indiaanse kinderen ook zo lenig en slank, en misschien dansten ze wel allemaal zo licht en mooi als het kleine meisje deed. En niet eens gek vond Tanne het, dat Marion haar vergeleek met een Indiaansen voorvader. Met haar ernstige, goede ogen keek ze haar vreemde gast aan en zei:
- Tanne is niet goed, kind. Niet beter dan andere mensen. Maar ze is blij, dat Marion bij haar is gekomen en niet gelooft, dat de oude vrouw op een bezemsteel door de lucht rijdt. -
Zo grappig zei Tanne het, dat Marion begon te lachen. Heel vrolijk klonk die lach en 't leek wel, of ze ineens de zieke voet vergat.
- Tanne op een bezemsteel! - riep ze vrolijk. - Je bent veel te groot en te zwaar, Tanne! -
En toen lachten ze allebei.
Daar moet ik bij wezen, dacht Sinbad en hij sprong met een vaartje boven op het vrouwtje, krabbelde met zijn pootjes, kwispelde met zijn staartje en probeerde zoentjes te geven met zijn rode tongetje. Nu stuurde Tanne hem niet weg. Ze zag wel, hoe blij Marion met het hondje was en 't was een paar minuten erg rumoerig en vrolijk in het kleine keukentje. Maar onder het stoeien met Sinbad, bewoog het vrouwtje haar voet en dat deed ze zeker op een verkeerde manier, want ze kreunde van pijn en ineens dacht ze weer aan Tanne en hoe die zieke mensen beter kon maken net als de oude Indiaan, waarvan haar vader had verteld. Voorzichtig liet ze de hond op de grond glijden en vroeg:
- Kan Tanne de voet niet vlugger beter maken dan de dokter. Ik wou weer dansen. O, ik wou graag weer dansen. -
| |
| |
Heel stil stond de oude vrouw en 't leek wel, of ze erg nadacht. Toen zei ze:
- Misschien zou Tanne iets weten, waardoor de voet vlugger zou genezen. De natuur heeft veel kruiden, maar Tanne geeft haar kruiden alleen, als de mensen geen dokter willen. De dokter heeft gezegd, dat we natte lappen op de voet moeten leggen en dan kunnen we er geen zalf op doen. -
- Maar we kunnen vragen, of de dokter het goed vindt, - zei Marion, want in Tanne's grote kabinet had ze de potjes met zalf en de gedroogde kruiden zien liggen en ze was er zeker van, dat die haar beter zouden maken.
- Het is een raar ding, om aan een dokter te vragen, kind, - zei de oude vrouw. - Maar misschien is 't wel waar, wat de mensen zeggen, dat Tanne zelf ook een raar mens is en als er één in het dorp is, die wonderlijke mensen en dingen begrijpt, dan is het onze jonge dokter. -
En zo gebeurde het, dat een paar dagen later, toen de dokter het voetje bekeek en zijn hoofd schudde, omdat de genezing te langzaam ging naar zijn zin, Marion ineens met de vraag kwam:
- Mag Tanne er haar zalf op doen, dokter? Ze heeft mooie gele zalf in de kast. Tanne is heel knap! -
Nu keek de dokter toch even verbaasd door zijn brilleglazen. Hij wist wel, dat de oude vrouw op haar manier ook een beetje dokterde, maar nooit had een van de zieken hem ronduit durven zeggen, dat ze Tanne knapper vonden dan hem. Toen begon hij vrolijk te lachen.
- Zo, zo, Tanne! - zei hij plagend, - dat wordt gevaarlijk voor me! Een tweede dokter op de plaats! Dat is onvoordelig voor mij! Laat me die wonderzalf van je eens zien. -
- Dokter maakt een grapje, - zei Tanne. - Ik ben geen dokter en ik zou niet graag iets achter dokter's rug om doen, maar van mijn moeder heb ik recepten en die had ze weer van haar moeder en zo maar voort tot ik weet niet hoe lang geleden... -
- Wijs het maar eens, Tanne, - zei de dokter nog eens.
Toen haalde Tanne een klein potje zalf uit het kabinet en gaf het aan den dokter, die er eens aan rook en er een heel klein snippertje van op zijn tong lei.
- Niet kwaad, - zei deze. - 't Smaakt en het ruikt naar iets, wat ik ken, een of andere plant, maar ik kan me zo gauw niet te binnen brengen, hoe ze heet. En toen Tane een paar namen noemde, wist de dokter het nog niet, want Tanne kende de planten alleen met namen, die ze van haar moeder geleerd had en dat waren de namen, die de kinders in het dorp eraan gaven, maar de dokter kende alleen de Latijnse namen.
| |
| |
- Het zijn verschillende kruiden door elkaar en ze zijn klaargemaakt, net zoals ik het van mijn moeder heb geleerd, - zei Tanne.
