| |
| |
| |
[III]
ERG DEED MARION HAAR BEST OM DE MOEILIJKE Hollandse woorden te verstaan en uit te spreken. Dat deed ze niet, omdat ze zo graag met Jannetje en de andere meisjes spreken wou. Ja, natuurlijk, ook dàt wou ze wel, maar bovenal, wou ze toch begrijpen, wat door Tanne bedoeld werd, als ze van die grappige woorden sprak, net of 't allemaal ‘sch, sch’ en ‘ch, ch’ was, wat ze zei. Want van Tanne hield ze meer dan van iemand anders en ze deed daarom zo hard haar best, dat ze, vóór de winter voorbij was, al wat zinnetjes spreken kon en verstaan deed ze een massa.
Naar niemand luisterde Marion zo graag als naar oude Tanne, al waren ook de antwoorden van de oude vrouw zo kort, dat het scheen, of ze aan praten een hekel had. 't Leek wel, of het vreemdelingetje het beter begreep, als Tanne met een enkel woord vertelde, dat er nog maar altijd geen bericht was van de éne boot,
| |
| |
waar de zangeres met een paar matrozen in zou hebben gezeten, dan als Jannetje het verhaal deed. Want als Jannetje iets vertelde, dan zaten de zinnen vol met: ‘ze zeggen’ en nog eens: ‘ze zeggen’. En ook kon Marion niet goed wijs worden uit al de ‘en toen's’. Maar Jan merkte dat niet en telkens weer begon ze over die éne boot en 't verveelde haar nooit om te vertellen, wat ze van de mannen en vrouwen van 't dorp hoorde: hoe een boot wel heel ver kon afdrijven en op een andere kust landen. Wel zo ver, dat je soms in geen maanden van iemand hoorde en dan waren de mensen erg ongerust. Maar net, als je er niet meer aan dacht, dan kwam zo iemand ineens weer levend te voorschijn. Als Jan zover met haar verhaal gekomen was, dan vergat ze nooit, er achter te zeggen:
- Maar nou ben je bij ons en nou heb je mij en nou hoef je nooit meer terug! -
Dat zei ze, omdat ze vond, dat Marion nergens beter wezen kon dan in hun dorp, nu ze immers geen ouders had, waar ze naar verlangen kon. En ook wou ze haar troosten, omdat de danseres weg was; daarom vertelde ze er nooit bij, wat Teun eens gezegd had: dat de boot met de juffrouw misschien wel in de storm was omgekomen. Neen, dat vertelde Jan niet en heel erg deed ze haar best, om haar lange verhalen zó te vertellen, dat Marion ze kon begrijpen en hoe moeilijker de vertelsels waren, hoe harder kleine Jan schreeuwde, want ze meende, als ze maar heel hard sprak, dat de ander het dan wel verstaan zou.
Maar Marion had een hekel aan harde geluiden. Verwonderd stond ze te kijken naar het meisje tegenover haar, dat de rare woorden zo luid gilde, of ze doof was en meestal maakte ze Jan heel verdrietig, door haar smalle schoudertjes op te trekken, waarmee ze zeggen wou, dat ze het helemaal niet begrijpen kon. Dan zocht ze Tanne op en het was van haar, dat ze te horen kreeg, waarom er zo weinig straatlantaarns in het kleine dorp waren, waarom de huizen zo laag waren en waarom alles er zo anders uitzag dan in haar eigen land.
Ja, bij Tanne was het goed en iedere avond, als de straten stil, en de geluiden zachter werden, omdat de dag met zijn gejoel en spel voorbij was, als de kinders weer bij vader en moeder samenschoolden achter de groen en wit geschilderde luiken, dan waren ook Tanne en Marion samen in het popperig kleine keukentje. Dan zat de oude vrouw met de voeten op een hete stoof, en spaarde zo in de eerste voorjaarsdagen kolen voor de kachel. Dan danste Marion op de grofgebreide zwarte kousen, terwijl Tanne toekeek. Na elke oefening en na elke dans keek het danseresje vragend naar
| |
| |
de stille vrouw. Als die tevreden was, knikte ze van ‘ja’ en kwam er iets, dat op een glimlach leek, op het harde gezicht. Maar als Marion fouten gemaakt had, zei Tanne het éne woord, dat in allebei de talen hetzelfde klonk: ‘Over.’
Dan begon het kleine meisje van voren af aan en geen van beiden schenen ze het wonderlijk te vinden, dat een oude vrouw, die nog nooit dans- en gymnastiekoefeningen gezien had, zo gauw de fouten merkte. Maar dat kwam, doordat Tanne veel scherper keek, dan de meeste mensen. Heel de avond breide ze en toch dwaalden haar ogen niet van de dansende af. Aldoor keek ze en iedere verandering in de beweging zag ze. Daardoor kwam het ook, dat Marion, al was ze in dansen en in een hele boel andere dingen knapper dan de oude vrouw, toch gehoorzaamde, als Tanne ‘over’ riep.
Zoals Tanne luisterde, luisterde niemand. Zoals Tanne naar je keek en alles opmerkte, deed niemand het en als het dansen was afgelopen en ook Sinbad zijn kunstjes had mogen vertonen, door op zijn achterste beentjes door de keuken te dribbelen, dan was er altijd nog even tijd voor een gezelligheidje. Dat waren dan de ogenblikken, waarin Marion probeerde te vertellen, wat ze worden wilde: een danseres, die alle mensen gelukkig en blij zou maken. Want vroeger, toen ze nog heel klein was, had ze voor vader en moeder gedanst, als die treurig of moe waren en altijd waren ze dan weer blij geworden. En eens, heel lang geleden, had ze het vader beloofd, dat ze dansen zou om mensen gelukkig te maken. Niet om veel geld te verdienen, had vader gezegd, maar om treurige mensen weer te laten lachen.
Het was een erg krom taaltje, waarin Marion dit vertelde, maar Tanne begreep het. Ernstig luisterde ze en ze knikte begrijpend van ‘ja’, want ze wist immers zelf, hoe alle mooie herinneringen terug kwamen, terwijl ze naar het dansen keek? Het waren gelukkige avonden en al miste Marion de oude danseres, die goed voor haar was geweest en haar zoveel had geleerd, toch geloofde zo zo zeker, dat eens de postbode een brief zou brengen, waarin zou staan, dat zij gered was en dat ze op haar wachtte in Antwerpen, de stad, waar alle mensen niets liever deden, dan naar dansende kleine meisjes kijken, dat ze heel rustig in 't vriendelijke dorpje wachten bleef, tot de brief kwam en iemand haar zou wegbrengen. Ook hield Marion van Kaatje en Mina, van Keetje en Sanne en al probeerde ze niet met een van allen zulke dikke vrinden te zijn, als Jan het voor zichzelf wilde, toch deed ze graag mee met de spelen en ook de school met de grappige lessen vond ze prettig. Vriendelijk knikte ze met het stille ernstige gezichtje tegen de
| |
| |
dorpelingen, als ze door de smalle straten ging. En was het niet tot nu toe geweest, of oud en jong blij was om haar te zien? Riep niet iedereen haar een vrolijk ‘goeden morgen’ of ‘goeden avond’ toe?
Maar hoe was dat toch ineens veranderd? Of verbeeldde ze zich, dat de meisjes stil samen fluisterden, als zij voorbij ging en haar niet meer vrolijk toeriepen om mee te spelen? En was het niet net, of de ouderen haar onvriendelijk aankeken, de laatste weken? Ze had toch geen kwaad gedaan? Ze had toch op school goed gewerkt? Ja, met breien en naaien ging het nog niet goed, maar zouden de mensen in het dorpje daar boos om wezen?
Vroeger was Marion nooit verlegen geweest, want de weinige mensen, die ze kende, waren vriendelijk. Maar nu ze ging denken, dat de vrouwen en mannen knorrig naar haar keken en de meisjes niet meer tegen haar lachten, werd ze schuw en ze keek niet meer op, als ze op straat iemand tegen kwam.
