Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt
(1983)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 310. De kern van het dorp Ooij volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ooij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 311. Panorama van de Ooijpolder, detail uit het Gelders Rondzicht van D.A. van de Wart, 1806, n.m.c., Nijmegen.
Afb. 312. Gezicht op de Ooijpolder (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewoning. Alleen de grootste boerderijen bleven over. Hun erven werden sedert de 16de eeuw sterk opgehoogd, waardoor de zgn. ‘pollen’ ontstonden. De klasse van de keuterboeren werd ten gevolge hiervan geëlimineerd. Het land is voor een groot deel overgegaan in het bezit van instellingen in de stad Nijmegen, die een toenemend belang in de polder kregen. In het dorp Ooij is het resultaat van deze ontwikkeling nog duidelijk te zien. Hier staan behalve de resten van het kasteel en van de kerk slechts enkele grote hoeves op dergelijke woonheuvels. Ook elders in de polder staan enige vrij oude boerderijen, met name De Brouwerij, De Plak en De Kat. In de 19de eeuw werden in het rivierbemestingssysteem enkele belangrijke wijzigingen aangebracht. Het water werd niet meer via sluizen in de polder binnengelaten, zoals voorheen geschiedde, maar men maakte in 1830 op enige plaatsen langs de dijk overlaten onder andere bij de kerk en bij de stadssluis. Het gevolg hiervan was, dat de hogerop gelegen polders in De Duffelt jaarlijks grote overlast kregen van het uit het Circul van den Ooij binnenstromende water. Een combinatie van de Duffeltpolders, waarbij ook Millingen en Zeeland betrokken werden, liet in 1853 de Querdamm aanleggen om dit ongewenste water te keren. De uiterwaarden bovenstrooms van Nijmegen vormen een van de meest uitgestrekte in Nederland met een breedte van liefst 4 km tussen het Overbetuwse dorp Gendt en de Putkuip onder Wecheren. Door de betrekkelijk smalle doorgang tussen Nijmegen en het dorp Lent werd het opgestuwde rivierwater gedwongen bovenstrooms zijn loop te wijzigen. Bovendien kreeg door voortdurende verandering van de ligging van het splitsingspunt van de Waal en de Nederrijn, de Waalstroom in dit riviervak steeds wisselende waterhoeveelheden te verwerken. De sterke rivierbewegingen resulteerden in dit gebied in de sedimentatie van een brede strook zandige klei, een bodemsoort die bij uitstek geschikt was voor baksteenfabricage. Nergens in het rivierengebied heeft de baksteenindustrie een sterkere concentratie gehad dan langs het riviervak tussen Tolkamer en Nijmegen. De steenfabrieken bepalen nog steeds in sterke mate het landschap en de occupatie van het gebied. De baksteenindustrie, die in de tweede helft van de 19de eeuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 313. De Hervormde kerk gezien vanaf de Hezelstraat, getekend door C. Pronk, 1731. r.p.k., Amsterdam, schetsboek ii, 22.
Afb. 314. De Hervormde kerk volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 315. De Hervormde kerk volgens het nette plan.
mede als gevolg van de bouwexplosie in de grote steden een grote vlucht heeft genomen, heeft grote tichelgaten doen ontstaan. Deze resten van klei-afgravingen, die deels weer onder water zijn gelopen en deels met bomen beplant, treft men niet alleen buitendijks aan, maar ook binnendijks, onder meer voor en achter de Ooijse Kerkdijk. Vanwege de opmerkelijke vegetatie en vogelrijkdom hebben verschillende van deze gebieden, onder andere de Groenlanden, de status van natuurmonument gekregen. Voor de nederzettingsgeschiedenis zijn de steenfabrieken om twee redenen van belang. De oudste bedrijven met hun markante ovens zijn interessant als objecten van industriële archeologie. Een hiermee samenhangend nieuw gegeven wordt gevormd door de kleine complexen arbeiderswoningen nabij het fabrieksterrein of op de dijk bij de steenoven gebouwd. Het oudste voorbeeld hiervan is het bij de boerderij-herberg De Kat gevormde gehucht Tien Geboden, waar de Hezelstraat uitloopt op de Waalbandijk. Mede dank zij deze industrialisatie hebben zich een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 316. De toren van de voormalige Hervormde kerk gezien vanuit het westen.
aantal nieuwe vestigingen in de polder en langs de dijken kunnen ontwikkelen en is een jonge levensvatbare kern ontstaan oostelijk van de oude, in de onmiddellijke omgeving van de r.k. kerk.
- Literatuur. J.M. Roukens, Deductie over het Dyckrecht van het Circul van den Ooy, Nijmegen 1750; Van Schevichaven 1900, blz. 58, 62-63; L.J. Pons en P.J.R. Modderman, Bodem- en bewoningsgeschiedenis van de Ooijpolder, Boor en Spade iv (1951), blz. 193-194; Van Heiningen 1972, blz. 371-386 en bijlage 13, blz. 480-483; D. Bouten, De Spruitenkamp, v.t.n.n. 10 (1980), blz. 9-14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerkOp een hoge pol aan de noordzijde van de Hezelstraat (nrs. 9-11-13) staat de voormalige, middeleeuwse dorpskerk, die in 1856-1857 tot pastorie is verbouwd en voorzien van een nieuw zaalkerkje ter plaatse van de vroegere koorpartij. Toren, woonhuis en kerk hebben een woonfunctie. Het gehele complex is eigendom van de Hervormde Gemeente Nijmegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHet staat vast dat reeds in de tweede helft van de 13de eeuw in Ooij een kapel stond, want zij wordt vermeld in de lijst van kerken en kapellen tussen Maas en Waal. Deze kapel, die aan St. Hubertus was gewijd, zou vanuit Nijmegen zijn gesticht, daar de kroniekschrijver Willem van Berchen haar een dochter van de Nijmeegse hoofdkerk noemt. Het kapittel van de Apostelenkerk te Keulen bezat in Ooij enige grote en kleine tienden, die in 1285 onder bepaalde voorwaarden aan de heer van Ooij (Gerhard de Oije) werden verkocht. Omdat er in 1402 sprake is van het kerspel Ooij moet de kapel voordien de status van parochiekerk hebben verworven. De kerspelgrenzen vielen samen met die van de heerlijkheid. Een visitatieverslag van 1505 vermeldt drie vicarieën en altaren respectievelijk gewijd aan de H. Catharina, de H. Maagd en het H. Kruis. Wie het collatierecht bezat is niet bekend, vermoedelijk was het de heer, hoewel dit later door de kerkelijke gemeente fel is bestreden. De heren schijnen zich nogal wat rechten in de loop der tijd te hebben toegeëigend. Tijdens een in 1851 gevoerd proces is het nodige bewijsmateriaal voor en tegen op tafel gebracht. De Hervormde gemeente wordt ten slotte in het gelijk gesteld, maar door de geschiedenis heen zien wij de heren en vrouwen van de heerlijkheid een dominerende rol spelen en zich gedragen als collator, soms zelfs als eigenaar van het kerkgebouw. De eerste predikanten die na de invoering van de Hervorming in Ooij werden beroepen, ds. Veldhusius (1602) en ds. Gobelius (1605) werden ‘op begeeren der gemeente en alzoo zonder collatie beroepen’. Bij de aanstelling van ds. Lefferius in 1625 (vroeger predikant te Nijmegen, maar om zijn Remonstrantse gevoelens ontzet) werd het consent van de Vrouwe van Ooij gevraagd. Wanneer men in 1717 bij de heer aanklopt voor betaling van nodige reparaties aan kerk en pastorie, weigert deze bij monde van zijn rentmeester Van Tright. In 1781 werd blijkens de hierna op blz. 228 behandelde epitaaf voor Albertine van Bylandt nog begraven in de kerk. In 1788/1790 werden de pastorie en het kostershuis gelijk met de kerk en de toren vernieuwd en verbeterd en kreeg ook het kerkenhuis in Persingen een goede beurt. Het is waarschijnlijk de laatste grote onderhoudsbeurt geweest voor de 19de-eeuwse metamorfose. Toen in november-december 1794 de Franse troepen bij Millingen de bevroren Rijn overstaken is aan het dorp Ooij, met name aan het kasteel en de kerk, ernstige schade toegebracht. De schadelijst die op 17 oktober 1796 werd opgemaakt vermeldt ‘dat uijtgebrooken en weggenoomen is, den Predickstoel verdere gemoilleerde glasraamen en den vloering der zelver kerk...’ De geraamde schade is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 317. De Hervormde kerk en pastorie op de hoge pol gezien vanuit het zuiden.