- Daar heb je het, Tanne! - zei de dokter en klopte haar vriendelijk op de schouder. - Ik wist wel, dat ik tegen jou niet opkon! Vrouwen kunnen immers veel beter zo'n zalfje maken dan een man. En als je die dingen door elkaar roert, dan zal je er wel een toverspreuk bij zeggen ook, is 't niet zo? -
- Dokter houdt me maar wat voor de mal, - zei Tanne en keek hem toch vriendelijk aan. - Dokter weet wel, dat een mens niet toveren kan. -
- Tanne is heel knap, - zei Marion, - zij zegt, dat zij met de natuur werkt. -
Nu lachte de dokter zo hard, dat Sinbad opstond: was er iets vrolijks? Moest hij komen stoeien? Voorpootjes tegen dat vreemde baasje opzetten?
- Ik zie het al, - zei de dokter vrolijk, - tegen twee zulke knappe vrouwspersonen kan ik niet op. Ik ben maar een eenvoudige dorpsdokter en ik zal geen akelige, pedante kerel wezen. Dokter Tanne mag haar zalf proberen. Maar niet langer dan drie dagen. Dan kom ik terug en als ik geen beterschap zie, gaat de zalf de kast weer in! Maar als de voet over drie dagen wat beter is, dan krijgt Tanne de eer? Nu? Wat zeggen de dames daarvan? -
- Tanne heeft geen eer nodig, - zei de oude vrouw, - maar in drie dagen zal dokter zien, dat de voet veel beter is. -
- Je bent de wonderlijkste oude vrouw, die ik ooit heb gezien, - zei de dokter, - en het dorp zou niet half zo prettig wezen zonder jou. Maar daarom moet je niet denken, dat ik je zal toestaan je zalfjes te smeren op al mijn zieken. Niet, als ze mazelen of waterpokken hebben, hoor! 't Is alleen omdat dit voetje toch wel beter worden zou, ook zonder waterverbanden, en zonder die geheimzinnige zalf. Als we maar geduld hebben. -
Even streek hij over Marion's krullen en daarna over Sinbad's harige rug en toen nam hij met een vriendelijke groet afscheid van Tanne. - Zo vind je er geen tweede, - zei deze, toen de deur achter hem dicht was. - Lang zal je kunnen zoeken, kind, voor je een goed hart vindt als dat van onzen dokter en ruim van denken is hij ook. -
- Maar wat ‘ruim van denken’ was, begreep Marion niet en ook vroeg ze er niet naar, want ze wilde, dat Tanne dadelijk de zalf op het voetje smeerde en toen dat gedaan was, vroeg ze het kleine borsteltje, waarmee Sinbad's ruige vacht geborsteld werd.
- Sinbad! Kom bij 't vrouwtje! -
Bij 't vrouwtje is 't heerlijk, dacht Sinbad en borstelen over mijn ruggetje, dat is prettig voor de jeuk. Maar dan komt er de kam en als die in mijn haren haakt...
| |
| |
Maar hij stond toch op en hij ging ook naar 't vrouwtje.
Langzaam liep hij... om de kam.
Kwispelen deed hij ook... om het vrouwtje en om de borstel.
Ja, nu was die wonderlijke wens, die Jannetje had gedaan, toen ze Marion zag touwtje springen, uitgekomen. Nu kon haar vriendinnetje
niet lopen en dus ook niet dansen. Nu kon Jan er ieder ogenblik, dat ze vrij was, heengaan en haar helpen met allerlei dingen, die iemand nodig heeft, als hij zelf niet van de stoel mag opstaan. Nu zou ook zeker Marion straks op haar leunen, als ze weer de eerste stappen doen mocht.
Maar al was het ook Paasvacantie, toch had Jan niet zoveel vrije tijd, als ze wel zou willen, want in 't voorjaar maakte moeder het hele huisje schoon en dan hielp ze mee. Dat was ook wel prettig,
| |
| |
want daardoor leek het of ze ineens veel ouder was. Ze boende en schrobde als een groot mens en onderwijl baasde ze over haar jongere zusje en broertje, zo hard ze maar kon.
- Alla! Gaat er es uit de weg. Kees! - riep ze vinnig, terwijl ze een stapel potten naar buiten bracht, waar moeder ze zou schuren op het kleine plaatsje achter het huis. En Keesje en Kootje waren zo bang voor de grote zus, dat ze verschrikt uit de weg gingen.