Ook de school vond ze niet meer zo prettig en als er werd gespeeld onder de kastanjebomen, stond ze in de verte te kijken, tot Jan met haar bazige, drukke maniertjes naar haar toe kwam.
- Alla, zot, dat je ben! - riep ze dan in haar ruwe vriendelijkheid.
- Mot je daar nou blijven staan? Spelen mot je! -
Jan zei het hard en met een kwaad gezicht, maar ze meende het goed, want ze wou, dat Marion zou lachen en pleizier hebben.
- Willen ze wel met me spelen? - vroeg Marion eens en ze zei de woorden natuurlijk iets anders dan ze hier te lezen staan.
- Och wat! Wees toch wijzer! - zei Jan toen. - Ze hebben niks te willen. Je bent mijn vriendin. Wie er met mij speelt, speelt met jou! -
En ze had Marion meegenomen midden in de troep. Maar, wat Jan niet merkte, dat zag Marion: niemand deed meer zo vriendelijk tegen haar, als in 't begin.
Toen ineens kwam er een avond, dat ze niet dansen kon. Net zo rustig als altijd, zat oude Tanne in de leunstoel. Net zo parmantig als anders lag Sinbad er naast, de grappige kop op de voorpoten. En allebei keken ze, hoe Marion de moeilijke passen maakte.
Toen hield ze op.
- Verder - zei Tanne.
Ik kan niet meer dansen, - zei het kleine meisje. - Alle dansen zijn oud en naar. -
Dat zei ze, omdat ze treurig was, omdat ze ging verlangen naar haar eigen land, naar de oude danseres en de meisjes, die samen met haar hadden geleerd.
- Verzin andere, - zei Tanne.
| |
| |
Maar Marion schudde haar hoofd. Midden in het keukentje bleef ze staan.
- Ik kan niet altijd de oude oefeningen doen, - zei ze met een heel ongelukkig gezichtje. - Ik moet nieuwe hebben. -
En toen deed Marion iets, wat ze nog niet gedaan had, zolang ze in Jan's dorp woonde. Ze begon zacht te huilen. Ze huilde niet zoals Jan het deed. Niet van die wilde snikken, waar je rood en lelijk van wordt. Ze wreef niet met een schort of een vuil handje over ogen en neus. Neen, zó huilde Marion niet. Heel stil stond ze daar en er kwamen maar een paar tranen in haar treurige ogen.
- Het geeft niet, of ik aldoor dezelfde oefeningen doe, - zei ze nog eens, - ik leer niets meer en ik zal nooit een echte danseres worden! - Onrustig keek Sinbad zijn vrouwtje aan. Waarom sprong ze niet meer? En waarom sprak ze met zo'n gekke stem? Hij begon alvast met zijn staartje te zwaaien, omdat hij niets beters wist te bedenken. Maar Tanne stond op en nam de handen van de kleine danseres in de hare.
- Tanne begrijpt het - zei ze toen en streek zacht over de smalle handjes, terwijl ze wel heel erg scheen na te denken. Toen liet ze ze los en de woorden, die ze zei, klonken bijna bars:
- Ja, als tranen hielpen in de wereld, dan zou Tanne zeggen: huil maar op. Maar dat doen ze niet. Sterk mot je wezen. Begrijp je, wat ik zeg, kind? Sterk! -
Bijna zei Tanne dat zo hard, als Jan het deed, want ze wou, dat Marion 't goed zou begrijpen, wat ze bedoelde. Verschrikt keek deze haar aan. Ze wist wel, wat ‘sterk’ betekende. Ze wist ook wel, dat Tanne sterk was, maar zelf voelde ze zich zo ongelukkig en ze had veel meer zin om een deuntje te huilen dan om sterk te zijn.
Toen nam de oude vrouw nog eens haar handje en ze bracht haar naar de vensterbank, waar bloeiende planten stonden. Veel zachter nu begon ze te vertellen van het zaad, dat eens diep onder de aarde was verstopt. Had het gehuild, omdat het zo ver weg was van de zon en omdat het nog niet bloeien mocht? Het zaad was geduldig. Ook Marion moest geduldig wezen. Ook Tanne zelf moest geduldig zijn. Eens kwam de plant en eens kwamen de bloemen, die de mensen gelukkig zouden maken.
Terwijl Tanne in ruwe woorden het verhaaltje vertelde, werd Marion's gezicht vrolijker. Al begreep ze niet alle woorden, ze begreep toch, wat er bedoeld werd: het duurde lang, vóór een plant echt mooi bloeien kon. Eerst moest ze in de donkere aarde blijven en dan langzaam groeien en dan pas kwamen de bloemen. Een plant was geduldig en dat moest ze ook zijn. Dát was het, wat de oude vrouw wilde.
| |
| |
Toen Marion het goed begrepen had, was haar verdriet weg. En toen 't verdriet weg was, kon ze ook weer dansen. Ze liet Tanne's hand los en nam de donkere wollen doek, die de oude vrouw over 't jak sloeg, als ze 's avonds uitging.
De doek hield ze boven haar hoofd en terwijl ze diep naar de grond boog, begon ze zacht te bewegen. Heel langzaam bewoog ze, heel diep bukte ze onder de sombere, zwarte doek en Tanne moest Sinbad stevig vasthouden, want al was hij wel gewoon, dat het kleine vrouwtje soms gek door de keuken kon springen, nu dacht hij, dat ze verstoppertje met hem spelen wou en wat kon een flinke hond dan beter doen dan hard blaffen en de doek wegtrekken, zodat het vrouwtje weer te voorschijn zou komen? Mocht hij dat niet? Mocht hij niet eens blaffen? Onderzoekend keek hij naar de vrouw, die hem zo stijf in zijn harige nek greep.
Maar Tanne keek niet naar de hond. Tanne keek naar het meisje. Wát moest die dans voorstellen? Want dat het een dans was, dat begreep de oude vrouw dadelijk en ook, dat Marion deze keer iets heel bizonders danste, één van die dansen, die als een verhaal waren, maar dan zonder woorden.
Pas toen het heel laag gebukte figuurtje zich begon op te richten en de bewegingen van de dansende hoe langer hoe vrijer werden, begreep Tanne: de doek, dat was de aarde. Het meisje stelde het zaad voor, diep verborgen en nederig.
Hoger en hoger rekte nu het dansende figuurtje zich uit en sneller gingen de voetjes. De doek zakte weg, eerst weinig, toen meer. Marion's gezichtje kwam te voorschijn.... het lachte! Het straalde. Ver reikten nu de handen omhoog en droegen de donkere sjaal als een lichte last. Het was of de smalle voeten de vloertegels niet aanraakten. De sterke rechte tenen droegen het lichaam en toen de handen eindelijk met een lichte zwaai de doek van zich af gooiden, en in de vorm van een kelk boven het hoofd werden gehouden, zag Tanne in verbeelding de hoog opgeschoten plant, waarvan de bloemkelk opengaat en naar de zon keert.
- Wat dans ik nu, Tanne? - vroeg Marion met een guitig, vrolijk lachje.
- Het is de plant, - zei Tanne en haar stem klonk nog schorrer dan anders, want de dans had ze zo mooi gevonden, dat ze wel had kunnen huilen, zoals mensen doen, die prachtige muziek horen. En omdat Tanne te oud en te wijs was, om tranen te huilen, bleven ze ergens onderweg steken en maakten haar stem hees.
- Het is, wat je zelf eens zult wezen, kind. -
Meer kon ze niet zeggen, want Sinbad ontsnapte op dit ogenblik uit haar greep en gooide zich op de doek, waarop hij zolang had
| |
| |
geaasd. Sinbad zag in dansen alleen een vrolijk grapje. Hij kon in zijn vrouwtje geen plant of bloem zien en de doek was voor hem niet de aarde, maar 't was alleen het rare ding, waarachter 't vrouwtje zich verstopt had en dat hij daarom in zijn sterke hondebek nam, terwijl zijn poten probeerden het ding in flarden te scheuren.