f 540, -. Ook de kerkelanden moesten het ontgelden, met name de Groote en Kleine Pastoorskamp, de Wedakker en het Stelletje, waarop de bezetters batterijen plaatsten. De militaire werken en de bivakvuren verzwolgen ramen en deuren en het schaarse bomenbestand van de heerlijkheid. De totale schade aan kerk en kerkelanden bedroeg ten slotte f 2125, - meegerekend f 40, - ‘voor een Zilveren Avonds Maal Beeker uijt de kist gehaald’. Een nieuwe slag trof Ooij in januari 1809, ten gevolge van een hoge watervloed en dijkdoorbraak. In Ooij stortte het grootste gedeelte van de pastorie en het kostershuis in. Het kostershuis is herbouwd, maar de pastorie is in 1821 geheel gesloopt. In 1819 richtte de weduwe van de graaf Van Bylandt, vrouwe Caroline van Wassenaar, een rekest aan z.m. Koning Willem i met het verzoek om toestemming tot afbraak van de kerk en toren in Persingen en van de toren te Ooij. De beschikbaar komende gelden zouden worden besteed aan reparatie van de kerk in Ooij. De toestemming wordt verleend, maar de afbraak gaat niet door. Het Persingse kerkje werd verkocht aan een particulier. De bediening te Ooij geschiedde vanuit Beek, waar ds. Exalto d'Almaras predikant was, die Ooij liever met Millingen gecombineerd zag, hetgeen na 1819 ook tijdelijk geschiedde. Na het overlijden van deze predikant werd overeenkomstig een voorstel van vrouwe Van Bylandt bij k.b. vastgesteld, dat de jaarlijkse toelage voor de predikant die f 88, - bedroeg, niet meer uit 's lands schatkist zou worden betaald, maar door de Erven van de graaf, die zich erop beriepen dat zij de enige erfgenamen en eigenaren van de kerk te Ooij waren. In 1820 geeft de graaf aan de pastoor van de parochie Ooij-en-Persingen in een koel briefje te verstaan op diens verzoek om alsnog de niet in gebruik zijnde kerk aan de katholieken over te doen niet in te gaan, daar men voornemens is de kerk nog datzelfde jaar te herstellen en in gebruik te nemen. Dit herstel vond echter pas plaats in 1822 zoals blijkt uit de rekeningen van de kerk- en pastoriegoederen in het archief van de Heeren van Ooij en Persingen. Bij de rekeningen van 1822 bevindt zich ook nog het bestek van de uitgevoerde werkzaamheden, dat het herstel omvatte van het driebeukig schip en de toren en de bouw van een aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 318. De Hervormde kerk en pastorie. Opmetingstekening door A. van der Kloot, 1950. Plattegronden van de begane grond, de eerste verdieping en de zolder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
oostzijde rechtgesloten gerfkamer boven de grafkelder van de grafelijke familie. Het bestaan van deze grafkelder en van ‘een Capel aan de Kerk annex aan de familie Van Bylandt toestendig...’ vormden ook al in 1800 argumenten ter bekrachtiging van de possessie van het gebouw door de protestantse gemeente. Op een verpondingskaart van het Circul van den Ooij vervaardigd in 1809, het jaar van de catastrofale watersnood, komt het kerkgebouw voor met een kleine halfronde sluiting. Nu is de weergave van de bebouwing op deze kaarten tamelijk globaal. Het kadastraal minuutplan van 1820 is in dit opzicht meer betrouwbaar. Hierop komt echter alleen de toren met het schip voor. Een koorpartij ontbreekt. Ook deze weergave is niet geheel exact, want van het middeleeuwse koor bleven na afbraak de noord- en zuidmuur ter lengte van de koortravee met delen van de steunberen gespaard, die bij het in 1822 uitgevoerd herstel werden opgenomen in de ‘gerfkamer’. De verbouwing werd uitgevoerd door de Ubbergense meester-timmerman H.J. Pieck voor f 1800,- op kosten van Caroline van Wassenaar, douairière van graaf Otto W.H. van Bylandt. Op 20 augustus 1823 werd handopening verleend. De vrouwe van de heerlijkheid schonk een nieuwe preekstoel, de banken, een avondmaalsbeker met twee borden en een doopbekken. Had men zich aanvankelijk nog moeten behelpen met predikanten die niet in Ooij woonden, na 1830 verbeterde de situatie. Van 1830 tot 1839 stond ds. H. Blankert in Ooij. Na zijn vertrek naar Zwartsluis werd ds. George Hendrik Brand beroepen, die op zijn beurt in 1851 werd opgevolgd door ds. W.B.H. van Tright. Teneinde deze predikant en de koster-schoolmeester een behoorlijke woning ter beschikking te kunnen stellen, beraadde men zich in 1856 over de bouw van een nieuw pastoriehuis. Om dit doel zo voordelig mogelijk te bereiken brak men het kerkschip met uitzondering van de buitenmuren tot aan de pijlerbases af om er een pastorie en kosterswoning van te maken. De ruimtes in de toren werden bij de woning getrokken. De gerfkamer brak men weer gedeeltelijk af en op de grondslagen van het middeleeuwse koor werd een nieuw zaalkerkje gebouwd. De bouw werd in september van dat jaar aanbesteed voor f 5300, -. Helaas verkocht men te zelfder tijd een kostbare luidklok voor f 904,30. De bouw vorderde gestaag en was in september 1858 bijna gereed. Predikant W.B.H. van Tright verlangde ten slotte nog enige wijzigingen en betrok pas in mei 1859 definitief de nieuwe woning. Koster H. van den Briel bewoonde toen al de toren en het westelijk deel van het huis. Dank zij de rekening en verantwoording van uitgaven en ontvangsten voor het jaar 1858 zijn enige namen bekend van degenen die bij de bouw betrokken waren: aannemer B.W. Michielsen, metselaar J. Knoops, de steenhouwer J.P. Bisschop en de schilder Everts.
Ga naar margenoot+ Aanvankelijk zal in Ooij een eenbeukige kapel hebben gestaan, waarvan geen zichtbare resten zijn aan te wijzen. Evenmin is bekend of deze kapel in een of meer bouwfases tot stand is gekomen. Zij moet ongeveer de omvang hebben gehad van het later middenschip. Na de verheffing van de kapel tot kerspelkerk is aan het eind van de 14de of in het begin van de 15de eeuw een gotisch koor gebouwd met een kapel of sacristie tegen de noordzijde. Hiervan is de koortravee nog gedeeltelijk gespaard gebleven. Het aansluitende eenbeukige schip is in de tweede helft van de 15de eeuw uitgebreid met zijbeuken en een westtoren, waarvan het portaal met een grote spitsbogige doorgang in open verbinding stond met het middenschip van de pseudo-basilicale kerkruimte (afb. 320). Na de Reformatie bleef de kerk ononderbroken in gebruik maar was voor de door ontvolking van de polder sterk geslonken bevolking, die bovendien slechts voor een zeer klein percentage uit Hervormden bestond, veel te groot. In het begin van de 19de eeuw is de toestand van de kerk dusdanig verslechterd, dat men in 1822 een ingrijpend herstel moest uitvoeren, het koor verlaagde en inkortte tot een rechtgesloten gerfkamer boven de grafkelder van de grafelijke familie Van Bylandt. De overigens veel te grote kerk bleef intact zoals te zien op afb. 319. In 1856 werd besloten tot afbraak van het kerkschip, dat werd vervangen door het thans bestaande dubbele woonhuis (afb. 317). Voor de kleine gemeente bouwde men een nieuw zaalkerkje dat de omvang kreeg van het middeleeuwse koor. Daartoe is de oostelijke muur van de gerfkamer van 1822 weer gesloopt, maar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
middeleeuwse muurwerk van de oude koortravee bleef behouden en werd opgenomen in de zijmuren van het nieuw gecreëerde kerkzaaltje (afb. 322, 323).
Ga naar margenoot+ Het meest gaaf bewaarde onderdeel van het middeleeuwse kerkgebouw is de toren (afb. 316, 317), opgetrokken in rode baksteen, formaat 26/27 × 13/14 × 7,5 cm, 10 lagen 80 cm. De voet is uitwendig beraapt met Portlandcement waarin een blokverdeling is getrokken. Het torenlichaam bestaat uit drie geledingen die door smalle cordonlijsten van elkaar zijn gescheiden. In de westgevel is beganegronds in plaats van de ingang, waarvan de dorpel door terreinophoging een eind onder de huidige grondslag moet worden gezocht, een groot schuifvenster geplaatst en aan de zuidzijde zijn tuindeuren gemaakt (afb. 318, 320), waardoor de vroegere portaalruimte in een woonkamer is veranderd. De toren is aan de noordzijde belend door de bijkeuken van de voormalige kosterswoning. Tussen de zoldervloer en het lessenaarsdak van deze bijkeuken is de noordmuur niet beraapt, maar bestreken met een door vochtwerking afbladderende laag witkalk, waaruit blijkt dat het kerkgebouw eertijds aan de buitenzijde was gewit. De aan deze zijde vrijliggende cordonlijst tussen de eerste en de tweede geleding bestaat uit een band van iets uitspringend gemetselde, plat liggende bakstenen, die aan de bovenzijde zijn afgerond. Midden boven deze lijst bevindt zich een spleetvenster, waarvan de onderdorpel is weggehakt. Dit venster, dat ontlast wordt door een spitsbogige rollaag, bevindt zich ter hoogte van de torenkamer op de verdieping. Het is vanuit dat vertrek echter niet te zien, omdat er een spouwmuur is voorgezet. Identieke rollagen treft men ook aan boven de schuifvensters in de west- en zuidgevel, die 1856-57 zijn ingebracht om de torenkamer op de eerste verdieping geschikt te maken voor bewoning. De thans achter een betimmering schuilgaande zoldering van deze kamer wordt gevormd door een constructie van oude moerbalken met inkepingen voor de kinderbalken, die een veel jongere vloer dragen. Boven de balken zijn ten dele de eerder genoemde rollagen van spitsbogige ontlastingsbogen
Afb. 319. Tekening van het middeleeuwse kerkschip gemaakt tussen 1822 en 1856. r.a.g. Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
A-B
C-D
E-F
Afb. 320. De Hervormde kerk en pastorie/kosterij. Opmetingstekening van de plattegrond (kelderniveau), lengtedoorsnede en dwarsdoorsnede over het woonhuis. Reconstructie van de kerkplattegrond en van de dwarsdoorsnede over het schip op basis van vondsten in de oostmuur van de toren en de westmuren van de voormalige zijbeuken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 321. Hervormde kerk. De oostelijke kelder van het woonhuis gezien naar het westen met resten (pijlerbasis en muurschalk) van de voormalige zuider zijbeuk van het middeleeuwse kerkschip (opn. 1973).
Afb. 322. Hervormde kerk. De hoek gevormd door de zuidelijke koormuur en de oostmuur van de zuider zijbeuk (opn. 1973).