Maar al liep Jan ook nog zo bazig door 't huisje, toch had ze weer veel zorgen. Want met Jan was het zo gesteld, dat ze altijd wel iets had, dat mis was en waarover ze erg moest denken. En terwijl ze dan nu moeder met de potten en pannen hielp moest ze hard prakkizeren over die wens. Want behalve het berouw, dat ze had, nu ze zag, hoe akelig het voor Marion was om de hele dag voor het raam te liggen, was het toch ook maar geen kleinigheid om ineens te weten, dat je hoorde bij de mensen, waarvan Arjaan vertelde, hoe hun wensen uitkwamen, als ze 't maar heel erg hard wilden. Zoveel had Jan hierover de laatste dagen al geprakkizeerd, dat ze er moe van werd. Had ze wel eigenlijk zo hard gewenst? Toch niet zó hard als eens op een keer, dat ze zo graag net zo'n pop als Sanne wou en die had ze toch niet gekregen. Ze had er Arjaan naar gevraagd en die had heel geheimzinnig gedaan. Met wensen was het een vreemd gebeuren, had hij gezegd. Daar kon je geen staat op maken. Dan eens kwam zo'n wens uit en dan weer eens niet. Dat hing van dingen af, die je niet noemen kon.
- Die je niet noemen kan? - had Jan verschrikt gevraagd, want dat klonk zo om bang voor te wezen. Maar Arjaan had het niet verder willen uitleggen, want dingen, die je niet noemen kon, daar sprak hij ook niet over.
Erg onrustig had het Jannetje gemaakt en ze begon heel voorzichtig te worden met de dingen, die ze wenste. Ook had ze Arjaan gevraagd, of eens wens, die je een hele tijd geleden gedaan had, nog wel kon uitkomen, want ze dacht er aan, dat ze een plaat gezien had van een prinses met een gouden kroon op het hoofd en haren zo lang, dat ze op de grond slierden en toen ze 't zag, had ze gewild, dat zij die prinses zou zijn. Maar nu ze er aan dacht, dat het werkelijk kon gebeuren, nu leek het alleen griezelig en vreemd, want hoe zou ze, met zulke lange haren en zo'n vreemde jurk en een kroon op haar hoofd, door de straten van het dorpje gaan en wat, als die kroon er eens niet af wou.
- Ja, - had Arjaan gezegd, - een wens, die kan nog wel tien jaar later uitkomen. -
En weer had ze gedacht aan veel keren, dat ze gewenst had, op een bootje in de zee te zijn en dan weg te drijven, tot ze op een eiland kwam, een eiland met grappige beesten en lekkere vruchten, waar- | |
| |
van ze net zoveel eten kon, als ze maar wou. Als dat nu eens echt gebeurde... hoe kwam ze daar dan weer vandaan?
Zo verschrikt had ze Arjaan aangekeken, dat deze haar gevraagd had:
- Maar meid, wat heb je? Je hebt zeker niet veel goeds gewenst. 'k Zou maar oppassen, als ik jou was. Je kon best eens zo iemand wezen. Je hebt er net ogen naar. -
Ja, erg onrustig was Jan en ongelukkig ook, want 't was dan toch maar haar schuld, dat Marion de hele dag in Tanne's huisje zitten moest.
Maar juist, toen ze moeder de pannen bracht, kreeg ze een goed idee. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht! Als je iemand was, waarvan de wensen uitkwamen, dan kon je toch wensen, dat Marion's voet nu dadelijk beter zou worden? En die wens zou dan ook wel uitkomen. De ene wens was toch net zo goed als de andere? Voorzichtig zette ze de pannen naast moeder en toen ging ze even wat achteruit staan, want om hard te wensen, moest ze stil staan en moest moeder niet naar haar kijken. Toen begon ze: nou wens ik, dat...
Maar ze hield middenin op, want nu kreeg ze een nog veel beter denkbeeld. Dat wist ze nu eens niet van Arjaan, maar van moei Lena. Die had verteld, dat, als je een bont paard tegen kwam, je net wensen mocht, wat je maar wou en dat je wens ook uitkwam, maar dan mocht je zolang niet praten, tot je een schimmel tegenkwam. Moei Lena had het eens verteld, toen het bonte paard van Siem den vrachtrijder voorbijging, en ze had toen niet geweten, of 't maar een grapje was, of dat moei Lena 't echt meende. Maar nu met al de dingen, die Arjaan zei, geloofde ze er vast in. Neen, ze zou wijzer wezen en de wens voor Marion's voet niet hier denken, niet zo maar tussen moeder's schoonmaak! Ze zou wachten, tot ze een bont paard zag. Dan zou ze wensen en niks zeggen, tegen niemand niet, tot ze een schimmel zag. Als ze 't deed, zou Marion's voet zeker beter worden.
