Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt
(1983)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. De kadastrale gemeente Groesbeek. Kaart uit Kuypers Gemeenteatlas, 1867.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
GroesbeekHistorisch geografische schetsDe grensgemeente Groesbeek bestaat uit de voormalige heerlijkheid Groesbeek en het Gelderse deel van het thans grotendeels ontboste Nederrijkswoud (afb. 1-4). Ten zuidoosten van de dorpskern zijn een aantal oude buurtschappen gelegen, die overigens weinig van hun oorspronkelijke karakter hebben bewaard, te weten Nijerf, Grafwegen, Bruuk, St. Antonis en Heiland. Zuidelijk van het dorp heten de oude kernen De Horst, Heikant, Drul en Plak. De buurten Bredeweg en De Horst hebben zich tot zelfstandige moderne kernen ontwikkeld. Het noordelijk en westelijk gedeelte van de gemeente wordt voornamelijk ingenomen door bosgebieden op een tamelijk geaccidenteerd terrein met als hoogste punten de Flierenberg, de Muntberg en de Hoge Hoenderberg en in het zuiden de St.-Jansberg. De dorpen en buurtschappen zijn in feite gelegen rondom het door de Groes-beek en de Leigraaf doorsneden lage weidegebied De Horst. De op de grens met de gemeenten Nijmegen en Ubbergen gelegen Heilig-Land-Stichting (zie blz. 63) en Berg en Dal (blz. 61) vormen twee zelfstandig ontwikkelde kernen met een geheel eigen functie en karakter. Het dorp Groesbeek (afb. 4) is veruit de belangrijkste nederzetting in de randzone ten zuiden van het Nijmeegse kerngebied. Men kan hier heel duidelijk het ontginningsproces volgen, dat uitgaat van het hof in Groesbeek. Dit hof, dat in de 10de eeuw is gesticht op een punt waar de Groesbeek voldoende water leverde voor een omgrachting, werd de kern van de heerlijkheid. Hiertoe behoorde behalve de bosgebieden van de uitlopers van het Nederrijkswoud en een deel van het Reichswald ook een uitgestrekt broekland. Om dit broek strekt zich - althans op Nederlands territoir - een hoefijzervormige randzone uit, die gaandeweg ontgonnen is. De volgorde van die ontginningen is moeilijk precies te bepalen, maar een volgend proces lijkt zeer aannemelijk. De oudste kern is het dorp Groesbeek met het hof en de kerk (afb. 49). Van hieruit zijn bosontginningen in noordelijke richting naar de Stekkenberg en in zuidelijke richting uitgevoerd. Elders, met name in Grafwegen (afb. 3), ontstonden nog voor 1300 wat jongere ontwikkelingskernen, die typisch het karakter van zogenaamde Waldhufendorfen vertonen, met als kenmerkende aanleg percelen langs een zoveel mogelijk recht getraceerde brede straat. De latere naam Bredeweg is terug te voeren op deze middeleeuwse ontginningswijze. Bij de ontginningen van na 1500 zijn de ontginningsbanen veel smaller. Is in Grafwegen, alsook bij de buurtschappen Bruuk, St. Anthonis en Heikant, die later samen het dorp Bredeweg zijn gaan vormen, sprake van een aparte eenheid met kapel, de ontginningen langs de Cranenburgerstraat zijn vanuit het kerndorp Groesbreek langzaam in oostelijke richting gegaan. In de 16de eeuw zijn de ontginningen Nijerf en De Plak hieraan nog toegevoegd. In het centrum van deze ontginningen en tussen de ontginningen onderling lagen blijkens een kaart uit 1786 grote heidecomplexen, die werden benut voor potstalbemesting. Pas na het op grote schaal overschakelen op kunstmest zijn deze heidevelden voor ontginning opengelegd. De sluitstukken in de ontginningsring vormden eeuwen later de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16-17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Kaart van het Nederrijkswoud door Thomas Witteroos, 1570. r.a.g., Arnhem; Archief Rekenkamer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Kaart van de heerlijkheid Groesbeek, getekend door de landmeter J. van Aarden, 1768, r.a.g., Arnhem.
