Het Rijk van Nijmegen. Westelijk gedeelte
(1982)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 171. De kadastrale gemeenten Heumen en Malden. Kaart uit Kuypers Gemeenteatlas, 1867.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HeumenHistorisch-geografische schetsHet dorp Heumen vertoont door zijn ligging aan de rand van een zandplateau en de komgronden het karakter van een contactnederzetting (afb. 171). De oudste agrarische nederzetting was gelegen langs de Dorpsstraat en de Oude Boterdijk met de kerk in de onmiddellijke omgeving van de stratenvork (afb. 172). Een uitbreiding in oostelijke richting werd geblokkeerd door de aldaar gelegen drassige broekgronden, zodat de ontwikkeling van het dorp plaatsvond in westelijke richting, het z.g. Vosseneind. De oudste bebouwing van Heumen is dan ook voornamelijk geconcentreerd langs de Dorpsstraat die noordelijk van de groene Maasdijk loopt. Zij zet zich in westelijke richting voort langs de Vosseneindse weg, de verbindingsweg met Wijchen, die van de Dorpsstraat afsplitst. De oude noord-zuidverbindingen vormen de Boterdijk en de Looistraat, die beide leiden naar de Heumense polder. De Oude Boterdijk vormde eertijds een rechtstreekse verbinding met de Malderburcht. Een jongere aftakking ervan, die thans door het Maas-Waalkanaal is afgesneden, vormde de verbinding met het dorp Malden. De Looistraat loopt over een afstand van ca. 1 km vrijwel evenwijdig aan de Oude Boterdijk, vormt voorbij de Jachtlaan vervolgens de grensweg tussen het Heumense Bos en het Maldense Broek en omsluit deze polder aan de noordzijde. Het laatste gedeelte van deze weg droeg vroeger de naam Taaije Dijk. Vanaf de Dorpsstraat loopt een landweg, bijna in het verlengde van de Looistraat gelegen, de uiterwaarden in naar de plaats waar het kasteel van Heumen heeft gestaan, dat in het begin van de 19de eeuw is afgebroken. De Heumense burcht stond op enige afstand vrij ten zuiden van het dorp. De Leigraaf en de Maas voedden de grachten van de burcht. Na de aanleg van de Maasdijk kwam het kasteel in de uiterwaarden te liggen. Aan de zuidzijde van de Dorpsstraat staan de nog maar schaarse historische monumenten: de Hervormde kerk, het z.g. Rentmeestershuis en de voormalige Hervormde pastorie. Beide laatste panden vormen met een aan de noordzijde van de Dorpsstraat staande tot sloop gedoemde boerderij een aantrekkelijke groep, die de westzijde van het dorp een charmante entree verleent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van de heerlijkheidHeumen wordt voor het eerst genoemd in de goederenlijst van de graaf van Dalen (Diepenheim), waarvan de datering 1188 overigens zeer twijfelachtig is. De in de 13de eeuw meermaals genoemde ridders van Heumen moeten plaatselijke heren zijn geweest, die misschien tot de landgemeente van het Rijk behoorden en wellicht ministerialen waren van het West-Frankische klooster St.-Valéry-sur-Somme. Zij hebben stellig tot in de 13de eeuw en mogelijk zelfs tot in het begin van de 14de eeuw op een hoeve gezeteld. Van een door Gorissen veronderstelde voorganger van de latere burcht aan de Maasoever is geen spoor ontdekt. Tussen 1343 en 1348 heeft Johan van Groesbeek, die voordien nog rijksvazal was, de heerlijkheid Heumen verworven. Zijn zoon Zeger moet echter de burcht aan hertog Willem i van Gelre hebben opgedragen, die hem daarmee in 1402 liet belenen. Zo is de bezitting leenroerig geworden aan Gelre. In 1480 liet hertog Jan van Kleef vanwege het feit dat Zeger van Groesbeek als leenman van de Kleefse heerlijkheden Malden en Beek vijanden van de hertog op de burcht in Heumen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 172. De kern van het dorp Heumen, volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
liet verblijven, slot, dorp en heerlijkheid overgeven. In 1482 werd Zeger echter weer in zijn rechten hersteld. Vanaf 1542 is Heumen voor de belastingen in het Rijk van Nijmegen aangeslagen. In 1660 ging de heerlijkheid over in handen van Ludolf van Steenhuys. Tot 1769 waren achtereenvolgens leden van dit geslacht met de heerlijkheid beleend. Op 31 oktober 1769 werden de heerlijkheden Heumen en Malden voor f 235 000, - gekocht door de stad Nijmegen. De belening door de Gelderse leenkamer vond in 1770 plaats. Het gericht kreeg in 1770 territoir in de stad Nijmegen. In 1774 werd een raadscommissie tot bestuur van de beide heerlijkheden benoemd. Tijdens de Bataafse Republiek werd door de reorganisatiecommissie besloten tot de incorporatie van de beide heerlijkheden in de ambtsgemeente van het Rijk van Nijmegen. - Literatuur. Van der Aa v (1894), blz. 539; Van Schevichaven 1900, blz. 73; Gorissen 1956, blz. 31-32, 47; Gorissen 1959, blz. 129-132. - Archivalia. Archief van de heerlijkheden Heumen en Malden, in Gemeente-archief Nijmegen: o.a.n., inv.nrs. 2234-2444. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onroerende archeologische monumenten in de gemeente HeumenHet gebied dat behoort tot de gemeente Heumen, omvat verschillende landschapstypen. Vooral op de hogere gronden, met name de fluvioglaciale mantel van de stuwwal bij Nijmegen en het Heumense Bos, zijn overblijfselen van de vroegste bewoning van dit gebied aangetroffen. Het betreft vondsten, daterende uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Hoewel hieraan in wetenschappelijk opzicht zeker waarde moet worden toegekend is geen reden aanwezig de vindplaatsen als archeologisch monument te beschermen, aangezien het merendeels losse vondsten betreft. Een uitzondering vormt een tweetal terreinen, te weten de overblijfselen van een Romeinse wachttoren (kadastraal aangeduid: Heumen, Sectie b, nrs. 345 en 346) en die van het middeleeuwse kasteel Malden (kadastraal aangeduid: Heumen, Sectie e, nr. 307). Zie voor beschrijving blz. 222. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HeumensoordIn 1931 en 1932 werden door J.H. Holwerda samen met W.C. Braat en F.C. Bursch op een terrein in Heumensoord (in eigendom van de gemeente Nijmegen), waar enige jaren tevoren de Nijmeegse gemeente-archivaris M. Daniëls scherven van Romeins aardewerk had opgegraven, de resten aangetroffen van een door twee spitsgrachten omgeven miniatuurcastellum daterend uit het midden van de 4de eeuw. Het complex bestond binnen de grachten uit twee, waarschijnlijk met zand gevulde, evenwijdig aan elkaar lopende palissades, die een ommuring hebben gevormd van een binnenterrein op onregelmatig vierkante grondslag met de ingang aan de westzijde. Van het hoofdgebouw, dat op dit binnenterrein gestaan heeft, waren middels paalgaten en brandsporen de omtrekslijnen en hoekpunten herkenbaar. Door middel van palissades waren in de noordwest- en zuidwesthoek ruimtes afgescheiden. De opgraving bracht veel aardewerkscherven aan het licht, die chronologisch een geheel vormen. Van grote betekenis voor de datering bleken ook de door Daniëls gedane vondsten. De resultaten van de opgraving zijn door Holwerda uitvoerig gepubliceerd. - Literatuur. J.H. Holwerda, Romeins miniatuur-castellum in Heumensoord, o.m.r.o.l.n.r. xiv (1933), blz. 11-23. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerkDe Hervormde kerk, eertijds toegewijd aan de H. Georgius, staat vrij op het kerkhof aan de Dorpsstraat. Het is een in tuf- en baksteen opgetrokken gebouw met een eenbeukig in oorsprong nog romaans schip, een 14de-eeuwse westtoren met een blokvormige onderbouw, en een laat-gotisch koor. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente; de kerk behoort toe aan de Nederlands Hervormde Gemeente Heumen-Overasselt (afb. 173-180). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 173. De Hervormde kerk in 1732, getekend door C. Pronk. r.k.d., Den Haag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisIn de 13de eeuw stond in Heumen reeds een kapel, die afhankelijk was van de moederkerk in Overasselt. Zij was toegewijd aan de H. Georgius. In het begin van de 15de eeuw is de kapel tot parochiekerk verheven. Het patronaatsrecht berustte bij de heer van Heumen. De verheffing tot zelfstandige parochiekerk hangt mogelijk samen met het feit dat er in 1441 een regeling plaatsvond tussen Johan van Groesbeek, heer van Heumen, en de abt van St.-Valéry. De abdij van St-Valéry (St. Walrick), gelegen aan de Somme in Noord-Frankrijk, had in en om Overasselt vele bezittingen. De rechten van de heren van Heumen en van de abdij schijnen zo vermengd te zijn geweest dat het tot conflicten had geleid, waaraan de overeenkomst van 1441 een einde heeft gemaakt. Mogelijk bestaat er verband tussen de afsplitsing van Heumen uit de parochie Overasselt en deze overeenkomst. In 1615 ging het kerkgebouw over in handen van de Gereformeerden. Uit de kerkrekeningen zijn een aantal reparaties bekend. In 1771-1772 zijn er herstellingen aan het pannendak en de vensters uitgevoerd en is een schot en een tochtportaal aangebracht in de kerkruimte. In 1778 leverde timmerman P. Fleuren nieuwe banken. In 1780-1781 werd het dak volledig vernieuwd en met leien belegd, het interieur gewit en werden de fundamenten hersteld. De kerk werd ook uitwendig geregeld gewit (1781, 1829, 1841 en 1865), maar is ten slotte in de vorige eeuw met Portlandcement gepleisterd. Volgens de Voorloopige Lijst zou dat in 1853 zijn gebeurd, maar dit kan niet aan rekeningen worden geverifieerd. Waarschijnlijk zijn in 1847 de in 1976 uitgebroken stueplafonds in de vorm van een schijngewelf aangebracht door J.W. Diar. In 1891 werd in de kerk het gedenkteken voor de graven van Nassau opgericht. De toren werd in 1915 gerestaureerd door J.J. Haspels, geadviseerd door rijksarchitect A. Mulder. De kerk is kort daarna hersteld. In 1976-1977 zijn de kerk en de toren volledig gerestaureerd onder leiding van architect W.A. Heineman uit Velp.
Ga naar margenoot+ De toren (afb. 174, 177) is opgetrokken in rode baksteen, formaat 28/30 × 13 × 6,5/7 cm, 10 lagen is 78 cm. Hij bestaat uit drie geledingen. De blokvormige 14de-eeuwse onderbouw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 174. De Hervormde kerk vanuit het noordwesten na de restauratie van 1976-1977 (opn. 1978).
waarvan de breedte gelijk is aan die van het schip, omvat een door kleine nevenruimtes geflankeerd portaal. Boven de smalle nevenruimtes zijn lessenaarsdaken. De toren is aan de westzijde toegankelijk via een toegangspoort met spitsbogig bovenlicht die in 1915 op grond van enige in het muurwerk aangetroffen sporen is gereconstrueerd. In hetzelfde jaar is ook het kleine lancetvenster in de zuidelijke nevenruimte hersteld. Het torenlichaam verjongt twee maal, wat wordt geaccentueerd door opgelegde natuurstenen banden. De tweede geleding heeft in de westmuur een spleetvenster. De derde geleding, die jonger is, heeft brede galmgaten met vorktracering. De spits is een met leien beklede ingesnoerde naaldspits.
Ga naar margenoot+ In de torenruimte op de begane grond bevindt zich een graatgewelf, dat rust op ronde schalken in de hoeken. Oorspronkelijk was het portaal met een spitsboog geopend naar het schip. Deze doorgang is later kennelijk verbreed. Bij de geboorte van de boog is een balk ingebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 175. Hervormde kerk. Opmetingstekening van de noord- en zuidgevel na de ontpleistering in 1975. Tekening naar opmeting van het architectenbureau W.A. Heineman, Velp.
De eerste torenverdieping met spaarnissen aan de noord- en zuidzijde is via de kerkzolder bereikbaar door een rondbogige doorgang. Via gaten in de westmuur, ontstaan door het uitbreken van kleine kozijntjes, kan men boven de gewelfjes van de zijruimtes komen. De dekking met lessenaarsdaken is niet oorspronkelijk en mogelijk pas in de 17de of begin 18de eeuw geconstrueerd. In de tweede torenkamer, die men via een tussenzolder bereikt, staat een oude klokkestoel.
Ga naar margenoot+ Toen het kerkgebouw tijdens de restauratie in 1976 van de in Portlandcement aangebrachte raaplaag werd ontdaan, kwamen belangrijke gegevens aan het licht (afb. 175). Vooral de noordmuur van het schip bleek nog aanzienlijke restanten van de romaanse kapel te bevatten. Tot ongeveer 3,75 m boven het maaiveld bleek deze muur opgetrokken uit kistwerk waarvan de buitenhuid is samengesteld uit een afwisseling van telkens een tot drie platte lagen en een band van op hun kant staande tufstenen. Verder is in de middelste schiptravee aan de noordzijde een romaans venster, 80 cm hoog en 50 cm breed, te voorschijn gekomen en een gedeelte van een tweede dito venster dat grotendeels verscholen lag achter een van de later aangebrachte steunberen. De zuidmuur bestaat uitwendig vooral uit baksteen met hier en daar wat tuf. De romaanse schipmuur is in de 14de eeuw verhoogd en ongeveer 1,50 m naar het westen verlengd in baksteen van hetzelfde formaat als men in de toren aantreft. De vensters die bij deze bouwfase horen, waren smalle lancetten, waarvan zowel aan de noord- als de zuidzijde dichtgezette exemplaren zijn aangetroffen. Het zijn dezelfde vensters die men op de tekening van Pronk ziet (afb. 173). Bij de 19de-eeuwse herstelling zijn zij met uitzondering van de meest oostelijke gedicht of vergroot dan wel vervangen door spitsbogige vensters met een gietijzeren harnas, die groter zijn dan de oorspronkelijke middelgrote lancetten. Bij de laatste restauratie zijn ze weer tot de oorspronkelijke grootte teruggebracht. In de 19de eeuw was de toegang tot het kerkschip verlegd naar de westzijde van de zuidmuur. Deze toegang is met aanduiding van zijn vroegere omvang thans weer gedicht. Het lappendeken-karakter dat het muurwerk van het schip door de in de loop der tijd aangebrachte wijzigingen had gekregen vereiste opnieuw een pleisterlaag, die in 1977 de gedane vondsten weer toedekte (afb. 175, 176). Doordat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 176. De Hervormde kerk gezien vanuit het noordoosten (opn. 1978).
het koor, dat eveneens ontpleisterd werd, niet opnieuw beraapte, maar als schoon werk in het zicht hield, ontstond er een merkwaardige discrepantie tussen deze beide bouwleden. Boven de gedichte toegang aan de zuidzijde bevindt zich tegen het dakvlak een koekoeksvenster met een hijsinstallatie, nodig voor het verticaal transport in de periode dat de kerkzolder nog als opslagruimte werd gebruikt. Voor deze toegang lag een hardstenen zerk of altaarsteen, formaat 148 × 103 cm.
Ga naar margenoot+ Het schip bestaat uit een eenbeukige, door een vlak, op moer- en kinderbalken rustend houten plafond gedekte ruimte (afb. 179). In de noordmuur ontwaart men twee gedrukt rondbogige spaarnissen en een dito halve spaarnis. Deze nissen zijn ontstaan doordat men inwendig de romaanse muur van een soort beklamping heeft voorzien toen men het schip in de 14de eeuw heeft verhoogd. Tijdens de restauratie heeft men twee van de drie vroeggotische lancetvensters hersteld. Het westelijke van deze beide vensters was voor de restauratie zichtbaar boven de tussenvloer in het van de schipruimte afgescheiden gedeelte, waarvan de verdieping lange tijd heeft dienst gedaan als dorpscachot. Voor de restauratie was in het verkorte schip een in stuc uitgevoerd plafond aangebracht, dat de suggestie van een uit drie traveeën bestaand overwelfd schip moest wekken (afb. 177). Tegen de muren waren ronde schalken geplaatst, waarop de magere ribben rustten van de gewelfveldjes die het in werkelijkheid vlakke middengedeelte van dit pseudo-gewelf flankeerden. Dit stucplafond onttrok vier van de vijf moerbalken aan het gezicht. Alleen de meest westelijke moerbalk en de bijbehorende 16de-eeuwse sleutelstukken waren voor de restauratie waarneembaar. Door middel van een brede spitsboog staat het schip in verbinding met het torenportaal. Boven de kruin van de spitsboog zijn op de muur cijfers van een geschilderd jaartal 176(.) aangetroffen, op grond van archiefgegevens aangevuld tot 1760 (afb. 180). In de zuidmuur zijn twee vensters van het smalle lancetvormige type aanwezig. Het meest oostelijke is nieuw aangebracht op de plaats van een in de 19de eeuw vergroot venster van het type zoals men deze destijds ook in het koor heeft aangebracht. Het andere venster, links van het Nassau-monument is een tijdens de restauratie weer geopend oorspronkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 177. Hervormde kerk. Opmetingstekening van de plattegrond voor en na de restauratie, alsmede de lengtedoorsnede en twee dwarsdoorsneden over schip en koor voor de restauratie van 1976-1977.
venster. Hieronder bevindt zich een nis, ontstaan uit het dichtzetten van een voormalige toegang, waarvan ook buiten bij het ontpleisteren de rollaag en dagkanten aan het licht kwamen. Op de schipzolder is boven de triomfboog de dakmoet van een oude schipkap zichtbaar, die waarschijnlijk verband houdt met de kleine romaanse kapel. Van de oorspronkelijke kap zijn alleen de spanten bij de restauratie gehandhaafd.
