| |
| |
| |
[V]
Op de morgen van haar verjaardag werd Andertje wakker met dat heel gelukkige gevoel, alsof het de prettigste dag van haar leven ging worden. Zoals elke morgen stond ze vroeg op. Over Opoe moest ze heenklimmen in de bedstee. Maar ze had geleerd dat heel voorzichtig te doen, want ouwe mensen moesten langer slapen dan jonge. Opoe werd dan ook niet wakker. Ze snurkte een beetje en Andertje stopte de dekens weer netjes om het oude mens haar hals, toen ze er overheen was gestapt. Wat bibberend, want het was pas Maart, liep ze naar buiten om een emmertje water te scheppen uit de welput. Het water was voor de thee en om zich mee te wassen. Wassen hoefde ze niet zo heel veel, want éen keer Zaterdags in de teil met warm water was genoeg, zei Opoe. Toen ze de jurk weer aan had, zette ze een keteltje water op het petroleumstel. Zou ze de kachel aanmaken? Zou Opoe het koud hebben, of juist erg warm? 't Was niet gemakkelijk om dat te weten, als iemand nog sliep. Er waren dagen, dat Opoe erg bibberig was. Als dan de kachel niet brandde bij 't wakker worden dan kon ze lelijk mopperen, maar 't kon ook wezen, dat 't in bed juist veel te warm was geweest en dan zou een kachel natuurlijk heel naar wezen. Voor vandaag wou Andertje zekerheid
| |
| |
hebben, dat ze goed koos, dus stak ze haar neusje nog eens naar buiten: hoe was de wind? Erg koud. Zou er zon komen....? Nergens zon te zien. Dan maar een arm vol takkebosjes, die ze zelf in het bos had gesprokkeld, een paar stukjes papier uit de schuur, drie blokken hout.... Daar knielde ze al bij de kleine potkachel. O dat Andertje was zo handig! Ze had het al vroeg geleerd, dat kleine meisjes werken kunnen als het moet. Een lucifer afgestreken, in het papier.... kijk daar brandde het al! Gauw zou het kleine kemertje warm wezen. Dan zou ze grootmoeder.... o ja, even naar het water kijken. Het stoomde al! Nu nog thee in de trekpot.... Hè, ze had zelf ook wel zin in zo'n lekker heet kopje thee met suiker en melk. Maar 't mocht van Opoe niet. Straks wel, bij 't broodeten, maar niet eerder. 't Was verwennen, zei Opoe. Als je jong was, dan kon 't niet eenvoudig genoeg voor je wezen. Vooral als je van de armen was. Kijk, nu had ze de thee klaar! Opoe's daagse kopje uit de kast nemen: suiker, twee schepjes, thee, wat melk.... Daar stapte ze op de bedstee toe. Net als iedere morgen. Ja, maar toch weer anders ook, want vandaag was ze jarig. Zou Opoe daar nu dadelijk aan denken, zó als ze de ogen opende?
- Opoe, je thee! -
Ze boog wat over het ouwetje heen en ze riep het flink hard, want oude mensen zijn dovig. Ja, daar hield het snurken met een laatst gek geluidje op. Daar was. Opoe wakker. Ze keek naar het kopje in Andertje's hand. Een magere arm stak ze boven het dek. Erg gerimpeld was die arm. Aan 't boveneind stak hij in de mouw van het onderjak. Kijk, daar zat Opoe overeind in de kussens. Daar begon ze te slurpen aan het hete goed. Neen, ze zei niets van de verjaring. Net als elke dag deed ze: niks zeggen en maar slurpen. Wat werd je daar dan verdrietig van Meteen, dat Andertje aan het verdrietige dacht, was ze al boos op zichzelf: je mocht niet verdrietig wezen, als een oud mens wat vergat. Oud zijn was heel treurig. Je kon geen touwtje meer springen en op geen stelten lopen. Je kon niet meer bikkelen en buut spelen, je had het altijd te koud of te warm.... neen, met ouwe mensen moest je altijd meelijden hebben en als ze je verjaardag vergaten dan had je daar niet chagrijnig om te wezen. In 't zelfde ogenblik dat ze dit dacht, nam ze zich voor het hele jaar zoet te wezen, nooit meer boos en altijd goed voor een ieder. Toen veegde ze de vloer aan en zette brood klaar.