Toen werd het een wilde jacht, een streng klein vrouwtje knielde neer bij een berouwvolle hond en voor een ogenblik was alle verdriet vergeten.
Maar als Marion 't geweten had, hoe in het dorp de ouden nog meer rimpels kregen, dan ze al hadden, omdat ze maar aldoor moesten denken aan de dingen, die 't vreemde Amerikaantje deed en hoe de jongeren hun werk lieten staan om te praten over het kleine meisje uit het verre land, misschien, heel misschien zou ze dan nóg verdrietig hebben gekeken. Daar was bijvoorbeeld de burgemeester! Wat had die nu al veel jaren voor het kleine dorp gezorgd! Dikwijls was het moeilijk geweest, om te weten, wat het beste was: moest een zandweg een straatweg worden, of moest hij net zo blijven, als hij was? Moest een heel oud huisje, dat door de zeewind schuin naar het land overhelde en er uitzag, als een oud besje, dat in de knieën doorzakte, worden afgetakeld? Of mocht het blijven staan? Dat waren dikwijls lastige vragen geweest, en uren achter elkaar sprak hij erover in het raadhuis op de markt, waar de knapste mannen van het dorp met hem mee mochten bedisselen. Maar zulke moeilijke vragen, als er nu kwamen, sinds het kleine Amerikaantje op het dorp woonde, had hij nog nooit hoeven op te lossen en het gebeurde dikwijls, dat de mensen hem 's Zondagsmorgens na kerktijd langs de velden zagen lopen, de armen op de rug en de pijp in de mond en dan zeiden ze tegen elkaar: ‘Onze burgemeester, die heeft weer veel zorgen aan de kop.’
Daar was bijvoorbeeld de vraag, wat het meisje worden moest, als het in het dorp bleef. ‘Naaister!’ zeiden de vrouwen. Jawel, maar de vrouw van den veldwachter, die de naai- en breiles gaf, vertelde, dat Marion 't wel nooit en nooit leren zou, dat ze in breien nog dommer was, dan 't kleinste kind en dat ze nog niet eens een behoorlijk zoompje naaien kon. Wat moest daar dan van terecht komen? En dan had je meester, die wou maar, dat het kind zou doorleren, want ijselijk knap was ze in rekenen en schrijven. De moeilijkste woorden, waarmee een groot mens nog last had, die schreef ze op, alsof 't niks was. ‘Dat was een kind,’ zei meester, ‘om Frans te laten leren en misschien Duits.’
Maar wie moest dat betalen? Meester had gemakkelijk praten, maar
| |
| |
lessen waren duur en het dorp was arm. Bovendien, hoe moest nu een arm meisje geld verdienen met rekenen en Frans?
Neen, 't was lang niet gemakkelijk voor den burgemeester, want iedereen meende wat over het vreemde kind te zeggen te hebben en allemaal wilden ze wat anders. Zo waren er vrouwen uit het dorp bij hem geweest, die vonden, dat het meisje klompen dragen moest en geen schoenen, want klompen waren warmer en ook sleten ze minder en waarom zou een vreemd kind deftiger voeten hebben dan hun eigen dochtertjes? Daar was wel wat voor te zeggen, maar toen daags daarop Tanne was gekomen en verteld had, dat het meisje veel te fijne voetjes had voor de grove schoenen, die de schoenmakersvrouw haar de eerste dag gegeven had, omdat ze met blote voetjes uit de zee was gekomen, toen Tanne zei, dat ze voor 't kind schoentjes hebben moest, die meer op pantoffeltjes leken en die beter bij 't voetje passen zouden, toen raakte burgemeester helemaal van de wijs. Tegen Tanne kon niemand op en ook vond hij het veel moeilijker om te weten, wat voor schoenen een klein Amerikaans meisje dragen moest dan om te beslissen of een paard moest worden beslagen. Dus zond de burgemeester Tanne en de vrouwen, den meester en de veldwachtersvrouw naar huis en aan allen beloofde hij, dat hij er eens goed over zou denken.
Maar hij was de enige niet, die over Marion nadacht. Er was ook nog de oude dominee, die wist, hoe de wereld was gemaakt en die al veertig jaren lang elke Zondag in het kerkje verteld had van God en van de hemel, ook die moest nu over dingen denken, die tot nu toe helemaal niet in het dorp waren voorgekomen. En 't gaf niets, of hij ál de dikke boeken gelezen had, die om hem heen lagen opgestapeld, want daar stond toch het antwoord niet in op de vraag, die hem bezighield.
Want dominee dacht weer over heel andere dingen dan de burgemeester. Niet of het kind moest leren naaien of rekenen, bepeinsde hij. Neen, er was iets heel anders. Er waren er, die hem vertelden, dat 's avonds, als de luiken voor de ramen waren gesloten, als de straten donker waren en er haast geen mens meer op de weg was, vreemde geluiden kwamen uit het huisje van oude Tanne. Dominee wist toch wel, dat de oude vrouw wat wonderlijk was? Dat ze planten plukte om mensen mee te genezen en dat ze dat midden in de nacht deed, als de maan waste of ook wel net andersom, als ze afnam? En dominee wist toch wel, dat het meisje van dat verongelukte schip ook wat vreemd was? Dat ze heel alleen gedanst had en dat de burgemeester 't had verboden? Ze wilden den burgemeester niet te veel lastig vallen, want aan hem hadden ze al zoveel gevraagd, maar als het waar was, dat het meisje 's avonds danste, zonder dat
| |
| |
iemand er iets van wist, zou dominee daar dan niet iets over kunnen zeggen? Daar was hij toch dominee voor, om te zorgen, dat er op het dorp geen slechte dingen gebeurden.
Nu was dominee een bijzonder vriendelijk man, die graag alle mensen hielp en 't liefst wilde, dat iedereen in het dorp gelukkig was. Toen hij de eerste dagen na de schipbreuk gehoord had, hoe het kleine meisje danseres van beroep had moeten worden, had hij tevreden geglimlacht, want hij meende, dat het heel wijs van God
was om het arme kind juist hier door de golven te laten aanspoelen. Inplaats van later van de ene plaats naar de andere te trekken en in de boze wereld voor geld te gaan dansen, zou ze netjes leren naaien en ze zou fatsoenlijk en rustig in het mooie dorpje haar brood verdienen. Heel zeker was dominee er van geweest, dat het kleine meisje zelf ook dankbaar zou wezen, nu ze 't zoveel gemakkelijker kreeg. Maar het verhaal over de geluiden, 's avonds achter Tanne's luiken, bracht hem aan het denken. Wat, als het kind het dansen niet
| |
| |
laten kon? Als dansen voor het kleine meisje eens net zou wezen als zingen voor een vogel? Ook een vogel kon je het zingen niet afleren en zo zou je ook wel aan de lammetjes in de wei kunnen zeggen, dat ze niet meer springen mochten, als de voorjaarszon zo vrolijk op hun witte vachtjes scheen.
Neen, ook voor dominee was het niet gemakkelijk, om te weten, of hij ernstig kijken moest bij de verhalen van de vrouwen, of dat hij glimlachen mocht. Maar telkens keek hij bij 't studeren in de dikke, wijze boeken op en zag dan het kleine meisje dansen net als de lammetjes in de wei. En dan glimlachte hij tóch, of het mocht of niet!
En niet alleen de burgemeester en de dominee waren het, die nadachten over Marion en haar dansen, ook de dokter hoorde, wat de mensen in het dorp vertelden en omdat hij een vrolijke jonge man was, die in een grote stad had gestudeerd, lachte hij om al de verhalen. Hij danste zelf wel graag en hij vond het een grappig idee, dat het kleine meisje 's avonds zou dansen voor die oude toverheks. Want zo noemde hij Tanne, als hij thuis was en geen deftige, geleerde woorden hoefde te gebruiken.