Ga naar margenoot+ In februari 1977 is na het te voorschijn komen van verfsporen een onderzoek ingesteld naar de kleurige afwerking van het gebouw door de heer W. Haakma Wagenaar, verbonden aan het Centraal Laboratorium te Amsterdam. Daar het muurwerk grotendeels van de oude pleisterlagen was ontdaan, konden slechts enkele fragmenten nader worden bekeken. Bij het heropenen van de spaarnis in de middelste travee van de noordmuur kwamen op de tufstenen achterwand resten pleisterwerk van verschillende datum te voorschijn. In het midden bovenaan was een stuk van een rode gebogen bies op witte grond bewaard | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 178. Hervormde kerk gezien vanuit het zuidoosten (opn. 1978).
gebleven. De kalksausaanslag waarop dit fragment zich bevond, liep door over het pleisterwerk in de bakstenen dagkant van de korfboog boven de nis. Even rechts boven dit stukje schilderwerk waren op de dieper gelegen pleisterlaag gele en rode verfsporen te zien van een niet meer te herkennen, maar mogelijk figuratieve schildering. De zeer dunne op de tufsteen aangebrachte pleisterlaag en de daarop aanwezige kleuren bleken achter de boogrug naar boven toe door te lopen. Het was een overblijfsel van een schildering, die was aangebracht voordat de muur met baksteen-metselwerk inwendig werd verzwaard en de nis daarin kon worden uitgespaard. De nis laat een stuk binnenwandvlak van het romaanse schip in het zicht.
Ga naar margenoot+ In de oostmuur van het schip is ten zuiden van de triomfboog 2,15 m boven het oorspronkelijke vloerpeil een 41 cm hoge kruik gevonden van Pingsdorfer aardewerk, daterend uit het eind van de 12de eeuw (afb. 181, 182). De kruik kan als klankpot hebben gefungeerd. Hij staat thans opgesteld in een nis in de zuidmuur van het koor.
Ga naar margenoot+ De koorpartij (afb. 176-178) bestaat uit een koortravee met een 5/8ste-sluiting, uitwendig geschoord door forse steunberen met versnijdingen op plinthoogte en ter hoogte van de onderdorpels van de vensters. Voor de restauratie waren de versnijdingen door het afkappen van de cordonlijsten tamelijk vormeloos. Het koor is opgetrokken uit baksteen en secundair gebruikte tufsteen. De tuf komt voor als een omlopende, drie lagen dikke band op ongeveer 35 cm boven de plintversnijding. Bij de jongste restauratie hebben de koorvensters opnieuw hun oorspronkelijke omvang gekregen. Tijdens de grote 19de-eeuwse herstelbeurt waren de koorvensters van onderen iets ingekort en voorzien van gietijzeren raamtraceringen. Deze tracering bleef behouden, doch is met een ruithoogte uitgebreid. De juiste omvang was gemakkelijk af te leiden uit de gegevens die het venster in de as van het koor opleverde. Dit venster was en bleef in verband met de plaats van de preekstoel gedicht. In de zuidmuur van de koortravee bevindt zich een venster van de beschreven vorm. Tegen de overliggende noordmuur is een nieuw consistoriekamertje gebouwd, op de grondslagen van een oudere aanbouw (zie blz. 159). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 179. Hervormde kerk. Het interieur gezien naar het koor (opn. 1978).
Afb. 180. Hervormde kerk. Het interieur gezien naar de toren (opn. 1977).
Afb. 181. Hervormde kerk. Klankpot uit het schip, opgesteld in een koornis (opn. 1977).
Afb. 182. Pot van Pingsdorfer-aardewerk aangetroffen in de schipmuur rechts van de triomfboog. Tekening door J.C.A. Hulst, r.o.b., Amersfoort.
Afb. 183. Hervormde kerk. Grafzerk van rentmeester Gillis Claessen, 1616 (opn. 1977).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de zuidmuur van de 5/8ste-sluiting bevindt zich op ooghoogte een gedichte hagioscoop. Voor de restauratie liepen de pannen van het koor door tot over de scheidingsmuur van schip en koor. De topgevel boven de triomfboog is, in navolging van hetgeen op Pronks tekening is te zien, weer hoger opgetrokken. Tegen het oostelijk dakvlak bevindt zich een duiveslag in de vorm van een koekoeksvenster.
Ga naar margenoot+ Het koor bevat inwendig (afb. 179) geen bijzonderheden. Onder het venster in de zuidmuur is een breed spaarveld. In de blinde travee oostelijk ervan zit een laag geplaatste nis, ontstaan door het dichtzetten van een hagioscoop, die van buiten af zicht gaf op een hoger geplaatste nis in de tegenover liggende noordmuur, waar zich een sacramentshuisje of -kastje kan hebben bevonden. Beide nissen waren al bij een opknapbeurt van het interieur in 1964 geopend. Het is ook denkbaar dat de zuidelijke nis, waarin thans de Pingsdorfer kruik staat opgesteld als credensnis heeft dienst gedaan. Voor de idee van de hagioscoop pleit, dat de omvang van de nis ook buiten zichtbaar is. Het koor heeft oorspronkelijk een ribgewelf gehad, hetgeen na de uitbraak van het maar gedeeltelijk gewelfde stucplafond duidelijk zichtbaar was aan de afgekapte baksteenribben en de gewelfinkassingen daarboven, die met baksteenmateriaal waren volgezet. Haakma Wagenaar onderzocht ook het koor op resten van oud schilderwerk. Zo bleek bij de sloop van het stucgewelf, dat waar het gewelf tegen de koorwanden aansloot, pleistermateriaal was los geraakt en zwarte verticale biezen op dieper gelegen, derhalve oudere pleisterresten voor de dag kwamen. Het duidelijkst waren dergelijke sporen in het smalle vak van de noordwand. De zwarte bies heeft gefungeerd als zetting-verhullende decoratie langs de ribben en op de welflijn langs de wanden. Midden in het smalle noordelijke wandvlak zijn sporen zwarte en geelbruine verf aangetroffen op een pleisterlaag die na het verdwijnen van het oorspronkelijke gewelf op de wanden moet zijn aangebracht. In het algemeen waren de resten te nietig om als illustratie van de bouwgeschiedenis te kunnen dienen en bleek conservering niet mogelijk. De kap bestaande uit twee dekbalkjukken met geschoorde nokstijl is voor wat betreft sporen en dakbeschot vernieuwd. De duiveslag tegen het oostelijk dakvlak is gehandhaafd.
Ga naar margenoot+ De aanbouw tegen de noordmuur (afb. 176) van het koor is in 1977 opgetrokken op de plaats waar eertijds - zoals op de tekening van C. Pronk is te zien - ook een kleine ruimte onder een lessenaarsdak aanwezig was. De funderingen van deze aanbouw zijn in 1974 bij het restauratie-vooronderzoek teruggevonden. In de noordmuur van het koor was een doorgang naar deze ruimte, die na de afbraak van de aanbouw was dichtgezet met twee dunne muurtjes opgevuld met afbraakmateriaal. Voor deze afsluitmuur werd in 1891 in het koor het monument voor de graven van Nassau opgericht, dat thans is verplaatst naar het schip. Ter plaatse van de afsluitmuur is een toegang gemaakt tot de nieuwe consistoriekamer. Dat de oude ruimte ook een dergelijke functie heeft gehad is niet waarschijnlijk. Ds. J. van Schevichaven maakt melding van een nevenbouw boven een grafkelder, waarin een grote paal met een aan zware ketens vastgeklonken blok aanwezig was. Mogelijk heeft men hier te doen met de oude gerechtspaal die voor de verkoop van het kasteel op de burcht aanwezig was. In de ‘verkoopconditieën’ uit 1770 (o.a.n., inv.nr. 2318) is bepaald: ‘Zullende de Heeren verkooperen de plaatze van detentie, die te voeren op het Huis te Heumen was, elders binnen de Heerlijkheid ordonneren, en den Sluit-paal met de keetens ter bewaring van gevangene aldaar gevonden wordende van daar doen wegneemen’. Het feit dat in de 19de eeuw de toren en het westelijk deel van het schip van het eigenlijke kerkgebouw waren afgescheiden en zich hier ook het dorpscachot bevond, pleit ervoor dat de gerechtspaal naar de kerk in het centrum van het dorp is overgebracht.
Ga naar margenoot+ In zijn oudste fase zal het toen nog als kapel fungerende kerkgebouw een romaans zaalgebouwtje zijn geweest, waarvan de tufstenen noord- en zuidmuur alsmede de triomfboogmuur in de onderbouw van het huidige schip nog zijn gespaard. Over de vorm van het daartegen aansluitende koor zijn geen gegevens, daar archeologisch onderzoek tijdens de restauratie niet is uitgevoerd. De vanaf de kerkzolder zichtbare dakmoet op de triomfboogmuur behoort bij deze 12de-eeuwse kapel, waarvan de zijmuren een hoogte van ongeveer 3,50 m hebben gehad. Waarschijnlijk had deze ruimte een open dakstoel. In een volgende, vroeg-gotische fase is het schip iets naar het westen verlengd in baksteen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 184. Hervormde kerk. Plaquette in de toren ter herinnering aan de mobilisatiegrenstroepen door Jac. Maris, 1939 (opn. 1977).
Afb. 185. Hervormde kerk. Gedenkteken voor de graven Lodewijk en Hendrik van Nassau door F.L. Stracké, 1891 (opn. 1977).
is de kerk verder uitgebreid met de huidige onderbouw van de toren, een breed blok bestaande uit een middenruimte geflankeerd door twee zijvleugels met een gezamenlijke breedte gelijk aan die van het schip. Het schip werd verhoogd en kreeg de tamelijk smalle gotische vensters. Tevens zijn de tufstenen schipmuren met bakstenen klamplagen versterkt. In de 15de of het begin van de 16de eeuw is het laat-gotische koor gebouwd. De torenpartij heeft pas bij de verhoging van het schip haar huidige vorm gekregen. Op een schilderij, toegeschreven aan N.J. van der Heck, eertijds aanwezig in de schilderijencollectie van het kasteel Nederhemert (F.A.J. Vermeulen, De Bommelerwaard, Den Haag 1932, blz. 117; zie afb. 208) staat op enige afstand van het afgebeelde kasteel van Heumen een klein kerkje gezien vanuit het oosten. Misschien is dit de oudste afbeelding van de Heumense kerk. Hierop wordt de nog lage toren geflankeerd door een zuidvleugel met topgevel onder een zadeldak. Het geheel maakt de indruk van een klein gereduceerd westblok. Een verwante vorm lijkt althans in plattegrond de eerste toren van de kerk in het naburige Groesbeek te hebben gehad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van de luisterrijke oude inventaris in de Heumense dorpskerk, eens de begraafplaats van de heren van Heumen, met name van het geslacht Van Steenhuys dat de kerk begiftigde met hun rouwborden, is niets gebleven. Slechts een vroeg 17de-eeuwse grafzerk van een der rentmeesters en een zilveren avondmaalbeker resten thans. Een gedachtenismonument voor de graven van Nassau opgericht in 1891 vormt een tegenwicht voor het verlies.
Ga naar margenoot+ Tegen de noordoostmuur van het koor is een hardstenen zerk (afb. 183) ingemetseld, formaat 173 × 102 cm, met een door een cirkel omschreven zespuntige ster en een zevenregelig onderschrift in vergulde letters, dat luidt: hier ligt begraven den / eersamen gillis claessen rentmr tot hoemen, malden / en beeck die inden heeren / verstorven is den 10 april / 1616 godt almachtich / willgenaedich syn.
Ga naar margenoot+ Tegen de zuidmuur van het schip staat een monument ter herinnering aan de in 1574 geleverde slag op de Mokerheide waarbij de graven Lodewijk en Hendrik van Nassau sneuvelden (afb. 185). Het monument werd op 14 april 1891 onthuld. Het is vervaardigd door de beeldhouwer F.L. Stracké (Rotterdam 1849-Haarlem 1919) naar een ontwerp van J.C.G. Gysberti Hodenpyl uit Utrecht, destijds kapitein bij het Corps Genietroepen, lid van de Commissie tot oprichting. Als adviseur trad op baron Schmidt uit Wenen. Het monument stond oorspronkelijk tegen de noordmuur van het koor, maar is tijdens de restauratie van 1976-1977 om liturgische redenen verplaatst. Het monument is uitgevoerd als een brede epitaaf in renaissance stijl, vervaardigd in pierre de Caen en gepolijst groen en rood geaderd marmer. Aan de voet een grote zwart marmeren plaat met het opschrift: Hulde / en / Dankbare Herinnering aan / Graaf Lodewijk van Nassau, / en zijn broeder / Graaf Hendrik van Nassau, / gesneuveld 14 April 1574 op de naburige Mookerheide / bij de verdediging van de vrijheid des Vaderlands. Op het monument zijn in reliëf allegorische figuren afgebeeld. In het centraal geplaatste medaillon een zittende figuur, de geschiedenis voorstellend in de gestalte van de Faam of Historia met een bazuin en een omkranst zwaard en schrijfstift in de hand. Aan weerszijden zijn deugden verbeeld. Links de Moed met een teerling in de hand, rechts de Trouw met hond en sleutel. Op deze flankstukken zijn klimmende leeuwen aangebracht. Het middendeel wordt bekroond door een halfrond tympaan met het wapen van Nassau. Kandelabervormige pinakels flankeren dit opzetstuk, dat wordt bekroond door een knielende engel met banderol. Hierop staat de wapenspreuk van Lodewijk van Nassau: plutôt mort que vaincu généreux sang de nassau. - Literatuur. Bloys van Treslong Prins 1917-1918, blz. 107; Het monument voor Lodewijk van Nassau en zijn broeder, Eigen Haard 1891, blz. 248-251; Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant d.d. 15 april 1891; J.A.S(chimmel), Hommage à deux, Numaga xxi (1974), blz. 182-188. Ga naar margenoot+ In de kerk bevond zich eertijds een vijftal wapenborden, waarvan er geen, zelfs geen fragment gespaard is gebleven. De uit het eind van de 17de en de eerste helft van de 18de eeuw daterende borden hadden betrekking op leden van de families Van Steenhuys, Van Randwijck en Van der Noot, die onderling de volgende relaties hadden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bloys van Treslong Prins vermeldt ze uitvoerig in een doorschoten exemplaar van zijn Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden, deel Gelderland, dat zich bevindt in de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De auteur heeft zijn gegevens ontleend aan Genealogisch Heraldische Bladen ii, blz. 118. Vermelding van de wapenborden in chronologische volgorde: 1 Ludolf van Steenhuys. Het wapen Van Steenhuys en de kwartieren, heraldisch rechts: Steenhuys, Jeger, Nijdeghen, Huevelijk, Erwyte, Schevich, Luyning, Horst van Stade; heraldisch links: Honepel, Eyckel, Wittenhorst, Hugenpoth, Wilsom, Voorst, Erp, Ulft. De tekst op het bord luidde: ‘Ludolf baron van Steenhuys, vrijheer van Heumen, Malden en Oploo, generaal lieutenant en collonel van de cavallerij ten dienste deeser landen, amptman der stad Grave en lande van Cuyck, stadhouder der Cuyckse leenkamer sterft den 19 Maert 1680’. 2 Anna van Randwijck. Het wapen Van Steenhuys gedeeld met Van Randwijck en de kwartieren, heraldisch rechts: Randwijck, Bouckhorst, Bongaert, Munster, Horst van Stade, Sant van Wylich, Schelberg, Pieck; heraldisch links: Van der Noot, Hartaing, Van der Aa, Levin, Hincart, Quarouble, Borngeral, Lamelin. De tekst op het wapenbord luidde: ‘De Hoogwelgeboore Vrouwe Anna Baronesse van Randwijck douairière van de H.W. geb. Heer Ludolph Baron van Steenhuys vrijheer van Heumen, Malden en Oploo sterft den 6 October 1705’. 3 Walraed van Steenhuysjr. Het wapen Van Steenhuys en de kwartieren, heraldisch rechts: Steenhuys, Randwijck, Honepel, Van der Noot, Jeger, Bouckholt, Eyckel, Hartaing; heraldisch links: Van der Noot, Tamminga, Stakenbroeck, Sickinge, Hartaing, Beninga, Van Broeck, Jongema. De wapenbord tekst luidde: ‘Walraed baron Van Steenhuys sterft den 17 April 1718’ (Deze Walraed is de zoon van de onder nrs. 4 en 5 genoemde Walraed van Steenhuys en Lucretia van der Noot). 4 Walraed van Steenhuys sr. Het wapen Van Steenhuys en de kwartieren, heraldisch rechts: Steenhuys, Honepel, Jeger, Eyckel, Nijdeghen, Wittenhorst, Huevelijck, Hugenpoot; heraldisch links: Randwijck, Van der Noot, Bouckholt, Hartaing, Bongaert, Van der Aa, Munster, Levin. De tekst van het wapenbord luidde: ‘Walraed Baron van Steenhuys, vrijheer van Heumen, Malden en Oploo, heer tot Florestein, amptman, richter en dijkgraaf des ampts van Overbetuwe, amptman der Stad Grave en Lande van Cuyck stadhouder der Cuyckse Leenzaele sterft den 17 May 1722’. 5 Lucretia van der Noot. Het wapen Van Steenhuys gedeeld met Van der Noot en de kwartieren, heraldisch rechts: Van der Noot, Staeckenbroeck, Hertaing, Van Broeck, Van der Aa, Crederick, Levin, Burchgraaf; heraldisch links: Tammingha, Sickinghe, Beninga, Jongema, Van der Eeze, Gaykinga, De Bever, Out Aylva. De tekst op het bord luidde: ‘Lucretia Baronesse Van der Noot van Risair, vrijvrouw van Heumen, Malden en Oploo sterft den 8 April 1744’ (Lucretia van der Noot is de echtgenote van Walraed van Steenhuys, genoemd onder nr. 4). - Literatuur. D'Ablaing van Giesenburg 1900, blz. 316, 339, 369; Bloys van Treslong Prins 1917-1918, blz. 107.