Colonjes en de buurtschap De Horst, die respectievelijk dateren uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Behoudens een klein stukje van het Bruuk, dat als natuurreservaat is aangewezen, heeft het gebied nog grotendeels een agrarische bestemming. Andere uitingen van de laat-middeleeuwse ontginningsgolf zijn te vinden in de Meerwijk in het noorden van de gemeente Groesbeek, met name in de omgeving van de standplaats van het voormalige Huis Watermeerwijk even ten zuiden van Berg en Dal. Hier werden volgens een geometrisch patroon bospercelen rondom individueel staande hoeves gerooid, zoals blijkt uit de in 1570 door Thomas Witteroos getekende kaart van het Nederrijkswoud (afb. 2). Opvallend is het ontbreken van dergelijke bosontginningen in de directe omgeving van het dorp Groesbeek. De expansie van het dorp Groesbeek heeft zich duidelijk meer naar de broeklanden en de heidegronden gericht. Nieuwe ontginningen zijn na een periode van betrekkelijke stilstand pas weer in de 18de eeuw aangevat. Het zijn gefortuneerde burgers uit Nijmegen die met name in de Meerwijk en omgeving volgens geometrische patronen aangelegde landgoederen hebben gesticht. De grootste landschappelijke veranderingen dateren echter uit het begin van de 19de eeuw, wanneer door de bossen een uitgebreid rechthoekig wegenstelsel wordt aangelegd, dat men thans nog aantreft over de rijksgrens in het Duitse Reichswald. Later zijn op basis van dit wegen- en padenpatroon vooral ten noordoosten van het dorp Groesbeek grootscheepse ontginningen uitgevoerd. De rechthoekige verkaveling is te danken aan een rationeel opgezette bosexploitatie. Een eerste teken van rationeler beheer was het herbeplanten met dennen waarvan in 1764 melding wordt gemaakt. In de voorgaande eeuwen was het bos aan de randen dermate gedegenereerd, dat er uitgestrekte heidevelden waren ontstaan, zoals de Hatertse heide en Heumens Oord, waarop door de omliggende dorpen en buurtschappen vee gedreven werd. De veedriftwegen liepen doorgaans als paden vanuit één punt de heidevelden in, zoals duidelijk is te zien op de Tranchot-kaart onder meer bij de Lage Hoenderberg, op de Hatertse heide en in Heumens Oord. Tegen het einde van de 19de eeuw is het beeld in enige gebieden geheel gewijzigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. De kern van het dorp Groesbeek volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Grote stukken zijn herbebost en in exploitatie genomen, zoals Dekkerswald en omgeving, alsmede Heumens Oord (Malden). De Hatertse heide komt langzamerhand binnen het bereik van de stedelijke bebouwing van Nijmegen. Het villadorp Berg en Dal krijgt gestalte. De grootste veranderingen zijn benoorden het dorp Groesbeek te zien, waar het bos met behoud van het oude bospadenpatroon geheel wordt gerooid en in akkerland omgezet. In latere jaren treden hier juist vanwege het feit dat deze verkaveling voor bos en niet voor akkerland was aangelegd, grote erosieproblemen op. Een dergelijke ontginning ‘Bisselt’ ligt ten zuidwesten van het dorp achter de zogeheten Colonjes, een 19de-eeuwse heidestichting. De ontginningsgolf rond het dorp stagneerde pas in het begin van deze eeuw. De verdeling van bos en akkerland heeft toen een stadium bereikt, dat tot op heden nagenoeg ongewijzigd is gebleven. De nederzettingen in de 19de- en 20ste-eeuwse ontginningen zijn aangelegd als verspreid gelegen boerderijen binnen het oudere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Geveltekening van het voormalige gerechtshuis. r.a.g., Arnhem.
Afb. 6. Geveltekening van het voormalige gerechtshuis met verdieping. r.a.g., Arnhem.
Afb. 7. Plattegrond van het voormalige gerechtshuis met gewijzigd grondplan in tweede versie. r.a.g., Arnhem.
Afb. 8. Plattegrond van het voormalige gerechtshuis corresponderend met de gevel op afb. 5. r.a.g., Arnhem.