- Kan 'k nog wat doen, Opoe? -
- De geit van eiges, - zei het ouwe mens en sloeg de dekens weg om met veel gezucht en gekreun op te staan. -
- En me kommetje met water! Moet ik me soms niet wassen vandaag? -
Weg was Andertje al! Vers water uit de welput voor Opoe. Toen naar Mek, de geit. Maar vóór ze daar was, ging bij buurvrouw de deur open. Daar stond Jaap's moeder. Heel haar ronde gezicht glom van plezier:
| |
| |
- Ander, m'n kind, ben je nu jarig? Nou, wel gefeliciteerd hoor! En nog een boel jaren! En 'k dacht: Andertje zal een nieuw haarlint best leuk vinden. Kijk eens! Vuurrood! Vind je 't mooi? -
Of ze 't mooi vond! Geen woorden wist ze te bedenken, goed genoeg om buurvrouw Piete te bedanken. Dus sloeg ze opeens haar twee armpjes om de dikke, blotc hals:
- Dank je wel, buurvrouw! Zo iets prachtigs heb ik nog nooit gehad. -
- Draag jij het dan maar elke dag, m'n kind. En heb je nu al wat van Opoe gekregen? -
Daar betrok Andertje's gezicht. Moest ze het zeggen, dat Opoe niet eens aan de jaardag gedacht had? Daar schaamde ze zich voor. 't Zou wezen, of Opoe niet om haar gaf. Ze wou een leugentje verzinnen: zeggen, dat Opoe nog sliep. Maar 't hoefde niet, want daar kwam Jaap aan de deur:
- Jarig, hè Ander? 'k Heb wat voor je gemaakt. -
Meteen haalde hij het geschenk uit zijn zak:
- Kijk, uit de tak van een vlierstruik heb ik hem gesneden. Omdat je zo van muziek houdt, daarom, weet je! Hier, dit stuk aan je mond houden en blazen. Drie gaten heb ik er in gesneden. Je vingers hou je op twee ervan. Door 't gat, dat open is, komt de toon. 'k Zal 't je voordoen. - Jaap blies uit al zijn macht en hield twee van de openingen dicht. Door de derde kwam een gillende fluit. Toen verlegde hij de vingers, blies weer. Vreemd piepte het uit de fluit, maar Andertje vond het prachtig. Dadelijk probeerde ze zelf geluid te maken. Zo mooi als Jaap kon ze het nog niet, maar dat zou ze wel leren.
- 'k Ben er veel blij mee. Je wordt bedankt, Jaap. Ik moet naar de geit. -
Maar weer werd ze tegengehouden. Want daar stormde Sander op haar af. Zijn twee grote voorpoten op haar schouders stond hij tegen haar aan en likte dwars over haar neusje, alsof hij 't wist, dat ze vandaag een jarig meisje was. Dat gaf daar even een gestoei. Toen zei buurvrouw Piete:
- Pas maar op, dat hij niet de weg op gaat, vóór hij de muilkorf om heeft. 't Zou zonde wezen, als Goeienbloed hem zou oppakken. -
- Ze zijn gek, - zei Jaap. - Sander doet geen mens kwaad. -
Maar toch bond hij de hond aan een sterk touw en knoopte dat vast aan een paal.
Dat was toch een vrolijk begin van de verjaardag. En al was Opoe ook wat brommerig toen ze 't haarlint en de fluit zag, al zei ze ook dat een meisje, dat bedeeld werd door de gemeente, geen vuurrood lint dragen moest, dat het niet paste en al noemde ze Jaap's fluit een ‘klungel’ en moest ze 't telkens weer zeggen, dat ze zelf geen centen had om geschenken te kopen, toch was ze wel vriendelijk ook, want ze nam de suikerpot in haar beverige hand en deed twee volle schepjes in Andertje's kopje:
| |
| |
- Daar meid, omdat je verjaart en vanmiddag mag je voor vijf cent spekjes halen bij manke Bet. -
Meteen had ze uit de grote beurs vijf centen over de tafel naar Andertje geschoven. Dat was weer een groot geluk. Ze besloot de boterballetjes al dadelijk vóór schooltijd te kopen, dan kon ze Jewan en Keetje en Loesje tracteren.