Ga naar margenoot+ In de torenmuur links van de ingang is in 1939 een door de Heumense beeldhouwer Jac. Maris in kleurig geglazuurde terracotta vervaardigde herdenkingsplaquette (afb. 184) aangebracht door het 1ste Bataljon van het 26ste Regiment Infanterie-Grenstroepen. Hierop zijn de beide graven Hendrik en Lodewijk afgebeeld in wapenrusting met het schild van Nassau aan de voet. - Literatuur. Numaga xxi (1974), blz. 189-191.
Ga naar margenoot+ Beker (afb. 186). Hoogte 10,5 cm, diam. bovenrand 8,8 cm; zilver; gemerkt: meesterteken iwp (Jan Willem Pas, Nijmegen, 1765 - werkzaam tot 1820). Iets conisch toelopende lage beker met gegraveerde filetranden evenwijdig aan de bovenrand en de bodem. Gegraveerd ovaal wapenschild met gravenkroon en weduwekoord. Het schild draagt het gedeelde wapen Van Steenhuys-Van Randwijck. Het wapen wijst erop dat de beker aan de kerk is geschonken door Anna baronesse van Randwijck, de in 1705 overleden echtgenote van Ludolf van Steenhuys, die zelf in 1680 is gestorven. Het weduwekoord wijst op een ontstaan van deze beker tussen 1680 en 1705. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 186. Hervormde kerk. Avondmaalsbeker met het wapen Van Steenhuys-Van Randwijck, zilver, 4de kwart 18de eeuw (opn. 1977).
Afb. 187. Hervormde kerk. Avondmaalsschotel, zilver, door G. van der Toorn, Den Haag, 1767 (opn. 1977).
Jan Willem Pas is in 1807 door de landdrost aangesteld tot keurmeester. Mogelijk is hij uit hoofde van zijn functie zo in aanraking gekomen met de beker. Het is ook mogelijk dat het zilver jonger is dan het wapenschild van de schenkster aangeeft en dat de beker een ouder exemplaar vervangt. - Literatuur. Cat. Arnhem 1955 (Gelders zilver), blz. 116 nr. 152. Schotel (afb. 187). Afm. 25,5 × 25,5 cm; zilver; merken: stadsteken: gekroonde leeuw en gekroonde ooievaar (= Den Haag); meesterteken g.t. (= Georgius van der Toorn, 1715-1768); gekroonde v (= 1767). Schaal met geprofileerde opstaande rand en schelpmotieven op de hoeken. Schenkkan. Hoogte 17,5 cm; zilver; merken: lopend leeuwtje; meesterteken: h.g. in ruit (= H. Grevink, Grave/Nijmegen, 1812-1844). Op de bodem van de kan een gegraveerde inscriptie die luidt: De Gemeente / van heumen en malden / uit eigene bijdragen / 1840. / I.v.S. (initialen van de toenmalige predikant J. van Schevichaven). Volgens Van der Aa, die zich baseert op de door de genoemde predikant geschreven Geschiedkundige Plaatsbeschrijving is deze kan ‘in 1841 toegevoegd aan het zilver door eigene bijdragen van weinige leden’. - Literatuur. Geld. Volksalm. 1842, blz. 82; Van der Aa v (1844), blz. 540.
Ga naar margenoot+ In de toren hangen twee klokken. De grootste heeft een diameter van 70,5 cm en een eenregelig opschrift tussen twee gestyleerde bladranden, dat luidt: laudate dominum omnes gentes laudate eum omnes populi. f: hemony me fec: amstel: ao 166z + De kleine klok meet 39 cm in doorsnede en draagt het volgende tweeregelige opschrift met eenvoudige sierrand erboven: + ihesus · maria · ioseph · franciscus · clara · antonius van padua + iohannes franssen · me · fecit · anno 170z + Dit laatste klokje werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in de toren gehangen, nadat men tijdig de 17de-eeuwse Hemony-klok had laten onderduiken. De kleine klok moet gezien het opschrift afkomstig zijn van een Franciscanen- of Clarissenklooster. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Dorpsstraat ten noorden van de Hervormde kerk staat de r.k. parochiekerk, toegewijd aan St. Georgius. De kerk, gebouwd ter vervanging van het in 1944 afgebrande neogotische bedehuis, is een schepping van architect Edmond Nijsten uit Vught en werd in 1952 in gebruik genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 188. De Hervormde kerk volgens het kadastraal minuutplan van 1820 en gestippeld de plaats van de r.k. kerk aan de Maasstraat en die van haar opvolgster aan de Dorpsstraat.
Afb. 189. De r.k. schuurkerk aan de Leigraaf, volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 190. De Waterstaatskerk van 1840 aan de Maasstraat.
Afb. 191. De neogotische kerk aan de Maasstraat, gebouwd in 1881.
Afb. 192. De huidige r.k. kerk aan de Dorpsstraat, gebouwd in 1952.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisNa de vestiging van een predikant in Heumen in 1615 gingen de katholieke dorpsbewoners ter kerke in Mook en het aan de overkant van de Maas gelegen Groot-Linden. Met goedvinden van Walraed van Steenhuys werd in 1709 een schuurkerk met pastoorswoning gebouwd aan de Leigraaf (afb. 189) links van de weg naar Malden. In 1838 vroeg pastoor Gerardus Arts, die van 1795 tot 1842 Heumen bediende, aan de Landsregering een subsidie ten behoeve van een nieuwe kerk, waarvan hij de bouwkosten schatte op f 12 750, -. Op 20 augustus is een subsidie van f 8 700, - toegekend. Aanvankelijk wilde men het slingerbosje van de heer De Quay, de zgn. Bulberg, aankopen als bouwterrein dat voor f 1 000, - werd aangeboden. In 1839 werd door G.T. Keukens gratis een terrein nabij de Maasdijk (afb. 190) ter beschikking gesteld, waartegen door een aantal requestanten onder leiding van de zoon van de protestantse burgemeester G. Mos en de te Mook wonende assessor J. van den Broek protest werd aangetekend. Het terrein lag te dicht bij de Hervormde kerk en zou 's winters vanwege wateroverlast onbereikbaar zijn. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 193. De voormalige r.k. kerk aan de Maasstraat door A. Snijders, 1881 gebouwd, 1944 afgebrand (repro).
1839 is de inmiddels ingestelde bouwcommissie bij k.b. gemachtigd het terrein te aanvaarden. De heer E. Kroon uit Arnhem maakte voor f 94, - het plan en de begroting voor de te bouwen kerk en pastorie. De pastorie is waarschijnlijk pas later gebouwd, nl. in 1858 onder pastoor Th. Bijl. De aannemingssom voor de kerk bedroeg f 10 555, - en het werk werd gegund aan Willem van Hezewijk, timmerman te Heumen. In 1841 leverde de firma Petit en Fritsen uit Aarle Rixtel twee klokken met een gewicht van respectievelijk 115½ en 62½ Ned. ponden voor f 379, -. In Grave werd in 1843 voor f 375, - inclusief reparatie en plaatsing een orgel gekocht, dat tot 1915 heeft dienst gedaan. De in 1840-1841 gebouwde kerk moest in 1862 worden uitgebreid. In 1881 begon men met de bouw van een nieuwe eenbeukige kruiskerk van vijf traveeën lengte, een 5/10de-gesloten koor en een toren (afb. 191, 193). Deze door A. Snijders uit Drunen in gotiserende trant gebouwde, met stuegewelven overdekte kerk was volgens Kalf een zwakke kopie van de door C. van Dijk in 1877-1878 gebouwde St.-Willibrorduskerk in Mill. In 1884 kocht men een nieuw hoofdaltaar en biechtstoelen, die werden vervaardigd in de kunstwerkplaats van de beeldhouwer J. Geelen uit Roermond. Zijaltaren naar ontwerp van A. Snijders volgden in 1885 en 1886. Deze kerk werd op 9 september 1944 door brand verwoest. Ofschoon de kerk goed was te herstellen, werd zij op last van de geallieerde autoriteiten gesloopt. Het afkomend materiaal is gebruikt voor de aanleg van een vliegveld. In 1952 werd de nieuwbouw van architect Edmond Nijsten in gebruik genomen, die niet meer op het oude terrein bij de Maasstraat verrees, maar aan de Dorpsstraat (afb. 192) ten noorden van de Hervormde kerk.
Ga naar margenoot+ Belangrijke inventarisstukken uit de oude kerk zijn overgegaan naar het kerkgebouw aan de Dorpsstraat. Het betreft voornamelijk 18de-eeuws vaatwerk.
Ga naar margenoot+ Het orgel, een uit de tweede helft van de 19de eeuw daterend instrument, afkomstig uit een Zeeuwse kerk, bezit een wit-geel geverfde kas met een vlak front dat is ingedeeld in twee recht gesloten en drie rondbogig gesloten pijpenvelden. Het instrument heeft een manuaal en pedaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 194. Madonna met Kind, eikehout, ca. 1400. Bruikleen aan Het Rijksmuseum Catharijneconvent, Utrecht.
Afb. 195. r.k. kerk. Cylindermonstrans, verguld zilver, door J.A. Boermans, Venlo, 1856 (opn. 1977).
Ga naar margenoot+ Madonnabeeld (afb. 194). Hoogte 85 cm; eikehout, met resten van de oorspronkelijke polychromie, Gelders-Kleefs ca. 1400. In langdurig bruikleen aan het Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Utrecht (a b m nr. 521). Maria, staande met het Kind op haar rechterarm. De linkerhand en de kroon van de madonna ontbreken. In de Nederlandstalige literatuur wordt dit beeld gedateerd omstreeks 1430, waarbij als gebied van ontstaan wordt genoemd: Gelre en Kleef (Bouvy), zelfs Nederduits, Keulen (Timmers). Thans wordt Gelre als ontstaansbodem algemeen aangenomen, maar de recente literatuur dateert het beeld enige decennia ouder, xivd. (Müller, De Werd). - Literatuur. Cat. 's-Hertogenbosch, 1913, nr. 746; Middeleeuwse Kunst der Noordelijke Nederlanden, Rijksmuseum Amsterdam, 1958, nr. 263 (als Noordelijke Nederlanden); Bouvy 1947, blz. 63; J.J.M. Timmers, Houten beelden, Amsterdam/Antwerpen 1949, blz. 25, 73; D.P.R.A. Bouvy, Beeldhouwkunst van de middeleeuwen tot heden uit het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, Amsterdam 1962, blz. 49, nr. 48 en afb. 26; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Th. Müller, Recensie op Bouvy 1962, in: Pantheon, 1963, blz. 247; G. de Werd, in: Die Parler und der schöne Stil 1350-1400 (Band i), Keulen, 1978, blz. 116. Calvariegroep. Hoogte corpus 28 cm, hoogte totaal 56 cm, hoogte voet 29 cm; notehout, ongepolychromeerd; Zuid-Nederlands, corpus xvii-xviii, groep xvii. Onder het kruis, Maria, gezeten, ondersteund door Maria Magdalena en Joannes, die geknield zijn. Kruishout en corpus later toegevoegd. Mogelijk retabelfragment.
Ga naar margenoot+ Cylindermonstrans (afb. 195). Hoogte 70 cm; verguld zilver; merken: meesterteken: ib in ruit (= J.A. Boermans, Venlo 1830-1886); jrl. w (d= 1856); lopend leeuwtje; minervakopje; zwaardje. Zeslobbige voet met opstaande, opengewerkte rand; op de lobben gegraveerd: 3 × een kruisje - 3 × ihs; zeszijdige stam met traceerwerk en, aan onderzijde, een manchet; nodus met traceerwerk en zes uitstekende vierpasknoppen waarin letters; in de cylinder, aan weerszijden van de lunulahouder, een geknield engeltje; naast de cylinder, onder baldakijn, de beeldjes van Joannes Ev. - bisschop (Bonifacius?) - Willibrordus - Petrus; daarboven Joris - Victor; boven de lunula, zeszijdige toren waarin beeldje van Maria met Kind; als bekroning een crucifix. In 1901 verguld door fa. G.v.d. Breekel (1896-1911), Nijmegen. (Een van de) vroegste neogotische monstrans(en) in het bisdom 's-Hertogenbosch. - Literatuur. Reg. Mem., blz. 71. Ciborie (afb. 196). Hoogte met deksel 33 cm, hoogte zonder deksel 24 cm, diam. voet 15,5 cm; verzilverd koper; xviii. Ronde voet met rand van gedreven bloemmotieven; op de welving gedreven festoenen; onversierde stam; peervormige nodus met gestyleerde bladeren en festoenen; grote tegencuppa met drie lege ovalen tussen bloemtakken; deksel met rand van zes lege ovalen tussen bladmotieven, daarboven een randje van lopende knorren; als bekroning bol met gelijkarmig kruisje (niet verzilverd). Ciborie. Hoogte met deksel 34 cm, hoogte zonder deksel 24 cm, diam. voet 15,5 cm; zilver; geen merken; xviii. Geschulpte, geprofileerde voet; de welving en de peervormige nodus bestaan uit acht segmenten, waarvan er vier met gedreven wingerdranken en druiventrossen versierd zijn; tegencuppa met drie lege cartouches tussen bladmotieven; deksel met knorrenrand en op de hoge welving bladmotieven; als bekroning een bol waarop gotisch kruisje met aan ene zijde een corpus en aan andere zijde Maria met Kind. Ciborie. Hoogte met deksel 32,5 cm, hoogte zonder deksel 24 cm, diam. voet 16,5 cm; verguld zilver; merken: v in gekroond schild (= import); einde xix. Vierlobbige, geprofileerde voet; op de welving vier medaillons, omzoomd met parelrandje, waarin de symbolen van de vier evangelisten; ronde, versierde stam; ronde nodus met vier bladornamenten; ajour tegencuppa met, tussen in elkaar gevlochten banden, bladmotieven; deksel met op de welving, een gegraveerde rand van bladmotieven; als bekroning een platte knop waarop kruisje. Reliekhouder (afb. 199). Hoogte 8,5 cm, breedte 7,5 cm; zilver; merk: naar rechts gericht dier in schild; xviiib. In de vorm van een rond, cylindervormig doosje, waarop een brede, gedreven lauwerkrans; inscriptie op de zijkant van het doosje: d.o.m. reliquiae s. georgy. Toebehorende aen s. joris gilt tot Heumen (zie blz. 201). Kelk (afb. 197). Hoogte 24 cm, diam. voet 15 cm; zilver; merken: stadsteken: naar rechts lopend bokje (= Boxmeer); meesterteken: cr (= Christ. Rijke); jrl. gekroonde r (= 1768). Geschulpte, geprofileerde voet; de welving is verdeeld in twaalf segmenten; peervormige nodus verdeeld in twaalf segmenten; hierboven insnoering en ronde nodus, die eveneens zijn verdeeld in twaalf segmenten; tegencuppa van ajour druiventrossen en vruchtenfestoenen. Inscriptie onder in voetrand: d. thunissen a egbers 1768. Kelk (afb. 198). Hoogte 24 cm, diam. voet 16,5 cm; zilver; merken: meesterteken: ib in ruit (= J.A. Boermans, Venlo 1830-1886); jrl. w (= 1856); leeuwtje; minervakopje; neogotiek. Zeslobbige voet overgaande in zeslobbige met vierpassen geperforeerde opstaande rand; op de welving bladmotieven; zeszijdige stam met bladmotieven; nodus met bladmotieven en zes uitstekende, ruitvormige knoppen waarin letters; tegencuppa met ajour bladmotieven. Bedieningspyxis. Hoogte 11 cm, diam. 6 cm; zilver; merken: stadsteken: naar rechts lopend bokje (= Boxmeer); meesterteken: cr (= Christiaan Rijke); jrl. gekroonde w (= 1771-1772). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 196. r.k. kerk. Ciborie, verzilverd koper, 18de eeuw (opn. 1977).