Maar de doktersvrouw lachte niet. Die zat ook soms stil over Marion te denken.
- Het kan toch wezen, dat het dansen van het kind iets anders is, dan wat alle kinderen graag doen. Het kan toch, dat ze evenveel aanleg voor dansen heeft, als een ander voor muziek en dan zou het toch heel akelig zijn, als we het haar verboden. -
Dit zei ze, omdat ze een vriendelijk hart had en graag wilde, dat iedereen zo gelukkig zou zijn, als zijzelf. En misschien zei ze het ook, omdat ze zelf mooi op de piano spelen kon en het daarom beter begreep.
- We moesten haar toch ééns zien dansen, - vond zij. - Ik zou op de piano kunnen spelen en wij zouden het wel zien, of het iets bizonders was en dan... -
Maar toen waren er weer zieke mensen gekomen, die den dokter spreken wilden en hij had nog maar net tijd gehad om te zeggen: - Wees maar niet bang, vrouwtje! Als ze werkelijk zo bizonder is, als je meent, dan kunnen alle boeren uit het dorp haar niet tegen houden. Dan wordt ze toch eens een beroemde danseres. Maar als de mensen zouden horen, dat ze hier in deze kamer danste en jij aan de piano en dat terwijl de burgemeester het heeft verboden, dan kon het wel eens gebeuren, dat de zieken niks meer van me weten wilden en hoe betalen we dan de boterhammen voor onzen kleinen jongen? -
Toen had het doktersvrouwtje gezucht, net als de burgemeester en
| |
| |
de dominee en een hele tijd lang had ze er niet meer over gesproken. Maar denken deed ze er over, telkens als ze het kleine meisje langs de ramen van het doktershuis zag gaan. Ja, er werd veel in het
dorp over het dansen van de kleine Marion gedacht, maar 't meest van allemaal dacht toch Jan er aan. Want de anderen, die spraken over wat ze niet echt gezien hadden. Maar zij had op de drempel van het keukentje gestaan, toen Marion hanepassen maakte en met
| |
| |
de vleugels klepperde. En al had ze niet geweten, wat het betekende, toch had ze gezien, hoe gek haar nieuwe vriendin doen kon. Ze was de enige, die het echt wist. En ja, natuurlijk, moei Tanne, die wist het ook. Sinds die avond hield Jannetje niet van de oude Tanne. Dat was een oud slecht mens, een mens, die wist, dat de burgemeester 't niet wou van dat dansen en die toch niks zei. Misschien vond ze die gekke grimassen wel mooi ook. Een naar oud mens was Tanne! Als straks alle kinders Marion uitlachten en zeiden, dat ze mal was, zoals gekke Gijs, dan was dat Tanne's schuld.
Zó bezorgd was Jan en zoveel had ze te denken, dat ze niet eens, als andere jaren van de eerste voorjaarsdagen genoot. Bij 't houtsprokkelen had ze wel even gekeken naar het goudgele speenkruid, dat bloeide tussen het dorre gevallen blad, maar 't was, of de bloemetjes niet zo zonnig straalden als vroeger. Ze leken doffer. Als ze met Marion de takkenbossen voor moeder maakte, plukte ze wel, als ieder jaar, de rode en gele bakkruidjes en ook leerde ze haar kettingen maken van de kraaltjes der boshyacynthen, maar zo prettig als het had moeten zijn, nu de zee haar de liefste en mooiste vriendin had gegeven, zo prettig was het toch niet.
Dat kwam, omdat Jan precies wist, wat ze van een vriendin wou en omdat Marion net andersom deed. Want Jan vond, dat je met een vriendin geheimen hebben moest en dat je altijd arm in arm met haar moest lopen. Maar met Marion kon ze geen geheimen hebben, want daarvoor verstonden ze elkaar nog te weinig, daarvoor schreeuwde ze ook te hard en 't leek ook wel, of Marion niet om geheimen gaf. En wat het gearmd lopen betreft, dat ging helemaal niet. Je kon niet bedenken, waaróm, maar je zag zó: Marion, die hield er van, rechtop en alleen te lopen.
Dan vond Jan, dat je met elkaars speelgoed moest spelen, als je vriendin was en dat je nooit vies van elkaar kon wezen. Als de één een tijdje gezogen had op de toverbal, en ze had hem van blauw tot rood gezabbeld, dan hoorde je hem aan de ander te geven en die hield hem in haar mond, tot hij geel werd. Dat kon met Marion niet. Die was vies van haar. Dat had ze met het schoenmakerspek gemerkt en naar Jannetjes dierbare lappenpop, die naast haar in de bedstee had gelegen, van dat ze vijf jaar was, leek ze wel niet om te kijken.
En dat zou allemaal zo erg niet geweest zijn, als Jan maar zeker had geweten, dat haar schipbreukeling evenveel van haar hield, als zij van haar. Maar dat was 't ergste: elke dag weer merkte ze dat Marion geen onderscheid maakte tussen haar en de andere meisjes. Tegen allen was ze vriendelijk, maar echt dól, echt gek, zo als zij 't zelf
| |
| |
op iemand wezen kon, zó was Marion op niemand en op haar ook niet.
Daarom blonk het speenkruid niet in de zon, daarom zocht Jan zo graag niet meer naar schelpen, ja, dikwijls had ze niet eens de rechte zin om ruzie met Arjaan te maken. Altijd moest ze denken aan de vriendin, waar ze toch niet echt vriendin mee was. Was ze nu maar, als Sinbad, een hondje geweest, had ze nu maar tegen ieder kunnen blaffen, die te dicht bij het kleine vrouwtje kwam! Dan zou ze ook altijd bij Marion kunnen blijven, ook 's avonds, als de luiken bij Tanne dicht waren. Dan zou ze weten, of het waar was, wat Arjaan zei, dat de oude vrouw haar leerde toveren, als ze in de keuken onder de lamp bij elkaar zaten!
't Was op een Woensdagmiddag en Jan liep door de straat tussen de lage huisjes. Omdat ze 't gewoon was, bleef ze even staan voor 't winkeltje van Maria, want nooit vergat ze, om te kijken naar de gekleurde pepermuntstangen en de zwarte negerballen of naar de zoete kandijbrokken. Als je geen centen had, om ze te kopen, dan was kijken bijna even prettig, maar nu keek ze toch eigenlijk zonder te zien, want terwijl ze daar stond, bedacht ze, of ze er niet wat aan zou kunnen doen, dat de meisjes haar voortaan Marian zouden noemen, inplaats van zo maar ‘Jan’. Vroeger had ze daar nooit over gedacht. Marian heette ze naar een tante, die in de stad woonde. 't Was een naam, die niemand ooit zei op het dorp en ze had er zich wat voor geschaamd, de enkele keren, dat moeder het zei. Gek klonk het dan, alsof moeder iets uit een boek opzei. Maar nu was dat anders. 't Zou nu veel echter klinken. De mensen zouden zeggen: kijk, daar heb je Marian en Marion en 't zou wezen, of ze zusjes waren. Misschien zouden de mensen wel gaan vinden, dat ze op elkaar leken, vooral als Marion dan op zijn boers gekleed was. Het kon wezen, dat Marion dan echt en heel alleen met háár vriendin zou zijn: om de naam! En dat ze naar Tanne dan niet meer omkeek. Dan zou ze bij hen in huis komen wonen...