't Gebeurde alles, zoals ze het zich had voorgesteld. Keetje en Jewanne vergaten de jaardag niet. Ze werden dan ook getracteerd en toen meester het zakje met spekjes zag, dat op Andertje's bank lag, begreep ook hij het:
- Wel, wel, wordt er hier getracteerd? En wie is de gelukkige jarige? -
En 't was niks erg, dat meester 't zag, terwijl ze toch les hadden in schoonschrijven. Meester hield zelf wel van een snoepje en je kon best schrijven met een boterbal in je mond.
Maar 't allerheerlijkste was toch, dat Loesje het haar nog eens toefluisterde:
- Goed, dat het net Woensdag is. Dan kan je de hele middag komen. Dan krijg je een cadeau van me. -
- Ik moet het Opoe nog vragen, - fluisterde Andertje terug, maar ze was toch wel bijna zeker, dat ze zou mogen, dat ze voor éen keer op de Woensdagmiddag niet voor Opoe hoefde te werken. En ja hoor, van Opoe mocht het en daar liep ze dan 's middags het bos door naar waar Loesje woonde. Dat was nog een heel eind ver. Dat was helemaal bij het oude kasteel. Daar stond een grote keet, waar vroeger de werklui hadden gewoond. Die keet, die hoorde aan de oude mevrouw van het kasteel en die verhuurde het huisje 's zomers aan mensen, die kwamen om in zee te baden. Nu woonde Loesje er met haar vader en moeder. Meer dan een half uur moest je lopen om er te komen, maar Andertje kende het bos goed, want dat was de plaats waar ze 't hout voor Opoe's kachel sprokkelde en een heel enkele keer wandelde ze op Zondagen met Jewantje en Keetje tot bij het kasteel.
Erg voorzichtig moest je wezen met oude kastelen, had Martientje gezegd. Overdag kon het zoveel kwaad niet, maar 's nachts.... voor geen geld zou ze de poort durven doorgaan. Neen, zelfs op die brede laan zou ze bij donker niet willen gaan. Daar waren vroeger monniken geweest en daar liep onder de grond nog een gang heel zo ver als Middelburg. De mensen zeiden, als je 's nachts over die laan ging, dan kon 't wezen, dat je er in zakte. Dan kwam je terecht bij die monniken in de onderaardse gang en dan gebeurde er iets vreselijks. Altijd, als Martien zover met het verhaal was gekomen, dan drongen de anderen om haar heen en vroegen: ‘Wat gebeurt er dan, Martien?’ Maar ze scheen het wel niet goed te weten, of misschien ook waren die dingen zo erg, dat je ze niet vertellen kon. Maar Jaap, aan wie Andertje het vertelde, had haar uitgelachen: praat van ouwe wijven! Zo had hij het gezegd. Ja, een onderaardse gang was er wel. Dat spreekt. Dat wist een ieder. Maar je kon er niet inzakken. En als je er 's nachts
| |
| |
inzakken moest, waarom dan overdag niet? Ze moest naar die flauwe praat niet luisteren. Dat was allemaal maar onzin!
Toch was Andertje die Woensdagmiddag blij, dat het huisje van Loesje's moeder dicht aan de rand van duin en bos stond en ze die grote donkere laan, waaronder de gang was, niet door hoefde te lopen. De wind was koud, de takken waren nog kaal, maar toen ze bijna aan het eind van de wandeling door de bospaden was, schoten er een paar zonnestralen door de wolken, recht op het duin, recht ook op het dak van Loesje's huis. Ze bleef even staan kijken, voor ze verder ging. Meteen hoorde ze muziek. Wat was dát nu heerlijk! Een paar meeuwen vlogen schreeuwend over haar hoofd. Ze hoorde het niet eens. Enkel de tonen, die uit dat duinhuisje kwamen, die hoorde ze. Zou ze daar nu toch in mogen gaan, in dat huis? Je kon toch niet bellen of met een klopper slaan, als er zulke mooie muziek was? Dat zou toch te veel leven maken? Terwijl ze 't nog overdacht, kwam Loesje naar buiten gelopen:
- Fijn, dat je er bent! - riep ze al van ver en Andertje begreep niet, hoe ze zo hard durfde praten.
- Waar komt het vandaan, - fluisterde ze, toen de twee meisjes elkaar hadden ontmoet.
- Wat meen je? O, de muziek, bedoel je? Dat is mijn moeder, die piano speelt. -
Andertje zag in haar verbeelding weer dat kleine pianootje van Betje. Kon een mens daar zo mooi op spelen? Hoe bestond het? En o, wat jammer, dat ze het dan gisteren niet aan burgemeester durfde vragen.