Afb. 197. r.k. kerk. Kelk, zilver, door C. Rijke, Boxmeer, 1768 (opn. 1977).
Afb. 198. r.k. kerk. Kelk, zilver, door J. Boermans, Venlo, 1856 (opn. 1977).
Afb. 199. r.k. kerk. Reliekhouder van het St.-Jorisgilde, zilver, 2de helft 18de eeuw (opn. 1977).
Afb. 200a-b. r.k. kerk. Kandelaars. Twee paar, gegoten brons, 17de eeuw (opn. 1977).
Onderste doosje, binnenzijde, driedelig voor de H. Oliën; bovenste doosje voor de H. Hostie; beide versierd met filetstrepen; rond, geprofileerd deksel met crucifix. - Literatuur. Schutjes iv (1873), blz. 566. Twee ampullen met blad. Hoogte ampullen 17 cm, afm. blad 26 × 30,5 cm; zilver; merken: meesterteken: c v g boven 79 in vierkant (= Chr. van Gemert, 's-Hertogenbosch 1854-1897); jrl. n (= 1872); minervakopje; leeuwtje + 1. Ronde, geprofileerde voet; korte stam; rond, cylindervormig lichaam waarop aan beide zijden, resp. een kruisje (waterampul) en wingerdbladeren en druiventrossen (wijnampul) zijn bevestigd; aangezette snep; voluut als oor; geprofileerd dekseltje met kruisje. Blad: ovaal met geprofileerde rand. Missaalbeslag. Hoogte schilden 22,5 cm; zilver; merken: stadsteken: bokje naar rechts lopend (= Boxmeer); meesterteken: cr in ovaal (= Christiaan Rijke, Boxmeer); jrl. gekroonde w (= 1771-1772). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In rococo-ornament, aan voorzijde Antonius Abt; aan achterzijde St. Joris bevecht de draak; in de hoeken een rococo-ornament; op de sloten een gevleugeld engelenkopje. - Literatuur. Cat. 's-Hertogenbosch 1913, nr.332. Altaarlezenaar. Hoogte 47,5 cm, breedte 44 cm, diepte 34 cm; russisch zilver; neogotiek; ca. 1900. Op vier ronde, geprofileerde pootjes; in de rand, aan onderzijde, opengewerkte vierpassen; op de zijkanten opengewerkt bladmotief.
Ga naar margenoot+ Drie kandelaars. Hoogte: 23-24 cm; gegoten brons; xvii. Ronde, geprofileerde voet; stam met meerdere insnoeringen; schaalvormige, geprofileerde bobèche. Twee kandelaars (afb. 200a). Hoogte 14,5 cm en 15 cm; gegoten brons; xvii. Ronde, geprofileerde voet; balusterstam; schaalvormige bobèche. Twee kandelaars (afb. 200b). Hoogte 31 cm; gegoten brons; xvii. Ronde, geprofileerde voet op drie afgeplatte bolpootjes; stam met meerdere insnoeringen; geprofileerde, platte bobèche.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de schuurkerk behoorde een communiebank, vervaardigd door de beeldhouwer Petrus Verhoeven uit Uden. De houten communiebank was gesigneerd: p.h.v.b. Udensis 17 28/9 82. De bank komt nog voor op een foto van ca. 1930 in de collectie van het Bisschoppelijk Museum in Den Bosch. Hij ging in 1944 verloren. - Literatuur. Brabants Heem 1963, blz. 127; Cat. Uden 1976 (P. Verhoeven), blz. 16, 17, 29, nr.31. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BegraafplaatsenHeumen telt een drietal begraafplaatsen. Rondom de Hervormde kerk aan de Dorpsstraat treft men het oudste kerkhof aan, dat buiten gebruik is geraakt, toen men aan de Waterstraat nabij de voormalige r.k. kerk, die in de Tweede Wereldoorlog is verwoest, een grote r.k. begraafplaats in gebruik nam. Hiertegen sluit een klein terrein met eigen ingang aan als Algemene Begraafplaats. Zie voor de ligging van de diverse begraafplaatsen afb. 203.
Ga naar margenoot+ Op het oude kerkhof aan de Dorpsstraat staan een aantal vermeldenswaardige grafmonumenten en een oud grafkruis. Bij de laatste restauratie zijn verschillende stenen verplaatst van de noordkant naar de zuidzijde van de kerk. Dit geldt voor het grafkruis en een drietal kleine, oorspronkelijk staande grafplaten die nu plat zijn neergelegd.
Ga naar margenoot+ Ten zuiden van het koor staat een stenen grafkruis, hoogte 94 cm vanaf de grondslag en dwarsbalkbreedte 64 cm (afb. 201). Op de kop van de staande balk een wapenschild, waarop een overdwars, heraldisch naar rechts gerichte helm met uitkomende vogelkop en dekkleed. Onder het wapenschild het jaartal 1541 en op de uiteinden van de dwarsbalk de naam van de overledene: Albert van / Redyc / haeven. Volgens Belonje was de gememoreerde richter van Heumen, Malden en Beek volgens een regest uit 1509. - Literatuur. Wapenheraut xxi (1917), blz.452; J. Belonje, Het grafkruis te Heumen, in: B.M. Gelre xliii (1940), blz. 333-334.
Ga naar margenoot+ Boreel de Mauregnault. Aan de noordzijde van het koor ligt een door een hek omgeven grafkelder, gedekt door een platte steen van zeer groot formaat, met daarop de inscriptie: jonkheer johan anthonij / boreel de mauregnault / overleden / te / heumen / den 24 november 1830. Op de zerk is in reliëf het familiewapen aangebracht, gehouden door twee staande griffioenen, gekroond en voorzien van helmteken en een banderol met de wapenspreuk: Vaincre ou mourir (afb.202). Ds. J. van Schevichaven. Platliggende grafsteen, formaat 218 × 99 cm, gelegen op de oorspronkelijke plaats ten noorden van het kerkgebouw. Het ingebeitelde grafschrift luidt: jacob · van · schevichaven / leeraar der / hervormde gemeente / van / heumen · malden en groesbeek / overleden 12 januarij 1857 · / oud 51 jaren. De predikant bewoonde de pastorie aan de Dorpsstraat nr.41. Hij is vooral bekend vanwege zijn streekhistorische boekje ‘Geschiedkundige Plaatsbeschrijving van het Rijk van Nijmegen’, Nijmegen 1846. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 201. Grafkruis voor Albert van Redychaeven, 1541, op het kerkhof aan de Dorpsstraat (opn. 1977).
Afb. 202. Grafsteen op het kerkhof bij de Hervormde kerk met het wapen Boreel de Mauregnault (opn. 1977).
Afb. 203. Kadastrale kaart met de drie Heumense begraafplaatsen: a. kerkhof rondom de middeleeuwse kerk aan de Dorpsstraat, b. de kleine Algemene begraafplaats aan de Maasdijk, c. de r.k. begraafplaats aan de Maasstraat.
Bagard de Louvier. Ten zuiden van de kerk ligt een hardstenen zerk, formaat 208 × 100 cm, met afgesleten ovaal wapenschild en de tekst: bid voor de ziel van zaliger · / baron j.p. de bagard · / de louvier · majoor / gebr den 9 novb 1768 · in savoije / neef van paus pius den vii · overl den 5 · decemb 1859. Kleine grafplaten. Oorspronkelijk staande platen, thans neergevleid in de bodem. Grafplaat, formaat 71 × 47 cm met het opschrift: i.v.s. / overln 26 junij / 1842. Mogelijk voor een lid van de familie Van Schevichaven. Grafplaat, formaat 83 × 50 cm, bestemd voor een kindergraf, niet meer op de oorspronkelijke plaats. De tekst luidt: bernard pieter / teding van berkhout / oud 5 jaren / 1863 / een kindje / op deez aarde minder / een engel / in de hemel meer. Grafplaat, formaat 88 × 55 cm, met de inscriptie: c.h.b. / 23 april 1869.
Ga naar margenoot+ Op de kleine, door een haag omgeven begraafplaats (afb. 204) aan de Maasstraat, gelegen aan de voet van de Maasdijk, bevindt zich een door klimop overwoekerde grafkelder, waarbij een korte gedenknaald staat (afb. 205). Het monumentje draagt als opschrift op de obeliskvormige bekroning de naam: boreel de mauregnault ramaer. Aan de voorzijde van het voetstuk is het alliantiewapen Boreel de Mauregnault - Ramaer aangebracht. Op de drie andere zijden van de sokkel grafteksten voor drie leden van de familie. Rechts op de sokkel: Jacobus Johannes / Boreel / de Mauregnault / geb. te Grave / 12 januari 1882 / overleden te Utrecht / 6 december 1901. Links op de sokkel: Vrouwe / Henriette Therèse / Boreel de / Mauregnault / geb. Ramaer / geboren te Stad- / Vollenhove 12 juli 1847 / overleden te Grave / 22 Sept. 1934. Op de achterkant van de sokkel: Johan Anthony / Boreel de / Mauregnault / geboren te Oldenzaal / 19 Juni 1841 / Overleden te Grave / 17 Januari 1851.
Ga naar margenoot+ Op de r.k. begraafplaats aan de Maasstraat staat centraal een bijna levensgroot ijzeren kerkhofkruis. Op het priestergraf aan de voet van het kerkhofkruis ligt een platte hardstenen zerk met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 204. Opmetingstekening van de Algemene begraafplaats aan de voet van de Maasdijk, schaal 1:400.
Afb. 205. Algemene begraafplaats, grafnaald voor de familie Boreel de Mauregnault (opn. 1977).
priesterkelk gevat binnen een driepasmotief, ter nagedachtenis aan pastoor Th. Bijl (1812-1879), bouwpastoor van de voormalige r.k. kerk aan de Maasstraat. Karakteristiek is verder het laat 19de-eeuwse hardstenen monument voor de familie J.W. van den Broek, bestaande uit een blokvormige grafstele met gedoofde fakkels in marmer op de hoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het huis te HeumenIn de uiterwaarden ten zuidwesten van de dorpskern ligt het burchtterrein van het in oorsprong 14de-eeuwse Huis te Heumen. In 1939-1940 zijn de fundamenten van het voorburchtterrein voor een belangrijk deel opgegraven, maar slechts ten dele wetenschappelijk onderzocht. In de periode februari-april 1980 kon een uitvoerig onderzoek worden gedaan ter plaatse van de hoofdburcht, waarbij de voorburcht opnieuw werd blootgelegd. Op grond van de opgravingsresultaten was het mogelijk de bouwgeschiedenis van het complex in haar diverse fasen te ontrafelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172-173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 206. Het kasteel te Heumen in 1742, getekend door Jan de Beijer. r.k.d., Den Haag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisVanaf het midden van de 14de eeuw tot 1660 is het Huis te Heumen, dat in 1402 wordt omschreven als ‘dat huys tot Hoemen up den werde’ in het bezit geweest van het geslacht Van Groesbeek. In 1348 voerde Johan van Groesbeek voor het eerst de titel heer van Heumen. In 1355 vond tussen hem en de prior van St. Walrick in Overasselt een omvangrijke ruil van goederen plaats om uit de tamelijk warrige rechtsverhoudingen te komen. Pas in 1441 komt men tot een werkelijk vergelijk. De tiende te Heumen wordt geheel aan de Prior toegewezen; alleen de boomgaard en ‘die wert, dair dat slot Hoemen op steet tusschen den stranck ende der Maesen’ bleef als eigendom van de heren van Heumen tiendvrij. Aanvankelijk was het 14de-eeuwse huis allodiaal bezit van de heren van Heumen. In 1402 is het reeds een Gelders leen. Mogelijk is het kort voordien (1387?) aan de hertog van Gelre als leen opgedragen. De Van Groesbeeks waren behalve heer van Heumen ook in het bezit van de heerlijkheden Malden en Beek benevens hun kernbezitting de heerlijkheid Groesbeek. Tijdens het tweede Bourgondische-Kleefse offensief tegen Gelre speelde het Huis te Heumen een rol. Zeger van Groesbeek stelde zijn huis open voor Gelderse soldaten, maar werd als leenman van de hertog van Kleef vanwege Malden en Beek op beschuldiging van trouwbreuk uit beide heerlijkheden gezet. De hertog van Kleef liet zich zelf vervolgens door keizer Maximiliaan als hertog van Gelre belenen met ‘slot, dorp ind herlicheit tot Hoemen’. In 1482 gaf hertog Johan van Kleef aan Zeger de burcht weer terug. Tijdens de strijd tussen Karel van Gelre en de stad Nijmegen is het huis (evenals het Huis te Persingen en de Doddendaal bij Ewijk) door de Nijmegenaren ontmanteld. Het is niet duidelijk in hoeverre het slot bij de aanslag van 27 juni 1526 is verwoest, toen zij ‘den kelre ind vestenisse tot Heumen’ hadden ingeslagen en wat de gevolgen waren van de op 23 januari 1527 aangerichte schade, toen zij ‘noch andermael den kelre aingeslagen en bederven hadden’. Waarschijnlijk is het huis vervolgens opnieuw versterkt en van drie nieuwe verdedigingstorens voorzien. In 1584 werden tijdens Spaanse offensieven diverse pogingen gedaan om het huis te belegeren. Op 17 januari 1585 trachtten de Spanjaarden door list (een schip met 150 soldaten onder een lading tarwe) het huis te overmeesteren. Op 18 december 1585 moest de bezetting onder aanvoering van Diederik van der Voordt zich na een beleg van ruim een maand, waarbij een hevig bombardement werd uitgevoerd, overgeven aan de Spanjaarden onder leiding van Karel van Mansfeld. Waarschijnlijk heeft het huis er nadien lange tijd als een halve ruïne bij gestaan. In 1660 werd de heerlijkheid samen met Malden verkocht aan Ludolf van Steenhuys, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 207. Geveltekening van een nieuw te bouwen Huis te Heumen, begin 19de eeuw. Part. bezit.
ambtman van Grave en Cuyck. De bezitting vererft in 1681 op diens zoon Walraven en vervolgens in 1723 op diens oudste dochter Amelia Cecilia. Na haar overlijden in 1767 komt de heerlijkheid aan haar zuster Genoveva Maria, gehuwd met Bernhard graaf van Welderen, die heer was van Ubbergen. In 1769 verkocht zij Heumen en Malden aan de stad Nijmegen. De Nijmeegse Magistraat verkocht het kasteel met de omliggende gronden op 22 augustus 1770 bij openbare verkoop aan Mauritz Cornelis Pasques de Chavonnes. In de verkoopvoorwaarden luidt de omschrijving van het huis: ‘Het oud-adelijk kasteel of Huis te Heumen, zijnde uit het water opgehaald, voorzien van spatieuze kamers, kelder-keukens, kelders zolders en een Tooren, voorts stallingen, koetshuis en andere appartementen’. Bij de afsplitsing in 1770 werd het huis met de daarbij verkochte gronden omschreven als ‘het huys te Heumen cum annexis, met desselfs gragten, beneden- en boventuyn, allee en cingels, grote en kleyne boomgaerd en het voorland aan de Maaze’. De heer Pasques de Chavonnes, die ook de functie van ambtman van de stad Grave bekleedde, verkocht de bezitting op zijn beurt aan Mr. Cornelis Hendrik Craan. Deze moet het oude huis grotendeels hebben laten slopen. Waarschijnlijk is het oostelijke gedeelte van de hoofdburcht blijven staan in de vorm van twee paviljoens met ronde hoektorens en een tweetal bijgebouwen, gekarteerd op het kadastraal minuutplan van 1820 (afb. 211). In 1809 verkocht de weduwe van Craan het huis c.a. aan haar zwager Jacobus Johannes Craan, diens echtgenote Henriëtte de Bons, hun dochter Jacoba en schoonzoon Jhr. Johan Anthony Boreel de Mauregnault. Van Schevichaven die als plaatselijke predikant de situatie in Heumen goed moet hebben gekend, meldt dat het huis in 1809 is afgebroken en vervangen door een nieuw gebouw. Het is echter de vraag of het hier om een echte nieuwbouw ging, dan wel om een verbouwing. In 1842 woonde de weduwe Craan geb. de Bons op het huis. Waar zij precies woonde is niet duidelijk, op het verbouwde kasteel(restant) of in een van de twee bouwhuizen buiten de huisgracht. Van Schevichaven heeft in 1842 in elk geval nog de resten gezien van torens, muren, brug, grachten en schansen. De kasteelruïne is volgens het Liber Memoriale van de r.k. St.-Georgiuskerk in Heumen tenslotte in 1880 volledig geamoveerd. Op een in 1879 gemaakte kadastrale opmeting (afb.212) staat van de hoofdburcht alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 208. Het kasteel van Heumen omstreeks 1600, linker gedeelte van een paneelschildering door N.J. van der Heck, eertijds op kasteel Nederhemert (opn. ca. 1930).