Maar toen ze op de markt kwam en zag, hoe ze van haar klas aan het touwtje springen waren, toen durfde ze toch niet vragen, of de meisjes haar ‘Marian’ noemen wilden. Een gekke vraag vond ze 't ineens en ze schaamde er zich voor. Ook vergat ze even, dat ze op weg was naar moei Tanne's huisje, want met z'n allen touwtje springen, dat deed ze graag en zó goed kon ze het, dat ze nu allemaal riepen:
- Daar is Jan! Toe maar Janne! Schuif er tussenin! 't Is de beurt van Leun en dan komt Lerien! Jij mag op één na de laatste! -
- Niet waar - schreeuwde Pietje, - zij mot na mij! Ze is 't laatste gekomen! -
| |
| |
- Nietes! - riepen de anderen. - Jan is ouder en jullie bent tegelijk aangekomen! -
Pruttelend stond Pietje de plaats, die ze net had willen nemen, aan Jan af en 't is best mogelijk, dat het uit knorrigheid was, dat ze even later met haar handje voor de mond tegen Janne begon te fluisteren:
- Zeg Jan, hoor es! Weet je, wat ze zeggen op het dorp? Ze zeggen, dat die mooie vriendin van je net zo gek is als malle Gijs. Dat ze 's avonds bij Tanne in de keuken voor gek danst! Ze zeggen, dat Tanne haar betoverd heeft. Dát zeggen ze! -
- Zwijg toch stil, lelijke onverstand! - riep Jannetje en ze werd rood van drift.
Maar Kee, die aan de andere kant naast haar stond, had de woorden gehoord en ineens schreeuwde ze het zo hard, dat ieder het verstaan kon:
- Je bent zelf een onverstand! Dat weet toch elk mens op het dorp en mijn ome, die zegt, dat het zeker een zigeunerkind is. Nou en die dansen voor geld langs de straten. De burgemeester weet er alles van en die heeft gezegd, dat 't niet mag bij ons in 't dorp, omdat wij te fatsoenlijk zijn en nou wordt ze wegggestuurd, ergens naar toe. -
- Je leugent! - gilde Jannetje, maar toen was 't net haar beurt om te springen. Ze nam een aanloopje en terwijl ze met hete wangen en knorrige ogen in de bocht sprong, klapte ze in de handen en draaide ze al springend om en om. Maar pleizier had ze er niet in en toen ze weer op haar plaats stond, begon ze dadelijk weer tegen Kee:
- Je beuzelt maar wat! Dacht je, dat ik niet wist, dat het verzinsels bennen? -
- Dan mot je Mina en Leune en Lerien maar eens navragen! - riep Kee nu, die ook kwaad werd. - Allemaal weten ze het! En 't is Tanne's schuld. Dat zeggen ze allemaal. Tanne weet van heksen en van toveren en dat kind, dat is een zigeunerkind en die twee horen net bij elkaar. Dat zegt m'n ome. En nou weet je 't! -
Maar nu begon Jan hardop te lachen, want al vond ze zelf, dat Tanne gevaarlijk was voor haar vriendin en slecht ook, daarmee hadden de anderen niets te maken.
- Je lijken wel zot! - spotte ze en ze zei het zo hard, dat de anderen kwamen aanlopen om te horen, wat er aan de hand was. Ze sleepten het springtouw achter zich aan en in een kring kwamen ze om Jannetje en Kee staan, want ze hielden wel van een ruzietje.
- Ja, Marion zal daar gek wezen en in d'r eentje gaan dansen! D'r is immers geen eens plaats in Tanne's keuken? En al zou ze dansen,
| |
| |
wat is daar dan nog voor kwaad in? Een mens mag toch wel dansen, zou 'k zeggen! -
Ze zei 't met een heel wijs gezichtje en ze vond, dat ze nu zulke knappe dingen verzonnen had, dat wel niemand meer iets zou kunnen tegenpraten. Maar daarin vergiste ze zich toch, want allemaal begonnen ze nu te giebelen en ze riepen door elkaar:
- Hoor die! Hoor Janne nou toch eens! Da's toch geen praat! Die vraagt nog of 't kwaad kan om als een zot in je eentje te dansen! Dat doet toch zeker geen enkel fatsoenlijk mens! Da's toch alleen goed voor kermisvolk! -
- Allemaal verzonnen! Allemaal beuzelpraat! - gilde Jan nog eens. - - Marion danst niet. Je leugent het en da's gemeen om te leugenen van een schipbreukeling, die geen vader en geen moeder meer heeft. Dit was zo'n mooie zin, dat niemand zo gauw een antwoord wist en Jan maakte daar dadelijk gebruik van, om iets te zeggen, wat nog mooier zou klinken:
- Dominee heeft gezegd, dat we goed voor haar moesten wezen, omdat 't een arm weeskind is. ‘Alsof 't je zus is’, zo heeft ie het gezegd. Nou, lekkere zussies bennen jullie, hoor! - Maar met die laatste woorden bedierf ze weer alles, wat ze bij de anderen gewonnen had.
- Als ze dan m'n zussie is, dan mot ze ook klompen dragen! - riep Sanne. - Mijn grotemoei, die zegt, dat het schande is van Tanne om een kind, dat niet eens meer een eigen land heeft, schoenen te laten dragen. Als ze geen schoenen had, dan was 't ineens uit, zei Opoe, want op klompen kan je niet dansen. En gelijk heeft ze! -
Jannetje wou net haar mond open doen om haar schipbreukeling te verdedigen, ook al wist ze op 't laatst niets meer te bedenken, toen ze om de hoek van de straat Marion zag aankomen.
Net als zoëven Jannetje deed, zo liep ook Marion te soezen en daarom zag ze de meisjes pas, toen Sinbad begon te blaffen. Marion droeg die dag voor het eerst de pantoffelschoentjes, die Tanne voor haar had gekocht en terwijl ze daar ging, dacht ze over de woorden, die de oude vrouw er bij had gezegd: ‘Tegen dat de schoentjes versleten zijn, zal de kleine Marion niet meer in 't dorp bij Tanne zijn.’ 't Had zo gewoon geklonken, net of Tanne over iets sprak, dat haar niets schelen kon. Maar Marion had een verdrietige uitdrukking gezien in de oude ogen. Bêi haar armpjes had ze om de hals van haar gastvrouw geslagen en ze had het dicht aan het oor van de vrouw gefluisterd:
- Marion zal niet van Tanne weggaan. Tanne mag niet alleen in het huisje blijven. Marion blijft. -
| |
| |
Zachtjes had Tanne haar toen van zich afgeschoven en met de altijd wat grove stem gezegd:
- Praatjes! De oude Tanne is het gewoon, om alleen te wezen. Tanne was al alleen, toen ze nog school ging. Trek je schoentjes aan, kind, en dans voor de oude vrouw, zolang je nog bij haar bent. -
Marion had de woorden begrepen en ze had gedanst. Nu liep ze op de lichte pantoffeltjes en dacht aan Tanne: was die altijd alleen geweest, ook vroeger, toen ze nog school ging? Hoe kon je met zoveel kinders alleen zijn? Of...? Was zijzelf eigenlijk ook niet alleen? Over wat ze 't mooist vond, kon ze toch met niemand praten, ook niet in haar eigen taal. Dat kon je niet uitleggen. En waarom je altijd weer dansen wou, dat kon je ook niet zeggen en nog veel minder, waarom je er dan eens treurig en dan weer gelukkig door werd, want dat wist je zelf niet.