Afb. 9. Plattegrond van het voormalige gerechtshuis met gewijzigde indeling corresponderend met afb. 6. r.a.g., Arnhem.
boswegenpatroon. Een goed voorbeeld hiervan is de boerderij Rhätia aan de Postweg ten noorden van Groesbeek. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
RechthuisIn het Archief van de Rekenkamer (inv. nr. 973, krt 271) bevindt zich een vijftal ontwerptekeningen voor een nieuw te bouwen gerichtshuis (afb. 5-9). Zij zijn van de hand van W. van Ommeren en dateren vermoedelijk uit 1782. Ofschoon het niet duidelijk is of de bouwplannen ooit zijn gerealiseerd, aangezien de tekeningen pas in 1834 uit de nalatenschap van de landmeter in het Archief van de Rekenkamer zijn opgenomen, geven de beide gevelopstanden en plattegrondvariaties een goed beeld van een klein gerichtshuis ten plattelande, waarvan met uitzondering van het ambtshuis in Druten tussen Maas- en Waalstroom geen voorbeelden meer existeren. De vijf traveeën brede gevel wordt in beide gevallen bekroond door een tympaan waarin het wapen van Gelderland is opgenomen. Het tweede gevelontwerp met verdieping vertoont een middenrisaliet en kolossaalpilasters op de hoeken. Inwendig zijn aan weerszijden van de middengang de gerichtskamer en de keuken geprojecteerd. Daarachter liggen gevangeniscellen en een kelderkamer. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerkDe Hervormde kerk aan de Kerkstraat nr. 6 is in haar huidige gedaante een deels laat-middeleeuws gebouw, dat bestaat uit een forse toren uit het eind van de 14de eeuw en een 15de-eeuws koor, met elkaar verbonden door een in 1954 op oude grondslagen herbouwd eenbeukig schip. De kerk had als beschermheiligen de H.H. Cosmas en Damianus. Het kerkgebouw staat vrij op het kerkhof. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente Groesbeek; de kerk behoort aan de Nederlands Hervormde Gemeente (afb. 10-36). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisDank zij het in 1954 ingestelde bodemonderzoek is komen vast te staan, dat ter plekke van het huidige kerkschip reeds kort voor of in het begin van de 12de eeuw een uit steen opgetrokken kerkgebouw stond, dat waarschijnlijk is voorafgegaan door een houten kerkje. In de 13de eeuw wordt melding gemaakt van de kerk van Groesbecke, die blijkt te zijn toegewijd aan de H.H. Cosmas en Damianus. De heren van Groesbeek bezaten het patronaatsrecht. Het visitatieverslag van de proost van Xanten uit 1505 noemt een tweetal altaren, respectievelijk gewijd aan O.L. Vrouw en het H. Kruis.
Afb. 10. Hervormde kerk en omgeving in 1777, door H. Hoogers. n.m.c., Nijmegen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 11. Hervormde kerk en toren gezien van het zuidwesten (opn. 1978).
In 1612 deed de eerste predikant, Petrus Calcarius, zijn intrede. De gemeente werd in de periode 1625-1706 gecombineerd met Beek en van 1747-1869 met Beek, Schenkenschans, Heumen en Malden. Aan het einde van de 18de eeuw is er tussen de gereformeerden en de katholieken een geschil gerezen omtrent de aanspraken op de kerk. Volgens een in het gemeentearchief aanwezig ‘Plan van Schikking’, opgemaakt door het Gemeentebestuur des Rijks van Nijmegen overeenkomstig de Publicatie van het Intermediair Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek van 12 juli 1798, werd aan de katholieken, 1027 in getal, de voorkeur toegekend om het kerkgebouw te naasten. De 27 lidmaten tellende gereformeerde gemeente tekende hiertegen verzet aan, zich beroepend op ‘overoude possessie’. Inmiddels had in 1798 een ramp het kerkgebouw getroffen, waardoor het schip verloren ging en het koor ernstige schade opliep. De toren bleef gespaard. Ter plaatse van de triomfboog werd het koor met een afsluitmuur gedicht. Het schip | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 12. Hervormde kerk en toren met de begraafplaats binnen en buiten de muren van het voormalige schip (opn. 1952).
Afb. 13. Hervormde kerk gezien vanuit het zuidwesten voor de restauratie (opn. 1952).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 14. Overzichtsfoto van de Hervormde kerk en toren gezien vanuit het zuidwesten (opn. 1952).