Afb. 209. Kaart van de uiterwaarden rond de standplaats van het Huis te Heumen, getekend op basis van het uit 1769 daterende ‘Meetboeck van de landereijen tot Heumen’ in het Oud-Archief der Gemeente Nijmegen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog een fragment op de zuidoostelijke hoek en van de bijgebouwen het bouwhuis ten noorden van de vroegere voorhof, dat in 1939 is gesloopt. De erfgenamen van Jhr. Boreel de Mauregnault zijn lange tijd in het bezit van de onverdeelde grond gebleven. Uit de familiepapieren is het als afb. 207 gepubliceerde gevelontwerp van ‘een’ Huis te Heumen afkomstig. Het is echter zeer de vraag of dit neoclassicistische huis ooit is gerealiseerd.
Ga naar margenoot+ Aan de hand van de topografische afbeeldingen (afb. 206, 228, 229), die tezamen het huis aan drie zijden laten zien zoals het er tijdens De Beijers bezoek in 1741 uitzag, en aangevuld door het kadastraal minuutplan (afb. 211) krijgt men een goed beeld van het Huis te Heumen in zijn 17de- en 18de-eeuwse gedaante. Op De Beijers gezichten komen de drie hoektorens duidelijk uit en de brug tegen het midden van de noordmuur aan het einde van de allee. In de gezwenkte top, die verschillende oude bouwonderdelen maskeert is in ankers een helaas niet volledig leesbaar jaartal (16..(?)) aangegeven. Het huis vertoont zich hier, zoals uit de opgravingsgegevens is gebleken in zijn derde gedaante, met aan weerszijden van de door afbraak van een ouder huisgedeelte ontstane binnenplaats rechts aan de westzijde een woonvleugel en links oostelijk van het plein een 17de-eeuws bouwhuis. Over de verlaagde ringmuur heen die met een sierlijke borstwering is verfraaid zijn de bouwonderdelen van het complex duidelijk te onderscheiden. Buiten de gracht van de hoofdburcht staan afzonderlijke bijgebouwen. Het gebouw links, oostelijk van de allee moet hebben gestaan ongeveer ter plaatse van de huidige jachthaven. Het gebouw rechts op afb. 206 is middels jaarankers gedateerd 1669. Het staat gedeeltelijk op de grondslagen van het bouwhuis, aan de noordzijde van de sedert de tweede helft van de 17de eeuw tot tuin gedegradeerde voormalige voorburcht ten westen van het hoofdgebouw. Een hoog hekwerk sluit de toegang tot de voorhof af.
Ga naar margenoot+ Het verloop van de Maasdijk ten noorden van de standplaats van het Huis te Heumen geeft grond aan het vermoeden dat de rivier hier vroeger een veel ruimere bocht heeft gemaakt. Het is mogelijk dat vóór of misschien zelfs nog ten tijde van de dijkaanleg de Maas haar hoofdstroom had ten noorden van de latere standplaats van het huis. Bovendien was er een zuidelijker gelegen aftakking van de rivier. Samen omspoelden zij een klein Maaseiland, wellicht vergelijkbaar met de nog tot ca. 1928 stroomopwaarts tussen Mook en Katwijk bestaande riviersituatie van hoofdstroom en smalle rivierstrang. Bij Heumen heeft in elk geval tijdens het bestaan van het Huis te Heumen de zuidelijke rivierarm de primaire bedding gevormd. Er zijn een aantal aanwijzingen voor het bestaan van de gesuggereerde situatie. De verlande noordelijke Maasbedding bleef functioneren als stroomgebied voor de zich vertakkende Sluijsgraaf, waardoor het uit de Heumense dorpspolder afkomstige kwelwater afvloeide naar de Maas. Het uit de ingedijkte gebieden afkomstige water is van cruciale betekenis geweest voor de voeding van de grachten en singels rond het Huis te Heumen, hetgeen blijkt bij de bestudering van oud kaartmateriaal. In het archief van de heerlijkheid, dat in 1769 bij de verkoop overging in Nijmeegs bezit en derhalve thans deel uitmaakt van het Oud-Archief van de gemeente Nijmegen, bevindt zich een register inhoudende de situatiebepaling van de onder Heumen gelegen landerijen (inv.nr. 2355 = Kaart nr.4). In dit ‘Meetboeck van de landereijen tot Hoemen’, zijn de opgemeten campen afzonderlijk getekend en voorzien van een legende, waarin de naam, oppervlaktemaat en de begrenzingen zijn vermeld. Wanneer men de 10 stukjes van deze kaartpuzzel aaneen voegt, levert dit het kaartbeeld op van het uiterwaardengebied rond de standplaats van het kasteel. De eigenlijke standplaats van het Huis te Heumen en de ten noorden daarvan gelegen ‘apelbomgart’ zijn niet in het kaartboek opgenomen, maar blijven een witte plek op de gereconstrueerde kaart (afb. 209). Een belangrijk gegeven dat op deze kaart voorkomt is de loop van de diverse afwateringsloten of ‘graefkens’. Van oost naar west zijn dat: 1 De Sluijsgraef als oostelijke begrenzing van de Sluijscamp. Hij vormt het verlengde van de wetering die het binnendijkse polderwater loost op de Maas. 2 Een sloot die uit de Sluijsgraef aftakt, langs de noordzijden van de Sluijscamp en de Hooijcamp stroomt en vervolgens zuidwaarts afbuigt richting Maas, de westgrens vormend van de Hooijcamp en de Weertiens. Aan de westkant van deze tochtsloot loopt de ‘weg des kasteels’, op een ander kaartfragment ‘allée’ genaamd. Het noord-zuid lopende stuk van deze waterloop is tevens de oostelijke begrenzing van het niet gekarteerde perceel, waarop het Huis te Heumen staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Westelijk van de witte plek op de kaart is als begrenzing een winkelhaakvormige waterloop aanwezig, waarvan het oostelijk einde geen aansluitingspunt heeft door het ontbreken van een gedetailleerde weergave van huisplaats en ‘apelbomgart’. Dit stroomfragment vloeit zuidwaarts af in de Maas langs een gedeelte van de Duijvencamp en de oostzijde van de Strang. 4 Tenslotte loopt langs de westzijde van het perceel de Strang nog een ‘graefken’. Uit het voorgaande is af te leiden dat althans ná 1660 huisplaats en voorhof aan oost-, noord- en westzijde door een watersingel waren omgeven. Hierdoor werd een met de zuidkant aan de Maas grenzend terrein van ruim 165 bij 125 m omsingeld. Dat de ca. 1660 bestaande waterstaatkundige situatie is voorafgegaan door een ouder omgrachtingssysteem blijkt uit het feit, dat in elk geval langs de westzijde van de ommuurde voorhof op ca. 25 m ten oosten van de buitensingel een vrij brede gracht heeft gelopen, die tijdens de opgravingscampagne voor wat betreft de oostelijke helft in profiel kon worden opgenomen (blad 15, profiel d'-e'). Zie voor het grachtenstelsel rondom huis en voorhof het desbetreffend caput op blz. 197. Hoe de huisgracht is gevoed staat niet vast. Er zijn twee mogelijkheden: water uit de Maas via een duiker en gereguleerd met een sluis of water dat via een duiker is afgetapt van de sluijsgraaf. Uit het kadastraal minuutplan van 1820 (afb. 211) ziet men de resten van het Huis te Heumen binnen een slotgracht en bovendien een singelgracht die op geruime afstand ca. 20 m noordelijk en 70 m westelijk van het omgracht hoofdburchtterrein stroomt. Op het minuutplan staat de hierboven onder 2 genoemde noord-zuid stromende waterloop niet meer als sloot aangegeven, maar wel als duidelijke perceelsgrens. Het hierboven onder 3 genoemde winkelhaakvormige sluijsgraaf-gedeelte heeft aangesloten op de ca. 20 m oostelijk van de kasteelgracht stromende onder 2 genoemde sluisgraaf (afb. 210). Van de vroeg 19de-eeuwse situatie is volgens een kadastrale opmeting uit 1879 (afb. 212) nog slechts een gedeelte over, n.l. een gedeelte van de huisgracht en het westelijk gedeelte van de buitensingel vanaf de oprijlaan tot aan de Maas. Op een kadastraal plan uit 1918 (afb. 213) is de huisgracht volledig verdwenen en ook het winkelhaakvormige gedeelte van de singelgracht gedempt en nog enkel als kavellijn in het terrein herkenbaar. Recente hoogtemetingen van het terrein ten noorden van de standplaats van het Huis te Heumen, verricht door Rijkswaterstaat op het tracé van de nieuw aangelegde Rijksweg nr.73, alsmede de uitkomsten van sonderingen gedaan op ongeveer dezelfde lijn, vertonen curven die wijzen op de aanwezigheid van een licht verdiept terrein met een zuidelijk daarvan gelegen hogere begrenzing die is te verklaren als het restant van een voormalige dijkaanleg. Hetzelfde beeld vertoont ook een meer noordwaarts gedane opmeting op een lijn evenwijdig aan de landweg die vanaf de Dorpsstraat naar het burchtterrein loopt. In het onderhavige uiterwaardengebied zijn geen bodemkarteringswerkzaamheden uitgevoerd, waaruit de aanwezigheid c.q. de loop van de noordelijke buitenbocht van de Maas duidelijker in beeld komt. De kans om middels luchtfoto's gegevens te verkrijgen is gering, aangezien bij de uitvoering van de Maaskanalisatie en de daarop in 1939 en 1940 volgende egalisatiewerkzaamheden de meeste sporen zijn uitgewist. Op luchtfoto's van 1928 aanwezig bij de Topografische Dienst in Delft blijkt nog uit schaduwlijnen iets van de zuidelijke oeverrand van de verlande noordelijke Maasarm.
Ga naar margenoot+ In de periode zomer 1939 tot oktober 1940 zijn op het voormalig kasteelterrein in het kader van de werkverschaffing egaliseringswerkzaamheden uitgevoerd. In de tot dan bultige weilanden - kadastraal bekend als Heumen, sectie d nrs. 163, 164, 187, 188 en 200 -, zijn funderingsresten van de voorburcht van het kasteel opgegraven. Het terrein van de oostelijk daarvan gelegen hoofdburcht bleef onaangeroerd. Tot 1939 stond ter plaatse een pand dat was gefundeerd op de ondermuren van een bouwhuis dat het vroegere voorburchtterrein aan de noordzijde afsloot. Een plaatselijke timmerman, G.A. Huybers, tekende in opdracht van de gemeente Heumen een plattegrond van de zuidvleugel, die in 1939 werd blootgelegd. Deze zuidvleugel stond met zijn lange zijde evenwijdig aan de in 1939 afgebroken woning. Het muurwerk is door Huybers niet nader onderzocht; men was vooral uit op losse vondsten. Toen in 1940 J.G.N. Renaud de gelegenheid kreeg om de noordvleugel te onderzoeken en daarvan een opmeting vervaardigde, bleek het zelfs al niet meer mogelijk tot een bevredigende coördinatie van beider gegevens te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 210-213. De situering van het Huis te Heumen.
Afb. 210. De in 1980 opgegraven fundering van het Huis te Heumen en zijn voorhof, geprojecteerd in het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 211. De overblijfselen van het Huis te Heumen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 212. De bebouwing op het burchtterrein in 1879.
Afb. 213. De kadastrale situatie van het burchtterrein in 1918.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In elk geval kwam vast te staan dat de westmuren van de noord- en de zuidvleugel in elkaars verlengde lagen. Omdat er een aanmerkelijk verschil in muurdikte was te constateren tussen het gedeelte dat Renaud waarnam en dat op Huybers' opmeting, zijn zij in de plattegrond niet verbonden. De muren van de noordvleugel waren samengesteld uit baksteen en mergelblokken. De baksteen had een formaat van 27/29,5 × 13,5 × 6/6,5 cm in de noordmuur; de lengte van de steen in de zuidmuur liep tot 30,5 cm. De steenformaten boden volgens de onderzoeker te weinig houvast voor een datering, omdat veel materiaal was herbruikt en men in deze streken wellicht lange tijd heeft vastgehouden aan het middeleeuwse formaat. Volgens Renaud vertoonde de voorburcht niet voldoende zwaar muurwerk om het voor middeleeuws werk te houden. Ten oosten van de noordmuur legde Renaud een gedeelte van een toegang vrij, echter te fragmentarisch om het geheel al met zekerheid te kunnen duiden. Tot de talrijke vondsten die in het gemeentehuis te Malden zijn gedeponeerd, behoorden stenen kogels, ijzerwerkfragmenten, enige munten en een grote hoeveelheid aardewerk uit de 15de tot de 17de eeuw.