Met een sprongetje was ze overeind.
- Mag 'k gaan spelen, moeder? -
- Ja, ga maar, - zei moeder. - 'k Zal 't verder wel zelf doen, maar op tijd terug wezen. -
Weg was Jan. Pas was ze op straat, of ze keek rond. Natuurlijk was er geen bont paard te zien. Toen begon Jan te overleggen: er was maar één bont paard in 't hele dorp. Dat was van Siem den vrachtrijder en die ging drie keer in de week naar stad: Dinsdags, Donderdags en Zaterdags. De andere dagen graasde het in de wei. En nu was 't Woensdag. Al wat ze dus te doen had, was naar de wei te gaan, want of ze het in de straten tegen kwam, of in de wei
| |
| |
zag lopen, dat zou wel 't zelfde wezen. Alleen was 't gemakkelijker. Dus liep Jan naar de wei even buiten het dorp en daar zag ze al van ver de bruine en witte vlekken van Siem's bonte paard. Toen ze vlak bij het hek kwam, bleef ze staan en keek het paard strak aan. Toen begon ze te wensen: Nou wens ik, dat Marion d'r voet heel, heel gauw beter wordt. Helemaal beter en dat ze weer lopen kan en... dat ze ook weer dansen kan. -
Dit laatste zei ze er niet dadelijk achter, want even bedacht ze, of het niet wijzer zou wezen, van het dansen maar niks te zeggen. Maar toen dacht ze aan Marion's treurige gezicht en daarom wenste ze het er toch maar bij.
Toen ze een paar stappen terug naar het dorp had gedaan, stond ze stil. Hoe dom! Nu had ze er bij moeten wensen, dat Marion even veel van haar zou gaan houden, als zij van Marion deed en dat ze altijd, altijd vriendinnen zouden zijn. Zou ze nog omkeren en naar 't paard kijken, als ze de wens deed?
Maar ze bedacht, dat het niet eerlijk zou wezen: twee wensen op één bont paard. Dan zou je wel alles kunnen wensen, wel de hele wereld achter elkaar. En 't zou al mooi wezen, als ze straks één schimmel vond, maar twee witte paarden voor twee wensen, die zag ze zeker niet.
Vlug liep ze naar het dorp terug. Als ze zich haastte en als ze maar gauw een schimmel tegenkwam en vooral, als maar niemand onderweg iets tegen haar zei, zodat ze spreken moest, dan zou de wens uitkomen en dan kon ze meteen nog even naar Tanne's huisje om te zien, of de voet al dadelijk ging genezen.
Wie had er nu in het dorp een schimmel? Bij de boeren wist ze geen schimmels en ook liepen de paarden haast nooit in het dorp. Die werden op het land gebruikt, maar in de straten zag je ze haast niet.
Net begon Janne te denken, dat ze misschien wel in 't geheel geen wit paard zou zien, misschien wel in geen dagen en weken en dat het dan niets geholpen had, of ze de wens al bij het bonte paard gedaan had, toen om de hoek van de markt een witte kop kwam. Janne stond stil van verrassing. Daar, daar kwam het lijf, nu de staart... helemaal spierwit was het. En gelukkig had ze nog geen woord gesproken. 't Was de wagen van den borstelmaker uit de stad, die maar een heel enkele keer in het dorp kwam. Dát was een bof! Jan zuchtte van geluk en ook van opluchting, want nu kon ze weer praten. Nu was 't gebeurd en ze kon bijna zeker wezen, dat de wens werd verhoord. Want niet alleen, dat haar wensen kans hadden om zó maar verhoord te worden, ook zonder paarden, maar nu had ze deze zekerheid ook nog.
En zo kwam de kleine Jan die middag, kort nadat de dokter was
| |
| |
vertrokken en ook Tanne was weggegaan, in 't keukentje, waar Marion op twee stoelen lag.
Zo bezorgd als Jan een half uur geleden geweest was, zo gelukkig was ze nu, want ze wist, dat ze een goede wens gedaan had en dat ze alle kwaad weer kon herstellen.
Ze nam een stoel bij het raam en ze ging er eens gezellig bij zitten, want nu wilde ze Marion alles vertellen van de slechte wens die middag bij het touwtje springen en ook van de goede wens met het bonte paard. Een beetje verlegen was ze wel, want hoe moest je zoiets zeggen? En aan Marion, die nog lang niet alle woorden verstond!
Maar Marion merkte niets van Janne's verlegenheid. Ze dacht aan Tanne's zalf, hoe die haar voet zou beter maken en ook dacht ze aan de prettige dag, die morgen komen ging.
- Morgen ga ik naar de stad, - zei ze en keek Jannetje met een stil, gelukkig gezichtje aan.