werd in 1809 op de ondermuren na geheel afgebroken. Binnen de ommuring werd een begraafplaats aangelegd. Het afkomende materiaal werd ter beschikking gesteld van de katholieken die er het schoolhuis mee herstelden. In 1836 richtte men een verzoek om subsidie aan de koning voor herstel van het koorgedeelte. Vroegere militaire bezetting had ook deze ruimte ondermijnd. Bovendien was het koordak ingestort en leverden de nog bestaande wanden ‘een treurig en huiverig gezigt op’. In 1844 werden het koor en de toren uitwendig dun gepleisterd. Omstreeks 1850 heeft men in het koor een verlaagd stucplafond aangebracht in de vorm van een tongewelf. De gotische koorvensters werden gedeeltelijk dichtgemetseld en voorzien van beduidend minder hoge gietijzeren rondboogvensters. De koorpartij en de als kerkhofmuur dienende ondermuren van het schip werden in 1877 uitwendig beraapt met Portlandcement, waarin een blokverdeling werd getrokken. De tufstenen cordonbanden werden volledig weggehakt. In 1925 werd de toren gerestaureerd en herstelde men de westingang in zijn oorspronkelijke vorm. In 1944 had de ‘koor’-kerk te lijden van granaatinslag tijdens het geallieerd offensief. Het muurgedeelte onder de kap werd vernield en een van de steunberen weggeslagen. Koor en toren zijn in de periode 1953-1954 gerestaureerd door architect A. van der Kloot uit Nijmegen. Nadat men de gelegenheid had te baat genomen om een uitvoerig onderzoek in te stellen naar de bouwgeschiedenis, werd een nieuw schip gebouwd op de fundamentresten van zijn gotische voorganger.
Ga naar margenoot+ Al in 1946 werd door architect A. van der Kloot uit Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de toestand van de kerk die tijdens de oorlogshandelingen in 1944 ernstige schade had opgelopen (afb. 12-14, 27). Op het terrein tussen het als Hervormde kerk in gebruik zijnde koor en de gemeentetoren werd een globaal bodemonderzoek verricht. Van der Kloot richtte niet alleen zijn aandacht op het omsloten kerkhofgedeelte, dat werd ommuurd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 15. Hervormde kerk. Opgravingsplattegrond door A. van der Kloot.
Afb. 16. Resultaten van het in 1954 ingestelde archeologisch onderzoek, uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, opgemeten en getekend door J. Ypey.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door een manshoge afscheiding die vanaf het kerkgebouw in westelijke richting doorliep tot op een afstand van ca. 2,50 m van de toren. Ten zuiden van de kerkhofmuur stiet hij op funderingen die later niet meer goed konden worden geduid. Het kerkgebouw bestond uit het gepleisterde koor waarvan de triomfboog was dichtgezet. De gewelven waren reeds verdwenen en inwendig was de ruimte voorzien van een laag stucplafond. Gietijzeren vensters, die ongeveer de helft van de hoogte van de gotische vensters innamen, hadden van de koorkerk, althans binnen, een voor 19de-eeuwse begrippen zeer bruikbaar preekkerkje gemaakt. Bij de restauratie van 1954 is de venstermaat hersteld en zijn de muren ontpleisterd. Het gestucte plafond werd uitgebroken en men trachtte de oorspronkelijke ruimtewerking weer recht te doen, hetgeen slechts ten dele succes had, aangezien het gewelf ontbrak.
Ga naar margenoot+ Tijdens de restauratie in 1954 werd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een uitgebreid onderzoek ingesteld, waarvan de resultaten in 1955 zijn gepubliceerd door J. Ypey in de Berichten r.o.b. Bij deze opgraving werd voortgebouwd op de reeds in 1946 verzamelde gegevens die voor zover mogelijk nog eens werden getoetst (afb. 15-16).
Ga naar margenoot+ Ondanks het feit dat de gehele ondergrond van het schip door begraving was verstoord en belangrijke aansluitingspunten door de aanwezigheid van grote in baksteen gemetselde grafkelders (o.a. die van de families Montenberg en Van Verschuer) volledig waren verdwenen, was het mogelijk de vorm van de oudste stenen kerk vast te stellen. Het was een zaalkerk met een uitwendige breedte van ca. 7 m en een lengte van ongeveer 10 m (afb. 17). De funderingen waren geheel in veldkeien aangelegd, de onderste lagen in zand gevlijd, de volgende in mortel. Aan de buitenzijde waren duidelijk geselecteerde exemplaren met vlakke kanten geplaatst. De aanlegdiepte lag op ca. 1,25-1,35 m onder de tegenwoordige kerkvloer. Deze zaalkerk wordt gedateerd in de 11de eeuw, mogelijk begin 12de eeuw.