Op dat ogenblik zag ze Jannetje en die zag haar. Blaffend sprong Sinbad naar de troep meisjes en Sanne fluisterde haastig:
- Daar heb je ze! Ze heeft nieuwe schoenen aan! Mot je zien! 't Lijken wel papieren schoenen! Wat doen we nou? Mot ze meedoen, of zullen we maar net doen, of we haar niet zien? -
- Als jullie dát maar weet, - stoof Jannetje op, - als je háár niet vraagt, doe 'k ook niet meer mee! -
- Nou, nou! - riepen de anderen om Jan te sussen, - ze mag meedoen, hoor, als ze 't maar kan! -
En ze begonnen te roepen:
- Marion! Marion! Vooruit! Meedoen! Springen! -
Ze schreeuwden de woorden heel hard over het plein, dat Marion ze toch maar goed zou verstaan. Maar Jannetje duwde de anderen opzij en kwam naar voren, terwijl ze vinnig zei:
- Alla! Dat mot je niet zo roepen! Dat 's geen praat tegen iemand zoals zij. Je kan toch wel eerst vragen of ze wil! -
- 't Lijkt wel een prinses! - riep Pietje toen en de anderen joelden allemaal door elkaar:
- Hoor die! Hoor Jan van Pier van Roojen eens! Die heeft de grootsheid in d'r hoofd! Die gaat vragen, of de prinses mee wil doen! Dan kunnen we elkaar ook wel vragen: Sanne, wilt u alsteblieft meedoen? Lerien, wilt u alsteblieft meedoen? -
Ze schaterden het uit, maar Jan ging heel alleen naar Marion, wees haar de meisjes en het touw en vroeg of ze wel eens gesprongen had in de bocht. Marion schudde van neen. Ze keek wat verlegen naar de vrolijke troep, die nog doller werd door het blaffen van Sinbad. De meisjes zagen er niet uit, of ze haar graag lieten meespringen, en 't liefst was ze omgekeerd. Maar Jan greep haar hand.
| |
| |
- Kom maar Marion! - zei ze. - Ga maar met mij mee. Je mag mijn beurt ook hebben. Je moet niet bang voor het touw wezen en zo maar ineens springen. -
En toen Marion nog bleef staan, trok ze haar met een vinnige ruk mee:
| |
| |
- Alla, Marion! Sta daar nou niet zo, anders denken ze, dat je bang bent. 't Zal zo meteen Pasen wezen, dan mot je toch in de bocht kunnen springen. -
Vlak bij de meisjes liet ze haar los.
- Ze mag mijn beurt erbij! Dan leert ze 't gauwer! - riep ze nu boven alle stemmen uit. - Kijk, Marion! Zo moet je doen! -
Meteen duwde ze het touw in de handen van Kee en Lerien en terwijl die het draaiden, sprong ze op en neer. Met een hijgend stemmetje riep ze, al springende tegen Marion:
- Kijk zó! En dan klappen we in de handen en we draaien om, net zolang, tot we 't fout doen. Dan komt de volgende! -
- Nou weet ze 't wel! - riep Lerien en ze trok aan het touw, zo dat Janne's rokken er in verwarden en ze niet meer springen kon.
Toen kwam de beurt aan Marion.
Maar de eerste sprong mislukte, want Sinbad sprong zijn vrouwtje na en kreeg het touw net tegen zijn neus. Hij gaf een gil en nu moest Marion hem troosten en alle meisjes kwamen er omheen staan en maakten veel drukte om Sinbad's ongelukkige neusje, tot Marion hem tegen de stoep van een huis liet liggen en daar lag hij zacht te knorren en te pruttelen. Dat het vrouwtje op straat wou gaan dansen, vond hij best, maar dan moesten ze dat samen doen en zonder dat valse touw.
Weer draaiden Lerien en Kee het touw en nu sprong Marion. Jannetje, die tussen de anderen was gaan staan, keek met open mond en ogen. Dat haar bewonderde vriendin het spel gauw zou leren, dat had ze wel gedacht, maar dat ze zó zou springen, zo veel mooier en beter dan de anderen, ja bijna zo goed als zijzelf, daar was ze zo verbaasd over, dat ze geen woord zeggen kon. Ze keek maar. Ze zag, hoe Marion eerst wat voorzichtig en aarzelend sprong, alsof ze bang was, het touw tegen de voeten te krijgen. Maar even later klapte ze, zoals Jan het haar geleerd had, in de handen. Ook draaide ze om en om en hinkte ze dan op het ene, dan op het andere been. Maar hoe deed ze dat toch zo mooi, zo net, of het niet springen, maar dansen was? Als ze hinkte op het rechterbeen, bonsde dat niet zo maar ‘plomp, plomp’ op de grond, zoals bij de boerenmeisjes, ook bengelde het linker er maar niet zo'n beetje bij! 't Was of alles aan Marion bewoog: het hoofd, de voeten, de handen, de rug... en toch waren alle bewegingen rustig en stil.
Ook de anderen keken verbaasd en zonder te spreken en Jan voelde, dat nu iedereen haar vriendin bewonderde en haar hele gezichtje straalde van trots.
't Was Keetje, die 't eerst sprak:
- Daar is niks geen kunst aan, om zo te springen. Als je zulke pan- | |
| |
toffels draagt, dan kan je natuurlijk wel gemakkelijk hinken en van alles. Je zou eens zien, as ze klompen droeg! Dan kon ze er niks van! -
Toen Marion de woorden hoorde, hield ze op. Ze had een ogenblik vergeten, dat iedereen naar haar keek. Terwijl ze in de bocht sprong, was 't geweest of ze danste en het had haar helemaal vrolijk gemaakt. Nu sloop ze stil terug naar de plaats, waar Sinbad op haar wachtte. Maar weer kwam Jannetje als een kleine kemphaan opzetten:
- 't Is welles! Marion, die kan van alles! Die kan net zo goed in de klompen springen, als met schoenen! -
En weer riepen ze door elkaar:
- Hoor die! Hoor Jan! Die neemt het voor haar vriendin op! En Kee heeft toch gelijk ook! As ze klompen aan had, dan zou je eens wat zien! -
En Keetje zei er nog achter:
- Zeggen is niks, maar doen, da's wat! Ik zeg maar: laat ze dan klompen aantrekken, dan zullen we eens zien, wie gelijk heeft! -
- En wat een malle, - fluisterde nu Sanne, zo dat maar een paar het hoorden. - Zo gek als ze deed met die armen boven haar hoofd. Janne heeft het haar toch voorgedaan? Dan hoeft ze toch niet altijd alles anders te doen dan wij! -
En anderen fluisterden terug:
- Weet je, ze wordt hoe langer hoe vreemder. Dat komt omdat ze met Tanne woont. 'k Zou 't niet willen, al gaven ze me duzend gulden! -
Maar boven hun gefluister kwam nu weer Janne's heldere stem:
- Toe nou, Marion! Je mot in mijn klompen dansen! En je mot het goed doen, want ik wil niet, dat ze zeggen, dat je 't niet kan! -
Bazig en druk deed ze en weer stribbelde Marion tegen, tot Jan eindelijk zei:
- Da's nou flauw! As je 't niet doet, dan geloven ze, dat ik maar wat heb staan praten! -
Toen trok Marion de schoentjes uit en
probeerde de klompen van Jan te passen, maar ze waren veel te groot. Ze slofte er helemaal uit.
Toen riepen ze Sanne's jonge zusje, die nog maar acht was en die
| |
| |
mocht Marion's schoentjes aantrekken, als ze haar klompjes wilde lenen.