- Naar stad? - riep Jan en haar ogen leken wel brilleglazen, zo groot werden ze. - Hoe kan je nou naar stad? Je kunt toch niet lopen? -
- De vrouw van den burgemeester neemt me mee. Ze is het zelf komen vragen! - zei Marion en weer keek ze heel blij. Maar Jannetje's gezicht betrok. Ze gunde haar vriendin wel een pretje, maar als Marion uitging, dan moest dat met haar, met Jan wezen. Op haar moest ze dan steunen en zij moest het zijn, die haar alles wees en uitlegde, want morgen was het marktdag en dan was er heel wat te kijken.
- Dat hê je vast niet goed verstaan, - zei ze, - de burgemeesterse, die gaat op marktdag met de wagen en dan ment de burgemeester zelf en er gaan er altijd nog van de boerderij mee. Dan hebben ze toch geen plaats? -
Maar Marion wist het zeker. De burgemeestersvrouw had het gevraagd en met Tanne had ze lang gepraat. Ze kwamen haar met de wagen afhalen.
Nog ronder van verwondering werden Janne's ogen. Door den burgemeester zelf zou ze worden afgehaald! Had je ooit zo iets gehoord! In den burgemeester zijn wagen naar stad! Naar de markt! Misschien zou ze in een van de café's op 't grote marktplein mogen zitten en zoete limonadestroop drinken of een bolus eten! Een enkele keer was ze wel met vader naar stad geweest, als die kippen naar de markt bracht. Dan hadden ze gelopen en ze was erg moe geweest, want 't was wel een paar uur gaans naar de stad. Dan had ze wel gezien, hoe de rijke boeren in de café's zaten en daar lekker smikkelden. Ze wist het ook van Sanne, die op een hof woonde en die wel met haar vader en moeder meereed. Maar vader en zij gingen niet in 't café. 't Kostte te veel centen, zei vader en ze
| |
| |
gingen zo'n dag te gast bij moeder's getrouwde zuster, die doof en knorrig was en zo ver van de grote winkelstraten woonde, dat je niks meer van de drukte zag. Wat had ze dikwijls gewenst, dat ze net als Sanne eens met paard en wagen naar stad mocht gaan en dan op de markt naar de drukte kijken met zo'n lekker glas limonade voor zich... Ineens bedacht ze nu: dat had ze toch vaak gewenst en 't was nooit gebeurd! Dan was ze toch misschien niet zo iemand, als Arjaan dacht, want dat van dat rijden naar stad, dat had ze zó dikwijls en zó hard gewenst! Dar was ze zeker van. Zou 't kunnen wezen, dat alleen je lelijke wensen uitkwamen, zoals van Marion's voet? Zou ze dat nog eens aan Arjaan durven vragen?
Toen bedacht ze weer, waarvoor ze gekomen was en ze begon:
- Weet je 't nog, Marion, van die middag, toen je viel en toen je zoo'n pijn had? -
- Natuurlijk, - zei Marion, - dat was Keetje's schuld. Die trok aan het touw. -
- 't Was Kee niet,- zei Jannetje met een zondaarsgezicht. - 't Was ik. Maar Marion zei, dat iedereen 't gezien had. 't Was Keetje geweest, die aan het touw trok.
Toen begon Jannetje uit te leggen:
- Nee, nee, 't was Kee niet... ja, 't was wel Kee... Kee, die trok wel, maar ik was het.. ik wou... ik wou, dat er wat gebeurde... - Hier begon Jan's gezichtje er uit te zien, of ze zou gaan huilen. Marion begreep er niets van.
- Waarom ga je nu huilen? - vroeg ze verbaasd.
- Dat komt, omdat ik toen gewenst heb... - begon Jan nogeens.
- Maar waarom moet je huilen, als je iets hebt gewenst? - vroeg Marion en keek zo verwonderd, dat Jan niet begreep, hoe ze 't ooit allemaal zou kunnen uitleggen.
