Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt
(1983)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||
Afb. 67. De Meerwijk volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||
[pagina 57]
| |||||
De MeerwijkTot in de tweede helft van de 15de eeuw waren in het Nederrijkswoud resten aanwezig van een burcht, die volgens de geschiedschrijver Willem van Berchen door de waldgraven van het Rijkswoud werd bewoond, voordat zij achter de Rijkshof in Groesbeek een kasteel bouwden. Gorissen dateert deze oude burcht in de 11de eeuw. Het zou een ronde motte zijn geweest, waarvan hij de plaats lokaliseert in de vijver van het landgoed Watermeerwijk. Het kleine eiland in die vijver komt al voor op een schematisch kaartje uit 1561 (archief Rekenkamer inv. nr. 123) en wordt aangeduid als ‘den pol’, gelegen in ‘den wyer genoemt den watermerwyck’. Op een kaart van het Nederrijkswoud, getekend in 1755-1758 door de landmeter J. van Aarden (afb. 68), vindt men het lanenpatroon rondom de vijver in de Meerwijken, waarvan nog grote delen heden ten dage bewaard zijn. Het sterrebos ten noorden van de vijver en het terrein noordelijk van het Kerstendal en rondom de boerderij Uleput vertonen eveneens het oude tracé dat omstreeks 1730 is aangelegd. Het Kerstendal is een door mensenhanden gegraven dal, dat de verbinding vormt tussen een aantal sprengen gelegen in een diepte naast de Berg en Dalseweg en in de vijvers van de Meerwijk. Ook het Louisedal, westelijk van de Postweg, is een gegraven dal, dat zich voortzette tot het landgoed Brakkestein in Nijmegen. Hoogveld oppert de veronderstelling dat het een overblijfsel van Romeinse ingenieurskunst is. Op de terreinen van Meerwijk stonden in de vorige eeuw verschillende grote buitenhuizen en boerderijen. De belangrijkste waren Westermeerwijk, Watermeerwijk, Uleput en Beukenoord. Het huis Watermeerwijk, dat zich in de vijver spiegelde, is reeds lang verdwenen. De ten noordoosten van de vijver gelegen berg met de achtsprong, waarop een tentje stond, behoorde bij dit goed. Ten westen van dit landgoed stond noordelijk van de huidige Sionsweg het huis Westermeerwijk of Meerwijk, dat omstreeks 1880 is afgebrand en niet herbouwd. Achter het huis stond een uitspanning, De Koepel (afb. 69). Van de Uleput bestaat nog een boerderij. | |||||
Bronnen
| |||||
[pagina 58]
| |||||
Afb. 68. Detail uit de ‘Cart van den Nederryxe Walt’, door J. van Aarden, 1758. r.a.g., Arnhem.
| |||||
[pagina 59]
| |||||
HoldeurnAan de Kleefse Baan ligt tegenover de Wylerberg het gehucht Holdeurn, vermaard om de ontdekking van veel Romeinse resten en derhalve ook als 19de-eeuwse toeristische trekpleister cultuurhistorisch van betekenis. In 1805 werd door de Nijmegenaar J. In de Betouw, die op de Hanenberg te Berg en Dal een buitenhuis bezat, gewezen op een aantal door hem in Holdeurn opgegraven legioenstenen met inscripties. Op last van koning Lodewijk Napoleon werden door In de Betouw in 1808 alhier opgravingen verricht. In 1839 nam een inwoner van Beek, Jacobus Verstege, die met zijn uit tien personen bestaande gezin uit een woning in het dorp was gezet, zijn toevlucht in Holdeurn met de bedoeling daar een holwoning uit te graven. Hij stiet bij de werkzaamheden op een grote hoeveelheid Romeins bouwmateriaal, waarmee hij een huisje bouwde, dat spoedig een bezienswaardigheid werd in het zich toeristisch sterk ontwikkelende Berg en Dal. In 1845 zijn door de conservator