Marion's eerste stappen waren onzeker. 't Was moeilijk lopen in die zware houten blokken. Ze deden pijn en 't was, of ze ze ieder ogenblik zou verliezen. Maar Janne, die haar zin wilde doordrijven, zei:
- Da's niks, Marion. Je bent er zó aan gewend. Hou ze maar goed met je tenen vast, dan kan je niet verliezen. -
- In klompen kan ik toch niet dansen... - begon Marion, maar gauw verbeterde ze het laatste woord in ‘springen’, want ze kende nu het dorp al genoeg, om te weten, dat ze over dansen niet spreken moest. Maar de meisjes hadden het woord ‘dansen’ toch verstaan en terwijl Jannetje iedereen opzij schoof en zelf een van de einden van het touw nam om te draaien, fluisterde Kee weer:
- Nou, wat hê 'k gezegd? Ze weet van niks anders te praten, dan van dansen. In de bocht springen noemt ze ook al ‘dansen’! As mijn moeder het wist, zou ze niet willen, dat ze mee deed! -
Toen begon Marion in de klompjes te springen. Of liever te dansen! Want zelfs in de plompe klompjes bewoog ze zich heel anders dan de meisjes van het dorp. 't Was wel heel moeilijk om die rare dingen aan de voeten te houden, maar met elke sprong ging het beter. Gauw vergat Marion, dat iedereen naar haar keek en dat Keetje achter haar hand dingen fluisterde, die ze niet horen mocht. De klompjes maakten een vrolijk geluid. Ze klepperden en klapperden zo grappig. Terwijl Marion er naar luisterde, begon het als muziek te klinken, muziek, waarop ze dansen kon. Nu draaide ze het rechte, slanke lijfje om en klapte in de handen op de maat van de klompenmuziek. Allerlei bewegingen dacht ze uit en toch vergat ze niet, het touw op tijd onder haar voeten te laten doorgaan. Vreemde passen maakte ze al springende, passen, die ze nooit eerder gemaakt had, maar die hoorden bij het klompengekletter. Eerst zette ze zacht de tenen neer; dat maakte maar weinig geluid, maar vlak daarna zette ze de hiel heel zwaar op de grond, zodat het hard klonk. Ook hield ze nu de handjes niet meer boven het hoofd, maar ze hield ze, net als ze het de boerinnen van het dorp had zien doen, in de zij. Daarbij boog ze het bovenlijfje dan eens naar voren en dan weer eens naar achteren en haar gezichtje kreeg een erg grappige uitdrukking, omdat ze het eigenlijk een grapjesdans vond, waar ze vrolijk van werd.
Nu was wel het allergewoonste geweest, dat iedereen vrolijk werd, die Marion zag touwtje springen, of liever touwtje dansen. Maar toch was dat niet zo.
Sinbad wel! Die kon niet rustig op zijn plaatsje bij de stoep blijven zitten. Die was opgestaan en boven op de hoge stoep van het huis
| |
| |
stond hij te zwaaien met zijn staartje en te blaffen, alsof hij 't vertellen wou, wat een leuke dans hij dát nu toch vond. Als hij in zijn voorpootjes had kunnen klappen, had hij 't zeker gedaan, maar nu klapte hij maar met zijn staartje.
En ook Janne werd vrolijk. Prachtig vond ze het, zoals haar Marion in het touw sprong. En trots was ze ook, dat ze nu toch gelijk had, dat ze veel beter dan de anderen had geweten, hoe knap haar vriendin was. Ze keek eens rond om te zien, hoe beteuterd Sanne en Pietje wel zouden kijken en onderwijl draaide ze het touw en spande het zó, dat het voor Marion het gemakkelijkst was: niet te slap en niet te stijf. Maar nu had ze een erge teleurstelling, want niemand keek beteuterd. Dicht bij Kee waren ze gaan staan fluisteren en Jan zag in een ommezien, dat het niet veel goeds was, wat ze zeiden. Ze zag de meisjes lachen en 't was maar goed, dat ze het touw niet los kon laten, want ze kreeg zo'n zin om er eens flink op te timmeren, op die akelige kinders, die haar mooie, knappe schipbreukeling uitlachten. Rood werd ze van kwaadheid en van schaamte. En toen gebeurde er iets heel vreemds, want nog geen halve minuut geleden was ze zo blij en trots geweest om het dansen van Marion, zó mooi had ze het gevonden, dat ze ineens was gaan verlangen, dat Marion eens voor haar dansen zou, zoals ze het die avond in Tanne's keukentje deed, maar toen ze nu merkte, dat iedereen lachte en Marion voor de mal hield, toen was ze niet alleen kwaad op de meisjes, maar ze werd ook heel knorrig op haar vriendin.
Ze vergat, dat ze zoëven het dansen mooi vond. 't Enige, wat ze nog bedenken kon, was, dat Marion maar gauw moest ophouden. Ze moest daar nu niet voor zot blijven springen. Ze moest eens opkijken en zien, dat ze allemaal stonden te grinniken. Als ze dansen wou, dan moest ze dat voor haar alleen doen. Zij zou er niet meer om lachen, maar om je zo aan te stellen, dat iedereen het zag, dat was toch geen manier van doen!
Maar Marion keek niet op. Ze dacht alleen aan de heerlijke klompendans en ze hoorde het lachen niet, want ze luisterde naar niets anders dan naar het grappige geklikklak van de klompjes.
Als ik nu eens even aan het touw trok, dacht Jan toen, dan was 't ineens uit. Als ik het maar een klein beetje strak trok, dan zou het te veel spannen en dan moest Marion vanzelf wel ophouden.
Maar ze trok niet aan het touw. Ze draaide al maar door en onderwijl dacht ze verder: Schreeuwen, dat ze met dansen ophouden moet, wil ik ook niet. Dan zullen de anderen denken, dat 'k geen goeie vrinden ben met Marion, omdat ik haar niet laat doorspringen. Als ik toch maar eens stil aan het touw trok, zó, dat niemand het merkte...? Dan zou Marion vallen. Misschien kreeg ze dan wel
| |
| |
iets aan haar voet. Niet erg, natuurlijk, maar een klein beetje pijn, zodat ze niet gemakkelijk liep. Nou, da's niks erg, om niet gemakkelijk te lopen. Kees van Leune heeft het al zijn leven gedaan en hij zegt, dat het hem niks schelen kan, want dat ie niet zo hard op 't veld hoeft te werken als zijn broers. Een beetje moeilijk lopen, da's niks erg. En voor Marion zou 't goed wezen ook. Dan kon ze nooit meer dansen en dan zou geen mens in het dorp meer om haar lachen. Wat een leutig leven zou ze hebben, Marion, en als ze moeilijk liep, mocht ze op mij steunen... dat zou prettig wezen. Dan kon ze nooit ergens gaan, of ik moest er bij wezen en van eiges, als je altijd op iemand leunt, dan ben je erg gek op zo iemand en dat zou Marion ook op mij wezen...
Zo dacht Jan en ze draaide maar aan het touw. Natuurlijk zou ze er niet aan trekken, want dat zou gemeen wezen, maar zonder dat ze dat nu zo precies zelf wist, begon kleine Jan toch meer en meer te wensen, dat er een heel klein dingetje gebeuren zou met Marion's voet, iets, dat helemaal niet erg was en dat geen pijn deed, maar toch zo, dat ze niet meer zou dansen en niet meer zou worden uitgelachen.
En op dat ogenblik fluisterde Pietje:
- 't Lijkt wel Jan Klaassen uit de poppekast!
En allemaal proestten ze 't uit. Maar Keetje, die 't andere eind van het touw draaide, zei:
- Je kan goed zien, dat ze behekst is. Ik heb eens in een boek gelezen, daar stond in van een heks en die moest ook zo dansen en d'r muilen, die waren betoverd en ze kon heel niet meer ophouden. Ze moest al maar dansen en nooit kwam ze meer op de grond en toen kwam er een bezemsteel en die pakte d'r en die nam er mee in de lucht! -
Toen Keetje dat lange verhaal had gefluisterd, kreeg ze ineens moed om aan zoveel slechts een eind te maken en ze gaf een ruk aan het touw, dat nu aan de andere kant uit Janne's hand werd getrokken en tegelijk met Marion op de grond viel.
Ja, daar lag de arme Marion, het touw om haar heen en Sinbad, die met een vaartje was komen aanstuiven, boven op haar.
Een ogenblik was 't stil. 't Was alles zo vlug gegaan. Eerst lachten er nog een paar, zoals ze altijd wel lachen, als een van hen viel, maar toen Marion niet opstond en met een erg wit, verschrikt gezichtje naar een van de voetjes greep, toen begrepen ze allemaal, dat er iets ergs gebeurd was. Er was iets met Marion's voet. Ze had pijn en niemand dacht er meer aan, dat ze op die voetjes zo geschimpt hadden om het dansen, dat ze deden.