- Hou je van muziek? - vroeg Loesje en keek recht in Andertje's grote stralende ogen en begreep niet, waarom ze vochtig waren en toch lachten.
- Ik word er zo treurig en zo vrolijk van, - zei Andertje heel zacht. Toen ze de woorden gezegd had, was ze zo verlegen, dat heel haar gezichtje er vuurrood van werd. Maar Loesje lette er niet op. Ze zei alleen:
- Ik word van sommige muziek treurig en van andere juist vrolijk. Moeder speelt prachtig piano en vader speelt viool. -
Meteen deed ze de deur van het huisje open. Daar trok ze Andertje aan de hand over de drempel. Er was geen gang. Zo maar opeens stond je in de kamer. In die kamer zat Loesje's moeder. Nog net kon Andertje zien, hoe de vlugge vingers elkaar op de wit en zwarte toetsen naliepen, of ze krijgertje speelden. Ze liet zich niet verder de kamer intrekken. Ze stond daar maar bij de deur en dacht: dat zó iets moois bestaan kan! Nooit had ze het kunnen dromen! Ja, er was het kleine draaiorgel, dat iedere week in het dorp kwam. Dát was ook heel mooi om naar te luisteren, maar de man, die het draaide was vies en oud. Deze mevrouw, die op een klein stoeltje voor dat grote zwarte meubel zat, was prachtiger dan prachtig. Terwijl je oren luisterden naar de muziek, kon je je ogen niet afhouden
| |
| |
van dat mooie gezicht en die lange glanzende japon. Nooit had Andertje zo iets gezien en gehoord.
- Moeder, hier is Mignon! -
Andertje schrok van Loesje's stem. Hoe durfde ze zo hard roepen midden in dat heerlijke geluid. Och, nu hield de muziek op! Nu speelden de vingers niet langer over de wit en zwarte blokjes. Nu kwam die vreemde mevrouw naar haar toe. Nu wou ze wel, dat ze niet hier stond, maar bij Jaap was. Nu zag ze opeens haar eigen schamele jurkje met hier en daar een lap en een stop. - Bij de deftigheid mot je niet wezen, - zei Jaap altijd. - Da's net als met windeieren. Je hebt er niks aan! - Dat ze nu aan die woorden denken moest! Ze maakten haar nog meer verlegen dan ze al was....
- Is dit nu de jarige Mignon? -
Net of de woorden gezongen werden, vond Andertje. En wat klonk haar naam nu echt. Toch nog veel mooier dan ‘Bess’! Maar ze wist geen antwoord te verzinnen. Niet eens kon ze ‘ja’ zeggen. Dus keek ze naar de grond en zweeg.
- Wat prettig, dat je juist jarig bent, nu je voor het eerst bij ons komt, - zong de vriendelijke stem van Loesje's moeder. - Nu mogen wij er ook plezier van hebben. Als jullie, meisjes, nu samen naar Loesje's kamertje gaat, dan studeer ik nog even op de piano en later gaan we gezellig samen een kopje thee drinken en wat snoepen. -
Eerst toen durfde Andertje weer op te kijken en plotseling kon ze ook zeggen, wat ze dacht:
- Ik wou zo graag luisteren. -
- Luisteren naar het pianospel? Kindje, het is alleen maar studeren! Maar als je zoveel van muziek houdt, dan heb ik een mooi plannetje. Dan spelen we na de thee voor de jarige en dan mag ze net vragen wat ze wil. We spelen dan alleen wat zij prettig vindt. Goed? -
- Kom, - zei Loesje en trok het weer verlegen Andertje mee: - Kijk dit is onze keuken. -
Ook in die kleine keuken had Andertje willen blijven om alles te bekijken, want wat waren er grappige kommetjes en borden met bonte bloemen, wat blonken die pannetjes of ze van zilver waren en wat lag het alles rommelig door elkaar. Ja, rommelig en toch zo gezellig.... Maar Loesje troonde haar mee:
- Dát is mijn kamertje. Vind je 't leuk? -
Weer stond Andertje sprakeloos. Ze keek maar rond naar al dat onverwachte. Toen vroeg ze:
- Bedoel je.... helemaal voor jou alleen? Die hele kamer? En alles, wat er in is, mag je dat allemaal zelf hebben? Is het van jou? -
Loesje lachte een gelukkig lachje. Ze vond het zoveel bizonders niet, wat ze
| |
| |
had. Ze was het enige dochtertje van een bekend schilder. Haar moeder speelde op concerten. Ze woonden dán eens een tijdlang in het éne, dan weer in het andere land en van alle mooie dingen, die ze er vonden, gaven ze een deel aan Loesje. - Kijk, dit heeft vader geschilderd en deze tekening is van mij. -
Van de tekening keek Andertje naar de schilderij. Een oud stadspoortje stelde het geschilderde voor. De kleuren waren heel zacht grijs met wat bruin en hier en daar wat donkerder schaduw. Tussen de stenen van de smalle straat kon je het stoffige gras zien groeien. Andertje vond het alles zo echt, dat het haar leek of ze zo straks zelf door dat poortje zou stappen. Ze zuchtte er eens van en keek toen naar de tekening, die tegen de andere muur hing. Een wonderlijke tekening was het. Grote, op elkaar gestapelde stenen leken het wel. Daarnaast één enkele, kale boom.