Afb. 323. De zaalkerk in 1856 gebouwd op de oude fundering van het middeleeuwse priesterkoor en met gebruikmaking van de nog bestaande koortravee (opn. 1973).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 324. De kerkzaal met pastorie- en kosterwoning en de middeleeuwse toren gezien vanaf de Spruitenkamp (opn. 1983).
zichtbaar. De toegang tot deze kamer op halve hoogte van het torenportaal bevindt zich in een vulmuur in de kop van de spitsbogige doorgang tussen toren en schip. De spitsboog is zichtbaar vanaf de bovengang in het woonhuis en loopt door in de kasten van de aan weerszijden gelegen kamers. De torenkamer op de tweede verdieping is bereikbaar vanaf de zolder van het woonhuis. De ruimte wordt verlicht door twee spleetvensters in de westgevel. Op manshoogte bevinden zich een aantal balkgaten. In deze ruimte is een grote houten verstijvingsconstructie aanwezig, waarvan de jukken op korbelen tegen de oost- en westmuur staan. Op het houtskelet zijn enige merken zichtbaar. Even boven de grote balkgaten vertoont het muurwerk een periodegrens, die ook buiten aan een lichte verkleuring van de baksteen zichtbaar is. Boven deze ruimte bevindt zich de huidige klokkeverdieping met dubbele spitsbogige galmgaten. Zij is bereikbaar via een houten trap die langs het oude houtskelet loopt. De vloer van deze jongere klokkeverdieping rust op het genoemde skelet. Deze ruimte, waarin een grenehouten klokkestoel staat opgesteld, wordt gedekt door een betonnen zoldering die de ingesnoerde spits draagt. De in de Voorloopige Lijst genoemde door Petit en Fritsen in het eerste kwart van de 19de eeuw gegoten luidklok, die mogelijk naast de oudere, in 1856 verkochte 17de-eeuwse klok hing, is tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen. De torenhaan is niet meer aanwezig.
Ga naar margenoot+ Van het middeleeuwse kerkschip zijn fragmentarisch enige bouwonderdelen gespaard gebleven na de grootscheepse verbouwing van de kerk tot woonhuis in 1856-1858 (afb. 320). Bij deze bouwcampagne is de grondslag buiten de kerk sterk verhoogd. De kerk stond vanouds reeds op een pol, maar de voortdurende dreiging van het rivierwater heeft een herhaalde verhoging bewerkstelligd. Bij de bouw van het woonhuis is gebruik gemaakt van de bestaande zijbeuksmuren, die de bovengevels van de dubbele woning dragen. In het zuidelijk gedeelte van het schip werden twee kelders geprojecteerd. In deze kelders bevinden zich nog de resten van enige pijlers en muurschalken (afb. 321). In de oostelijke kelder is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuidelijk gedeelte van de voet van de triomfboog nog aanwezig, alsmede twee gedeeltelijk in het muurwerk van de kelder opgenomen basementen van de oostelijke middenschipspijlers en een daarmee corresponderende schalk tegen de zuidmuur. In de westelijke kelder zijn nog een volledig pijlersbasement en daarmee corresponderende muurschalken tegen de west- en zuidmuur aanwezig. Uit deze vitale punten blijkt, dat het schip heeft bestaan uit een driebeukige ruimte met een lengte van drie traveeën. Het schip is overwelfd geweest met kruisribgewelven, hetgeen de midden-19de-eeuwse interieurtekening bevestigt (afb. 319). De plattegrond van het driebeukige 15de-eeuwse schip is in tekening goed te reconstrueren (afb. 320).
Het muurwerk van de woonhuisgevels is met cement bepleisterd. Het kan slechts gedeeltelijk oud zijn, aangezien vensters en deuren zich bevinden op de plaats, waar tegen de middeleeuwse zijschepen steunberen moeten hebben gestaan, die nog zijn te zien op de tekening van C. Pronk. De oost- en westmuur bevatten daarentegen wel middeleeuws muurwerk. In de westmuur van de voormalige noorderzijbeuk is vanuit de bijkeuken de spitsboog van een voormalig venster te zien. Rechts daarvan bespeurt men boven de zoldering van de bijkeuken een zetting op ca. 1,50 m afstand van de noordmuur van de toren. Deze verspringende scheur geeft wellicht de breedte aan van de eenbeukige voorganger van het tot een driebeukige ruimte uitgebouwde kerkschip. Het steenformaat van de westmuur en de toren is gelijk. De aansluiting van westmuur en toren vertoont een moet in de noordelijke torenmuur op eensteensbreedte van de westmuur. Vanaf de woonhuiszolder ziet men tegen de toren duidelijk de dakmoet van het middenschip. In de consistoriekamer is een fragment van het zuidelijk gedeelte van de triomfboog zichtbaar, dat deels schuilgaat achter een enorme, door kasten geflankeerde bakstenen schoorsteenwand (afb. 325). De boog verdwijnt in de links naast de kamer gelegen gang, waar de kruin door het plafond aan het oog wordt onttrokken. Rechts van de schoorsteen bevindt zich in de oostmuur een spitsbogige vensterkop.
Ga naar margenoot+ Op het gedeelte van de triomfboog, dat boven de voornoemde kast- en schoorsteenwand uitkomt is een klein restant aanwezig van een monumentale muurschildering (afb. 326). Het fragment van ongeveer 80 × 100 cm stelt een hellescène voor uit een verder verdwenen Laatste-Oordeelvoorstelling. Een groep verdoemden wordt geketend de hellemuil ingejaagd. Op de afgeschuinde kant en de binnenkant van de boog is nog enig decoratief werk gespaard.
Ga naar margenoot+ Dank zij een tweetal tekeningen die door een onbekende zijn gemaakt kort voor de sloop van het kerkschip zijn de voorstellingen bekend die op de oost- en westwand van het middenschip prijkten. De triomfboog vertoonde een Laatste-Oordeelvoorstelling: Christus als rechter, Maria en Johannes de Doper als voorsprekers, het hemels Jerusalem en de Leviathan (afb. 327a). Op de westmuur bevonden zich de levensgrote figuren van St. Joris die de draak bestrijdt en de reus St. Christoffel die het Christuskind over het water draagt, terwijl de kluizenaar aan de oever hem met zijn lamp seinen geeft (afb. 327b).
Ga naar margenoot+ Van het middeleeuwse koor, dat zeer waarschijnlijk dezelfde grondslag heeft gehad als het huidige zaalkerkje, een travee met ⅝ste sluiting, resteert alleen het muurwerk van de koortravee. De westelijke steunbeer aan de zuidzijde is opgenomen in de oostmuur van de zijbeuk. Deze muur sluit koud tegen de steunbeer aan blijkens de duidelijk zichtbare verticale moet. Het koor is dus ouder dan het pseudobasilicale schip. Oorspronkelijk was het koor aan de zuidzijde onbelend. Daarop wijst het in donkere koppen gemetselde ruitpatroon. Aan de noordzijde tussen koor en zijbeuk stond eertijds een zijkapel of sacristie, waarvan resten te zien zijn in de vorm van muurfragmenten en fundamenten in de bodem. In de noordmuur is in 1950 onder de grondslag een piscinanis teruggevonden en door architect Van der Kloot in tekening gebracht. Mogelijk is deze ruimte de al eerder vermelde ‘Capel aan de Kerk annex de heren Van Bylandt toestendig’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 325. Hervormde kerk. De consistoriekamer (opn. 1973).
Afb. 326. Hervormde kerk. Fragment van de hellescène uit het Laatste Oordeel geschilderd rechts naast de triomboog. Thans zichtbaar in de voormalige consistoriekamer (opn. 1973).
Afb. 327a. Tekening van de Laatste Oordeel-voorstelling geschilderd op de triomfboog, kort voor 1856. r.a.g., Arnhem.
Afb. 327b. Tekening van de op de westmuur van de kerk geschilderde figuren van St. Joris en St. Christoffel, kort voor 1856. r.a.g., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het eigenlijke kerkgebouw staat als een appendix tegen het naar verhouding kolossale woonhuis. Het is een in Waalsteen opgetrokken gebouwtje, dat de middeleeuwse koorfundering als grondslag heeft (afb. 323, 324). Het met pannen gedekte kerkje wordt verlicht door vier spitsbogige vensters met gietijzeren traceringen, die in de sluiting aan weerszijden van de preekstoel zijn aangebracht. De noord- en zuidmuur bestaan deels uit de overigens sterk verlaagde muren van de middeleeuwse koortravee. Deze muurfragmenten had men na de afbraak van het oude koor laten staan en opgenomen in de in 1822 gebouwde zogeheten grafkamer, feitelijk een gerfkamer boven de grafkelder van de heren van de heerlijkheid, de graven Van Bylandt. De hierna beschreven epitaaf hing tussen 1822 en 1856 dus in een afgesloten kamer (op afb. 319 zichtbaar in de deuropening links van de kansel). Hij bleef op dezelfde plaats hangen toen men in 1856 de ‘gerfkamer’ aan de oostzijde vergrootte en tot zelfstandige kerk uitbouwde. De afwerking van het kerkinterieur is uiterst sober. Vlakke witte wanden en een stucplafond met kooflijst. De meubilering bestond uit een kansel en twee kleine bankenblokken. De noordkapel is na de bouw van de pastorie dienst gaan doen als entree tot het als consistoriekamer ingerichte vertrek in de pastorele woning en - misschien al eerder - als voorportaal van de nieuwe zaalkerk. Beide toegangen die op de opmeting van 1950 (afb. 318) nog voorkomen, zijn dichtgemetseld toen men nadien de indeling van de woning veranderde. De consistoriekamer werd verplaatst naar de oostelijke woonkamer van de pastorie. Gang en hal van de domineeswoning namen de entreefunctie over. De kerkzaal kreeg een nieuwe toegang in de as van de ruimte. Nadat in het zaalkerkje al geruime tijd geen diensten meer waren gehouden, kreeg ook deze ruimte een profane bestemming in het midden van de jaren zeventig.