- Dat komt omdat mijn wensen uitkomen, - zei Jannetje en nu vond ze 't weer allemaal zo erg, dat ze tussen elke zin even snikte. - Dat heeft Arjaan gezegd... Van sommige mensen komen de wensen uit... de slechte wensen... en dat wist ik niet.. en toen dacht ik... toen dacht ik... toen wou ik, dat er iets met je voet zou gebeuren.. en toen trok Kee aan het touw... en toen durfde ik het niet te zeggen.. -
Nu huilde Jannetje tranen met tuiten en Marion zei:
- Arme Jannetje. Het is allemaal zo raar, is het niet? Wensen komen nooit uit. Bij ons, in mijn land, komen wensen niet uit. En waarom wens je nare dingen van mijn voet? En waarom huil je nu? -
Toen vertelde Jannetje haar alles: van het dansen, hoe boos de mensen daarover waren en hoe de meisjes hadden gelachen om het touwtje springen en hoe ze 't niet wou, dat anderen om haar vriendin lachten en dat ze toen gehoopt had, dat er iets met de voeten
| |
| |
zou gebeuren en dat ze dan niet meer dansen kon. Ze zei er ook nog bij, hoe ze gehoopt had, dat Marion een echte vriendin zou worden als ze niet meer danste en hoe ze toen geschrokken was, want vlak nadat ze 't had gewenst, trok Kee aan het touw.
- Arjaan zegt, dat een mens daarmee geboren wordt, - zei ze en droogde haar tranen, want ze vond het toch wel erg bizonder ook, om zo te zijn. - Da's een gave, zegt Arjaan. Zó noemde hij het: een gave!- Marion keek haar ernstig aan.
- Sommige mensen kunnen dingen doen, die andere mensen niet kunnen. Misschien heet dat wel een gave. Bij ons zijn de Indianen wel eens zo. Dat weet ik van mijn paps. Heel, heel lang geleden was er een Indiaan, die kon zieke mensen beter maken. En dat was een groot-groot-grootvader van mijn paps. Dat heette zeker ook een gave, net als van Tanne. -
Maar nu stoof Jannetje ineens op:
- Niet waar! Tanne heeft geen gave! Ik heb een gave. Dat zegt onze Arjaan. Ik heb de wens van die voet gedacht en toen trok Kee aan het touw. Dat kan Tanne helemaal niet. En nu heb ik gewenst, dat de voet weer beter zal worden en ik heb het met een bont paard gedaan en toen een schimmel. Daar weet Tanne niks van. Dat heb ik van mijn moei Lena en in een paar dagen zal je voet helemaal beter zijn... -
Van 't bonte paard en de schimmel begreep Marion nog veel minder dan van Jan's wonderlijke wensen. Zulke vreemde woorden waren het, dat ze niet eens vroeg, wat het allemaal betekende. Dus zei ze, wat elk ander verstandig meisje zou hebben gezegd:
- Maar als mijn voet beter is, hoe weet je, dat het door je wens komt? Mijn voet gaat beter worden door Tanne's zalf. Tanne heeft er haar eigen zalf opgedaan en dokter vindt het goed. -
Nu sprong Jannetje van haar stoel op, zo verontwaardigd was ze, en ze riep:
- Van Tanne's betoverde zalf heeft ze op je voet gesmeerd? En de dokter vindt het goed? Dat mot je niet doen, Marion! Heus niet! Je weet het niet, omdat je hier niet woont, Marion, maar Tanne, da's een gevaarlijk mens! Die kan toveren en de zalf is ook betoverd. Als je die op je voet smeert, wordt je net zo wonderlijk als Tanne. - Buiten adem hield Jannetje even op en ze dacht, dat Marion nu toch wel bang zou worden, maar Marion was niet gauw bang en ook geloofde ze Jannetje's gekke verhalen niet.
- Ik geloof het niet, - zei ze heel rustig. - Tanne maakt zieke mensen beter en dat is goed. Dus kan ze niet slecht zijn. -
- Nee! - riep Jan nu uit, - zieke mensen beter maken, da's alleen goed, als je de medicijn uit de apotheek van den dokter hebt, maar anders is 't toveren. Dat zeggen ze allemaal. En 't kan
| |
| |
wel wezen, dat je beter wordt, maar betoverd ben je dan toch. - - Op zijn tong heeft de dokter de zalf gelegd, - zei Marion. - Om te proeven. En hij vond ze goed. -
Daarop wist Jan niets te antwoorden. Had de dokter de zalt in zijn eigen mond gestoken en gezegd, dat ze goed was? Hoe konden zulke dingen toch allemaal bestaan? Zou iedereen zich door Tanne laten betoveren? Zij niet, hoor! Zij zou wel op haarzelf passen. En op Marion ook. Ze wist nu nog wel niet hoe, maar ze zou wel zorgen, dat Marion niet behekst werd door de slechte oude Tanne. En omdat ze niets anders wist te zeggen, zei ze:
- Met jou ben ik vriendin en met geen ander. -
- Met mij? - vroeg Marion een beetje soezig.