Ga naar margenoot+ Bij de aanleg van een nieuwe verkeersbrug over de Maas, waarvan het talud bijkans over het terrein van de in 1939-1940 onderzochte voorburcht is geprojecteerd, deed zich de gelegenheid voor om de gehele standplaats van het voormalige Huis te Heumen aan een nader onderzoek te onderwerpen. De door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek uitgevoerde campagne geschiedde in de periode februari-april 1980 door A. van Pernis onder supervisie van Drs. H. Halbertsma. De ruime steun ondervonden van Rijkswaterstaat in daadwerkelijk en financieel opzicht zij hier gememoreerd. Toen de opgraving in maart reeds een eind gevorderd was, werden de bewerkers van deze aflevering bij het onderzoek betrokken en kregen zij de gelegenheid om aan de hand van het door de medewerkers van de r.o.b. vervaardigde opmetingsmateriaal en mede op grond van eigen waarnemingen te komen tot een beschrijving van de bouwgeschiedenis ten behoeve van deze Geïllustreerde Beschrijving. Zeer veel steun werd bij het onderzoek ondervonden van de heer Th. van Straalen, verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Op Dr. J.G.N. Renaud werd meer dan eens een beroep gedaan voor het oplossen van problemen, waaraan hij met genoegen gevolg gaf. De heer E.J. Bult te Den Haag stelde door hem vervaardigd zeer belangrijk fotografisch materiaal ter beschikking. Bij de beschrijving van de opgravingsresultaten is uitgegaan van een zevental fases die zijn gebaseerd op een analyse van de plattegrond. Uit deze fases waarvan sommige qua bouwperiode elkaar snel opvolgen dan wel bij elkaar horen is een ontwikkelingsbeeld te schetsen dat er als volgt uitziet (afb. 214, 215):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Hoofdgebouw op kruisvormig grondplan; een westelijk hiervan gelegen nog niet in steen ommuurde voorhof. Datering: XIV A (afb. 216).In zijn oudste gedaante heeft het Huis te Heumen een zeer unieke kruisvormige plattegrond gehad. In één bouwcampagne is in rode baksteen, formaat 29/29,5 × 13,5/14 × 7 cm, 10 lagen = 84/86 cm, een rechthoekig zaalgebouw opgetrokken met korte uitbouwen tegen het midden van de lange west- en oostzijde. De lengte en de breedte van het hoofdblok verhouden zich ongeveer als 3:1. Hoewel er geen sporen van een onderverdeling zijn aangetroffen, is het toch wel waarschijnlijk, dat er door middel van een tussenmuur die was aangelegd op een hoger niveau dan de hoogte van 9,10-9,30 m + nap waarop de bovenkanten van de aangetroffen funderingen waren gelegen, een onderverdeling is geweest. In de zuidoosthoek van het zaalgebouw is een half in het muurwerk uitgespaarde waterput te voorschijn gekomen. De westelijke aanbouw moet, gezien de ligging van de voorburcht, hebben gefungeerd als ingangspartij. De kleine ruimte in de hoek tussen de zaal en de noordkant van deze ingangs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
partij is een privaat of afvalput geweest. Ten aanzien van de functie van de oostelijke uitbouw bestaat geen zekerheid. Mogelijk heeft zich hierin een (houten) trappartij bevonden of had hij een defensieve bedoeling. Opmerkelijk zijn de op de buitenhoeken aan de noord- en zuidzijde van deze uitbouw in het muurwerk meegemetselde vertandingen, die wijzen op een al in de eerste fase voorziene voortzetting van de bouw, die later is gerealiseerd (fase iii). Het zaalgebouw heeft uitwendig een omvang van 23,40 m bij 11,40 m (grootste maten) en meet inwendig 18,60 m bij 6,50 m, hetgeen een muurdikte oplevert van 2,40 m. De west- en oostvleugel meten uitwendig 6,50 m bij 6 m, inwendig 4,70 m bij 3,30 m. De muurdikte van deze vleugels is geringer: noord- en zuidmuren 1,30-1,50 m, de west- en oostmuur ongeveer 1,70-1,80 m. De aanlegdiepte van de fundering was niet te peilen vanwege instortingsgevaar en grondwateroverlast als gevolg van de in de onmiddellijke omgeving stromende Maas. Het diepste punt dat bij het bodemonderzoek werd bereikt was 6,90 m + nap gemeten aan de buitenzijde van de sluitmuur van de oostvleugel (blad 20 profiel s-t). De bovenkant van het muurwerk van het kernblok is aangetroffen op 9,30 m (westmuur zaal) en 9,10 m + nap (oostmuur zaal). Het hoogste punt van de westvleugel is aangetroffen op 9,36 m; van de oostvleugel bleef het meeste muurwerk gespaard tot een hoogte van 9,43 m aan de oostzijde (profiel s-t) oplopend tot 10,37 m in de zuidmuur bij de aansluiting van het zaalgebouw. Naar de uiteindelijke gestalte van het huis in zijn eerste fase kan men slechts gissen. Dankzij het feit dat op de door Jan de Beijer getekende afbeeldingen de poortvleugel en een groot gedeelte van de westmuur van de zaal nog voorkomen, is vast te stellen, dat het poortgebouw een aanzienlijke hoogte had en dat de zaal in elk geval boven kelderniveau een hoofdverdieping, verdieping en zolder heeft bezeten onder een schilddak of onder een zadeldak tussen topgevels. Aan de hand van De Beijer's tekening krijgt men de indruk dat de toegangsvleugel, die zich in de door hem weergegeven versies als een soort donjon manifesteert, een grote hoogte heeft gehad. De bovenste geleding met de balustrades is waarschijnlijk het resultaat van een jongere verhoging. Misschien heeft De Beijer de hoogte bovendien wat overdreven. Blijft de vraag of de traptoren-vleugel slechts een bescheiden hoogte tot aan de
Afb. 214. Luchtopname van het Huis te Heumen tijdens de opgraving in maart 1980 (opn. Aerophoto Teuge, Brummen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182-183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 215. Huis te Heumen. Opgravingsplattegrond van de hoofdburcht en de voorhof met lengtedoorsnede (west-oost) over het gehele complex en dwarsdoorsnede (noord-zuid) over het hoofdgebouw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdieping of zolderhoogte van het zaalgebouw heeft gehad dan wel hoger is geweest en mogelijk als uitkijkpost heeft gefungeerd voor het stroomafwaarts varende Maasverkeer. Waarschijnlijk is het huis al in deze vroegste fase omringd door een gracht. Hierop wijst de op ongeveer 4 m westelijk van de toegang op 9 m + nap aangetroffen insteek van de gracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De bouw van een bakstenen ringmuur om het omgrachte voorhofterrein. Datering: midden XIV (afb. 217).Ten westen van de huisplaats bevindt zich de op een onregelmatige rechthoekige grondslag aangelegde voorhof. De bouwperiodes van hoofdhuis en voorhof zullen mede gezien het toegepaste baksteenformaat (29,5/31 × 13/14 cm) niet ver uiteen liggen. Het is zelfs aannemelijk dat aan de bouw van het huis die van een voorhof is vooraf gegaan. Ook een oudere voorhof met houten palissade behoort tot de mogelijkheden. Het betrekkelijk summier uitgevoerde onderzoek van de voorhof bracht overigens geen gegevens in die richting aan het licht. In zijn oudste vorm besloeg het voorhofterrein een oppervlakte van ongeveer 1600 m2. Tot de oudste fase behoren de volgende in fundering aangetroffen ca. 80 cm dikke muren: de westmuur met de fundering van een in verband gemetseld vierkant poortgebouw; een haaks hierop staande zuidmuur en een onder een hoek van 98o op de westmuur staande noordmuur. De bovenzijde van deze ringmuur is 50-60 cm onder het maaiveld aangetroffen op hoogtes variërend tussen 10,04 m (noordmuur), 10,09-10,11 m (zuidmuur) en 10,06-10,12 m + nap (westelijk poortgebouw). De aanlegdiepte van de fundering is alleen bekend van de westmuur van het poortgebouw (blad 15, profiel d'-e'), waar tot 6,60 m + nap kon worden gepeild. Op deze hoogtemaat is het diepste punt van de langs de westelijke voorhofmuur lopende gracht vastgesteld. Dat ook de eigenlijke voorhofmuur diep is aangelegd is gebleken bij het ontgraven van het oosteinde van de zuidelijke voorhofmuur. De kaarsrechte zuidmuur maakt na 30,70 m gerekend vanaf de zuidwest-hoek van de voorhof tweemaal een haakse bocht, waardoor in plattegrond gezien een uitbouw ontstaat. Een dergelijke haakse ombuiging is fragmentarisch ook aan de overliggende noordoost-hoek
Afb. 216. Huis te Heumen, opgraving. Fase i, hoofdgebouw op kruisvormig grondplan, eerste helft 14de eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geconstateerd. Mogelijk houdt dit muurverloop verband met de omgrachting van de hoofdburcht. De oostelijke begrenzing van het voorhofterrein heeft niet uit een muur bestaan, eerder uit een grachttalud. De op ongeveer 36 m ten oosten van de westelijke voorhofmuur (diep in een dubbel grachtprofiel) aangetroffen, door uitbuiking krom verlopende, oostelijke keermuur behoort tot een latere bouwperiode (fase iv). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Uitbreiding van het huis met weermuren, waardoor de kruisvormige plattegrond een vierkante omtrek krijgt; hoefijzervormige verdedigingstoren diagonaal geplaatst tegen de noordwesthoek. Datering: ca. 1400 (afb. 218).Reeds bij de bouw van fase i is er rekening mee gehouden om de strategisch gezien, zwakke binnenhoeken door het optrekken van weermuren minder kwetsbaar te maken. Het bewijs hiervoor wordt geleverd door het feit dat in de noord- en zuidmuur van de traptorenvleugel op de buitenhoeken een vertanding op muurbreedte is opgenomen, duidelijk bedoeld ten behoeve van in een later stadium te bouwen hoekopvullingen in de vorm van een eenvoudige weergangmuur of hoger opgetrokken bouwsel. De hoekoplossingen bestaan - in vergelijking met het uit fase i daterende muurwerk - uit tamelijk ondiep gefundeerde muren met steunberen. Het baksteenmateriaal is wat roder van kleur en ook brozer dan dat van het kernblok. Het formaat wijkt nauwelijks af, 29/29,5 × 14/14,5 × 7/7,2 cm. De hoekoplossingen aan de oostkant van de zaal zijn het duidelijkst te voorschijn gekomen, vooral de noordoost-hoek die tot een hoogte variërend van 10,33-10,62 m + nap voor de dag kwam. Dit muurgedeelte is aangelegd op een breedte van 1,10 m, versnijdt vervolgens aan de buitenzijde enige keren en heeft boven het voormalige maaiveld een dikte van ca. 80 cm. De onderste funderingslagen zijn veel slordiger gemetseld dan het gedeelte dat in het zicht is geweest, hoewel ook hier het metselwerk het karakter vertoont van een haastig uitgevoerd karwei. De fundering die een aantal versnijdingen vertoont, loopt ten opzichte van het vrijwel verticaal gemetselde muurwerk uit fase i naar buiten toe uit, behalve bij de noordmuur van de noordoost-hoek, waar de schildmuur terugspringt ten opzichte van de
Afb. 217. Huis te Heumen, opgraving. Fase ii, bouw van een ringmuur op het omgrachte voorhofterrein, midden 14de eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noordelijke zaalmuur. De zuidoost-hoek en de zuidwest-hoek zijn wat minder gaaf te voorschijn gekomen; van de eerste een stuk opgaand werk en verder alleen de vleilaag, van de tweede voornamelijk een puinspoor en enig opgaand werk. Het accent van deze duidelijk defensief bedoelde uitbreidingscampagne valt op de noordwest-hoek. Door de plaatsing van een in plattegrond hoefijzervormige toren diagonaal tegen het bouwblok werd de weerbaarheid van het huis extra vergroot. Vanuit deze toren konden de noordflank van het huis en de westzijde met de brug en hoofdingang onder controle worden gehouden. De hoefijzervormige toren is bij een latere vergroting van het huis (fase v) gesloopt. Van deze hoefijzervormige toren is het grootste gedeelte, dat wil zeggen de westelijke rechte zijde en het grootste gedeelte van de ronding blootgelegd. Het aansluitende rechte stuk aan de oostkant bleek uitgebroken, maar had wel een puinspoor nagelaten. De toren heeft een diameter van 4,50 m uitwendig en met een muurdikte van i m een inwendige diameter van 2,50 m. Ten aanzien van de omgrachting geldt dezelfde situatie als hiervoor omschreven in fase i. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De bouw van een weermuur op ongeveer 5,50-6,50 m rondom de kernbouw; buitenwaartse verschuiving en uitleg van de slotgracht. Datering: midden XV (afb. 219).De volgende bouwfase houdt verband met een grootscheepse uitleg van het hoofdburchtterrein, dat door de bouw van een weermuur op ongeveer 5,50-6,50 m afstand parallel aan de buitenmuren van het oude huis qua oppervlakte ruim 2,5 maal zo groot wordt. Het nieuw gevormde carré meet aan de noord- en zuidzijde 39 m en aan de oost- en westzijde 36,5 m. In het midden van de westmuur is recht tegenover de ingang van het oude huis een naar de voorhof toe uitgebouwde toegangspoort opgenomen. De ringmuur is voor een groot deel bewaard gebleven. Met uitzondering van de zuidoosthoek zijn de hoekpunten in een volgende bouwfase afgebroken om plaats te maken voor grote hoektorens. Ten gevolge hiervan maar waarschijnlijk ook door later ingeslagen bressen die met jonger materiaal zijn hersteld, vertoont de ringmuur verschillende lacunes.
Afb. 218. Huis te Heumen, opgraving. Fase iii, uitbreiding van de kernbouw met weermuren en een hoefijzervormige verdedigingstoren op de noordwest-hoek, ca. 1400.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo is van de westelijke weermuur alleen het noordelijke stuk bewaard gebleven, alsmede de grondslag van het aansluitende poortgebouw. Het zuidelijke deel van de westmuur is vervangen door jonger muurwerk. Van de noordmuur bleef tweederde deel gespaard over een lengte van 25,5 m ten westen van de noordoostelijke hoektoren. Doordat dit muurfragment aan de buitenzijde in latere periodes (respectievelijk fase v en fase vii) is beklampt, is zijn oorspronkelijke dikte van 70 cm meer dan verdubbeld. Aan de binnenkant van de noordmuur staan op regelmatige afstand in verband gemetselde, 1 m brede steunberen. Even brede, niet in verband gemetselde steunberen staan tegen de oostelijke ringmuur, waarvan de originele dikte door een klamplaag met 40 cm is toegenomen. Deze muur is met uitzondering van een over de lengte van 4,50 m vernieuwd stuk dat tegen de noordoostelijke hoektoren aansluit, te voorschijn gekomen. De zuidelijke ringmuur is over zijn gehele lengte op de oorspronkelijke breedte aangetroffen. Door het ontbreken van steunberen is de muur naar buiten toe gaan hellen. De zuidoost-hoek is de enig volledig intact gebleven hoek. De zuidoostelijke toren, die veel jonger is dan de drie overige hoektorens, is om de hoek heen gezet en niet zoals bij de andere op de hoek ingevoegd. De zuidmuur schiet voorbij het d.m.v. projectie te bepalen, maar ook door een zetting in het muurwerk daadwerkelijk vast te stellen zuidwestelijke hoekpunt nog ongeveer 3 m in westelijke richting door. Dit doorschietende muurfragment moet over een lengte van 1,90 m als zuidmuur hebben deel uitgemaakt van een kleine rechthoekige uitbouw tegen het zuidelijk gedeelte van de westelijke ringmuur. De noordwest-hoek van deze aanbouw bleek nog aanwezig op 4 m noordelijk van de buitenkant van de zuidelijke weermuur, precies op het punt waar de cirkelomtrek van de in een volgende bouwperiode gerealiseerde zuidwest-toren (fase v) aansluit. In de gespaard gebleven noordwest-hoek van deze uitwendig 4 bij 1,90 m omvattende uitbouw is een niet gebruikte privaatkoker opgenomen. Tegen de zuidwest-hoek van de uitbouw blijft nog een te verklaren stuk metselwerk van 1,10 m over, namelijk het uiteinde van de doorschietende zuidmuur. Dit in horizontale doorsnede bijna vierkante blok houdt verband met een ruim 4 m westelijk gelegen poer nabij de zuidoost-hoek
Afb. 219. Huis te Heumen, opgraving. Fase iv, bouw van een weermuur om het hoofdgebouw en uitbreiding van de voorhof aan de noordzijde, midden 15de eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 220. Overzicht van de funderingen van de hoofdburcht diagonaal gezien in noordoostelijke richting (opn. 1980).
Afb. 221. Huis te Heumen, opgraving. Fase v, verdere uitbouw van de hoofdburcht met hoektorens en een versterking aan de westzijde; verbetering van de voorhof met nieuwe poort en bouwhuizen, 2de kwart 16de eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 222. De fundering van de noordoostelijke toren van de hoofdburcht (opn. 1980).
Afb. 223. De fundering van de noordwestelijke halfronde verdedigingstoren aangelegd op een brede basis van mergelsteen (opn. 1980).