Ga naar margenoot+ Tegen de noordwand van de zaalkerk is een hardstenen epitaaf aangebracht ter nagedachtenis aan de in 1781 op 41-jarige leeftijd overleden gravin Albertina Carolina van Bylandt, echtgenote van Baron Gerard Willem van Balveren. Het monument bestaat uit een korte wandtombe met wit marmeren gedenkplaat. De waarschijnlijk eveneens in marmer uitgevoerde decoratieve uitmonstering op het segment onder de tombe is verdwenen. Het was een versiering die bestond uit aan festoenen hangende alliantiewapens. De tekst op de gedenkplaat luidt: deo optimo maximo
Klokken In 1856 werd de oude luidklok voor f 904,30 verkocht om financieel een ruimere armslag te verkrijgen bij de bouw van de pastorie en kosterswoning ter plaatse van het kerkschip. Het opschrift van deze klok luidde volgens een aantekening in het archief van de Heeren van Ooij en Persingen (inv. nr. 24) als volgt:
De door Petit en Fritsen gegoten luidklok, vermeld in de Voorloopige Lijst iv, blz. 183, is niet meer aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 328-330. De plaats van de twee elkaar opvolgende r.k. kerken:
Afb. 328. De bouwplaats aan de Kerkdijk volgens het kadastraal minuutplan van 1820; Afb. 329. De Waterstaatskerk van 1835;
Afb. 330. De huidige kerk van 1904.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Kerkdijk nr. 24. staat de aan St. Hubertus toegewijde r.k. parochiekerk in 1904 gebouwd door architect C. Franssen uit Tegelen. De toren dateert uit 1953-1956 en is gebouwd door architect B. Goddijn. - Literatuur. Van der Aa viii (1846), blz. 581; Schutjes v (1876), blz. 413-414; Van Schevichaven 1925, blz. 218, 222; Delahaye 1953, blz. 66-67; Van Boldrik 1972, nrs. 62, 64; A. Arnts-Spierings, Grepen uit het Ooijse kerkarchief, Heemstudies nr. 7, Heemkundekring ‘De Duffelt’, 1976, blz. 7-10; Van Helvoort 1978 (Ms. Franssen), nr. 19; Van Boldrik 1981, blz. 51, nrs. 90-91. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHoewel de katholieken van Ooij pogingen hebben ondernomen tijdens het Bataafse bewind en ook daarna nog om de oude dorpskerk weer in handen te krijgen en zij daarop numeriek ook recht hadden, gelukte het de heer van Ooij, O.W.H. graaf van Bylandt, gesteund door de Beekse predikant ds. Exalto d'Almaras, het kerkgebouw voor de hervormden te behouden, hoewel het nauwelijks gebruikt werd. De aanwezigheid van de grafkelder van de grafelijke familie in het koor van de kerk verklaart de meer dan bijzondere belangstelling voor het gebouw, ofschoon het Huis Ooij al door de familie was verlaten. In 1803 verkocht de graaf de voorburcht van het kasteel, dat buiten de sloop van 1798 viel, aan zijn oom G. baron van Randwijck, die de pastoor van de heropgerichte Ooijse parochie in de gelegenheid stelde zich metterwoon op de voorburcht te vestigen en de rijstal in te richten als schuurkerk. De pastoor bleef hier geruime tijd wonen en de voorburcht was menigmaal een veilige wijkplaats voor de dorpelingen in geval van wateroverlast, dijkdoorbraken en zware ijsgang. Dit was met name het geval in rampjaren 1809 en 1820. In 1820 wendden de pastoor en zijn kerkbestuur zich opnieuw tot de graaf Van Bylandt met het verzoek om het niet voor de eredienst gebruikte kerkgebouw aan de Hezelstraat te mogen overnemen, omdat het Persingse kerkje door aankoop ook in particuliere handen was overgegaan. De graaf willigde dit verzoek niet in en antwoordde, dat men voornemens was de oude kerk te herstellen (zie blz. 219). Pas in 1835 kon met een subsidie van het Rijk aan de Waaldijk een kerk met pastorie onder een dak ten behoeve van de katholieken worden gebouwd (afb. 329). Dit kerkje bezat een toren en een orgel. Het is in 1881 vergroot. In 1904 besloot men tot de bouw van een geheel nieuwe kerk. Om het een en ander zo goedkoop mogelijk te realiseren wilde men eerst een priesterkoor met twee sacristieën en twee traveeën van de kerk bouwen. Daartoe zou de oude, onbewoonde pastorie, want men had voordien net een nieuwe pastoorswoning gebouwd, met het nog in gebruik zijnde priesterkoor worden afgebroken. Het nieuwe gedeelte zou dan tegen het oudere schip aansluiten. De plannen waren al in 1900 door de architect C. Franssen gemaakt. In het najaar van 1904 werd door de aannemers G. Mestrom en G. Krekelenberg met de bouw begonnen. Het afbraakmateriaal van het oude gebouw werd gebruikt voor het leggen van de fundamenten. In de tuin van de in 1896-1897 gebouwde nieuwe pastorie, aan de Kerkdijk nr. 26, werd een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 331. De r.k. kerk aan de Kerkdijk, gebouwd in 1904 naar ontwerp van C. Franssen (opn. 1979).
houten noodkerk gebouwd. Tijdens de winter lag het werk stil. In het voorjaar van 1905 werd de bouw hervat en in de loop van dat jaar kwam de kerk gereed (afb. 330). Bijna een halve eeuw later werd bij gelegenheid van het koperen pastoorsjubileum van W.J.M. Gerrits de toren gebouwd naar plannen en onder leiding van architect B. Goddijn. Met de bouw werd op 30 augustus 1953 een begin gemaakt. In april 1955 was hij gereed.
Ga naar margenoot+ De kerk is een driebeukige pseudo-basiliek met een schip van zes traveeën en twee pseudo-transepten, die aansluiten op de tweede en de vijfde travee (afb. 331). Zij zijn ontstaan door het toepassen van houten tongewelven boven de bewuste zijbeukstraveeën die met de kruinlijn loodrecht op het middenschip staan. De grote boogopeningen naar het schip doorbreken als extra lichtkanalen de wandopbouw van het middenschip (afb. 332). Deze wandopbouw bestaat uit een arcadezone met daarboven per travee een reeks van vijf spitsbogige spaarnissen, waarvan alleen de middelste voorzien is van een luik. Een gekraagd gemetselde sierlijst vormt de overgang naar het flauw-spitsbogige houten tongewelf, waaraan door middel van trekstangen een extra verstijving is gegeven. De houten gordelbogen steunen op uit de wand stekende blokken waaraan de trekstangen zijn bevestigd. De gordelboogribben lopen optisch door tot op de kapitelen die colonnetten bekronen, welke vanaf de met grote bladkapitelen gedekte ronde arcadepijlers tot op de booghoogte van de spaarnissenreeks lopen. In de zijbeuken ontspringen de gordelbogen en ribben aan de kant van de pijlers vanaf de grote witte zandstenen pijlerkapitelen, maar tegen de buitenmuren worden zij opgevangen door baldakijnen van hetzelfde materiaal, waaronder houten heiligenbeelden staan op in de muur verankerde witte zandstenen consoles. De zijbeuken zijn recht gesloten. De zesde travee werkt, omdat hij volgt op een pseudo-transept, als een soort zijkoor. Het priesterkoor bestaat uit een koortravee met een ⅝ste sluiting. Aan weerszijden bevinden zich sacristieruimtes. Koor en zijbeuken zijn in steen gewelfd. Het interieur is als schoon werk behandeld. De pijlers en schalken zijn van een grijze baksteen, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 332. Het interieur van de r.k. kerk gezien naar het priesterkoor (opn. 1973).
afsteekt tegen het rood bakstenen muurwerk, waarin om de zeven lagen een laag gele baksteen is verwerkt. De gebeeldhouwde onderdelen van witte natuursteen, kapitelen, consoles en baldakijnen, basementjes en lijstwerk steken hiertegen sterk af.
Ga naar margenoot+ Moderniseringsdrift heeft de kerk ontdaan van een aantal kerkmeubels uit de bouwtijd. Zo zijn de zijaltaren versoberd en is het hoogaltaar ontdaan van bijbehorende bovenbouw. Ook de preekstoel is niet meer aanwezig. De kerk bezit nog een klein aantal mobilia die afkomstig zijn van haar oudere voorgangster, waaronder een monstrans door B. van Haaps, een 18de-eeuwse kelk en enige interessante kandelaars uit 1765. Beelden die als bekroning dienden van het orgel in de Waterstaatskerk staan thans op het Lindsen-orgel in Beek (zie blz. 136).
Ga naar margenoot+ Lichtkroon. Twaalf-lichts; hoogte 110 cm; geel koper; xixa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee wandarmen. Vlucht 47 cm; verguld koper; neobarok; midden xix. Ronde wandplaat met rand van godrons; licht gebogen arm met, aan uiteinde, een gestyleerd bladmotief, en aan de onderzijde een golfslagmotief; in het midden van de arm een soort nodus met groot gestyleerd bladmotief; hoge bobèche met, aan onderzijde, acanthusbladeren en, aan bovenzijde, rand van knorren.
Ga naar margenoot+ Kruisbeeld. Hoogte corpus ca. 160 cm; hout, ongepolychromeerd; midden xix. Zonder doornenkroon. Kruisbeeld. Hoogte ca. 160 cm; hout; midden xix. Opschrift: missie 1865-1879 enz. Triomfkruis. Hout, gepolychromeerd; neogotiek; 1920. De balken eindigen in een vierpas waarin de symbolen van de evangelisten. Vier gevleugelde engelen. Hoogte met voetstuk 106 cm; hout, verguld; neogotiek; xixd. Staande figuren met Arma Christi. Serie heiligenbeelden. Hoogte ca. 160 cm, hout, gepolychromeerd; neogotiek; xixd. Staande figuren, opgesteld tegen de zijschipswanden op de traveeovergangen.