- Ja, alleen met jou, - zei Jan. - Niemand anders kan toch vriendin met jou wezen, want ik heb jou van de zee gekregen. En ik heb je alles geleerd en ik breng je toch altijd schelpen en blommen? Ik wil alleen vriendin met jou wezen en jij mag met niemand anders vriendin zijn dan met mij. -
- Ik vind jou ook aardig, - zei Marion. - Ik houd van de dingen, die je zegt, omdat ze grappig zijn. Maar ik houd ook van Tanne. Ja, van Tanne houd ik zó veel! Tanne is ook mijn vriendin! -
- Nee, nee! - riep Jan uit. - Dat kan niet! Dat wil ik niet! Niemand kan echt twee vriendinnen hebben. En dan nogal zo'n oud mens! Met een oud mens kan je toch geen vriendin wezen? -
- Tanne begrijpt alles van mijn... - begon Marion.
Maar Jan viel haar in de rede:
- 'k weet best, wat je zeggen wil! - riep ze uit. - Je wil zeggen, dat Tanne, dat gekke ouwe mens het weet van dat dansen en dat ze er naar kijkt, als je 't doet en dat ze dan niet lacht! 'k Weet best, wat je zeggen wil! Maar nou zal ik es wat zeggen! Ik zou ook niet meer lachen. Nee, dat zou 'k niet meer, hoor! Toen die avond, dat kwam, omdat ik zo geschrokken was! Toen deed je zo gek met je armen, zo onwijs en toen hê'k wel gelachen, maar nou niet meer, hoor! En 'k weet ook wel, waarom je danst. Dat zag ik zó, toen je touwtje sprong. Het komt, omdat je dunner bent dan wij en omdat je maar zo weinig kleren aan hebt en ook omdat je van een ander land komt en omdat ze daar nog niet zo goed weten, hoe 't hoort. -
Na deze lange uitlegging keek Jannetje haar vriendin heel tevreden aan, maar Marion schudde van neen en zei:
- Zo is 't helemaal niet. Ik dans, omdat ik het doen moet. Ik moet dansen... Ik dans, wat ik zie en wat ik hoor... Als ik dans.,. neen, ik kan het niet zeggen. Je kunt het niet begrijpen. -
- Wel waar! - riep Jan. - Ik begrijp het wel. Ik begrijp het veel beter dan Tanne, want wij tweeën, wij zijn vriendinnen en dan begrijp je alles van elkaar. Ik weet wel, waarom je danst en je moet voor
| |
| |
mij dansen. Niet voor Tanne. Da's een oud mens. Ik zal je voor mij laten dansen. Ik weet een plek in het duin met mos, dat helemaal hard is en ik weet ook een spel, dat we gaan doen, ik en jij en Sinbad. We gaan spelen, dat ik de moeder ben en jij de dochter en je ben een zigeunerkind, dat voor de mensen danst. En Sinbad, die gaat rond met het centenbakje. En dan komt er ineens een slechte tovervrouw en die probeert je te pakken en dan ga ik tegen haar vechten en Sinbad pakt haar aan d'r rokken... -
- Maar wie is dan de slechte vrouw? - vroeg Marion, die nog niet gewoon was aan Jan's vreemde spelletjes.
- Dat mot je niet vragen! - zei Jan. - We vinden wel wat. Misschien die ouwe knoestige eik, die in de duinpan staat. -
Maar Marion wilde aan dansen niet denken, of het een kinderachtig spelletje was.
- Dansen is niet spelen, - zei ze een beetje verontwaardigd. - Dansen is werken. Dat zegt Tanne ook. En Tanne weet het. -
- Tanne weet het niet! - gilde Jan. - Ze weet niks van dansen af. Ze is een oud mens! Ze zou niet eens meer kunnen dansen, al wou ze! Maar ik wel. En ik ga ook dansen. Je moet het mij leren en dan zullen we samen dansen. En dan zal ik zorgen, dat niemand het ziet. Ik weet een heleboel verstopplaatsen in de duinen. Daar vindt geen mens ons. Dan kan niemand meer om je lachen. En aan mij moet je alles vertellen en dan zal ik alles begrijpen. En je moet erg, erg gek op mij zijn, net zoals ik op jou. En je moet nooit meer dansen, dat andere mensen het zien, ook Tanne niet! -
Maar dat wilde Marion niet beloven, want voor Tanne wou ze dansen, zo gauw haar voet weer beter was.
Toen werd Jannetje boos en ze riep: :
- Als je vriendin met me bent, dan mot je ook doen, wat 'k zeg, hoor! - En toen Marion nog niet wilde toegeven, zei Jan:
- En jouw voet, die wordt beter door mijn bontepaarden-wens en daarom mag je alleen dansen, zoals ik het wil... -
- Dat kan ik niet, - zei Marion en ze keek ineens heel treurig.
