Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt
(1983)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |||||
Afb. 124. De kadastrale gemeenten Millingen en Zeeland. Kaart uit Kuypers Gemeenteatlas, z.j.
| |||||
[pagina 87]
| |||||
Millingen aan de RijnHistorisch-geografische schetsHet grondgebied van de gemeente Millingen is gelegen in het zich aan weerszijden van de Nederlands-Duitse grens uitstrekkende landschap van de Duffeltpolder (afb. 124). De gemeente bestaat uit het dorpsgebied van Millingen en het gebied van de voormalige heerlijkheid Zeeland (afb. 125). De gemeentegrens wordt gevormd door de Rijn en het Bijlands Kanaal in het noorden, de Rijksgrens met de Bondsrepubliek Duitsland in het oosten en de gemeentegrens met Ubbergen, westelijk van het dorp en zuidelijk van de Waarden. Het dorp Millingen is gelegen op een oeverwal die deel uitmaakt van een groot voor-Romeins oeverwallensysteem, dat voor een groot deel door overstromingen binnen het tijdvak van 250 tot 500 na Chr. is weggeslagen. Blijkens opgravingen en uit latere schriftelijke bronnen staat wel vast, dat het huidige dorp in ieder geval aan het einde van de Merovingische tijd weer bewoond was. Het kan als een nieuwe stichting deel hebben uitgemaakt van de laat-Merovingische ontginningsgolf in het rivierengebied. Het betreft het gebied aan weerszijden van de straat die vanaf de kerk, waarvan de voorgangster teruggaat tot de 8ste eeuw, naar het noordwesten loopt. Bij latere post-Karolingische overstromingen is deze stichting overspoeld en vormden zich overloopgeulen op de oudste oeverwal. Deze vormden op hun beurt na dichtslibbing de plaatsen voor het nieuwe middeleeuwse stratenpatroon (afb. 126). De geulen moeten, gezien hun overlopen in de afwateringssloten van de Zeelandse kom, nog regelmatig tot in zeer recente tijd als waterafvoerende depressies hebben gefungeerd. Langs deze waterstraten zijn vanaf 1200 diverse hoeves in het broekbosgebied gesticht, hoofdzakelijk langs de Polse- en Crumpsestraat. Oostelijk van het dorp lag voor de bedijking het gemeenland, De Bredelaer en De Steense Gemeinte. Deze terreinen zijn als gevolg van een grotere bevolkingsdruk in de periode 1050 tot 1250 verkaveld langs de wegen die ontsprongen vanuit de oudste, Merovingische ontginningsas. Door de rivierbochtverlegging is de dijk ten noordoosten van het dorp over een grote lengte over deze gronden teruggenomen. De oorspronkelijke dijkaanleg mag dan ook gezien worden als een bescherming van het recent ontgonnen gebied westelijk van het dorp. Voor de sluiting van de Duffeltse bandijk was Millingen ook aan de zuidzijde waarschijnlijk bekaad als bescherming tegen een rivierarm die tussen Millingen en Bimmen lag. De uitzonderingspositie die Millingen en Zeeland later innemen in het Duffeltse waterschap houdt misschien verband met de waarschijnlijk al in de 11de eeuw verlande waterloop. Meer westwaarts zijn de Voorste en de Achterste Wetering en het Leuther Meer als resten van deze rivierbocht blijven bestaan. Na de sluiting van de dijkring zijn zij deel gaan uitmaken van het afwateringsstelsel van het gebied. De kolonisaties van de Voorste en Achterste Hoeven ten zuiden van het dorp zijn pas tot stand gekomen na verlanding van deze stroom, die door de oude Waalbocht bij Erlecom van de hoofdstroom werd afgesneden. | |||||
[pagina 88]
| |||||
Afb. 125. Kaart van de heerlijkheid Millingen en Zeeland ca. 1790. r.a.g., Arnhem; Algemene Kaartenverzameling, nr. 515.
| |||||
Bronnen
| |||||
Onroerende archeologische monumentenHet gebied behorende tot deze in het dal van de Rijn gelegen gemeente is beperkt van omvang, doch bevat een relatief grote hoeveelheid archeologica, voornamelijk daterend uit de Romeinse tijd. Het betreft hier geen geïsoleerde vondstenconcentratie, | |||||
[pagina 89]
| |||||
Afb. 126. De kern van het dorp Millingen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
getuige de eveneens in groten getale gedane Romeinse vondsten in de Bijlandse Waard. Vermelding verdient tevens het feit dat in dit gebied enige bronzen voorwerpen van prehistorische ouderdom aan het licht zijn gekomen. Voorts is vastgesteld dat hier ook in de Frankische tijd bewoning heeft plaatsgevonden. De overblijfselen van bewoning zijn door een dik, in de Middeleeuwen gevormd kleidek aan het oog onttrokken. Slechts op de Eversberg komen vondsten aan de oppervlakte voor.
Ga naar margenoot+ Eversberg, terrein waarin overblijfselen van bewoning daterend uit de Romeinse tijd; kadastraal aangeduid: Millingen, Sectie b nr. 146, c nrs. 661 en 662.