Ga naar margenoot+ Stralenmonstrans (afb. 333). Hoogte 55 cm, diam. voet 20,5 × 15,5 cm; zilver; merken: stadsteken: dubbele adelaar in rechthoek en gekroonde n (= Nijmegen xviii); meesterteken: bvh (= B. van Haaps, Nijmegen); gekroonde d (= 1797). Ovale, geprofileerde voet met laurierkrans; stam en eivormige nodus versierd met laurierbladeren; rond de lunula laurierkrans; onder de lunula twee hoornen van overvloed waaruit, over de gebundelde stralen, wingerdtakken en druiventrossen; boven de lunula twee gevleugelde engelenkopjes; hierboven driehoek met Alziend Oog, omgeven door stralenkrans; als bekroning een beugelkroon waarop koperen bol met crucifix. Reliekhouder. In kruisvorm; hoogte 37 cm, diam. voet 16 cm; zilver; merk: zwijnskopje (= 1831-1893) (= import); neogotiek; 1868.
Afb. 333. r.k. kerk. Stralenmonstrans, zilver, door B. van Haaps, Nijmegen, 1797 (opn. 1973).
Afb. 334. r.k. kerk. Kelk, zilver, 2de helft 18de eeuw (opn. 1979).
Afb. 335. r.k. kerk. Kelk, zilver, 3de kwart 19de eeuw (opn. 1979).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeslobbige, geprofileerde voet; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met zes uitstekende vierpasknoppen waarin ihesus; rond de theka een doornenkroon; de kruisarmen eindigen in een driepas waarin reliëfs van Christus - Maria - Petrus - Paulus, bustes; aan de driepassen en in de viering van de balken gestyleerde bladornamenten. Inscriptie onder in de voetrand: g.p. 1868 m.p. Kelk (afb. 334). Hoogte 23 cm, diam. voet 14,5 cm; verguld zilver; merk: a b in schild (vgl. reliekhouder, kapel Koolwijk te Herpen); xviiib. Geschulpte, geprofileerde voet; vaasvormige nodus in geringde stam; onversierde cuppa. Kelk (afb. 335). Hoogte 25,5 cm, diam. voet 14 cm; zilver, cuppa verguld; merk: v in gekroond schild (= import); xixc. Ronde, geprofileerde voet; op de welving een rand van godrons; bij de overgang van de welving naar de stam langgerekte, omlijste knorren; peervormige nodus met omlijste knorren; tegencuppa met omlijste knorren tussen stroken geteld-geldmotief. In de cupparand gegraveerd: een wapenschild beladen met een boom tegen de achtergrond van gestyleerd bladornament. Dubbele hostiedoos. Hoogte 20 cm, diam. 12 cm; koper; xixa. Cylindrische doos met geprofileerd deksel. Wierookvat. Hoogte 31 cm, diam. voet 12 cm; koper; neobarok; xixc. Ronde, geprofileerde voet met rand van godrons; op het lichaam, tussen voluten, zes gevleugelde engelenkopjes; als bekroning een vlammende knop. Wierookvat. Hoogte 35 cm; gegoten; neogotiek; xixd. Zeszijdige, geprofileerde voet; zeszijdig lichaam; torendeksel met schaliedak en zes dakkapellen met neogotisch traceerwerk.
Ga naar margenoot+ Godslamp. Hoogte is 63 cm; koper; neogotiek; 1903. Zeshoekig met, aan onderzijde, een ajour bol; op de zijden open traceerwerk; op de hoeken een torentje met blind traceerwerk.
Afb. 336. r.k. kerk. Kandelaars, koper, gesigneerd i.f. Amsterdam, 1765 (opn. 1979).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Kruisbeeld. Hoogte 29 cm; koper; xixa. Halfronde, geprofileerde voet op drie hoge pootjes; de balken eindigen in een franse lelie; aan de onderzijde van de lengtebalk een doodskop met twee beenderen.
Ga naar margenoot+ Missaalbeslag. Afmeting schilden 14 × 12 cm, zilver; geen merken; xixc. De schilden worden gevormd door ronde medaillons met losse omlijsting van ornamenten; op de medaillons, gedreven: Calvariegroep en Christus in hof van Olijven; de hoekstukken worden gevormd door ovale medaillons met omlijsting; in de medaillons, aan voorzijde, de vier evangelisten met hun symbolen; aan achterzijde, vier engelenkopjes; op de klampen en de sloten in ovale medaillons, de gedreven bustes van Christus - Maria - Jozef - Petrus - Paulus - Joannes de Doper.
Ga naar margenoot+ Missaalstandaard. Hoogte 36 cm, breedte 43 cm, diepte 31 cm; koper; 1870-1880. Het blad wordt gedragen door voluten.
Ga naar margenoot+ Vier kandelaars (afb. 336). Hoogte 70 cm; geel koper; gesigneerd en gedateerd: if fecit 1765 in amsterdam; 1765. Driezijdige, hoge, ingezwenkte, voluutvormige voet op bolpootjes; op de zijden bladmotieven en, in omlijste cartouches, waarboven een vlammend hart, achtereenvolgens: ihs-m̄ār̄-āv̄ḡ; onderste gedeelte van de stam vaasvormig, bovenste gedeelte balustervormig, elk versierd met acanthusbladeren; hoge, vaasvormige bobèche waartegen acanthusbladeren en, tegen de bovenkant, een geschulpte rand. Kandelaar. Hoogte 41 cm; geel koper; niet gesigneerd of gedateerd, de kandelaar is een kleinere versie van de wel gesigneerde en gedateerde exemplaren van 1765 (zie vorig nummer); if Amsterdam (?) 1765 (?) of latere copie? Vier kandelaars. Hoogte 51,5 cm (2x); hoogte 47,5 cm (2x); geel koper; xixa. Driezijdige, ingezwenkte voet op drie bolpootjes; conische stam met, aan onderzijde bol en in het midden en aan bovenzijde een ring; diepe, vaasvormige bobèche. Vier kandelaars. Hoogte 69 cm; verzilverd koper; xixc of midden xix. Ronde voet
Afb. 337. r.k. kerk. Kazuifel van driestel, 19de eeuw (opn. 1979): 337 rugzijde; 338 voorzijde.
Afb. 338. r.k. kerk. Kazuifel van driestel, 19de eeuw (opn. 1979): 337 rugzijde; 338 voorzijde.
Afb. 339. r.k. kerk. Dalmatiek van driestel (opn. 1979).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
op drie bladornamenten; op de voet een rand van godrons; conische stam met acanthusbladeren; vaasvormige, geprofileerde bobèche met, aan onderzijde, omlijste knorren.
Ga naar margenoot+ Driestel (afb. 337-339). Kazuifel met twee dalmatieken; goudlaken; xixa. Kazuifel: rugzijde: Lam Gods liggend op boek met zeven zegels, omgeven door stralenkrans; op de aurifrisiae bloemen en bladeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kasteelsche hofAan de Hezelstraat nr. 24 op korte afstand ten zuiden van de oude dorpskerk staan de resten van het Kasteelsche Hof, waarvan slechts gedeelten van de voorburcht met het gehalveerde Knechtenhuis, het tot boerderij verbouwde stalgebouw en een torentje met verdedigingsmuren gespaard zijn (afb. 340-360). Het complex is eigendom van de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisDe vroegste vermelding van de heren van Ooij komt voor omstreeks 1080. In de 12de eeuw worden zij regelmatig genoemd. Zij schijnen leenmannen te zijn geweest van het aartsstift Keulen. Door paus Lucius iii werd in 1184 het ‘eigen goed met het daarop gelegen slot’ van Stephen van Ooi bevestigd aan de kerk van Keulen. Volgens de koninklijke kroniek van Keulen, een bron waarnaar door H.D.J. van Schevichaven wordt verwezen, zou de hertog van Brabant in 1202 de burcht in Ooij hebben veroverd. Op 19 juni 1254 werd de burcht te Oyen met al wat de edelman Berthold van Oyen in het Rijk van Nijmegen bezeten had door Rooms-Koning Willem gegeven aan graaf Otto van Gelre. Het dominium directum ging over op de graven van Gelre, waartegen de heren van Ooij zich met de graaf van Kleef lang hebben verzet. Het kasteel is in 1282 nog tot open huis van de graven van Kleef verklaard. Tussen 1321 en 1336 vindt de verzoening met Gelre plaats. In laatstgenoemd jaar treedt Gerard van Ooij voor de eerste keer op als leenman van de graaf van Gelre. Zijn zoon Bertold wordt enkele jaren later in 1346 burggraaf van Nijmegen en richter in De Duffelt. In 1395 wordt Gerard van Ooij door hertog Willem van Gelre met de heerlijkheid beleend. Uit dit jaar stamt de eerste leenbrief. Op 7 februari 1410 heeft Willem van Arkel ter wreking van een op last van Gerard van Ooij gepleegde moord op een Nijmeegs burger het kasteel bezet en van daaruit een tijdlang Adolf van Kleef bestreden. In 1420 zijn de grenzen van de heerlijkheid nauwkeurig omschreven in het leenregister en is sprake van ‘die borch ende voorborcht tot Oy, end dat gerichte, hoge ende lege, buten den uutersten cingelgrave om de borch voors’. In 1473 werd het kasteel weer voor een periode een ‘open huis’ voor de Kleefse Hertog. In 1502 zijn de kastelen van Ooij en het naburige Persingen door de Kleefsen veroverd en gedeeltelijk verwoest. Dubieus is de mededeling van de Kleefse geschiedschrijver Teschenbacher, dat in 1507 het kasteel opnieuw in handen van de Kleefsen zou zijn gevallen. Na de toetreding van de stad Nijmegen tot de Unie van Utrecht werd het kasteel evenals de andere burchten in de omgeving van de stad ontmanteld. Nadat in mei 1581 eerst een stedelijke bezetting op de burcht was gestationeerd, heeft de burgerij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 340. Het huis te Ooij gezien vanaf de Hezelstraat in 1731, getekend door C. Pronk. r.p.k., Amsterdam, schetsboek ii, 20.