Was het mooi....? Het was heel erg treurig vond Andertje. Maar hoe kon dat nu, dat Loesje het zelf had gemaakt? Als je vader schilder was, zou je dan vanzelf ook dadelijk knap kunnen tekenen?
- Hoe doe je dat? En waarom zijn die stenen zo groot? -
- O, het is natuurlijk nog lang niet goed. Vader leert me en hij zegt, dat ik het misschien ééns wel beter zal doen. Maar ik vind het prettig en die stenen zijn rotsen ergens in een vreemd land, waar we waren. Die éne boom stond er zo zielig heel alleen. Wil ik je mijn cadeau voor je verjaardag laten zien? -
Meteen opende Loesje de la van een aardige kleine kast en haalde er een pakje uit. Een pakje in zulk mooi rood papier had Andertje nog nooit gezien. Heel voorzichtig maakte ze het touwtje los. En toen.... toen wist ze nog niet wat ze in haar handje hield. Een aardig rond, wit doosje. Daarboven was een koperen of gouden knopje met een staafje er aan. Vragend keek Andertje haar nieuwe vriendin aan:
- Kan het open? Is het.... om iets in te bewaren? -
- Neen, je moet aan dat staafje draaien. Doe het eens. -
Met heel voorzichtige vingertjes begon Andertje toen te draaien. Maar o, wat was dat een verrassing! Het doosje was vol geluid. Als je draaide dan parelden er vrolijke toontjes uit. Neen, zo iets had ze nooit kunnen verwachten! Heel haar gezichtje was stralend van opwinding. En ze draaide maar! Ze bleef maar draaien. Altijd kwamen er nieuwe wijsjes. Van die grappige tokkelende wijsjes. Eindelijk hield ze even op:
- Meen je, dat ik het mag houden? Dat het echt van mij is? -
- Natuurlijk, - zei Loesje. - 't Is toch een verjaarscadeau? -
Nog kon Andertje het niet begrijpen. Ze was het niet gewoon om zulke mooie dingen te krijgen. Ze hoorde bij de armsten van het dorp en in die lang-geleden tijd kregen arme, kleine meisjes geen grote presenten. Hoe was het toch mogelijk,
| |
| |
dat Loesje zo iets prachtigs weggaf? Nooit zou ze dat zelf doen! Heel haar leven lang zou ze dat heerlijke muziekding houden en niemand - zelfs Jaap niet - zou er mee mogen spelen! Ze klemde het doosje stijf in bei haar handjes. Daar moest Loesje toen weer om lachen:
- Ik geloof, dat je bang bent, dat ik het weer zal wegnemen. Wat ben je een grappig meisje, Mignon! Ik vind je erg aardig! En ik ga je portret tekenen. -
Maar nu wist Andertje het toch beter:
- Portretten, die worden niet getekend. Je gaat er voor naar de stad. Betje d'r vader en moeder zijn er geweest en ze staan op het plaatje, net of ze levend zijn. Neen, hoor, portretten, die kan je niet tekenen. En wil ik je eens wat zeggen? Martien, die heeft verteld, dat de portrettenman een tovenaar is. Hij heeft een kamer, waar nooit de zon in mag schijnen. Pikkedonker is het daar en als er maar éen snippertje licht zou komen, nou dan gebeurde er iets vreselijks. Dat zegt Martien. Een toverkamer is het en mijn Opoe zegt, dat toveren zonde is. Wie tovert gaat dood. En wie zijn portret laat maken in de toverkamer die leeft ook niet lang meer.... Maar Betje d'r vader en moeder, die zijn allebei nog dik en rond. -
Verbaasd luisterde Loesje naar het lange verhaal Dat haar grappige, nieuwe vriendin al deze dingen geloven kon, hoe was dat mogelijk? Ja, zoveel fotografen als nu waren er toen nog wel niet en natuurlijk waren er nog wel mensen, die nooit gefotografeerd waren, maar dat je nog aan toverwerk geloven kon! Vreemd was het:
- Kom, - zei ze vrolijk, - we gaan naar moeder. Die zal voor je spelen en aan de muur kan je getekende portretten zien hangen. Vader heeft ze geschilderd. -
Een ogenblik later zat Andertje in een gemakkelijk laag stoeltje. Naast haar op een kleine tafel stond een heerlijk glas limonade en op een aardig bont schoteltje lag een verrukkelijk gebakje. Alles voor haar, omdat ze jarig was, had Loesje's moeder gezegd. Maar Andertje vergat de lekkernij. Ze zat daar maar, met de muziekdoos stijf in haar handjes geklemd. Alsof heel de kamer vol was van muzieknootjes. Alsof die holderdebolder elkaar na zaten, zo klonk het! Neen, tóch niet; alsof de nootjes huilden en lachten om beurt, zó was het. O, waar leek het op....? En opeens wist ze het: als de golven van de zee, zo klonk het. Of als de wind, zoals die langs de blaren streek. Als vogels, die boven het weiland opstegen. Ja, Andertje zat daar maar en staarde naar Loesje's moeder, die met haar tien blanke vingers dat prachtige geluid in de kamer bracht. Zo zagen de engelen in het platenboek van meester er uit. Dat wist ze heel zeker. Zo mooi als Loesje's moeder, zo waren de engelen en als je zoals klein Louwtje van de molenaar in 't water viel en verdronk, dan kwam je in de hemel en dan had je niets meer te doen dan maar te zitten en te luisteren. Aldoor luisterde je maar en je was zo gelukkig, dat je 't
| |
| |
niet op kon. Maar je hoefde er niet voor dood te gaan Zij was nu al het gelukkigste meisje van de hele wereld. En terwijl ze daar zat, merkte ze niet eens dat Loesje met een tekenboek op haar schoot, probeerde het vriendinnetje te tekenen, zoals het daar met een blij gezichtje luisterde. Loesje deed erg haar best. Ze kon wel veel beter tekenen dan de meeste meisjes van negen jaar, maar 't was toch nog heel moeilijk om het zo te doen, dat de tekening op Andertje leek. Vooral de ogen, die grote, dromerige ogen, hoe moest ze die toch maken....?
Daar hield plotseling met een laatste accoord de muziek op. Daar was de kamer weer leeg van klank en toon. Daar kwam Loesje's moeder, die op een engel leek, naar Andertje en wees naar de limonade en het gebakje. Toen er was gegeten en gedronken, was er een zachte hand, die Andertje's handje nam en haar meetrok:
- Nu moet Mignon, vóór ze naar huis terug gaat de hele kamer nog eens bekijken en zeggen, wat ze het allermooiste vindt. Goed rond kijken, klein meisje. Kijken naar de vazen en de kommetjes, naar de schilderijen en de tekeningen, de doosjes en de beeldjes. Wat vind je nu wel het mooist? -
Daar bleef Andertje staan voor het getekende portret van een jonge vrouw. Alsof het gezicht War alleen aankeek, zó leek het en overal waar ze ging, daar volgden de mooie donkere ogen haar en keken haar na. Al het andere vergat ze er voor. Ze zag de beeldjes maar amper en ook de grote schilderijen aan de muur bekeek ze maar heel even. Altijd weer zochten haar ogen die andere ogen van de mooie, jonge vrouw. Bijna had ze dan ook gezegd: ‘Dat, dát vind ik het mooist.’ Maar daar kwam ze tegenover een heel klein schilderijtje te staan. Kleur had het niet. Een penseel met donkere verf had het zeker getekend. Wat hoge bomen, een bospad, een beek, waarvan het water haast zwart leek door de schaduw. Een kleine brug van boomstammen. Eén enkele zonnestraal....