Ga naar margenoot+ Vooral in de 19de en 20ste eeuw is een groot aantal voorwerpen van Romeinse en Frankische origine bij opgravingen in Millingen te voorschijn gekomen. In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden bevindt zich een Romeinse altaarsteen, | |||||
[pagina 90]
| |||||
die reeds als zodanig in de 17de eeuw herkend, tot 1837 onder een zijaltaar van de Millingse parochiekerk was ingemetseld. Het is een grafaltaar van Mucronia Marcia opgericht voor de godin Rufia Materna. In 1846 werd bij de Lange Paal een tufstenen doodskist gevonden met munten en andere Romeinse oudheden. De toenmalige pastoor J.G. Maeyer was archeologisch geïnteresseerd en maakte in de pers melding van de vondst van stookplaatsen, kruiken en flesjes. De voorwerpen, voornamelijk bestaande uit terra sigillata, enige munten en sieraden zijn geschonken aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. In 1884 werden bij de Eversberg aan de Spaldropse straat de door een ellipsvormige gracht omgeven fundamenten (12 × 15 m) van een Romeinse wachttoren gevonden, die stond aan de voormalige heirbaan die van Keulen over Xanten en Rindern naar Gendt en vandaar naar Leiden liep. De door pastoor W.P.L. van Eyck ontdekte fundamenten waren opgetrokken uit ruwe bergstenen, gemetseld met kalk, die met grint was gemengd, en gedekt met platte rode pannen. Byvanck veronderstelt, dat bij Millingen een doorwaadbare plaats of veer was gelegen. In 1886-1887 heeft pastoor Van Eyck met een subsidie van het Rijk de Eversberg verder onderzocht en er een begraafplaats ontdekt. Tussen de geraamten bevonden zich overblijfselen van een Frankische krijger, herkenbaar aan zijn eenzijdig zwaard van 70 cm lengte en een gevest van 13 cm. In oktober 1887 werd het later te Leiden zoekgeraakte z.g. Postumussieraad gevonden nabij de Eversberg. In 1901 is op een terrein aan de Zeelandsestraat nabij Groot Zeeland een vondst van ca. vijftig voorwerpen gedaan, waaronder een klein bronzen vaasje met figuren in hoog-reliëf op het deksel, glas, aardewerk en een barnstenen doosje in de vorm van een hoofd. Een volledige vondstenlijst is gepubliceerd door G. Mestwerdt in de Bonner Jahrbücher van 1907. In 1917 werd op hetzelfde terrein door de heer N.J. Arntz grof aardewerk uit de 2de eeuw aangetroffen. De collectie is in 1923 en 1932 verkocht aan Museum G.M. Kam te Nijmegen. - Literatuur. L.J.F. Jansen, Ontdekking van Romeinsche oudheden te Millingen boven Nijmegen, Algemeene Konst- en Letterbode 1847, 1, blz. 18; Schutjes v (1876), blz. 121-122; Eene ontdekking?, Geld. Volksalm. 1887, blz. 198-199; Wilfried Janssen, Muntvondst te Millingen, Bulletin n.o.b., 1901-1902, blz. 204; G. Mestwerdt, Bonner Jahrbücher 116 (1907) blz. 42-43; A.B. Millingen (Korte berichten), Bulletin n.o.b., 1917, blz. 244-245; J. Holwerda, Catalogus van het Rijksmuseum van Oudheden Leiden, 1908, blz. 270 (index vindplaatsen); Byvanck ii (1943) blz. 323, 351, 379, 391, 394, 395, 535; Jeurissen 1957, blz. 12-16; W.A. Spann osfs, Bodemvondsten van voorromeinse, Romeinse en Frankische oorsprong uit de gemeente Millingen aan de Rijn, doctoraalscriptie Nijmegen 1968; W.N. Tuyn, Jaarverslag a.w.n., werkgroep Nijmegen e.o. 1971, blz. 32-34; W.A. Spann osfs, de ‘Eversberg’ te Millingen aan de Rijn, Numaga xix (1972), blz. 66-73; R.S. Hulst, Millingen, oudheidkundig bodemonderzoek op de Paverskamp, Numaga xxii (1975), blz. 193-202; W.N. Tuyn, Belangrijke archeologische vondsten in Millingen (De Pals), v.t.n.n. ii (1981), blz. 57-59. | |||||
Rooms-Katholieke kerkDe aan St. Antonius van Padua toegewijde r.k. parochiekerk, staande tussen de Heerbaan en het St.-Antoniusplein, is een in 1913-1914 naar ontwerp van architect Wolter te Riele Gzn. gebouwde neogotische kruisbasiliek met een toren boven de doopkapel tussen transept en noorderzijkoor. Het gebouw staat ter plaatse van de vroegere middeleeuwse kerk. | |||||
Bronnen
| |||||
[pagina 91]
| |||||
Afb. 127. De middeleeuwse dorpskerk in 1742, getekend door Jan de Beijer. r.k.d., Den Haag.