Afb. 341. Het huis te Ooij vanuit het zuiden met de hoofdburcht op de voorgrond, getekend in 1731 door C. Pronk. r.p.k., Amsterdam, schetsboek ii, 21.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 342. De terreinen van het Huis te Ooij volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 343. Het burchtterrein volgens recent nette plan.
op 24 augustus 1582 het slot in brand gestoken. De Nijmeegse stadsrekeningen vermelden d.d. 21 september 1582 een post voor bier, gedronken door de slopers ‘in 't afbreken des huys Ooy’. Het huis moet in 1617 al weer zijn hersteld. Dit jaartal is aangebracht door middel van muurankers in een vleugel naast de donjontoren op de tekeningen van Pronk (afb. 341) en Van Liender. Het herstel is uitgevoerd toen het geslacht van Ooij nog was beleend met de heerlijkheid. Na het kinderloos overlijden in 1531 van Otto van Ooij, verzocht hertog Karel van Gelre diens broer Leiffart om uit de Duitse orde te treden ten einde met Ooij te kunnen worden beleend. Leiffart trad in het huwelijk met Sophia van Boedbergen, dochter van de heer van Ubbergen. Met Gerard Herman van Ooij, Leiffarts kleinzoon, stierf de laatste mannelijke telg uit dit geslacht. Zijn zuster Margaretha Judith werd nu beleend. Door haar huwelijk met Roelman graaf van Bylandt, heer van Reydt, kwamen behalve Ooij ook de in 1628 verworven heerlijkheden Persingen en Palsterkamp bij Osnabrück aan dit geslacht. De familie Van Bylandt bezat het kasteel zoals het voorkomt op de door Pronk en Van Liender getekende afbeeldingen. Aan het einde van de 18de eeuw is het kasteel aan een ingrijpend herstel toe, dat in 1791 is uitgevoerd blijkens de ‘Lijst van 't gedane werk, door de Timmerlieden van den Meestr Tim: P. ten Boove op 't Hoog-adelijk Huis Ooy’. Het is voornamelijk een herstel van ramen, deuren en trappen in de zaal, de bovenste zaal en de zolder van de donjon, aan het nieuwe gebouw en de bijgebouwen. De juist in 1790 met de heerlijkheid beleende Otto Willem Hendrik graaf van Bylandt was namelijk voornemens het kasteel te verhuren. Er heeft zich ook een gegadigde aangediend. Kort daarop werd aan het Huis Ooij ernstige schade aangericht door de Franse invasietroepen. Uit de schadelijst die op 14 november 1796 ten behoeve van de graaf werd opgemaakt van de door de Fransen in december en januari 1794-1795 aangerichte vernielingen, krijgt men nog een beter idee van de hoofdburcht. De lijst vermeldt onder meer de volgende vertrekken: ‘kookkeuken, bierkelder, grote zaal, de Boskamer, de heerskamer, Mevrouws kamer, de mamesels kamer (voor de mademoiselles), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
domestique eetkamer, eetzaal en biljardzaal, slaapkamer, twee strijkkamers, gang en trappehuis en bovengang’. De schade was kennelijk zo groot dat de graaf Van Bylandt kort daarop besluit om de hoofdburcht in zijn geheel voor afbraak te verkopen. Op 7 augustus 1798 vindt de inzet plaats en op 10 augustus volgt de toeslag. Artikel 6 van de verkoopvoorwaarden geeft aan wat precies mag worden afgebroken. ‘Den kooper zal alleenlijk mogen afbreken 't eigentlijke Kasteel zo en als het in zijne grachten gelegen is, dog geenszins de gebouwen welke over de brug op 't Bassecour staan zoo als meede de stallinge aan de voorpoort, welke verkoopers Principaal aan zig behoud; ook zal de brug waarover men van 't bassecour naar het Kasteel gaat in zijn geheel moeten blijven en de ronde muur welke aan de zijde van 't Kasteel met zijn voet in de gragt staat en waarop de gem: brug gedeeltelijk rust, niet verder dan tot aan de begaane grond en op gelijke hoogte als de brug mogen afgebroken worden en door den koper op zijne kosten met een goede steene rollaag moeten voorzien worden...’. Hoe grondig de sloop moest worden uitgevoerd blijkt uit artikel 7: ‘Den Kooper zal alsmede verpligt zijn het muurwerk van 't kasteel af te breeken ten minsten tot drie voet beneden den begaanen grond en de gaaten welke door het uitgraaven der muuren gemaakt zijn met puin of aarde te vullen tot twee voet onder de begaane grond en de overige puin te laten vervoeren aan de voet en langs het torentje van de stalling...’. Ten slotte bepaalt artikel 8 wat er met eventuele bodemvondsten moet gebeuren: ‘des verkoopers Principaal reserveerd wel expresselijk aan zich den eigendom van alle goudene, zilvere, koopere en loode munten, antique steenen of die met inscriptien of wapens voorzien zijn, als meede de beelden, kruiken, vaaten en diergelijke pretiosa en antiquiteiten welke bij 't afbreeken van het gebouw of 't doorgraaven van den grond onder of rondsom het kasteel en op zijnen eigenen grond mogten ontdekt worden, zullende in dit geval den kooper moeten instaan en repondeeren voor de Persoonen welke door hem tot het afbreeken, graaven als andersints gebruikt worden, en zal den Kooper alsmede gehouden zijn binnen vier en twintig uuren nadat het een of ander van de vooropgegevene dingen mogte ontdekt of gevonden zijn, daarvan kennis te geven an J.R. Schonck te Nijmegen’. Voor 1 mei 1799 moest de sloop zijn voltooid. Op de Van Bylandts volgde de familie van Zuylen van Nyevelt, aan wie in 1848 de heerlijke rechten toekwamen. In de 19de en 20ste eeuw volgden verder de families Van Balveren en Van Verschuer. De gebouwen op de voorburcht werden in 1803 door de graaf van Bylandt verkocht aan diens oom Godert Adriaan van Randwijck. Het leenregister vermeldt de afsplitsing en geeft van het transport dat op 15 augustus 1803 plaatsvond, de volgende omschrijving: ‘Een huys staande op de plaats omtrent de Pol van het afgebroke casteel tot de voormaalige heerlijkheid Ooij gehoord hebbende, cum annexis, en daar tegens overstaande bakhuys: voorts eene groote stalling en annexe voortoorn met de onlanden, willigepasje en bepootinge daartoe gehoorende’. Genoemd worden hier met name het Knechtenhuis, de grote stal en het hoektorentje ‘met gansch cierlijk gebogen kap’. In 1803 woonde de pastoor van Ooij in het Knechtenhuis en was de stal ingericht als schuurkerk voor de pas heropgerichte parochie. De voorburcht vererfde van Van Randwijck op de families Bijleveld, Van Raders en Van Voërst. Een kleindochter van baron Van Randwijck verkocht in 1904 de heerlijkheid aan A.W.F. van Voërst baron van Lynden, die de bezitting in 1922 verkocht aan de Nederlandsche Maatschappij voor Grondbezit te Amsterdam. Deze Maatschappij verkocht Ooij direct door aan de Steenfabrieken v/h Firma Robert Janssen n.v. in Nijmegen. De gebouwen verkommerden in ernstige mate. Pogingen om tot restauratie te komen liepen op niets uit. Tijdens een najaarsstorm in 1947 stortte het stalgebouw voor tweederde deel in. Het door een groot gezin bewoonde Knechtenhuis was er constructief niet veel beter aan toe. Na een periode van moeizame onderhandelingen gelukte het de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ in 1950 van de eigenares voor de symbolische prijs van f 1, - het stalgebouw en het duiventorentje aan te kopen. Deze werden in 1950 onder leiding van de Ubbergense gemeentearchitect J.A.J. van de Boogaard gerestaureerd. Het rechter gedeelte van het stalgebouw werd als woning herbouwd in harmonie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 344. De zuidoostzijde van de hoofdburcht van het kasteel te Ooij, tekening uit de 2de helft van de 18de eeuw door T.C. Schutter. g.m., Arnhem.
met het oude werk. Bij de restauratie werd materiaal gebruikt afkomstig van het in 1950 gedeeltelijk afgebroken Knechtenhuis, dat kort daarna ook aan de Stichting werd overgedragen. Op 18 oktober 1961 is het stalgebouw geheel uitgebrand. Alleen het muurwerk bleef gespaard. In 1963 is het opnieuw hersteld. Het resterende gedeelte van het Knechtenhuis werd in de jaren 1977-1978 gerestaureerd naar plannen van architectenbureau W.A. Heineman te Velp.