Vóór nog Andertje wist, dat ze het zeggen ging, had ze 't al gezegd:
- Dát is het mooist. -
- Heus? - zei de vriendelijke stem naast haar. - Vind je dat werkelijk het mooist van alles? Je bent een bescheiden klein meisje, want dit schilderijtje is het kleinste dat mijn man ooit heeft geschilderd en het is maar goed, dat je jonge ogen hebt om het alles goed te onderscheiden. We zullen het van de muur haken en dan krijg je dat van mijn man en mij als verjaarscadeau. Wil je dat wel, kleine Mignon? -
Of ze het wou! Opeens zag ze in haar verbeelding het mooie schilderijtje hangen in Opoe's kamer. Zó zou ze het hangen, dat ze het door een kier van de bedsteedeuren kon zien. Altijd zou ze daar het eerst naar kijken: 's morgens bij de eerste zonnestralen en 's avonds bij het naar bed gaan zou de maan het beschijnen.
- En nu zal ik je vertellen, waar dat stukje geschilderd werd, Mignon. Deze bomen en het water met het aardige bruggetje horen bij een oud landhuis in België. Weet je waar België op de kaart ligt? -
| |
| |
O ja, dat wist Andertje wel:
- Aan de overkant van het water. Eerst Zeeuws-Vlaanderen en dan het land van de Belgen. -
- Juist en in dat land is dit stukje geschilderd. De bomen waren er heel oud en in het huis, dat er bij hoorde, woonde iemand, die we erg goed kenden en daarom heeft mijn man het geschilderd. Maar omdat jij het zo mooi vindt mag je het van hem hebben. -
Telkens die middag, onder het naar huis lopen, moest Andertje even stilstaan. Dan nam ze het schilderijtje uit het papier en keek er naar. Ze keek lang en aandachtig. Ze wist niet, waar ze gelukkiger mee was, met het muziekdoosje of met het schilderstukje. Zo af en toe draaide ze een wijsje en zó, met in iedere hand een geschenk, kwam ze die middag laat bij Opoe terug.
- 'k Dacht, dat je er bleef slapen, - bromde het oudje. - In mijn jonge jaren had ik het niet in mijn hoofd moeten halen om een oud mens een hele middag alleen te laten. En nog geen kopje koffie of wát ook voor haar in te schenken. -
Daar schrok Andertje van. 't Is waar. Ze had Opoe helemaal vergeten. Alle geluk was opeens weg. Dat ze zo slecht kon wezen om Opoe te vergeten! Ze had beloofd om vijf uur thuis te wezen en nu was het al half zeven!
- Opoe, - begon ze en wist toen toch niet, wat ze verder zeggen zou.
- Hier, - zei Opoe en schoof een pakje over de tafel naar Andertje.
| |
| |
- Dat heeft Goeienbloed gebracht. Met de complementen van de burgemeester. Wel ja, je moet maar in de grootsigheid gaan! Mijn stuurt de burgemeester geen presenten op m'n jaardag. Ik ben maar een arm, oud mens, dat van de bedeling leven moet. Naar mijn kijkt niemand om. -
O, wat was dat toch allemaal treurig om aan te horen! Zelfs in het pakje van burgemeester kon Andertje geen schik meer hebben. Langzaam maakte ze de touwtjes los, ze wikkelde het papier af en kijk.... daar stond een naaidoosje op de tafel. Ze lichtte het deksel op. Toen kon ze haar plezier om al het moois toch niet meer bedwingen:
- Opoe, moet je kijken, zeg! Zwart garen en wit en naalden en spelden en veterband en een vingerhoed en een schaartje en hier stopgaren, een rolletje sajet, een maasbal voor de kousen.... -
- Hè je ooit! - zei Opoe en ze schoof wat dichterbij en graaide met haar oude handen begerig naar de doos. Ze scheen het vergeten te zijn, dat ze kwaad moest wezen. Stuk voor stuk nam ze de dingen uit de doos, betastte ze, bekeek ze en lei ze weer terug: - Mooi spul. Goed spul. Kunnen we best gebruiken. Zet maar in het kabinet. 't Zal te pas komen. -
Dat was niet, wat Andertje bedoelde. 't Was nu net, of de naaidoos niet van haar maar van Opoe was. Maar in die heel oude tijd, waren kleine meisjes nog niet brutaal tegen hun grootmoeders. Ze durfden maar niet alles te zeggen, wat ze dachten, dus zei Andertje niets. Ze borg de naaidoos weg in het grote kabinet, waar het alleen uit zou komen als Opoe het goed vond en toen zocht ze naar een geschikte plaats voor het muziekdoosje. Ook wou ze het schilderijtje ophangen. - Wat heb je daar nog meer? - vroeg Opoe.