van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, L.J.F. Janssen, twee grote Romeinse steenovens en een pottenbakkersoventje opgegraven, die hij destijds aanzag voor hypocausta en een graf. In 1937 is de plaats, die na de ontdekking veel belangstellenden aantrok, herontdekt. Tussen 1938 en 1942 hebben J.H. Holwerda en W.C. Braat op het terrein van de buitenplaats Holtheurnse Hof op een weiland rechts van de oprijlaan drie pottenbakkersovens gevonden. Hier is de oranje-rode Romeinse waar gemaakt, aardewerk van fijne structuur met reliëfwerk, waarvan het Rijksmuseum G.M. Kam in Nijmegen een grote collectie bezit. Links van de oprijlaan is de fundering van een Romeins magazijn of een werkplaats aangetroffen, een hout- of vakwerkbouw op stenen fundering, dateerbaar tussen 89 en 96 na Christus. Tijdens de genoemde opgravingscampagne zijn vijf pannenovens aangetroffen, waaronder de reeds in 1845 ontdekte (afb. 70). Uit de stempels op de pannen is gebleken, dat hier van 180 tot 250 na Christus een grote centrale pannenbakkerij voor het Neder-Germaanse leger heeft gestaan. Tegen de oudste pannenoven was een kleine vierkante pottenbakkersoven gebouwd omstreeks 180 na Christus. Op het terrein van het genoemde magazijngebouw werd de fundering van een woning of villa aangetroffen, een kelder om klei te bewaren en een goot met spoelinrichting om klei te zuiveren. In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden bevinden zich naast de gestempelde tegels ook een paar tegels met ingekerfde inscriptie waaruit het aantal op een bepaalde dag gebakken tegels blijkt: xvii k Jun dclxxii (13 mei 672 tegels), ntm dxvi (numerus tegulorum minorum 516). In Leiden bevindt zich verder een in Holdeurn gevonden altaartje, gewijd aan Vesta, door Julius Victor, de magister figulorum (de werkbaas der pottenbakkers). - Literatuur. Opgravingen in de Holle Doorn, Kunst- en Letterbode, dec. 1808; Nijmegen verdeeld in wijken, straaten, steegen en streeken boven en beneden de stad, met Ubbergen Beek, en de Holle Doorn, voor zo verre betreft hetgeen aldaar gevonden is van Romeinschen oorsprong en ouderdom, Nijmegen 1805, blz. 3; De holle Deurn bij Beek en Berg en Dal, Geld. Volksalm. 1843, blz. 153-165; Engelen 1847, blz. 196-201; L.J.F. Janssen, Ontdekking van Romeinse hypocaustums, outaren enz, te Holledoorn, 1845, blz. 323; L.J.F. Janssen, Römische Alterthümer in Holdeurn, Rheinl. Jahrbuch xxix (1855), blz. 141; Cat. r.o.l. 1908, passim; Byvanck ii (1943), blz. 380, 541, 543, 550, 558, 718 nr. 61; J.H. Holwerda en W.C. Braat, De Holdeurn bij Berg en Dal, centrum van pannenbakkerij en aardewerkindustrie, omrol (nieuwe reeks) 1946, suppl. 83 en pl. xxix, nr. 37; W.C. Braat, De Holdeurn te Berg en Dal (Groesbeek), Numaga iii (1956), blz. 6-16; J.E. Bogaers, Exercitus Germanicus Inferior, Numaga xii (1965), blz. 98. | |||||
[pagina 60]
| |||||
Afb. 69. Gezicht op de Koepel in de Meerwijk.
Afb. 70. Holdeurn. Globale overzichtsplattegrond van de Romeinse ovens.
| |||||
[pagina 61]
| |||||
Berg en dalBerg en Dal is van oorsprong een buurtschap die haar naam ontleent aan het omstreeks 1750 aan de Kleefse Baan staande ‘weerdhuis’ en latere logement Oud Berg en Daal op de grens van het toenmaals Gelderse en Kleefse, later Pruisische gebied. Ofschoon de herberg was gelegen op het grondgebied van de huidige gemeente Ubbergen (zie blz. 165), behoort het gedeelte van de bebouwing ten zuiden van de Kleefse Baan tot het Groesbeekse territoir. |
|