Afb. 224. De zuidwestelijke hoektoren en een overzicht van het westelijk gedeelte van de hoofdburcht (opn. 1980).
van de voorhof. Gezien het feit dat beide steunpunten vóór de bouw van de zuidwest-toren in de gracht hebben gestaan en er middels een verbindingsmuur, waarvan het oostelijk gedeelte door de hoektoren is komen te vervallen, een duidelijke relatie bestaat, zullen zij deel hebben uitgemaakt van een beschermde waterdoorloop of eenvoudige sluisconstructie tussen de huisplaats en de voorhof. Een dergelijke constructie is ook bij de noordwest-hoek aangetroffen. Ook daar een dergelijke waterbeer en een verbindingsmuur die weliswaar teniet loopt op de later gebouwde noordwestelijke toren, maar oostwaarts verlengd exact uitkomt op de hoek van de weermuur. Keermuur bij de voorburcht. Behalve het huis is ook de voorburcht aanmerkelijk versterkt met een keermuur, noodzakelijk geworden in verband met de grachtverbreding. Op 4,50 m vanaf de noordmuur van de voorhof werd een zwaar gefundeerde muur gebouwd met een lengte van 32 m. De muur is opgetrokken uit baksteen, formaat 28 × 13 × 7 cm. De bovenkant van de fundering ligt hier op 9,78 tot 9,95 m + nap en heeft een respectabele breedte op dit vlak van minimaal 1,40 m tot maximaal 2 m. Op ongeveer 10 m vanaf de noordwesthoek heeft men de onderkant van de fundering over een lengte van 2,50 m kunnen vaststellen op 8,40 m + nap. De fundering versneed over een hoogte van 1,55 m hier 60 cm. De muur was aan de buitenzijde geschoord door op regelmatige afstand geplaatste steunberen. Bij de opgraving van de noordelijke voorburchtvleugel in 1940 is deze muur niet ontdekt. Waarschijnlijk heeft de keermuur verder oostwaarts doorgelopen tot even voorbij de oostmuur van de later (fase v) aldaar gebouwde voorburchtpoort. Van belang is in dit verband een muurfragment met een lengte van 3,40 m op ongeveer 40 cm afstand vrijwel parallel aan de oostmuur van deze latere toegangspoort. Het vormt waarschijnlijk een restant van een haaks op de lange keermuur staande, noord-zuid lopende waterkerende muur voor de westkant van de verbrede gracht aan de noordzijde van de hoofdburcht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Verdere uitbouw van de hoofdburcht met drie hoektorens; aansluiting van kernblok en westelijke ringmuur door een nieuwe aanbouw waarin ook de ingangspartij is opgenomen; vergroting van de voorburcht aan de noordzijde met poort en bouwhuis; tweede bouwhuis op de voorburcht; aanleg van de oostelijke keermuur van de voorburcht. Datering XVIb (afb. 221). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de voltooiing van het ringmuurkwadraat vindt er een zeer ingrijpende verbouwing plaats. Het weerbare karakter van het hoofdgebouw wordt aanzienlijk versterkt door de toevoeging van drie hoektorens. De zuidoost-hoek krijgt pas veel later (fase vii) een overigens veel lichter gebouwde toren. De drie torens zijn alle opgetrokken in baksteen en mergel. De mergelsteen is toegepast in de fundering, als vulmateriaal en blijkens de 18de-eeuwse afbeeldingen als speklagen in de buitenwanden van het opgaande werk. Bij de bouw van de torens is een gedeelte van het aansluitende muurwerk van de ringmuur gelijktijdig opnieuw opgetrokken. De noordwest-toren. Bij de bouw van de noordwest-toren (afb. 223) is het westelijk gedeelte van de noordelijke ringmuur over een lengte van 9 m afgebroken en vervangen door een nieuw stuk weermuur, waarin twee privaatkokers zijn opgenomen, en een in plattegrond halfronde toren met de noordelijke weermuur als middellijn. Een kwadrant van deze halfronde toren ligt westelijk van het hoekpunt van de weermuur uit fase iv. Aansluitend op de muurdikte van het naar buiten springende kwadrant is vóór de westelijke weermuur en parallel daaraan de torenmuur over een lengte van 10 m doorgetrokken. Op deze wijze ontstond een hoekoplossing die om de oude hoek heengreep. Vanuit de halfronde toren was de noordflank te bestrijken alsmede het in deze periode nieuw gebouwde poortgebouw op de noordoostelijke hoek van de voorhof. Vanuit het rechthoekige gedeelte aan de westzijde was de voorhof en de hoofdtoegang van het huis te bestrijken. De indeling van dit bouwlichaam heeft er op het laagst begaanbare niveau als volgt uitgezien. In de halfronde torenruimte waar het vloerniveau kon worden vastgesteld op 9,83 m + nap bevindt zich een ronde bakstenen waterput met een in- en uitwendige diameter van respectievelijk 1,10 en 1,50 m op het meest noordelijke punt. Het rechthoekige gedeelte ten westen van de weermuur was onderverdeeld in twee kleine kelderruimtes alsmede een door een tongewelf overkluisde zuidelijke ruimte, aan de westzijde geflankeerd door een moeilijk verklaarbare ruimte en aan de zuidzijde door twee privaatkokers. In de scheidingswand van de beide keldertjes bevindt zich een doorgang met duidelijk waarneembare drempel en deuraanslag. In de middelste kelderruimte is het vloerniveau waargenomen op 9,28 m + nap en kwamen de onderkanten van twee lichtspleten voor de dag. De zuidwest-toren. Bij de bouw van de ronde verdedigingstoren op de zuidwest-hoek (afb. 224) is men uitgegaan van de rechthoekige uitbouw westelijk van de weermuur. De zuidwest-punt van deze aanbouw valt samen met het middelpunt van de toren die een diameter heeft van 7,70 m, inclusief de later toegevoegde klamplaag. De voet van de toren is bij de opgraving te voorschijn gekomen als een massieve fundering, waarvan de aanlegdiepte niet kon worden gemeten en het bovenste vlak ligt op ongeveer 9,50 m + nap. De aanlegdiepte ligt stellig ruim 3 m lager. In deze toren zijn grote blokken mergelsteen toegepast als vulling in de fundering. Tegelijkertijd met de bouw van de toren is ook de westmuur ten zuiden van de poort in de weermuur uit fase iv vervangen door een geheel nieuwe muur. Tevens is in de hoek gevormd door de toren en de vernieuwde westmuur een nieuwe uitbouw met privaatkokers gebouwd, waarvan er twee intact zijn aangetroffen. Toegang tot de hoofdburcht. Bij deze verbouwingscampagne is de toegangspoort in de westmuur uit fase iv vervangen door of uitgebreid met een nieuwe poort die deel uitmaakt van een gelijktijdig opgetrokken verbindingsvleugel geplaatst tussen de westelijke ringmuur en het kernblok uit fase i en ii. De oude en de nieuwe toegang kunnen naast elkaar hebben gefungeerd als toegangen tot de kelders en de hoofdverdieping. De functie van de hoefijzervormige hoektoren uit fase iii verviel na de bouw van de noordwest-toren. Hij is waarschijnlijk tijdens deze bouwfase afgebroken. Haaks op de westelijke weermuur is de fundering te voorschijn gekomen van een muur die ter lengte van 10,50 m evenwijdig aan de noordelijke weermuur loopt over de fundering van de hoefijzervormige toren heen gaat en haaks afbuigt naar het zuiden. Deze muur is mogelijk de noordzijde van een nieuw toegevoegde poort- en/of woonvleugel. De zuidmuur van deze vleugel is niet voor de dag gekomen in fundering. Er is echter wel een aansluiting in het metselwerk geconstateerd in de westmuur op 4,50 m vanaf de zuidelijke ringmuur. De weergave van het Huis te Heumen door Van der Heck (afb. 208) suggereert een verbindingsvleugel onder een zadeldak met de nok haaks op de westmuur. De noordoost-toren. De toren die op de noordoostelijke hoek verrees (afb. 222), is vanuit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondslag volledig rond met een uitwendige doorsnede van 7 m inclusief een later aangebrachte klamplaag en een inwendige diameter van 3,60 m, gemeten op 10,10 m + nap. De aanlegdiepte is niet gepeild. Hij is opgetrokken in baksteen, formaat 27,5 × 13/13,5 × 6,5 cm. Ook hier is in de fundering mergel aangetroffen. Bij de bouw van deze toren is ook het aansluitend muurwerk in de oostelijke weermuur vernieuwd. Poortgebouw van de voorburcht. Tegen de korte oostzijde van het noordelijk bouwhuis is een nieuwe toegangspoort gebouwd, waarvan de funderingen ook al voor een deel door J.G.N. Renaud in 1940 zijn bloot gelegd. Van dit poortgebouw zijn de funderingen van het corps en van de noordelijk daar tegenaansluitende brugkelder opnieuw te voorschijn gekomen (afb. 226). De door Renaud in tekening gebrachte brugkelder kon worden aangevuld met de eigenlijke poortdoorgang en met een gedeelte van de oostmuur van het poortgebouw. De zuidoost-hoek van de poort is niet teruggevonden. Het poortgebouw heeft een rechthoekige plattegrond van ongeveer 8 bij 5 m met een daarvoor tegen de korte noordkant liggende brugkelder van 4,50 m bij 2,50 m. De poortdoorgang is 2,80 m breed. De aanlegdiepte van deze funderingen is niet gepeild; de bovenzijde van het muurwerk werd aangetroffen op een hoogte van 9,83, 9,86 en 9,98 m + nap. Bouwhuizen op de voorhof. Reeds bij de opgraving van 1939-1940 is gebleken dat op de voorhof een tweetal bouwhuizen heeft gestaan: een in de zuidwest-hoek van het voorhofterrein en een tweede langs de noordzijde. De eerstgenoemde vleugel is alleen bekend uit een opmeting die de Heumense timmerman G. Huybers ervan maakte in 1939. J.G.N. Renaud verwerkte deze voor hem niet meer controleerbare gegevens op een in 1941 in Bijdragen en Medelingen Gelre gepubliceerd overzichtsblad, waarop de door hem in 1940 onderzochte noordvleugel nauwkeurig is weergegeven. Van de door Huybers opgemeten zuidvleugel op de voorhof zijn geen sporen meer aangetroffen. Waarschijnlijk zijn de noord- en oostmuur van dit ongeveer 21-22 m lange en 7-9 m brede bouwhuis vrij ondiep gefundeerd geweest en zijn ze reeds in 1939 bij de toen uitgevoerde egalisatiewerkzaamheden volledig uitgebroken. Evenwel moet worden geconstateerd dat bij de ontgraving in 1980 onvoldoende aandacht aan deze sector is besteed. Men heeft verzuimd om na te gaan of er aansluitingspunten waren bij de zuid- en westmuur uit fase ii. Bovendien is op het westelijke gedeelte van de voorhof nergens verdiept. Tegelijk met de bouw van de toegangspoort is de voorhof aan de noordzijde met een bouwhuis uitgebreid, dat niet zoals het zuidelijke bouwhuis op de voorhof kwam te staan, maar over de volledige lengte van de noordmuur naar buiten toe werd uitgelegd. De noordmuur van de voorhof uit fase i werd de zuidmuur van het noordelijk bouwhuis, dat een breedte kreeg van 8 m bij de aan de oostzijde flankerende toegangspoort tot 10 m aan het westelijk kopeinde. Buiten de bestaande keermuur uit fase iv werd op een afstand van ongeveer 2 tot 4 m de noordmuur van het bouwhuis opgetrokken dat een lengte bezat van ongeveer 31,50 m inwendig. Het is deze muur die Renaud in 1940 blootlegde en waarvan hij met name de noordwesthoek nauwkeurig heeft onderzocht en beschreven. Het materiaal waaruit de noordmuur is opgetrokken bestaat uit baksteen, formaat 27/29,5 × 13,5/14 × 6,5/7 cm, en mergelblokken van 60 × 32 × 30 cm. De bovenkant van de noordwest-hoek is aangetroffen op 10 m + nap; het muurwerk had hier een hoogte van 95 cm. De vleilaag ligt hier derhalve op 8,05 m + nap, hetgeen doet vermoeden dat, als de gracht langs de noordkant van de voorhof heeft gelopen, deze zeker al in fase iv moet zijn gedempt ofwel verlegd in noordelijke richting. Door het ontbreken van een profiel is ten aanzien van dit probleem geen duidelijkheid te verkrijgen. Oostelijke keermuur van de voorhof. De plaats van de poort op de noordoost-hoek van de voorhof zal ongetwijfeld verband houden met de mogelijkheid om vanuit de halfronde noordwest-toren van het huis de toegang tot het complex beter onder controle te kunnen houden. Om het voorhofterrein op te kunnen rijden moest de gracht aan de westzijde van het huis worden versmald. Daartoe werd op betrekkelijk geringe afstand van de westkant van het huis (3 m bij de noordwest-toren, ongeveer 4 m van de hoofdingang; 7 m vanaf de weermuur uit fase iv zuidelijk van de hoofdingang) op de bodem van de bestaande gracht een keermuur gebouwd, die blijkens verschillen in muurdikte en waargenomen bouwnaden in drie gedeelten is gebouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De muur werd blijkens profiel b-a aangelegd op 6,40 m + nap en bleek met de bovenkant op 8,10-8,20 m + nap te lopen. Hij was tot dit lage niveau afgebroken. De muur is opgetrokken in baksteen met zachte specie. Dit verklaart waarom hij bij de sloop van het kasteel vanuit de droge gracht vrijwel volledig tot op zo'n opmerkelijke diepte kon worden uitgebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Herstel van de in 1584-1585 aangerichte schade; afbraak van het oostelijk gedeelte van de kernbouw; nieuw bouwhuis tegen de oostelijke ringmuur van de hoofdburcht. Datering ca. 1600 (afb. 225).In 1584-1585 heeft het Huis te Heumen ten gevolge van de door de Spaanse troepen uitgevoerde bombardementen ongetwijfeld zware schade geleden. Deze is wellicht zo groot geweest dat het oude zaalgebouw en de oostelijk daarvan gelegen ruimtes uit de fases i en ii nadien onbruikbaar bleken en waarschijnlijk in de eerste helft van de 17de eeuw zijn afgebroken. De woonfunctie ging over op het westelijk gedeelte van de hoofdburcht, d.w.z. op de bebouwing die stond tussen de westelijke ringmuur en de westmuur van het oude zaalgebouw. In dit complex was als oudste onderdeel alleen de poorttoren van de kernbouw uit fase i opgenomen. De toegang vanaf de voorhof bleef vooralsnog ongewijzigd, gezien het feit dat de toegangspoort op de noordoost-hoek van de voorhof in deze fase nog een herstelling of uitbreiding heeft ondergaan. Bouwhuis op de hoofdburcht. Na de afbraak van de oude kernbouw is tegen de oostelijke weermuur en met gebruikmaking daarvan een bouwhuis opgetrokken. Het is op de afbeeldingen van Jan de Beijer weergegeven als een vrij smal langgerekt gebouw tussen topgevels. Er is geen enkel spoor van in de bodem aangetroffen, maar het ligt voor de hand dat men bij het optrekken van de lange westgevel gebruik heeft gemaakt van de oostmuur van de oude kernbouw hetgeen buitenwerks een breedte van 8,50 m oplevert. De zuidelijke kopgevel rustte op de weermuur uit fase iv, de noordelijke liet een kleine doorgang vrij (afb. 228, 229). Door de ingrepen verricht in deze fase is er een geheel andere indeling van de hoofdburcht
Afb. 225. Huis te Heumen, opgraving. Fase vi, gedeeltelijke afbraak van de kernbouw op de hoofdburcht; nieuw bouwhuis tegen de oostelijke ringmuur van de hoofdburcht, ca. 1600.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 226. De toegangspoort op de noordoost-hoek van het voorburchtterrein tegen de oostmuur van het noordelijke bouwhuis op de voorhof (links op de voorgrond) en de latere uitbreiding (rechts aansluitend).
Afb. 227. Overzicht van het westelijk gedeelte van de hoofdburcht gezien vanaf de halfronde noordwest-toren in zuidelijke richting naar de Maas.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 228. Huis te Heumen. Anonieme gravure van ‘'t Kasteel te Heumen’, gezien pal vanuit het noorden, 2de kwart 18de eeuw. u.b., Leiden, coll. Bodel Nijenhuis.
