Uitvindingen der liefde Godts
(1763)–Henricus Schynckele– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Godts milde Liefde schept, en geeft
Al wat op 't aerdryk wast, en leeft.
| |
IV. VoorstellingeDe Liefde Godts bewaert den mensch, en duizende schepzels voor den mensch.Godt heeft my uit liefde geschapen; maer had die liefde door eene aenhoudende scheppinge my niet bewaert; eilaes! zo haest ik eens geademt hadde; ik zoude in den niet verzonken hebben..... Maer neen: Godt heeft het werk syn'er handen | |
[pagina 30]
| |
niet willen laeten vergaen.... De Liefde, die my uit niet getrokken heeft, houd my staen, en sy bewaert my...... Myne scheppinge was het werk van eenen oogenblik, van een woord..... Godt zeide: en ik was'er; maer myne bewaeringe is een werk van zo veele jaeren, als ik geleeft hebbe...... Zo veele jaeren is Godt met my bezig geweest; zo langen tyd bewaert Hy my: en Hy bewaert my door nieuwe scheppinge, die Hy zo veele reizen van my doet, als ik adem haele.... Hy bewaert my, buiten zo veele andere, die Hy laet sterven.... Hy bewaert my, alhoewel ik zo veele duizende stonden Hem hebbe beleedigt, en gequetst.... Allen oogenblik van myn leeven is een uitwerkzel van de Almoogentheit Godts, een geschenk van syne Goedheit, en een tastlyk bewys van syne Liefde tot my..... Moet het van mynen kant niet zyn eene geduurige erkentenisse, beantwoordinge, en wederliefde?.... Zo moet het zyn; en zo had het altyd moeten zyn.... Maer myne vergeetentheit is zo verr' gegaen, dat ik niet beschaemt ben geweest zo veel uuren, die de Liefde Godts my gaf, te gebruiken tegen Godt!...... Ik hebbe nu door | |
[pagina 31]
| |
Godts bezondere Goedheit dertig jaeren het gebruik des leevens genooten: de Liefde Godts dan heeft my over de twee hondert en twee-en-zestig duizende uuren geschonken, op dat ik Godt zoude dienen, en de Liefde Godts beminnen..... Heb ik van zo veel uuren wel een terdeege voor Godt, en voor syne Liefde besteed? Hoe meenige heb ik van die verquist, met d'eigen liefde te voldoen? Met de hertstogten toe-te-geeven? Met te zondigen!..... Hoe is 't moogelyk, dat de Liefde, de welke zo mild was tot my, niet verandert is in haet, en my den alderondankbaersten der menschen niet heeft gestraft? Maer neen: de Liefde doet my nog niet verzinken.... Sy spaert my, sy bewaert my nog op deezen tyd.... Waerlyk om geen ander reeden, als op dat ik nu ten lange lesten liefde voor liefde zou geeven, die milde geschenken Godts gebruiken voor Godt, en, 't geen Godt my geeft, besteeden, op dat syne Liefde leeve in myn herte..... O Goedheit van mynen Godt!.... O Liefde zonder weerga!.... Die Liefde, die vaderlyke Liefde is hier mede niet te vrede.... Wat heb ik niet al van noode gehad, op dat het lee- | |
[pagina 32]
| |
ven in my niet geweest zoude zyn een geduurig sterven?.... Wie heeft my het zog bezorgt, als ik een spraekeloos kindeken was? De Liefde Godts tot my, die my van dan af in haere armen droeg.... Wie heeft my kleederen, en lynwaet gemaekt, als ik'et niet konde vraegen? De Liefde Godts tot my.... Wie heeft my leermeesters gegeeven, die my zo zorgvuldiglyk hebben onderweezen in het geen ik, volgens staet, en geboorte moeste weeten? Dit al heeft my mildaediglyk verleent de Liefde Godts tot my..... En nog brande ik niet in wederliefde? De Liefde Godts is myn oog geweest, als ik blind was; myn steunzel, als ik stronkelde; de geneesmeester, als ik krank was; en de verquikkinge in myne droefgeestigheit.... Niet een oogenblik is'er, of die Liefde werkt voor my.... Sy geeft de klaerheit, en warmte aen de zon, om my te verligten, en te verquikken; de logt, die ik ademe, koomt van haer.... Sy weest de kleederen, die ik draege.... Sy geeft het wasdom aen het groen, 't geen sy wilt doen bereiden, om my te spyzen.... Sy slagt het vêe, 't welk ik eete; Sy geeft de lieflykheit aen de bloemen; de rypheit aen het loof; de zoete smaek | |