Ga naar margenoot+ Op dezelfde wijze als dit vroegste schip is ook het oostelijk aansluitende rechthoekige koor opgezet. In de onderste funderingslaag van 35 cm bevond zich tussen de keien zand, daarboven kalkmortel. Daarop trof men plaatselijk nog twee lagen behakte tufsteen aan. Een groot gedeelte van de altaarfundering is nog teruggevonden en ook vloerresten in het noordoostelijk gedeelte van het koor en ten zuidwesten van het altaar. Het eerstgenoemde fragment vertoonde een noord-zuid lopend streeppatroon van zwart en geel, aan de noordzijde begrensd door een blok roodbruine tegels. De andere vloerrest bestond uit diagonaalsgewijs geplaatste voornamelijk zwarte tegels zonder patroon (afb. 28). Deze vloer kon aan de eronder gevonden aardewerkfragmenten op zijn vroegst uit de 13de eeuw worden gedateerd. Hieronder kwam echter nog een lemen vloer voor die door een egalisatielaag van zand met wat leem en houtskool van de tegelvloer was gescheiden. De lemen vloer dateert waarschijnlijk uit de 11de of 12de eeuw (afb. 18).
Ga naar margenoot+ Ten westen van de zaalkerk zijn op een aanlegdiepte van 1,40 m onder de huidige kerkvloer de uit veldkeien opgetrokken resten van drie wanden van een toren gevonden. Het was niet met zekerheid vast te stellen of de toren uit latere tijd is dan de zaalkerk, doch het lijkt het meest waarschijnlijk dat de toren gelijktijdig met of kort na de bouw van het rechtgesloten koor tot stand is gekomen. De westmuur van de zaalkerk zal als oostmuur van de toren dienst hebben gedaan (afb. 18). Iets ten westen van het midden van de noordmuur is een haaks op de schipmuur staande uit tufsteen gemetselde muur van 58 cm breedte aangetroffen. Dit muurfragment heeft men verklaard als een onderdeel van een aanbouw aan de noordzijde. Was het een portaalwand of slechts een steunmuur?
Ga naar margenoot+ In de 14de eeuw is het rechtgesloten koor vervangen door een driezijdig gesloten koor van zachtrode baksteen, formaat 30-32 × 14-15 × 7 cm, opgetrokken op een vrij onregelmatig aangelegde fundering op 2,10 m onder peil en bestaande uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 17-22. Hervormde kerk. Reconstructie van de opeenvolgende kerkplattegronden, gebaseerd op de opgravingstekening van J. Ypey. Zes fases.
Afb. 17. Hervormde kerk, opgraving. Fase i, rechthoekige zaalkerk.
Afb. 18. Hervormde kerk, opgraving. Fase ii, toevoeging van een rechthoekig koor en een torenpartij, romaans.
tufafbraak, veldkeien en baksteen. De datering kon dank zij de onder de vloer gedane vondsten gesteld worden op de tweede helft van de 14de eeuw. Het was in elk geval nog in het begin van de 15de eeuw in gebruik. Het koor was blijkens de aangetroffen tufsteenhuid geheel of gedeeltelijk met dit materiaal bekleed geweest. Een noord-zuid gerichte muur van jonger baksteenmateriaal in de sluiting, die deels samenviel met de oostmuur van het voorgaande rechtgesloten koor, heeft wellicht deel uitgemaakt van de voorzijde van de onderbouw der tweede altaarfundering. Ten westen van deze altaarfundering lag een tegelvloerfragment (tegelformaat 12 × 12 × 3 cm) en in de noord-oosthoek trof men nog een rest aan van een bakstenen vloer (steenformaat 27 × 12,5 × 4,5-5,5 cm) (afb. 19).
Ga naar margenoot+ In een volgende bouwfase is het schip verlengd en een nieuwe toren gebouwd van baksteen, formaat 27 × 12,5 × 5,5-6 cm, westelijk van de oude toren die werd afgebroken. De fundering van de in westelijke richting verlengde schipmuren was gemaakt van afbraakmateriaal afkomstig van de gesloopte toren en de westmuur van het schip (afb. 20). Uit dezelfde periode dateert ook een bakstenen aanbouw die al in 1946 door A. van der Kloot werd blootgelegd. Ofschoon het gevonden muurwerk toen werd ingemeten is er onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten metselwerk, zodat het niet mogelijk is deze aanbouw bevredigend te verklaren. Was het een dwarspand, zoals wel is verondersteld?