Afb. 229. Huis te Heumen. Het hoofdburchtcomplex ‘Van agteren’, dat wil zeggen vanuit het zuidoosten gezien. Anonieme gravure, 2de kwart 18de eeuw. u.b., Leiden, coll. Bodel Nijenhuis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan. Door de afbraak van het gecentreerde bouwblok en de opbouw c.q. uitbouw van tegen de westelijke en oostelijke weermuur gebouwde vleugels is de as-richting veranderd van west-oost naar noord-zuid, met als gevolg het verplaatsen van de toegang naar het midden van de noordelijke weermuur precies in de as van het nieuw gecreëerde binnenplein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Beklamping van de ringmuur en de torens. Boogbrug aan de noordzijde. Uitbouw van de westelijke woonvleugel. Toevoeging van de zuidoost-toren. Datering XVII B en later (afb. 230).De in fase vi begonnen herinrichting van de hoofdburcht leidt ertoe dat de functie van de voorhof als voorburchtterrein komt te vervallen. Tussen de noordwest- en zuidwest-toren is in deze fase een in fundering 1,30 m dikke muur gebouwd in de gracht en gedeeltelijk over of tegen de westmuur van het poortgebouw uit fase v. Deze nieuwe courtine staat tussen de zuidkant van genoemd poortgebouw en de uitbouw met privaatgroep tegen de zuidwesttoren. Er ontstond zodoende op kelderniveau een (waarschijnlijk overwelfd) rioleringskanaal waarop de diverse privaten uitmondden. Aan de smalle noordkant was deze 1,70 m brede spelonk afgesloten door een kalotvormig gewelf. De nieuwe muur maakte het mogelijk om de westelijke woonvleugel inwendig met een nuttige ruimte van ruim 3,50 m langs de westkant te verbreden. Na de bouw van deze muur verviel de toegang aan de westzijde en moet ook het poortgebouw op de noordoost-hoek van de voorhof al spoedig zijn afgebroken. Een en ander blijkt duidelijk uit de afbeeldingen die Jan de Beijer van het complex maakte in 1742. Ongeveer op de plaats van de voorhofpoort staat een middels jaarankers 1669 gedateerd bouwhuis, dat met zijn brede voorgevel op de westelijke flank van de voorhofpoort staat. Zou hij op de oostelijke flankmuur hebben gestaan dan was het niet mogelijk om - zoals de tekening (afb. 206) aangeeft - via het toegangshek tussen de smalle westelijke huisgracht en de voorgevel van het genoemde bouwhuis het tot boventuin gedegradeerd voorhofterrein te betreden. Dankzij het feit dat de gravures tezamen het huis aan drie zijden laten zien, krijgt men ook een vrij nauwkeurig beeld van het westelijk woonblok aan de noord-, oost- en zuidzijde. Men ziet op afb. 228 duidelijk een gevel met gezwenkte top die als een klamp de daarachter schuilgaande oudere bouwdelen tot een
Afb. 230. Huis te Heumen, opgraving. Fase vii, voltooiing van de heringerichte voorburcht, bouw van een nieuwe boogbrug aan de noordzijde, toevoeging van de zuidoostelijke hoektoren, 2de helft 17de eeuw en later.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196-197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 231. De overblijfselen van de stenen boogbrug tegen het midden van de noordelijke ringmuur van de hoofdburcht (opn. 1980).
eenheid moet samenvoegen. Dat de woonvleugel ten zuiden van de hoge poorttoren veel minder breed is, blijkt uit afb. 229. Het zuidelijk gedeelte van de westvleugel loopt tot boven op de zuidmuur van de uit fase v daterende verbindingsvleugel tussen de westelijke ringmuur en de toen nog geheel intact zijnde kernbouw. Bij het onderzoek zijn geen funderingen gevonden van de oostmuur die vanaf de poorttoren uit fase i tot aan de zuidmuur heeft gelopen. Evenmin is iets ontdekt van de zeszijdige traptoren die blijkens afb. 229 tegen deze oostmuur aansloot. Wel blijkt in deze sector uit een in vlak i aangetroffen formatie paalkuiltjes, dat hier grondverzwaring heeft plaats gehad, die mogelijk verband houdt met deze oostmuur en de traptoren. Beklampingen. Tot het 17de-eeuws herstel behoort ook de beklamping om de drie hoektorens en tegen de noordelijke en oostelijke ringmuur. Bij het aanbrengen van deze klamp, die is uitgevoerd in baksteen van divers formaat, is in de oostmuur bij de noordoost-toren een privaat aangebracht.
Afb. 232. Huis te Heumen. Grachtprofielen van het complex: a. west-oost-doorsnede over voorhof en hoofdburcht met van links naar rechts de westelijke ringgracht, de waterloop tussen voor- en hoofdburcht en de oostelijke gracht; b. noord-zuid-door-snede over de hoofdburcht oostelijk van de boogbrug met van links naar rechts noordgracht, zuidgracht en Maastalud.
Stenen boogbrug. Na de voltooiing van de westelijke woonvleugel werd de toegang tot de hoofdburcht verlegd naar de noordzijde aan het einde van de schuin toelopende allee. Tegen het midden van de reeds beklampte ringmuur is de brug gebouwd die men op De Beijer's tekeningen ziet afgebeeld. Gezien het feit dat de in de bodem aangetroffen pijler- en muurresten (afb. 231) zijn opgetrokken in een vrij klein formaat baksteen (als van de klampmuren), lijkt de veronderstelling gewettigd dat de opgegraven brug die heeft bestaan uit een vast brugdek rustend op twee stenen bogen, gevolgd door een ophaalbrug waarvan de brugkelder is te voorschijn gekomen, een tijdelijke voorganger heeft gehad. Waterkelder. Ofschoon van de 17de-eeuwse opstallen geen bouwsporen zijn teruggevonden, omdat het binnenterrein van de hoofdburcht een vrij hoog niveau moet hebben gehad, is er toch een uitzondering. Tegen de zuidmuur zijn de wanden aan het licht gekomen van een rechthoekige met afval gevulde beerput, inwendig 4,20 bij 1,40 m. Het betreft waarschijnlijk de fundering van een puthuis dat op afb. 229 tegen de woonvleugel staat, zuidelijk van de zeshoekige traptoren. Zuidoost-toren. Op de afbeelding van het huis ‘van agteren’ (afb. 229) komt op de zuidoosthoek geen ronde toren voor. Er is echter op deze hoek wel een op palen gefundeerde toren aangetroffen, waarvan de fundering koud aansluit tegen de beklampte oost- en zuidmuur. Het is derhalve een veel jongere toren, die waarschijnlijk ooit is gebouwd ter complementering van het beeld. Hij kan dateren uit de 17de-eeuwse herstelperiode, maar is in dat geval in 1741 zonder (voor De Beijer opvallende) sporen na te laten al weer verdwenen. Een andere mogelijkheid is dat deze toren veel jonger is en dateert uit het begin van de 19de eeuw. In het kadastrale kaartbeeld blijft deze toren met belendende aanbouw het langst gehandhaafd. Vondsten. Tijdens de opgraving zijn o.m. een grote hoeveelheid aardewerkfragmenten, stenen kogels, harnasonderdelen en een stenen kruis uit de diverse putten en profielsleuven gedolven. Het materiaal is overgebracht naar het depot van de r.o.b. en was bij het ter perse gaan van deze uitgave nog niet gedetermineerd.
Ga naar margenoot+ In eerste aanleg moet er zowel rondom het huis als om de voorhof een gracht hebben gelopen. Bij de opgraving in februari-april 1980 zijn grachtprofielen gegraven, gelegen op de van west naar oost lopende lengte-as van het complex (r.o.b.-blad 15, profiel d'-e'; blad 8, profiel b-a; blad 10, profiel a-c; blad 20, profiel s-t). De profielen tonen respectievelijk: 1 de westelijk van de voorhofpoort gelegen gracht ter halve breedte; 2 het grachtprofiel gelegen tussen voorhof en hoofdhuis tot aan de oudste kernbouw; 3 de oostelijke huisgracht vanaf de oostmuur van het huis in zijn oudste fase (afb. 232a). Noord-zuid is slechts één profiel getrokken over het oostelijk vlak van de voorburcht (blad 21b, profiel u-v-, blad 14, profiel j-k; blad 18b en 19, profiel p-r). Deze profielen tonen respectievelijk: 1 de gracht tot aan de noordelijke weermuur; 2 de zones tussen de weermuur en het huis aan noord- en zuidkant; 3 de zuidelijke gracht met het verdere verloop van het terrein naar de Maas (afb. 232b). Over de voorhof is helaas geen noord-zuid profiel getrokken, zodat er geen goede gelegenheid was om na te gaan of en zo ja, hoe het noordelijk en zuidelijk gedeelte van de hoofdgracht langs de voorhof heeft doorgelopen ofwel heeft aangesloten op de aldaar geconstateerde westelijke voorburchtgracht (profiel d'-e'). Zie ook blz. 172-174. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 233. Dorpsstraat nr. 39. Het z.g. Rentmeestershuis (opn. 1977).
Het is overigens wel waarschijnlijk dat het huis en de voorhof in de oudste bouwfases zeker tot in de 16de eeuw samen binnen een brede omgrachting hebben gelegen en onderling door een tussengracht waren gescheiden. Gezien de bouwkundige ontwikkeling van het hoofdcomplex zal de omringende gracht gefaseerd tot stand zijn gekomen. Het huis moet in zijn oudste gedaantes (fases i en ii) omringd zijn geweest door een gracht, waarvan de taludsporen in de vorm van een duidelijke grondverkleuringslijn op 9 m + nap zijn waargenomen op ongeveer 4 m buiten de west- en noordzijde van de kernbouw. Deze gracht heeft waarschijnlijk een breedte gehad van ongeveer 12 m. Bij de bouw van de weermuur die in carrévorm om de kernburcht is gebouwd (fase iv) is gebruik gemaakt van deze bestaande gracht als funderingssleuf. De nieuwgebouwde weermuur is aan beide zijden aangeplempt. Aan de buitenzijde ontstond een nieuwe grachtwand. Om de gracht een functionele breedte te geven werd hij naar buiten toe met ongeveer 8 m uitgelegd, waardoor een nieuwe grachtbreedte ontstond van ongeveer 16 m. Dat deze laatste uitleg ook aan de westzijde plaatsvond is gezien het aldaar aanwezig profiel niet waarschijnlijk. Profiel b-a vertoont twee grachten, waarvan de oostelijke de westelijke oversnijdt. Aan de westkant van de oostelijke gracht bevindt zich de fundering van de zeer diep aangelegde keermuur, die eens de oostelijke afsluiting van de voorhof heeft gevormd. Deze muur zal verband houden met de grootscheepse verbouwing in het tweede kwart van de 16de eeuw waarbij de hoektorens tot stand kwamen en de voorhof aan de noordzijde werd uitgelegd met een bouwhuis en een nieuw poortgebouw (fase v). De in het profiel b-a oversneden westelijke waterloop die een breedte van 4,20 m bezit op 9 m + nap en haar diepste punt op 7,25 m + nap moet ouder zijn dan de aansluitende veel bredere huisgracht. Waarschijnlijk is het een oudere kavelsloot geweest, die is dichtgeworpen bij het graven van de aangrenzende hoofdburchtgracht. Gelegen tussen voorhof en hoofdburcht was het overbodig om bij het bouwen van de ringmuur in fase iv dit grachtgedeelte westwaarts te verbreden. In feite werd door de bouw van de weermuur de grachtbreedte zelfs gereduceerd. In de fases v en vi wordt dit gedeelte van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 234. Vosseneindseweg nr. 44. De Joannesmolen (opn. 1977).
de huisgracht nog verder versmald tot een ongeveer 3 à 4 m breed waterkanaal als gevolg van de bouw van de oostelijke keermuur van de voorhof en de bouw van een nieuwe westmuur tussen de hoektorens van de hoofdburcht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zogenaamde ‘oude burcht’Gorissen veronderstelt dat er aan de Maas nabij de kerk een versterkt huis heeft gestaan, dat werd bewoond door de familie van Homene. Sedert het midden van de 13de eeuw bekleedde dit riddermatige geslacht belangrijke posities in de omgeving van Nijmegen en bezat het de voogdij over de goederen van de priorij van St.-Walrick in Overasselt. - Literatuur. Van Spaen v (1805), blz. 52-53; Gorissen 1959, blz. 129-130. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WoonhuizenGa naar margenoot+ Dorpsstraat nr. 39. Het ‘Rentmeestershuis’ van het voormalige Huis te Heumen (afb. 233). Witgepleisterd blokvormig pand bestaande uit een souterrain en een hoge bel-etage, gedekt door een mansardedak belegd met pannen die over de geprofileerde daklijst uitsteken. Tegen het drie traveeën brede en twee raamvakken diepe hoofdhuis sluit een lager achterhuis met een bedrijfsgedeelte aan. Het uit de 18de eeuw daterende huis heeft schuifvensters, waarvan die in het souterrain vier- en zesruits zijn en de vensters op de bel-etage van zeer groot formaat een twaalfruits roedeverdeling hebben. Boven de toegangsdeur in het midden van de voorgevel bevindt zich een kroonlijst met eierrandversiering. Achter het voorhuis sluit een lager bedrijfsgedeelte aan, oorspronkelijk een zelfstandige boerderij. Het huis dat na het kasteel stellig het belangrijkste huis van Heumen is, was in zoverre opvallend door de kapvorm, dat Ds. J. van Schevichaven in zijn geschiedkundige Plaatsbeschrijving over het pand spreekt als over het ‘Chinese huis’. Het huis heeft dienst gedaan als ambtshuis voor de rentmeesters die uit naam van de stad Nijmegen, sedert 1769 eigenaresse van de heerlijkheden Heumen en Malden, de zakelijke belangen ter plaatse waarnamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dorpsstraat nr. 41. Even terzijde van de straat op een lichte verhoging van het terrein tussen de Dorpsstraat en de groene Maasdijk staat de thans als woning in gebruik zijnde voormalige pastorie van de Nederlands Hervormde Gemeente. Het is een blokvormig pand, vier traveeën breed en diep, voorzien van een lage verdieping onder een met pannen gedekt schilddak. In de naar de straat gerichte gevels zijn beganegronds zesruits vensters aangebracht en op de verdieping twee- en vierruits onder hanekammen. Inwendig wordt het huis door een lange doorlopende gang in twee qua breedte ongelijke beuken verdeeld. De belangrijkste vertrekken, twee bijna vierkante kamers, bevinden zich aan de noordkant met uitzicht op de Dorpsstraat. Tegen de zuidgevel staat een later toegevoegde aanbouw. Het huis dateert waarschijnlijk uit het tweede kwart van de 19de eeuw. In het archief van de heerlijkheid Heumen en Malden bevinden zich stukken betreffende reparaties van de predikantswoning uit 1798 en 1803. Volgens de ‘Conditiën van aanbesteding’ is in 1803 de bestaande pastorie niet alleen gerepareerd maar ook aanzienlijk uitgebreid. De besteksbeschrijving houdt geen verband met het huidige pand, waaruit geconcludeerd mag worden, dat het huidige huis enige decennia jonger is. - Literatuur. Van Schevichaven 1846, blz. 44; De Jong 1960, inv.nrs. 2335-2336.
Ga naar margenoot+ Aan de Vosseneindseweg, de verbindingsweg van Heumen naar Wijchen, staan nog enkele boerderijen die hun oorspronkelijke karakter min of meer gaaf bewaard hebben. De buurt Vosseneind vormt de westelijke verlenging van het dorp Heumen tussen het Heumense Bos en De Heegt bij Worsum, een tot Overasselt behorende buurtschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JoannesmolenOp een natuurlijke verhoging aan de Vosseneindseweg nr. 44 staat een in 1894 gebouwde ronde stenen korenmolen van het type grondzeiler, drie verdiepingen tellend en voorzien van een wiekenkruis met ijzeren roeden (afb. 234). De molenas is afkomstig van een poldermolen uit de Zegen- en Molenpolder onder Rhoon bij IJsselmonde. De namen van de
Afb. 235. Schutterszilver. Overzicht van de gildeschat (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heemraden staan op de as, die al uit 1857 dateert. Waarschijnlijk dankt de molen zijn naam aan molenaar Joannes Jetten, die zijn bedrijf van de buurtschap Molenhoek naar hier heeft verplaatst (zie afb. 238). - Literatuur. Gelders Molenboek 1968, blz. 460-461; Tweestromenland nr. 29 (1978), blz. 14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SchutterszilverHet zilveren sieraad van het St.-Georgiusgilde bestaat uit een borstplaat, gegraveerde platte vogel, tientallen koningsschilden, een memorieplaat en twee munten (afb. 235). De ronde hoofdplaat, daterend uit het 2de kwart van de 15de eeuw, heeft als hoofdmotief twee vergulde beeldjes, St. Joris en de H. Catharina voorstellend, omgeven door een bladerkrans met dierfiguren, vogels, een jager en een engeltje (afb. 236). Het draagteken vertoont grote verwantschap met de borstplaat afkomstig uit Mook, die zich bevindt in het Rijksmuseum te Amsterdam (Cat. van Goud- en zilverwerken, Amsterdam 1952 (2), blz. 6, nr. 12). Aan de papegaai (afb. 236) is een muntje bevestigd. Het oudste schild dateert uit 1618. Onder de 17de- en 18de-eeuwse schilden zijn er vijf die zijn geschonken door heren uit de aanzienlijke geslachten Van der Meulen, Van Berlant, Van Steenhuys en Van Welderen (afb. 237c, d, e, f, i, j). De meeste 20ste-eeuwse schildjes zijn niet meer van zilver. Tot de gildeschat behoort een koninginnekroon van gevlochten zilverdraad met glasparels en stukjes gekleurd glas. Het gilde bezat een zilveren reliekdoosje (afb. 199), vermeld op blz. 167 onder de inventarisstukken van de r.k. kerk. De daarin gesloten reliek van St. Joris werd jaarlijks op de feestdag van de H. Georgius (23 april) door de broeders en zusters van het gilde vereerd. Het gildezilver werd vroeger evenals het reliekdoosje op de pastorie bewaard. - Literatuur. Jolles 1931, blz. 70-78.
Afb. 236a-b. Schutterszilver. De vogel en de borstplaat met afbeeldingen van St. Georgius en de H. Catharina, 15de eeuw (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 237a-l. Schutterszilver. Koningsplaten daterend uit de 17de, 18de en 19de eeuw (opn. 1978): a. 17de-eeuws, b. 1618, c. 1633, d. 1646, e. 1713 (voorzijde), f. idem (achterzijde), g. 1713, h. 1732, i. 1734 (voorzijde), j. idem (achterzijde), k. 1749, l. 1835.
Schilden in chronologische volgorde (afb. 237a-l):
|
|