| |||||
GeschiedenisIn 720 werd door graaf Ebroïn de kerk van Millingen geschonken aan de kerk van Rindern, waarvan de H. Willibrordus custos was. ‘In villa nostra Millingen basilicam dominae nostrae Mariae cum omni integritate’, luidt de omschrijving. Volgens het Liber Aureus Epternacensis, dat zich bevindt in de Universiteitsbibliotheek te Gotha, verzorgden de onderhorigen Folcharius en Eodfridus het gebouw. Het klooster Echternach verkreeg het patronaatsrecht over de kerk, hetgeen in akten van 1069 en 1161 is bevestigd. Ook de abdij van Lorsch bezat goederen in Millingen ‘in pago Dubla’, de Duffelt, verkregen in het jaar 793. Tussen 1167 en 1174 alsook in 1211 werd het klooster Bedburg door de aartsbisschop van Keulen bevestigd in het bezit van zijn goederen te Millingen. Later oefenden de heren Van Bylandt het recht van kerkgift en jurisdictie uit. Door huwelijk van Sophia van Bylandt met Willem van den Bergh in 1348 kwamen de graven Van den Bergh in bezit van de heerlijkheid Millingen en ook van de kerkgift. Zij bezaten de collatie van de slotkapel (op het kasteel van Millingen?) en van de St.-Catharinavicarie in de kerspelkerk. De kerk bezat nog een tweede vicarie, die van de H. Antonius, gefundeerd door Hendrik van Pavort. | |||||
[pagina 92]
| |||||
Afb. 128. De r.k. kerk en omgeving volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 129. De huidige kerk uit 1914 volgens recent nette plan.
In 1628 benoemde graaf Albert, na het overlijden van de pastoor, Adolf van Heuckelom tot predikant. De katholieken namen hun toevlucht tot de parochiekerken van Kekerdom en Bimmen op Kleefs grondgebied. In 1651 kwam Millingen kerkelijk bij het bisdom Roermond; voordien behoorde het tot het aartsdiaconaat Xanten. In 1673 benoemde de bisschop van Roermond na de inval van de Fransen een pastoor, die spoedig weer de wijk moest nemen. Op 7 november 1794 gaf divisie-generaal Van Damme de katholieke dorpsbewoners verlof om de kerk weer in bezit te nemen als tegenprestatie voor de hulp die Gerrit Arntz het Franse leger had geboden bij de overtocht over de rivier. De kerk zal in die jaren nog het aanzien hebben gehad als op de tekening van Jan de Beijer uit 1742 (afb. 127). Zij bestond uit een laag eenbeukig schip met een deels romaanse toren aan de westzijde, waarvan bekend is dat hij in 1566 ten gevolge van een blikseminslag is getroffen. De kerk had een laatgotisch koor en een sacristie met zolderverdieping aan de zuidzijde van het kerkschip (afb. 128). In 1846 vond er met steun van het gouvernement en van de geërfden, die respectievelijk f 6500, - en 3000, - bijdroegen, onder het pastoraat van J.G. Maeyer een verbouwing plaats van de oude kerk. Het koor werd hersteld en er werden zijbeuken toegevoegd. De toren bleef behouden. Het interieur werd in 1848 verrijkt met een nieuw neobarok hoogaltaar, dat tot 1914 behouden bleef, en twee nieuwe biechtstoelen. Het patrocinium, dat eeuwenlang op naam van St. Willibrord had gestaan, werd gewijzigd in O.L. Vrouw (Immaculata), waarschijnlijk als gevolg van het in 1854 uitgevaardigde dogma. In 1882 heeft men de kerk opnieuw moeten vergroten en is het laatgotische koor afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Ook bij deze verbouwing is de grotendeels uit tufsteen bestaande, maar met een pleisterlaag gedekte toren gespaard gebleven. Hij werd geheel geflankeerd door de zeer brede zijbeuken. In 1913 besloot men de kerk te vervangen door een volledig nieuw gebouw. Voor de afbraak van de toren, die gemeente-eigendom was, moest men toestemming hebben van de overheid. W. te Riele Gzn., die als architect van de nieuw te bouwen kerk was aangesteld, maakte 30 maart 1913 een kort rapport op over de toren, waarin hij stelde dat de toren van na 1550 dateerde en hem typeerde als ‘geenszins een monument van geschiedenis en kunst’, waarop de sloop volgde. De nieuwbouwplannen (afb. 129) van Te Riele werden uitgevoerd door de gebroeders Koenders uit Enschede die de kerk voor een bedrag van ca. f 110 000, - hebben gebouwd. De aanvaarding van een bijdrage uit het zogeheten Grewenfonds, groot f 40 000, - hield de verplichting in St. Antonius van Padua tot kerkpatroon te nemen. In 1914 zag bouwpastoor M. Graat de kerk gereed. Het gebouw werd pas in 1926 geconsacreerd. In maart 1945 heeft de kerk ernstige oorlogsschade opgelopen, waarbij de bovenbouw van de toren volledig werd vernield en gewelven werden beschadigd. Hij is in vereenvoudigde vormen herbouwd in 1954-1955 door architect B.W.A. Goddijn.