[pagina 33]
| |
aen de steen-vrugten; Sy perst het druivenat, om my het herte te verheugen...... Is dat niet hertlyk beminnen? En wat heb ik voor zo eene hertlyke liefde wederom gegeeven?.... Hemelen, zon, en maen staet verbasest! .... De Liefde Godts gebruikte u tot myn goed, tot mynen troost, tot myne verzoetinge, Daer-en-tusschen gy hebt gedwongen geweest te zien, dat ik die liefde durfde bevegten; en dat ik myne liefde hegtte aen 't geen artsvyand was van die Liefde! Die weldoende Liefde gaf my dagelyks spys, en drank...... Hoe dikmaels, Ach! hoe dikmaels hebbe ik van deeze haere weldaeden gemengelt een beker van fenyn, om die Liefde te vergiftigen! Den Apostel Paulus zegt, Ga naar voetnoota dat het schepzel aen de ydelheit onderworpen is, ook tegen synen dank!.... dat-ze alle zugten.... Ik ben't, die zo meenige schepzels hebbe vreedelyk onderworpen aen het wanorden, tot het welk myne begeerlykheit hun heeft doen dienen..... Ik ben't, die zo veele kamers hebbe doen zugten; wanneer ik in die den oorlog aendeed aen de goedheit Godts, | |
[pagina 34]
| |
en de geile liefde der schepzels liet zeegenpraelen over de alderminnelykste, en alderzuiverste Liefde Godts! Ach! wat onbeschaemden vyand van de goddelyke Liefde ben ik tot nog toe geweest! wat dwingelandy hebbe ik niet al gepleegt over de schepzels! Godt hoorde hun kermen aen, dat ik veroorzaekte... Waerom heeft 'er Hy geen sweepen af gemaekt, om my te geesselen, en te doorhakkelen? Waerom? Om dat Hy my, alhoewel zondaer, nog bermhertig wilde zyn.... Syne Liefde hield de blixems in, die gereed stonden, om my op den goddelyken Wink onberoerlyk te maeken, of in asschen te leggen..... Ach! wat ben ik al aen die Liefde niet schuldig? Sy erschept allen oogenblik die schepzels, die my tot voordeel, en tot gebruik konnen dienen: Sy weirt alle die my schadelyk konnen zyn, of hinder by-brengen? Hoe zal ik deeze zo uitsteekende Liefde vergelden? Wel aen: dient de Liefde voortaen in de schepzels: en gebruikt die tot dat einde, tot het welk sy u deeze verleent... Gebruikt-ze tot glorie van Godt; zie de Liefde Godts in, als gy-ze gebruikt: en wagt u bezonderlyk, | |
[pagina 35]
| |
dat gy de goddelyke Liefde niet bedroeft, met haere gaven te gebruiken tot zondigen.... Ach Heere! dat my dog voortaen nooit zodaenige ondankbaerheit overkoome, dat ik uwe schepzels misbruike, en dat ik van die maeke werktuigen van boosheit..... Op dat dit nooit voortaen geschiede, mynen Godt! of vermeerdert myne liefde tot U; of vermindert uwe liefde tot my: want gaet gy voors, ô Liefde van mynen Godt! in uwe gunsten tot my op-te-kroppen, zonder dat ik U beminne, waer toe zal dog uwe overgroote Liefde my dienen, als om my op het hoofd koolen van gramschap te bezorgen tegen den dag, dat gy vraeke zult neemen over my uw ondankbaer schepzel!..... Hoe grooter uwe Liefde, mynen Godt! tot my zal zyn geweest in zo veel duizende schepzels voor my te scheppen hoe meerder reekeninge ik'er alsdan zal van moeten geeven... Nog eens dan, ô mynen Godt! Of vermeerdert myne Liefde tot U; of vermindert uwe Liefde tot my.... Maer neen, alderliefsten Godt! alderzoetsten Minnaer der herten! Maer neen: vermindert | |
[pagina 36]
| |
uwe Liefde niet tot my... Maekt liever, ô mynen Godt! dat ik U beminne, of sterve... Het leeven behouden, 't geen gy my zo lang bewaert hebt, en dat leeven niet besteeden, om U weder te beminnen; is my eene alderverfoeilykste zaeke, om niet geerne dat leeven op den oogenblik te verliezen...... Wel aen dan, ziel! of Godt beminnen, of sterven. |
|