Ga naar margenoot+ Aan de hand van de 18de-eeuwse tekeningen en het kadastraal minuutplan krijgt men een beeld van de voormalige kasteelaanleg (afb. 340-344). De hoofdburcht was gelegen op een door een brede slotgracht omgeven, in plattegrond cirkelvormige burchtheuvel. Midden op de ‘motte’, die een doorsnede van ca. 45 m bezat, stond de vierkante donjontoren, die volgens Arkstée en een aantekening op een van Pronk's schetsen van ‘duifsteen’ was opgetrokken. De onderkelderde donjontoren bezat drie verdiepingen en was gedekt met een tentdak, waarvan de voet achter de kantelen schuilging. Tegen deze bouwkern, waarschijnlijk daterend uit de 12de of het begin van de 13de eeuw, zijn later verschillende vleugels gebouwd met twee verdiepingen onder schilddaken. Het gedeelte dat aan de westzijde van de donjon aansloot en blijkens de jaarankers in 1617 is gebouwd of hersteld, bevatte te oordelen naar de vensters verspringende verdiepingen. Ten noorden van dit kasteelgedeelte stond aan de rand van de pol een tweede toren met een door uivormige spits gedekte klokvormige dakstoel. Deze toren behoorde kennelijk tot het oudere werk en kan een poorttoren zijn geweest. Het poortgebouw met verdieping ten westen van deze toren heeft waarschijnlijk pas later deze functie overgenomen. De op twee rondbogen rustende stenen brug verbond het kasteel met de voorburcht (afb. 340, 341, 344). De vleugels aan de oostzijde van de donjon zullen waarschijnlijk van latere datum zijn. Zij vertonen veel overeenkomst met het 16de-eeuwse Knechtenhuis op de voorburcht. Ten westen van het Knechtenhuis lag een ommuurd en omgracht rechthoekig voorplein. Noordelijk van dit voorburchtterrein is in een latere bouwfase het stalgebouw verrezen met een vierkante en een veelhoekige toren op de buitenhoeken. Ook deze torens waren bekroond met uivormige spitsen. Het stalgebouw was gelegen in de noordwesthoek van het complex rechts achter de buitenpoort aan de dijk, die werd geflankeerd door met grote rondbogige spaarvelden gelede walmuren. De terreinen voor het stalgebouw en het Knechtenhuis stonden met elkaar in verbinding via een door schutmuren geflankeerde smalle verbindingsweg, die de voorburcht als het ware in tweeën deelde. Het voorburchtterrein is duidelijk in twee fases tot stand gekomen waarbij het stalgebouw de jongste toevoeging vormt.
Ga naar margenoot+ Door het afgraven van een groot deel van het kasteelterrein, waaronder de heuvel waarop de hoofdburcht stond, is het voormalige grachttracé (afb. 342-346) deels verdwenen en deels verstoord. De afgraving geschiedde ten behoeve van tichelkleiwinning. De nog bestaande gebouwen van de voorburcht liggen derhalve op een ten opzichte van het omringende landschap hoog terrein. Afbeelding 347 geeft een beeld van de gespaard gebleven bebouwing van de voorburcht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 345. Het voorburchtterrein van ‘Het Kasteelsche Hof’, ca. 1950.
Afb. 346. Overzicht van de voorburcht in 1972.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242-243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 347. ‘Het Kasteelsche Hof’. Plattegrondtekening van de voorburcht met het z.g. Knechtenhuis, de voormalige stallen en de wal- en keermuren. De kelderplattegrond en dwarsdoorsnede van het Knechtenhuis voor de restauratie van 1977-1978.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 348. De zijgevel van het Knechtenhuis met een gedeelte van de keermuur (opn. 1973).
Ga naar margenoot+ Van het Knechtenhuis, ook wel Gouverneurshuis genoemd (afb. 348-352), staat sedert de afbraak van het zuidelijk gedeelte in 1950, alleen nog het noordelijk gedeelte, ongeveer drie kwart van de oorspronkelijke omvang. Het is een langgerekt rechthoekig gebouw, voorzien van verdieping en zolder onder een met pannen belegd schilddak. Aan de noordkant bevindt zich een kleine gewelfde kelder (afb. 347). Tot 1950 was het gebouw als woonhuis in gebruik en werd, mede omdat het in verregaande staat van verval verkeerde, architectonisch volkomen onbelangrijk geoordeeld. Zo gebruikte men voor herstel van het stalgebouw afbraakstenen van het Knechtenhuis. Na de gedeeltelijke afbraak is het muurwerk van het zuidelijk stuk voor de helft blijven staan met een aan de open zijde afgeschoten kap. Het gebouw bleef zo als bedrijfsruimte in gebruik (afb. 349, 350). Het Knechtenhuis is opgetrokken uit baksteen en uitwendig licht gepleisterd. In de voorgevel en de noordelijke zijgevel zijn twee rijen sierankers aangebracht. In de zijgevel is bovendien onder de dakgoot het jaartal 1514 in jaarankers aangebracht (afb. 348). De zijgevel bevat twee kleine keldervensters en op de beganegrond een vijftienruits roedenvenster. De grote schuifvensters aan de pleinzijde en de deur zijn in de 19de eeuw gemoderniseerd. Rechts van de deurpartij is in de westgevel nog het restant van een rondbogige poort aanwezig, de toegang tot het voormalige thans afgebroken bedrijfsgedeelte. Blijkens rollagen aan weerszijden van deze doorgang, die voor de restauratie van 1978 nog overeind stond, is de oorspronkelijke gevelindeling anders geweest (afb. 351). Inwendig bestond het woongedeelte voor de jongste restauratie uit vertrekken aan weerszijden van een brede gang met een houten trappehuis. Onder het noordelijke vertrek bevindt zich een tweebeukige met tongewelven overkluisde kelder. De oude toegang tot de kelder bevond zich naast de oostmuur; hij is later vervangen door een ingang onder de trap. Voor de restauratie had het interieur de op afb. 347 weergegeven indeling. In het vertrek rechts van de gang stond een grote schouw midden tegen de zuidwand. Van de zaal waren aan de oostzijde twee kamers afgetimmerd. Op de verdieping waren eveneens twee grote vertrekken, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelten als kamer waren afgetimmerd. De kapconstructie die het tot in het begin van de jaren '70 nog heeft uitgehouden, was gedeeltelijk oud en droeg telmerken op de spanten. In 1978 werd het Knechtenhuis of beter wat daar nog van over was, gerestaureerd onder leiding van architect W. Heineman uit Velp in opdracht van de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’. Het huis kreeg opnieuw een woonbestemming. Aan de uiterlijke verschijning is zo weinig mogelijk gewijzigd. In de zuidmuur, oorspronkelijk een binnenmuur, zijn ten behoeve van het woongerief beganegronds twee openslaande deuren aangebracht; daarboven op de verdieping twee vensters (afb. 352).
Ga naar margenoot+ Het stalgebouw, dat uit de tweede helft van de 17de eeuw dateert, heeft zijn huidige vorm gekregen na de restauratie van 1950 (afb. 353-358). Oorspronkelijk besloeg de stal ook het terrein tot aan de flankmuur met het ronde hoektorentje. De naar het plein gekeerde lange zuidoostgevel bezat eertijds twee identieke rondbogige stalpoorten. De oude toestand is nog te zien op in 1890 door A. Mulder vervaardigde foto's (afb. 353, 354). Alleen de zuidelijke poort is gespaard. Tegen de hoeken van de noordgevel stonden hoektorens. Die aan de oostkant op ronde grondslag bestaat nog als zogeheten duiventoren; van de westelijke, met vierkante plattegrond, is de fundering aangetroffen. Na het instorten van het oostelijke gedeelte van de schuur in 1948 werd het gebouw voor de helft afgebroken. In de plaats daarvan is in 1950 het huidige woonhuis gebouwd, dat met het gelijktijdig gerestaureerde resterende schuurgedeelte onder een kap werd gebracht. De woning beslaat echter slechts de helft van het geamoveerde schuurgedeelte. Ter plaatse van het niet herbouwde gedeelte werd een tuintje aangelegd. Aangezien in 1961 het gerestaureerde schuurgedeelte op het muurwerk na opnieuw door brand werd verwoest, bleef er maar heel weinig van het oorspronkelijke 17de-eeuwse stalgebouw bewaard, namelijk de stalpoort. De poort is omlijst door een uitgemetselde op pilasters rustende kroonlijst en geheel uitgevoerd in baksteen, formaat 23,5 × 11,5 × 5,5 cm, 10 lagen 69 cm.
Ga naar margenoot+ Op de noordwestelijke hoek van het complex staat een kleine hoektoren of duiventoren, een op een ronde onderbouw aangelegde achthoekige toren (afb. 355-359). Hij is gemetseld in rode baksteen, in een staandverband waarvan het steenformaat 11,5 × 5,5 cm overeen komt met dat van het stalgebouw. Hij is toegankelijk via een rondbogig poortje tussen de flankmuren, die oorspronkelijk deel uitmaakten van het stalgebouw. In de onderbouw bevinden zich vier spleetvensters en een later aangebracht raampje. Te halver hoogte van het polygonale torenlichaam zitten rondom ovale vensters, daarboven spaarvelden en ten slotte telkens een drietal duivengaten. Het torenspitsje wordt bekroond door een windwijzer. De op alle historische afbeeldingen voorkomende uivormige bekroonde spits is reeds in de vorige eeuw verloren gegaan. De huidige spits is pas aangebracht toen de toren in 1950 werd gerestaureerd.
Ga naar margenoot+ De noordoostelijke muur van het stalgebouw werd gevormd door het muurschild rechts van de toegang tot de voorburcht (afb. 340). Uitwendig is de muur geleed met rondbogige, witgepleisterde spaarvelden tussen muurverzwaringen. Van de vier rondbogen die volgens de schets van Pronk aan weerszijden van de toegangspoort waren, zijn er drie in hun geheel en is een ten dele bewaard (afb. 354, 360). Uit de schets blijkt dat de muur oorspronkelijk hoger is geweest en dat de hoektoren, de duiventoren, geen pendant had bij het muurgedeelte links van de buitenpoort.
Ga naar margenoot+ Het water van de gracht werd op sommige plaatsen door muren gekeerd. Hiervan zijn nog twee belangrijke fragmenten in het terrein aanwezig. Van de waterkerende muur die de voorburcht begrenst, resteren de westelijke en zuidelijke kademuur van het voorterrein van het Knechtenhuis, respectievelijk ter lengte van ongeveer 25 en 24 m. Vanaf de noordwesthoek van het Knechtenhuis buigt met een grote kromming een 46 m lange keermuur in noordoostelijke richting af voor het stalgebouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 349. Het zuidelijke deel van het Knechtenhuis voor de afbraak (opn. 1950).
Afb. 350. Het Knechtenhuis gezien aan de grachtzijde voor de restauratie (opn. 1973).