Ga naar margenoot+ De in 1914 gebouwde St.-Antoniuskerk (afb. 130) is een in neogotische stijl gebouwde kruisbasiliek met een driebeukig schip, transeptarmen waartegen de | |||||
[pagina 93]
| |||||
Afb. 130. De r.k. kerk gezien aan de koorzijde (opn. 1977).
Afb. 131. r.k. kerk. Het kerkinterieur gezien naar het priesterkoor (opn. 1977).
| |||||
[pagina 94]
| |||||
Afb. 132. r.k. kerk. Doopvont, marmer met koperen deksel, midden 19de eeuw (opn. 1977).
Afb. 133. r.k. kerk. Preekstoel, eikehout, door de Gebr. Smits, Cuyck, 1860 (opn. 1977).
zijkoren aansluiten, een 42 m hoge toren in de hoek gevormd door het linker zijkoor en transeptarm, en een koorpartij bestaande uit een koortravee ter breedte van het middenschip en een smallere vijfzijdige koorsluiting met een lage omgang (afb. 131). De kerk is overwelfd met stenen gewelven met een ribbenpatroon dat karakteristiek is voor Te Riele (vergelijk de r.k. kerk te Boven-Leeuwen). De toren is gebouwd boven de St.-Antoniuskapel (thans doopkapel). Een bijzonderheid is het afnemen van de breedte van de zijbeuken naar het koor en naar de ingangspartij, waardoor een iets centraliserend effect ontstaat. Oorspronkelijk was de kerk op pijlers, muren en bogen met florale en decoratieve motieven versierd. Aan weerszijden van de triomfboog bevonden zich de figuren van de aartsengel Gabriël en Maria, samen de Annunciatie voorstellend.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoort betrekkelijk weinig oud bezit: een stralenmonstrans door R.J. Raab uit 1827 en een midden 19de-eeuwse marmeren doopvont. Uit de tweede helft van de 19de eeuw zijn de uit de oude kerk overgebrachte preekstoel en enig vaatwerk aanwezig. De meubilering en decoratie met glas en beelden dateren grotendeels uit de periode 1914-1920. Voor het glas deed men een beroep op een Duits atelier; de meeste beelden werden vervaardigd door Van Bokhoven uit Den Bosch.
Ga naar margenoot+ Hoogaltaar. Wit en rood marmer, hout, kruisgroep gepolychromeerd; neogotisch; 1917. Mensa met reliëftondo, voorstellende Vis met broden, geflankeerd door twee reliëfs in spitsboognissen van Abraham en Melchisedech; op de tabernakeldeur (gedreven koper): twee Engelen met tekstborden (in de stijl van Beuron). Boven het tabernakel: Calvariegroep en reliëf met hert drinkend aan de waterbron. Altaar van H. Antonius van Padua. Marmer, steen en koper; ca. 1920-30. In de mensa, reliëf: Antonius predikt tot de vissen; op het loze tabernakeldeurtje, koperen reliëf: de ezel knielend voor de Eucharistie. | |||||
[pagina 95]
| |||||
Ga naar margenoot+ Communiebank. Marmer, koper; ca. 1920-30. Met zes reliëfs: Hert bij de waterbron - Avondmaal - Lam op boek - Pelikaan - Mannaregen - Hert bij de waterbron.
Ga naar margenoot+ Doopvont (afb. 132): bak hoogte 100 cm, diam. 51 cm, deksel hoogte 53 cm; bak: zwart, wit en donker geaderd marmer, deksel: geel koper; midden xix. Achtzijdige voet; achtzijdige balustervormige stam, achtzijdige vont met knorren; deksel met palmettenrand, acht verdiepte velden en een pijnappel als bekroning.
Ga naar margenoot+ De preekstoel (afb. 133) is van eikehout, ongepolychromeerd; Gebr. Smits, Cuyk; 1860. Zeszijdige stam met voluten en rankmotieven in verdiepte paneeltjes; zeszijdige kuip met, in paneeltjes, vier bustes in reliëf van de vier evangelisten met symbolen; trap met ajour acanthus- en wijnranken. Beeld H. Willibrordus, afkomstig van het vroegere klankbord; hoogte 116,5 cm; eikehout, ongepolychromeerd, uitgehold; Gebr. Smits, Cuyk; 1860. Willibrordus, staande, in bisschoppelijk ornaat, met superplie en stola, in de linkerhand een staf, naast zich een ton. - Literatuur. Rekeningboek Gebr. Smits, Cuyk (in het archief van het Bisschoppelijk Museum 's-Hertogenbosch): ‘Sept. 1860 Millingen: nieuwe trap naar preekstoel, 4 borstbeelden evangelisten met zinnebeelden en H. Willibrord’.
Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich in totaal zeventien gebrandschilderde vensters. In het priesterkoor, zeven ramen, ca. 1914, door ‘W Derix Goch en Kevelaer, glasschilder, hofleverancier van Z.H. den Paus’: Doop in de Jordaan - Pinksteren - Maria Magdalena wast de voeten van Christus - Kruisiging - Emmaus - Dood van Jozef - Sleutelovergave aan Petrus - Bruiloft van Kana (afb. 135). De reeks vormt een allusie op de zeven sacramenten. De glazen zijn voorzien van teksten en de namen van de schenkers, respectievelijk: Tha Graat; M. Graat, pastoor; Th. Muther van Lunen; F.C. Colenbrander, heer van Millingen; S.W.N. Arntz Grasfeld; Ja Ca en J.G.W.E.S. van Sytzema; H.H. Bodewes Artz. In de Mariakapel, vier ramen, ca. 1914: David - Kroning van Maria - Geboorte van Christus - Presentatie van Maria. In de Jozefkapel, vijf ramen, ca. 1914: Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de put - Verschijning van het H.Hart aan Margaretha Maria Alacoque - Laat de kinderen tot Mij komen - Petrus - Jacobus Maior. In het transept, raam boven sacristiedeur, ca. 1914: Verrijzenis.
Ga naar margenoot+ Lichtkroon (afb. 134). Hoogte 150 cm; geel koper; midden xix. Drie acht-lichts vluchten. Volgens het Liber Memoriale blz. 26 werd door een onbekende in 1867 f 130, - geschonken voor de aankoop; de lichtkroon kostte echter f 284, -.
Ga naar margenoot+ Jozefbeeld. Hoogte 120 cm; hout, wit geverfd; xixc. Tien heiligenbeelden. Hoogte ca. 122 cm; steen, witgeverfd; neogotisch; waarschijnlijk door Van Bokhoven, 's-Hertogenbosch; 1915-1920. In het koor staan opgesteld: Leonardus van Veghel - Joachim - Bonifacius - Willibrordus - Anna met Maria - Clara. In de viering staan: de vier evangelisten met hun symbolen. Twee engelen. Hoogte 69 cm; geel koper; 1917. Staande figuren met gevouwen handen op koperen zuilen; zij fungeren als dragers van roeden voor gordijnen naast het hoogaltaar. Kruisbeeld. Hoogte corpus 80 cm; hout, gepolychromeerd; xixa. Zonder doornenkroon. Kruisbeeld. Hoogte corpus 100 cm; hout, gepolychromeerd; midden xix. Zonder doornenkroon.
Ga naar margenoot+ Stralenmonstrans (afb. 136). Hoogte 63 cm, diam. voet 22 × 17 cm; zilver, voet koper; merken: meesterteken: rjr boven handje in ruit (= R.J. Raab, Boxmeer 1824-1827), jrl. s (= 1827), 1. leeuwtje 2, minerva. Geschulpte voetrand met, op de welving, een krans van eikeloof; de stam is een herme; onder de lunula aren en twee hoornen, waaruit een wingerd en druiventrossen | |||||
[pagina 96]
| |||||
Afb. 134. r.k. kerk. Kroonluchter, geel koper, midden 19de eeuw (opn. 1977).
Afb. 135. r.k. kerk. Glas in lood venster met voorstelling van de Bruilof te Kana door W. Derix, Goch en Kevelaer, 1914 (opn. 1977).
over de stralenkrans lopen; boven de lunula God de Vader en Geestesduif; in top een kroon gedragen door twee engeltjes. Cilindertorenmonstrans. Hoogte 80,5 cm, diam. voet 26 cm; verguld met zilver en verguld koper; neogotiek; ca. 1900. Zeslobbige, geprofileerde voet met zes medaillons: vier evangelistensymbolen - Apocalyptisch Lam - Pelikaan met jongen; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met zes ronde knoppen; voor de lunula twee knielende engelen; naast cylinder beeldjes van: Antonius van Padua - een bisschop - twee engelen - in toren een beeldje van de Immaculata. Inscriptie onder de voetrand: Gerardus Wilhelmus Hendrikus Joannes. Expositieciborie. Totale hoogte 48 cm, hoogte zonder deksel 26 cm, diam. voet 18 cm; verguld zilver; merken v in gekroond schild (= import); neogotiek Duits; eind xix. Zeslobbige, geprofileerde voet met gegraveerde voorstellingen: kruisgroep | |||||
[pagina 97]
| |||||
Afb. 136. r.k. kerk. Stralenmonstrans, zilver op koperen voet, door R.J. Raab Boxmeer, 1827 (opn. 1977).
Afb. 137. r.k. kerk. Miskelk, zilver, import, 3de kwart 19de eeuw (opn. 1977).