Ga naar margenoot+ In de volgende en laatste grote bouwperiode is de gehele kerk vervangen door een gotisch gebouw waarvan het schip en het koor zijn opgetrokken in baksteen van hetzelfde formaat als dat van de toren die bleef staan. Deze bouwcampagne moet in twee fases zijn uitgevoerd. Eerst werd in de 15de eeuw om het oude schip een nieuwe eenbeukige schipruimte gebouwd, die inwendig gemeten een breedte van 8,50 m kreeg. Op de funderingen hiervan staan ook weer de huidige schipmuren. De westmuur van dit schip sluit aan tegen de noord- en zuidmuur van de toren. De oostelijke travee van dit uit vier traveeën bestaande schip liep door tot halverwege | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 19. Hervormde kerk, opgraving. Fase iii, de bouw van een vroeg-gotisch koor.
Afb. 20. Hervormde kerk, opgraving. Fase iv, verlenging van het schip en bouw van een nieuwe toren, de thans bestaande, plus uitbreiding van het kerkgebouw aan de zuidkant van het schip.
Afb. 21. Hervormde kerk, opgraving. Fase v, de bouw van een breder aangelegd gotisch kerkschip.
Afb. 22. Hervormde kerk, opgraving. Fase vi, bouw van het thans bestaande laatgotische koor.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 23. Hervormde kerk. Opmetingstekening van plattegrond, lengtedoorsnede en twee dwarsdoorsneden, respectievelijk getekend over het schip ziende naar de toren en over het koor gezien in oostelijke richting.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 24. Hervormde kerk gezien vanuit het zuiden (opn. 1978).
de noord- en zuidmuur van het 14de-eeuwse koor, dat nog tot in de eerste helft van de 15de eeuw in gebruik bleef. In deze fase had de kerk een koor bestaande uit de polygonale sluiting die de breedte aanhield van het vroegere kerkschip (afb. 21).
Ga naar margenoot+ In de tweede helft van de 15de of het begin van de 16de eeuw is het koor vervangen door het huidige dat werd gebouwd op de breedte van het nieuwe schip (afb. 22).
Ga naar margenoot+ De toren is opgetrokken uit baksteen, formaat 27 × 12,5 × 5,5-6 cm, 10 lagen 78 cm, en bestaat uit drie geledingen onderling gescheiden door bakstenen waterlijsten. Het is een vrij gesloten en onversierde bouwmassa (afb. 23, 24). In de voet van de toren bevindt zich aan de westzijde de toreningang die met het bovenlicht is gevat in een eenvoudige geprofileerde spitsboog. De voet van de toren heeft een lage plint, een spleetvenster in de zuidmuur als portaalverlichting en een klein spleetvenster in de noordmuur ter verlichting van de in de dikte van de oostelijke torenmuur opgenomen trap. In de zuidmuur zit een gemetseld sierpatroon. De tweede geleding bezit aan de noord- en zuidkant smalle spleetvensters. De derde geleding, de klokkeverdieping, heeft aan alle zijden twee galmgaten, waarvan die in de oostmuur zijn dichtgezet in verband met het aansluitende schipdak. Tegen deze oostmuur ziet men ook nog sporen van een vroegere schipdakaansluiting, waarvan de nok zich boven de basis van de torenspits heeft bevonden. Op een door H. Hoogers getekende afbeelding van de kerk uit 1777 (afb. 10) ziet men rond de voet van de spits een lage borstwering. Hierdoor was het muurwerk net hoog genoeg om de nok van de schipkap zonder afwolving op te vangen. De bekroning wordt gevormd door een hoge ingesnoerde spits met kruis en haan.
Ga naar margenoot+ Inwendig bevat de toren een met een kruisribgewelf gedekt portaal. In het gewelf is de kruin voorzien van een open ring voor het ophijsen van de klokken. Het portaal is inwendig bepleisterd. In de zuidmuur is een grafkruisfragment gemetseld (afb. 31). De portaalruimte, die oorspronkelijk in open verbinding heeft gestaan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
3
4
5
6
Afb. 25. Hervormde kerk. Opmetingstekening van de torenspits; zes horizontale doorsneden, schaal 1:150. met het 15de-eeuwse schip, bleef na de herbouw in 1954 daarvan afgescheiden door een tussenwand met verbindingsdeur. De reeds genoemde in de oostelijke torenmuur uitgespaarde trap leidt tot aan de verdieping boven het portaal. Dit is een hoge ruimte die slechts door spleetvensters in de noord- en zuidmuur wordt verlicht. In de oostmuur zit de doorgang naar de schipkap. Via een ladder bereikt men de klokkeverdieping, waar een klokkestoel staat met twee na-oorlogse luidklokken, die de oude uit 1759 daterende exemplaren vervangen.