Een beetje aarzelend wikkelde Andertje het papier van de twee pakjes. 't Was eigenlijk niks leuk om Opoe de mooie presenten te laten zien. Opoe vond alles dadelijk gek of te veel. Maar deze keer had Andertje het toch mis, want wel vond het oude vrouwtje het kleine schilderstuk een ‘ding van niks’, maar dat kwam omdat haar ogen zo goed niet meer waren en ze het mooie niet zien kon van het bruggetje en het water en de bomen. Maar toen ze het muziekdoosje in handen kreeg, toen ze het koperen knopje een paar maal had omgedraaid, glommen die oude ogen van plezier:
- Da's aardig! Da's mooi! Da's machtig goed verzonnen! Hoe prakkezeren de mensen het. 't Is compleet of je Janus met z'n draaiorgel hoort! Hebben ze je dat gegeven, kind? Echt gegeven? Mag je 't houden? -
En toen Andertje heel trots vertelde van Loesje en dat het muziekdoosje nu van haar was voor altijd voor heel haar leven, toen begon Opoe weer aan 't knopje te draaien en ze hield er niet mee op vóór ze naar bed ging. Toen was 't al donker. De petroleumlamp had ze al aangestoken.
| |
| |
Eerst zette ze de witte bovenmuts af. Toen nam ze weer het muziekdoosje en draaide even. Andertje keek er wat verdrietig naar: 't was toch haar present. Loesje had het niet voor Opoe gegeven. Daar deed het ouwe mensje de schort af, vouwde het kledingstuk netjes op, draaide toen weer aan het knopje. Nu deed ze het bovenjak uit en lei ook dat weg. Weer nam ze het muziekdoosje op. Ze kon het draaien niet goed meer laten.
- Zal ik het maar wegbergen, Opoe? - vroeg Andertje.
- Wegbergen? - vroeg Opoe verbaasd en trok een kous van de voet. - Waarvoor wou je 't wegbergen? 't Is een mooi stukje muziek en ik kan het best horen ook!-
Dat alles toch altijd heel anders ging dan je vooruit dacht, meende Andertje. Ze was bang geweest, dat Opoe de spot zou drijven met haar mooie present en nu deed ze juist andersom. Nu was 't net, of niet zij, maar Opoe het gekregen had. Ze werd heel stil en een beetje verdrietig ook. Dat ze 't Opoe niet gunde, dat was slecht. Dat was zonde. Ouwe mensen moest je alles gunnen en je moest er heel lief voor wezen, omdat ze wel ieder ogenblik dood konden gaan, maar toch had ze meer zin in huilen dan in lachen, toen ze zag, hoe Opoe in het onderjak en de onderrokken de bedstee instapte en het mooie witte muziekdoosje aan haar kant op de beddeplank zette:
- Hê je de deur afgesloten? Is de geit bezorgd? Is 't vuur gedoofd? Blaas de lamp maar uit, meid en kom slapen. -
Toen kroop Andertje weer over haar grootmoeder heen, de bedstee in. Ze lag tegen de buitenmuur en net aan de andere kant van haar nieuwe speelgoed. Ze was nog jarig, maar gelukkig was ze niet meer. O neen! Ook op een jaardag had je prettige en vervelende dingen. Daar schoot haar te binnen wat Jaap zei: ‘aan vervelende dingen moet je nooit denken. Alleen aan de prettige.’ Toen wipte ze nog even over Opoe heen, naar waar ze de zak had gelegd, die ze overdag onder haar jurk droeg. Ze haalde er Jaap's fluitje uit. Stijf hield ze het in de hand, toen ging ze slapen. De fluit was van haar. Daar gaf Opoe gelukkig niet om. En daarmee was de verjaardag voorbij, want als je in slaap valt, zoals Andertje nu deed, dan ben je niet meer jarig.
|
|