- Norbertus met kerkmodel - Andreas Apostel - Franciscus van Assisi - Jozef - Remigius; onder aan de stam zeshoekige manchet met ajourwingerd; zeszijdige stam met traceerwerk en wingerd; ronde ajour nodus met wingerdblad; zeszijdige cuppa met vierpasornament; torendeksel met Mariabeeldje er in. Het kruisje is van het deksel afgebroken. Kelk. Hoogte 23,5 cm, diam. voet 15 cm; zilver; cuppa verguld; begin xix. Achthoekige voetrand, overgaande in ronde welving met parelrand; op de welving gegraveerd kruisje op berg; vaasvormige nodus; tegencuppa van laurierbladeren. Kelk (afb. 137). Hoogte 29 cm, diam. voet 18,5 cm; zilver; type ‘barokimport’; neobarok; xixc. Geschulpte, geprofileerde voetrand met op de welving, tussen voluten, ingezette reliëfplaatjes met: kruisdood - graflegging - verrijzenis; geornamenteerde stam en nodus met drie engelenkopjes; tegencuppa met drie cartouches waarin reliëfs van: Jezus - Maria - Jozef. Kelk met pateen. Hoogte 23,5 cm, diam. voet 17 cm; verguld zilver; merken: meesterteken: j.j. (= Jos. Jonkergouw, 's-Hertogenbosch 1894-1922), 1. leeuwtje 2, minerva; neogotisch; begin xx. Kelk: zeslobbige voet met opstaand randje, op de welving in reliëf: H.Hart - Maria - Johanna de Chantal - Lambertus - Arnoldus (met harp) - Joannes Evangelist; zeszijdige stam met open traceerwerk; onder aan de stam, onder neogotische arcaden, beeldjes van drie engelen - twee bisschoppen - een monnik (Thomas van Aquino?); ronde, ajour nodus met bladmotief; tegencuppa met reliëfs tussen wingerdornament: Apocalyptisch Lam - twee duiven aan een waterbekken - Ark van het Verbond - Pelikaan - Vis en korf met broden - Hert aan de bron. Pateen: aan bovenzijde van de rand gegraveerd: hoofd van Christus; aan de onderzijde gegraveerd: H. Drievuldigheid. Wierookvat. Hoogte 29 cm, diam. 11 cm; zilver; merken: meesterteken: 1 b in ruit (= J.A. Boermans, Venlo 1830-1886), dolfijntje, belastingstempel 1858-1893; neogotiek; ca. 1870-80. | |||||
[pagina 98]
| |||||
Zeslobbige voet, vat en deksel; op het deksel neogotisch torentje met spits; drie draken aan de bevestigingspunten van de kettingen.
Ga naar margenoot+ Twee kandelaars. Hoogte 158 cm; geel koper; xixc. Driezijdige voet op klauwpoten; op de zijden drie cartouches waarin: Alziend Oog - Christusbuste - Dominicus ontvangt de rozenkrans; balusterstam met palmetten en knorren. | |||||
Hervormde kerkDe aan de Rijndijk gelegen Hervormde kerk dateert evenals de ernaast gebouwde kosterswoning uit 1880 (afb. 138). Het is een uit drie traveeën bestaand zaalgebouw met een ingebouwd torentje aan de rivierzijde. De toegang tot de kerk ligt aan de Zalmstraat. Het noordelijk gedeelte van het zaalgebouwtje staat op de fundering van een oude schuur, die op een tegen het dijklichaam aangeplempte terp stond. Het kerkje is gebouwd door de toenmalige dorpstimmerman. De bouwkosten bedroegen destijds f 6000, -, waarvan f 1000, - aan rijkssubsidie. In 1942 werd de ingangsgevel vernieuwd en een buitenportaal toegevoegd. De raamindeling van twee vensters per travee werd gewijzigd in drie per travee. Ook inwendig werd de indeling gewijzigd. Deze verbouwing vond plaats naar plannen van architect A. van der Kloot uit Nijmegen. Het kerkje is buiten gebruik. - Literatuur. O.G. Heldring, Wandeling ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche Oudheden, Legenden, enz., Amsterdam 1838, blz. 81-83; B.W. Colenbrander, Stichting en inwijding der kerk te Millingen, Gust. Adolf 1881, blz. 29; B.W. Colenbrander, Rede gehouden ter inwijding van de kerk der Hervormde gemeente Millingen c.a. bij Nijmegen, Arnhem (1881); Jeurissen 1957, blz. 160-161, 235-236; A. van der Kloot, Kerkverbouwing te Millingen, Bouwbedrijf en Openbare Werken xix (1942); blz. 11-13. | |||||
Huis te MillingenTen noordwesten van de kerk heeft het oude Huis te Millingen gestaan, waarvan geen overblijfselen meer resten. Op de kaart van Millingen vervaardigd door Isaac van Geelkercken in 1638 (r.a.g. Alg. kaartenverz. nr. 75) is het kasteel duidelijk weergegeven. Jeurissen vermeldt, dat hem omstreeks 1930 verslag is gedaan over het afgraven van de voorburcht. Met de vrijkomende grond werden de grachten gedempt. Het huis, destijds bewoond door Frans de Ward, was het enige overblijfsel van die voorburcht. De heerlijkheid Millingen werd door huwelijk van Willem van den Bergh met Sophia, erfdochter van Bylandt, in 1348 toegevoegd aan de bezittingen van het huis Bergh. De ambtman van Bylandt vertegenwoordigde de heer in Millingen en koos daar sedert het verdwijnen van het slot Bylandt zijn vaste woonplaats. De administratie was tot 1611 in handen van de rentmeester. Van 1611 tot 1644 en van 1800 tot 1823 werd een afzonderlijk rentambt gevormd. De heerlijkheid was leenroerig aan het hertogdom Kleef, waarvan het een afsplitsing was. In 1365 was de heerlijkheid voor het eerst zelfstandig, later is deze met het graafschap Bergh verenigd. Het huis werd door Willem van den Bergh en Sophia van Bylandt in achterleen uitgegeven in de periode 1355-1417 en was leenroerig aan de heerlijkheid Ooij. Daarna is de leenband door de heer van Ooij afgekocht. In 1470 kwam het huis weer aan de heer Van den Bergh en werd het voortaan de woonplaats van de ambtman. In het leenregister wordt het huis in 1355 omschreven als ‘Dat huys to Millingen, buytendykes in den Waal, myt aller toebehoir...’. In 1499 werd het door de Kleefsen verwoest en pas in 1510 herbouwd. Over de geschiedenis van het huis is weinig bekend. In 1794 werden de goederen onder Millingen gesequestreerd. In 1813 volgde publieke verkoop voor rekening van de Caisse d'Amortissement van deze goederen en van de andere ten zuiden en ten westen van de Rijn gelegen bezittingen van de Vorst van Hohenzollern Sigmaringen. In 1837 verkocht de Vorst van Hohenzollern, graaf Van den Bergh, de heerlijkheid aan de heer F.C. Colenbrander uit Zutphen. | |||||
[pagina 99]
| |||||
Afb. 138. De Hervormde kerk aan de Rijndijk, gebouwd in 1880 (opn. 1970).