- Ik houd van Tanne. Tanne is goed en wijs. En jij bent zo dom, Jannetje. -
- Niet waar! - schreeuwde Jan. - Jij bent dom, want je laat je door Tanne betoveren, door die lelijke zalf en da's niet nodig, als ik je beter wens! -
't Is toch dom om van toveren te praten, - zei Marion nog eens. - Toveren bestaat niet en heksen zijn er ook niet. Die bestaan alleen in sprookjes. En waarom zeg ze zulke gekke dingen over mijn dansen en dat ik alleen van jou moet houden. Dat is toch dom? Ik kan toch niet alleen van jou houden? -
- Dat mot je! - riep Jan nu zo hard ze kon. - Ik heb je uit het water
| |
| |
gered, ik en Teun. Je mot alleen van mij houden en anders dan hou ik van jou ook niet meer, dan heb ik een hekel aan je en dan heb ik spijt van mijn prachtige wens bij het bonte paard! -
En toen Marion niets zei, werd Jan nog bozer en ze riep:
- Ik wil geeneens meer vriendin met je wezen! Ik heb een hekel aan je! Ik ga vriendin worden met Kee! En ik hoop, dat ze je klompen aan zullen trekken en dat je nooit meer dansen kan en dan maken ze een naaister van je en dan mot je de hele dag rokken en jakken naaien! Dáár! Rokken en jakken zullen ze je laten naaien, omdat je een heiden bent, een Zigeunerkind, een Indianenkind...! -
Toen Jan dit laatste woord had uitgegild tegen een heel stil, bleek schipbreukelingetje, dat met treurige ogen door 't raam keek, stoof ze het keukentje uit en sloeg de deur met een harde slag achter zich dicht.
Wat kijkt Jan boos, zeiden de straatstenen tegen elkaar, want omdat ze haar hoofdje zo liet hangen, was het net, of ze naar hen zo knorrig keek.
‘Jan boos,’ zei Koosje, toen de grote zus haar met de boterham hielp en de strooppot zo hard neerzette, dat alles rinkelde.
- Is er wat, Jan? - vroeg moeder. - Je trekt een gezicht als een oorworm. -
Ik zal dat meisje haar warme wangetjes eens wat afkoelen, dacht de Westenwind, toen Jan een ogenblik later, heel alleen op een duintopje zat te breien en te mokken. En hij blies zo hard, dat het kanten mutsje haast afwoei. Maar Jan lette er niet op. Ze breide heel driftig en heel vlug, maar nog veel, veel vlugger gingen haar bedenksels.
Ze ziet me niet eens, dacht het kleine konijntje met één oor op en één oor neer en het hipte uit zijn holletje om gauw een boodschap te gaan doen in het dal met de duinroosjes.
Op hetzelfde ogenblik wist Jan, wat ze doen ging: het kwam alles door die zalf van Tanne! Als Tanne die niet op Marion's voet had gesmeerd, dan hadden ze nu geen ruzie! Dan zou Marion wel alles doen, wat ze vroeg, dan zou ze wel alleen met háár vriendin wezen. 't Was alles de schuld van Tanne! Die betoverde met haar zalf! Daarom moest de zalf weg!
Jannetje sprong overeind en raapte de kluwen met wol op, die in 't zand lag.
Dit zou ze doen: de zalfpot zou ze wegnemen! Morgen zou ze 't doen, want dan was Marion naar stad in de deftige burgemeesterswagen. Als Tanne uit was, dan zou ze 't doen. Om Marion te redden van de betovering, daarom deed ze 't en als die 't later maar eens goed begreep, dan zou ze nog dankbaar wezen ook!
| |
| |
Ja, om Marion te redden deed ze het... en ook, omdat niet Tanne's lelijke, vieze zalf de voet moest beter maken, maar omdat ze genezen moest door háár wens... door 't bonte paard en door de schimmel van den borstelmaker!
De breikous rolde ze op, het kluwen pikte ze door de naalden en toen holde ze op een draf het duin af, naar huis toe.
Hup! zei de Westenwind en gaf haar een flinke duw in haar ruggetje. Hup Jan! Zullen we doen, wie 't eerst beneden is?
En ze kwamen net te gelijk aan, want toen Jannetje de klink oplichtte van haar moeders achterdeur, toen floot de wind fris en vrolijk tegen de voorgevel.
- Nou, - zei moeder, toen ze het dochtertje met de Westenwind hoorde binnenwaaien en de oogjes zo gelukkig zag glinsteren, - 't Is met jou ook 't éne ogenblik: Jantje huilt en 't andere: Jantje lacht! -
Maar dat kwam, omdat moeder niet wist van de toverzalf en dat die nu morgen voor goed, voor altijd, zou worden weggestopt door haar kleine, knappe dochtertje Jan!
|
|