Afb. 351. Het noordelijk gedeelte van het Knechtenhuis vanaf het voorburchtterrein voor de restauratie (opn. 1973).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouw (afb. 347, 348). Genoemde muren komen overigens niet of nauwelijks boven de grondslag van het voorburchtterrein uit. Vergelijk voor het grachtbeloop de kadastrale minuutkaart van 1820 (afb. 342). Links van de poort van het stalgebouw loopt over een afstand van 30 m een zware bakstenen schildmuur (afb. 353, 355), voorzien van schietspleten en deels gedekt met een ezelsrug in zuidelijke richting, die vervolgens haaks ombuigt en dan over een lengte van 24 m de noordelijke afscherming vormt van de onregelmatige rechthoekige ‘basse cour’ voor het Knechtenhuis. Deze schildmuur is opgetrokken uit baksteen van hetzelfde formaat als het stalgebouw. In de noord-zuid lopende schildmuur is een doorgang met twee posten waarop natuurstenen dekplaten opgenomen op 4 m afstand van het stalgebouw. De poort is ongeveer 50 cm verbreed door verplaatsing van de zuidelijke post. Nabij de hoek bevindt zich een tweede poortje.
Ga naar margenoot+ In de binnenhoek van de schildmuur stond een bakhuis, dat na 1950 is afgebroken. In de jaren '60 is een waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk van oud materiaal opgetrokken met riet gedekte schuur aan de Hezelstraat bij de oprit naar het kasteelterrein afgebroken (afb. 354). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boerderijen en dijkhuizenIn het dorpsgebied staan enige opmerkelijke boerderij-complexen en een groot aantal dijkhuizen aan weerszijden van de dijken langs de rivier.
Ga naar margenoot+ Hezelstraat nr. 18. Op een hoge pol ten westen van de Hervormde kerk staande wit gepleisterde boerderij (afb. 362), daterend uit de 17de of 18de eeuw met een door een rieten schilddak gedekt woongedeelte dwars voor de stal. Tegen de zijgevel van de stal een jongere vleugel onder een rieten schilddak.
Afb. 352. Het Knechtenhuis na de restauratie (opn. 1980).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 353. Het stalgebouw in 1899.
Afb. 354. Het stalgebouw met de duiventoren in 1899 gezien vanaf de Hezelstraat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 355. Het stalgebouw na de stormschade van 1950.
Afb. 356. Het restant van het stalgebouw met nieuw aangekapte woning en het duiventorentje op de noordwesthoek van het complex (opn. 1973).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 357. Duiventoren, Knechtenhuis en het in 1950 ingestorte stalgebouw gezien van buiten het kasteelterrein (opn. ca. 1950).
Afb. 358. De duiventoren in 1890, getekend door Ds. Heldring, n.m.c., Nijmegen (opn. ca. 1950).
Afb. 359. De duiventoren gezien van het voorburchtterrein (opn. 1973).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 360. De kasteelboerderij gezien vanaf de Hezelstraat ter hoogte van de Hervormde kerk (opn. 1973).
Afb. 361. Strangen en tichelgaten in het poldergebied ten oosten van de naar de Ooijse Bandijk lopende Spruitenkamp. (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 362. Hezelstraat nrs. 18-20. Twee boerderijen op een pol (opn. 1973).
Afb. 363. Leuthsestraat nr. 2. Boerderij ‘De Plak’ (opn. 1973).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 364. Leuthsestraat nr. 2. Boerderij ‘De Plak’, naar opmeting van J. Jeuring, K. Stel en A.J. Aanstoot, 1961. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 365. Overzicht van het gehucht ‘Tiengeboden’ aan de Ooijse Bandijk (opn. 1972).
Afb. 366. Ooijse Bandijk nr. 10/12. Voormalige boerderij-herberg ‘De Kat’ (opn. 1972).
Afb. 367. Ooijse Bandijk/hoek Hezelstraat bij boerderij-herberg ‘De Kat’ volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 368. De ‘Tiengeboden’ volgens recent nette plan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 369. De Ooijse Bandijk met ‘De Kat’ gezien vanuit het zuiden.
Afb. 370. Ooijse Bandijk nr. 14 (opn. 1972).
Hezelstraat nr. 20. Onder een rieten wolfdak schuilgaande wit gepleisterde boerderij (afb. 362) met zesruits vensters en luiken, daterend uit het begin van de 19de eeuw, echter van na 1820, want het pand ontbreekt nog op het kadastraal minuutplan.
Ga naar margenoot+ Leuthsestraat nr. 2. Hoeve ‘De Plak’ (afb. 363, 364), een uit de 17de eeuw daterende boerderij, gelegen op een hoge pol nabij de samenkomst van de Leuthsestraat, Kruisstraat en Kouwendijk. Het is een wit gepleisterde hoeve, waarvan het met een rieten schilddak gedekte woonhuis en de eveneens met riet gedekte stal een t-vormige plattegrond vormen. Uitwendig muurankers, vensters met luiken en zesruits schuiframen. De deeldeuren bevinden zich in de zijgevel. De deel met de koestallen is niet meer geheel oorspronkelijk, maar liep vroeger (stippellijn op afb. 364) geheel schuin naar beneden. De woonkeuken, waarin vroeger een schouw met bakoven zat, is gesplitst. De slaapkamer had oorspronkelijk bedsteden tegen de rechter zijgevel, waar thans een raam is aangebracht. De kamer tegen de linker zijgevel was vroeger de gelagkamer, aangezien het huis ook een tijd café met volledige vergunning is geweest. De eertijds aanwezige kelder met opkamer is verdwenen. In het bedrijfsgedeelte eiken gebinten en sporenkap. In de van oude baksteen opgetrokken keermuur is boven de rechter trapwang een steen met inscriptie gemetseld voorzien van de tekst: goidt / alleen die eer / anno / 1629. - Literatuur. Rapport s.h.b.o. nr. 42, met opmetingstekening door J. Jeuring, K. Stel en A.J. Aanstoot, d.d. 18-4-1961.
Ga naar margenoot+ Ooijse Bandijk nrs. 10-12. Boerderijcomplex ‘De Grote Kat’ (afb. 366, 371). Aan de Waalbandijk ten zuiden van de Hezelstraat staan twee boerderijen die oorspronkelijk tot een bedrijf behoorden en ter onderscheiding van de iets oudere boerderij aan de noordkant van de Hezelstraat die de naam ‘De Kat’ droeg, ‘De grote Kat’ werd genoemd. De hoeve heeft een ruim voorhuis met twee kelders, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 371. Ooijse Bandijk nrs. 10/12 en 14. Opmetingstekening uit 1961 door J. Jeuring, K. Stel en A.J. Aanstoot. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 372. De zogeheten ‘Tiengeboden’, tien ruggelings gebouwde arbeidershuisjes voor de werknemers van de steenfabriek ‘De Groenlanden’. Overzicht vanuit de Hezelstraat (opn. 1972).
Afb. 373. Ooijse Bandijk nr. 16. Gedeelte van de ‘Tiengeboden’ (opn. 1972).
onder de woonkamer links van de voordeur en een tweede, een flinke kaaskelder, onder de woonkeuken. Dit pand, dat eveneens een tijd de functie van herberg vervulde, is in tweeën gesplitst. Woonhuis nr. 10 omvat de ruimtes aan de Ooijse Bandijk grenzend met inbegrip van het grote bedrijfsgedeelte. Woonhuis nr. 12 beschikt over de vertrekken rechts van de gang en heeft een jongere schuur voor het vee, die met een punt aanhaakt aan het uitstekende gedeelte van het l-vormige voorhuis. De verandering in de eigendomsverhoudingen hebben ertoe geleid dat er verschillende wijzigingen in de oorspronkelijke opzet zijn uitgevoerd. Zo heeft nr. 10 in het bedrijfsgedeelte een dwarsdeel uitkomende op de dijk. De sporen van de vroegere deeldeuren voor de middenbeuk zijn nog aanwezig. Eiken gebintconstructie met vuren spanten. - Literatuur. Rapport s.h.b.o. nr. 38, met opmetingstekening (2 bladen).
Ooijse Bandijk nr. 14. Wit gepleisterd krukhuis (afb. 370, 371), dat met het bedrijfsgedeelte haaks op de bandijk staat. Een sluitsteentje boven de deeldeuren vertoont het opschrift: an / 1799 / wl.
Ooijse Bandijk nr. 18. Karakteristiek aan het begin van de Hezelstraat gelegen gepleisterde boerderij onder afgewolfd rieten schilddak, met een door verbouwing versmald voorhuis.
Ga naar margenoot+ Spruitenkamp nr. 2. ‘De Brouwerij’, boerderij met gepleisterd oud voorhuis (afb. 365).
Ga naar margenoot+ Er zijn nog talrijke voorbeelden van meest verdiepingloze, met een rieten dak gedekte, meestal uitwendig geheel grauw gepleisterde dijkwoningen en dijkboerderijtjes. De meest karakteristieke voorbeelden zijn: Ooijse Bandijk nrs. 5, 9-11, 88, 90-92, 122, 124-126 en 128 (afb. 374). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 374. Ooijse Bandijk nr. 128 (opn. 1972).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
TiengebodenAan het begin van de Hezelstraat staat een rijtje wit gepleisterde, kleine woningen, gebouwd voor arbeiders van de steenfabriek in de Groenlanden. Oorspronkelijk zijn het twee rijen van vijf ruggelings tegen elkaar gebouwde woningen, te zamen ‘Tiengeboden’ genaamd (afb. 365, 372-373). De 19de-eeuwse huisjes zijn later tot vijf grotere wooneenheden samengetrokken. Het zijn de panden Hezelstraat nrs. 2 tot en met 8 en de aan de kop staande woningen Ooijse Bandijk nrs. 16 en 18. Samen met de boerderijen van het complex ‘De Grote Kat’ vormt het gehucht Tiengeboden een zeer schilderachtig, historisch-geografisch uniek geheel. - Literatuur. ‘Tien Geboden’ met ondergang bedreigd, Numaga xviii (1971), blz. 42-43. |
|