Afb. 139. Wethouder Arntzstraat nr. 2. Zijtopgevel (opn. 1972).
- Literatuur. Teg. Staat 1741, blz. 258; Van der Aa vii (1846), blz. 972; Van Schilfgaarde 1929, blz. 280-281; Van Schilfgaarde 1932, blz. 151-152; Spann e.a. 1971, blz. 53-55; A.G. van Dalen, Hobergh to Millingen, Numaga xix (1972), blz. 23-34; naschrift Numaga xix (1972), blz. 78-80; A.G. van Dalen, Hobergh to Millingen: de ene pol of de andere, Numaga xix (1972), blz. 108-109; A.C. Jeurissen, Het kasteel van Millingen, Numaga xix (1972), blz. 147-148; A.G. van Dalen, Kleef meester in Bylant en Millingen, Heemstudies nr. 3, Heemkundekring ‘De Duffelt’, Serie 1, 1973. | |||||
Huis Rosenburg of AmbtshuisIn 1615 wordt volgens een document in het Archief van het Huis Bergh (inv. 741) gesproken over het huis Rosenburg te Millingen, ook wel het Ambtshuis genaamd. - Literatuur. Van Schilfgaarde 1932, blz. 151. | |||||
Het oude huisOmstreeks 1790 werd door Nicolaas Arntz aan de Heerbaan het huis gebouwd, dat later de naam ‘Het Oude Huis’ kreeg en na een vergroting als het belangrijkste huis van het dorp gold. Het huis was de woonstede van het bekende Millingse geslacht van steenfabrikanten. Het is ca. 1935 afgebroken. - Literatuur. Spann e.a. 1971, blz. 53, 55. | |||||
Boerderijen en woonhuizenDe gemeente Millingen bezit nog maar een betrekkelijk klein aantal boerderijen waarvan het oorspronkelijke karakter niet is aangetast. Verspreid in het dorp en langs de uitvalswegen vindt men nog enkele vermeldenswaardige panden, aan de Heerbaan, de Molenstraat en Zeelandsestraat.
Ga naar margenoot+ Helaas zijn enkele van de meest karakteristieke dijkboerderijen aan de voet van de Rijndijk, ondanks pogingen van met name de Heemkundekring ‘De Duffelt’ om ze te behouden, aan de slopershamer ten offer gevallen. Het zijn de dijkboerderijen Rijndijk nr. 2/3 (afb. 142) en Rijndijk nr. 4/5 (afb. 141), gesloopt in 1978. Rijndijk nr. 20, een kapitale hoeve gelegen ten oosten van de buiten gebruik gestelde Hervormde kerk, is eveneens gesloopt (afb. 144, 145). De gesloopte panden waren goede voorbeelden van het in de streek gangbare t- en krukhuis. - Literatuur. J. van Eck, Het behoud van twee Millingse dijkhuizen, in: v.t.n.n. 1977, blz. 9-11, 38; v.t.n.n. 1978, blz. 17.
Ga naar margenoot+ Wethouder Arntzstraat nr. 2. Wit gepleisterd eenbeukig huisje (afb. 139) onder afgewolfd rieten schilddak en voorzien van een jongere bakstenen zijtopgevel aan de straat en een aanbouw onder afhang tegen de achtergevel. | |||||
[pagina 100]
| |||||
Afb. 140. Molenstraat nr. 4 (opn. 1972).
Afb. 141. Rijndijk 4-5. Dijkboerderij, gesloopt in 1978 (opn. 1972).
Afb. 142. Rijndijk nr. 3. Voorzijde dijkboerderij, gesloopt in 1978 (opn. 1972).
Afb. 143. Rijndijk nr. 2-3. Bedrijfsgedeelte van de in 1978 gesloopte dijkboerderij (opn. 1972).
Afb. 144. Rijndijk nr. 20. Kapitale dijkboerderij, gesloopt in 1978 (opn. 1972).