Ze stonden maar en vroegen het haastig aan elkaar:
| |
| |
- Wat heeft ze? Wat is er? Waarom staat ze niet op? -
Maar Janne duwde iedereen opzij en met haar schelle stem riep ze: - Da's gemeen van je, Kee! Je hebt aan het touw getrokken... -
- 't Is nietes! - probeerde Kee te jokken.
- 't Is welles! - schreeuwde Jan. - 'k Heb het zelf gevoeld, hoe dat je trok. Je hebt haar willen laten vallen. Nou hebben jullie je zin.
Nou is haar voet kapot! -
En helemaal vergat Jan, dat ze zelf nog maar even te voren had gewenst, dat er iets met Marion's voetje gebeuren zou. Ze knielde naast haar neer en probeerde de zieke voet in haar hand te nemen, maar Marion schreeuwde van pijn en op hetzelfde ogenblik beet Sinbad naar Jan's hand. Nog net had ze tijd om die terug te trekken. Maar niet van Sinbad schrok kleine Jan. 't Was omdat Marion van pijn schreeuwde, dat ze zelf wit werd als haar vriendinnetje, want nu wist ze, dat er iets ergs met de voet was en omdat ze schrok en angstig was, werd ze kwaad ook, want dat was zo Janne's manier van doen. Kwaad werd ze op de meisjes, die daar maar stonden.
- Alla toch! Wat staan jullie daar nou als onverstanden! - riep ze ineens uit. - Je ziet toch wel, dat er iets stuk is? Ze kan in 't geheel niet opstaan en je kan toch zelf wel zien, dat ze zo wit is als een muur? Nou en dan moet er toch iemand naar den dokter en naar Tanne? 't Is mijn vriendin, dus ik blijf bij haar. Dat spreekt. -
Ze lei Marion's hoofd op haar knie en bleef zo midden op de markt bij haar zitten. De anderen pruttelden, dat Jan niet moest denken, dat ze de burgemeesterse was en dat ze niks te kommanderen had. Maar ze waren ook wel blij, om het nieuws aan iedereen in het dorp te gaan vertellen, dus vlogen ze als kwetterende vogeltjes naar alle kanten heen en lieten Jan alleen met de zieke.
- Doet het erge pijn? - vroeg Jan nu zachtjes, want ze zag tranen in Marion's oogen.
- De pijn is niet erg, - zei Marion en keek heel treurig.
- Maar... maar... -
Toen begreep Jan, dat haar vriendin er aan dacht, dat ze nu niet zou kunnen dansen en ze had zo'n medelijden met haar, dat ze wel alles had willen doen, om de voet beter te maken. En ineens bedacht ze, dat ze er naar had verlangd, dat er iets met de voetjes zou gebeuren en op 't zelfde ogenblik schoot haar een verhaal te binnen, dat Arjaan eens gedaan had: van iemand, die iets heel ergs had gewenst en toen was 't gebeurd ook. En hij had erbij verteld, dat sommige mensen met zoiets werden geboren. Dat waren wonderlijke mensen en gevaarlijk ook, want als ze maar heel erg iets wilden hebben, dan gebeurde dat altijd.
| |
| |
Stil werd Jan daarvan en met een verschrikt gezichtje keek ze naar het ongelukkige voetje, dat zoëven nog zo vrolijk danste in de klomp en dat nu zo slap op de grond lag. Was dat nu haar schuld? Zou zij zo iemand wezen, waarvan Arjaan verteld had? Zou het waar kunnen zijn, dat er van die vreselijke dingen gebeurden, enkel als zij 't voor een ogenblikje had gewild? Keetje had aan het touw getrokken. Zij niet! Maar misschien had die aan het touw moeten trekken, omdat zij zo'n lelijke wens had gedaan. Zo akelig werd ze ervan, dat ze 't vertellen wou aan Marion, want ze dacht, dat ze minder treurig zou wezen, als ze 't maar gezegd had van die slechte wens en dat het allemaal haar schuld was. Maar net toen ze heel bevend en berouwvol begon, net toen ze had gezegd:
- Marion, hoor es... - toen kwam de hele troep terug en de dokter was er ook bij.
Nu kon ze 't niet vertellen. Maar de dokter nam het voetje in zijn hand en toen Marion weer van pijn schreeuwde, zei hij heel vrolijk, net of het niks erg was: - Niet bang zijn, meisje! Er is niets gebroken! 't Is enkel verstuikt. -
Toen bedacht hij zeker, dat Marion het niet goed verstaan kon, want daarna zei hij het nog eens op zijn Amerikaans en zó vreemd klonk het, dat de meisjes om hen heen weer begonnen te lachen. Maar Jan lachte niet. Ze sprong overeind en ging vlak vóór den dokter staan.
- Is dat heus waar? - vroeg ze en hijgde van het haastig praten. - Is dat heus waar? Heeft ze geen kapotte voet? En zal ze weer kunnen lopen en... -
Ze wou zeggen: ‘dansen’. Maar dat woord slikte ze nog gauw in, want allemaal stonden ze te luisteren.
- Natuurlijk zal ze weer lopen! - zei de dokter. - We leggen een waterverbandje om die stoute voet en Marion blijft een tijdje liggen en dan mag ze weer net zoveel touwtje springen, als ze wil! -
Terwijl hij dit zei, tilde hij Marion in zijn sterke armen op en eerst toen hij met haar wilde wegstappen naar het doktershuis, herkende hij Jan:
- Wel, nu zie ik pas wie jij bent! Je bent de kleine verpleegster! Jij bent het, die haar met Teun bij me binnen hebt gebracht op die morgen van de storm! Nu, maar dan mag jij ook meekomen en weer voor verpleegster spelen, hoor! -
Zo liep dan Jannetje weer, net als een paar maanden geleden, naast Marion, terwijl die gedragen werd. Weer steunde ze de voetjes. Maar deze keer was het geen vrolijke Jan, die daar ging. Aldoor moest ze denken aan de slechte wens, die ze gedaan had. Want was het niet precies zo uitgekomen, als zijzelf had gewild: niet gebroken
| |
| |
was de voet. Niet heel erg was het, maar net zó, dat Marion niet lopen kon en dat, terwijl de Paasdagen kwamen en er geen school zou wezen! Heel ernstig en heel treurig stond haar gezichtje, terwijl ze daar naast den dokter ging, met Sinbad, die ook al 't staartje liet hangen en met de hele kluit schoolkinders achter haar aan. Ze nam zich voor, straks, als ze thuis was, Arjaan op te zoeken en het nog eens precies te vragen van dat wensen, of het waar was, dat je daar iemand zo'n kwaad mee kon doen, dat hij niet meer lopen kon.
En als Arjaan zei, dat het waar was, dan zou ze voor Marion alles, alles doen, om haar beter te maken. Zelfs heel alleen in de klompjes voor haar dansen, al de tijd, dat Marion 't niet zelf kon... zelfs dát wou ze wel.
Alles wou ze voor Marion! En met die heel ernstige gedachten liep ze de stoep van het huis op, achter den dokter aan, de gang in, waar Ka te wachten stond. Weer, als op de morgen van de schipbreuk, liet ze de klompjes in de gang staan en op de kousen ging ze verder tot aan de leren bank, waar ze aan 't hoofdeind staan mocht, terwijl dokter Marion's zieke voet zwachtelde.
Maar op straat riep Sanne de anderen en zei:
- Alla! 't Is niks erg! 't Is niet eens gebroken! We gaan weer spelen! - Maar Kee, omdat zij het was, die aan het touw getrokken had en omdat ze geen berouw hebben wilde en het toch ergens had, zei vinnig:
- Nou en die Jan, da's ook een rare! -
En toen spraken ze er niet meer over.
|
|