Ga naar margenoot+ Heerbaan nr. 179-183. ‘Huize de Pol’, hoeve met villa-achtig woonhuis, xixb.
Heerbaan nr. 209. Gepleisterde t-boerderij met verdieping op het voorhuis, staande nabij de hoek met de Koningsdalseweg, midden xix.
Heerbaan nr. 248. Tot woonhuis verbouwde boerderij, xix.
Heerbaan nr. 252. Boerderij onder zadeldak, xix.
Heerbaan nr. 254. Gepleisterde t-boerderij, xix.
Ga naar margenoot+ Molenstraat nr. 4. Op een pol in het weidelandschap gelegen t-boerderij (afb. 140) met een vijf traveeën brede voorgevel die met liseenvormige muurverzwaringen is geleed. Het voorhuis heeft een hoge verdieping en gedeelde | |||||
[pagina 101]
| |||||
Afb. 145. Rijndijk nr. 20. Monumentale t-boerderij, gesloopt in 1978 (opn. 1972).
Afb. 146. Zeelandsestraat nr. 1. Voorzijde van het pand (opn. 1970).
Afb. 147. Zeelandsestraat nr. 1. Achterzijde en rechter zijgevel (opn. 1970).
kleine zoldervensters boven elk der ramen. De hoeve dateert in haar huidige verschijnings-vorm uit xixd.
Ga naar margenoot+ Van Ruysdaelstraat nr. 36. t-huis uit omstreeks 1800 met een waarschijnlijk rond de eeuwwisseling gemoderniseerd voorhuis met zijtopgevels.
Ga naar margenoot+ Zeelandsestraat nr. 1. Kleine met riet gedekte boerderij (afb. 146, 147) met jaarankers 1(7)81 en rechts aangebouwd bakhuisje met schuur, recent in baksteen beklampt.
Zeelandsestraat nr. 30. Op verhoogd terrein gelegen eenvoudig wit gepleisterd t-huisje met zijtopgevels (afb. 148).
Zeelandsestraat nr. 52. Hoeve ‘De Pol’ (afb. 149). t-boerderij met een in xixd | |||||
[pagina 102]
| |||||
Afb. 148. Zeelandsestraat nr. 30 (opn. 1972).
Afb. 149. Zeelandsestraat nr. 52 (opn. 1972).
vernieuwd, alsook met een verdieping verhoogd woonhuis, dat wordt gedekt door een pannen schilddak met gebakken kam op de nokvorsten. Ter zijde van de boerderij stond een oudere schuur, die is afgebroken. Hoeve ‘De Pol’ staat ter plaatse van een der vroegst bewoonde donken. | |||||
SteenfabriekenMillingen is vanouds een centrum van baksteenfabricage geweest. Al in de 17de eeuw bakten Steven en Claes Arntz hier stenen, evenals Hendrik Brandts die in 1691 een steenoven bezat op de Huyssenward. Op 18de-eeuwse kaarten staan diverse steenovens duidelijk aangegeven. Op het kadastraal minuutplan van 1820 (afb. 150) treft men een steenplaats aan in de Millingse Waard. In 1862 wordt aan L. Arntz een concessie verleend om hier een steenoven op te richten. In 1866 waren er een tweetal steenovens, die aan een belangrijk deel van de bevolking | |||||
[pagina 103]
| |||||
Afb. 150. De situering van de windkorenmolen aan de Rijndijk en van de nabij gelegen steenplaats volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
werk verschaften. In 1857 wordt de firma Terwindt en Arntz opgericht die in 1899 wordt omgezet in de n.v. Steenfabrieken v/h Terwindt & Arntz. Zij bouwt ook een ringoven in Kekerdom. Andere steenfabrikanten die in Millingen emplooi vonden zijn de Gebroeders Colenbrander, die hier omstreeks 1876 een fabriek hebben gesticht. Maakten zij gebruik van stoommachines, enige tijd later wordt in de door J.H.M. Terwindt gestichte steenfabriek gebruik gemaakt van gasmotoren. - Literatuur. G.B. Janssen, Steenfabricage te Millingen, v.t.n.n. 1978, blz. 50-55. | |||||
Verdwenen korenmolenAan de Rijndijk nabij de Molenkolk stond tot aan de Eerste Wereldoorlog een windkorenmolen, type stellingmolen. Omdat de molen het uitzicht vanuit het fort Pannerden belemmerde, heeft men hem in 1914 laten exploderen. Een tekening van de molen en het molenaarshuis, een binnendijks gelegen t-boerderij, is in het bezit van de oud-muldersfamilie Herfkens. Gegevens over de voorganger van deze molen vindt men in het archief van het Huis Bergh. Op de kaart van Millingen uit 1790 (afb. 125) komt de molen voor op dezelfde plaats en is herkenbaar aan de op de plattegrond getekende standerdpoten (r.a.g., Arnhem: Alg. Krt. Verz. nr. 515). - Literatuur. Van Schilfgaarde 1932, inv. nr. 5798; Jeurissen 1957, blz. 139; Spann e.a. 1971, blz. 73, 75. |
|