Ga naar margenoot+ De torenspits is opgebouwd uit een over de volle hoogte doorlopende koningstijl, die is omgeven door een vijftal tafelmenten (afb. 25, 26). De koningstijl staat op een vernieuwde balklaag die in de torenmuur is opgelegd. Hij wordt geschoord vanaf de basis en vanaf het eerste tafelment. De bovenste schoren kruisen de balken van het tweede tafelment halfhouts. De drie onderste tafelmenten bestaan uit balken die enerzijds rusten in een krans om de koningstijl en anderzijds op een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
A-B
A-B
A-B
C-D
Afb. 26. Hervormde kerk. Opmetingstekening van de torenspits; vier verticale doorsneden, schaal 1:150. achttal randbalken. In de hoeken rusten de randbalken op ietwat schuinstaande stijlen, die door korbeels verbonden zijn met balken van de tafelmenten. Merkwaardigerwijs ziet men hier dus niet de meer gebruikelijke constructie van halve jukspanten zoals b.v. in Persingen (blz. 270). De twee bovenste tafelmenten bestaan uit haanhouten die verbonden zijn met de sporen alsmede in een krans om de koningstijl gepend zijn. De spits draagt gekraste telmerken, hij dateert uit het eind van de 15de eeuw.
Ga naar margenoot+ Bij de bouw van het schip, dat bij de herbouw in 1954 is opgetrokken in een qua kleur en formaat zich wat aanpassende jonge baksteen, heeft men de noord- en zuidmuur en de aansluitingen naar de toren opgetrokken op de fundamenten van het 15de-eeuwse schip. Bij het bodemonderzoek bleek dit schip te hebben bestaan uit vier traveeën geschoord door steunberen, die overigens forser waren dan de huidige. Zij hadden dezelfde omvang als die tegen de koorpartij. Zich inspirerend | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 27. Hervormde kerk. Interieur van de koorpartij voor de restauratie (opn. 1954).
Afb. 28. Hervormde kerk. Opgegraven tegelvloerfragment aan de noordzijde van de altaarfundering en detail van geglazuurde tegeltjes, naar J. Ypey.
op de vormgeving die hij in het koor aantrof, heeft de restauratie-architect het schip in pseudo-gotische stijl opgebouwd. De ruimte is geen repliek van het voorgaande schip en sluit met name in hoogte daarbij ook helemaal niet aan. Uitwendig bezit het muurwerk naast de reeds genoemde tweemaal versneden steunberen alleen een tandlijst langs de dakvoet.
Ga naar margenoot+ Inwendig valt tegen de westmuur van het schip, feitelijk de oostelijke torenmuur, de dakmoet op van het laat-romaanse of vroeg-gotische schip. In de ondermuren bevinden zich spaarbogen van het type dat men in het koor aantreft. Boven de doorlopende horizontale lijst die bij de vensters overgaat in onderdorpels is het muurwerk ongeleed. De vensters bezitten houten roedenverdelingen. Ter versteviging zijn houten trekbalken aangebracht op sleutelstukken. Een flauw gebogen houten ton vormt de schipzoldering (afb. 30). De kapconstructie is modern (afb. 23). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 29. Hervormde kerk. Het interieur na de restauratie (opn. 1978).
Afb. 30. Hervormde kerk. Het interieur gezien naar de toren (opn. 1978).
Ga naar margenoot+ Het koor bestaat uit twee ondiepe traveeën en een 5/8ste sluiting, geschoord door driemaal versneden steunberen met natuursteen verwerkt in de dekplaten van de afzaten. De eerste koortravee aan de noordkant is belend door een aanbouw waarin de consistoriekamer, een keldertje en ruimtes voor sanitaire voorzieningen zijn ondergebracht. Aan de zuidzijde bevindt zich in de eerste travee een toegangsdeur. Het koor bezit vrij hoge en brede vensters, die bij de restauratie houten venstervullingen hebben gekregen. De vensters aan weerszijden van het ten opzichte van de andere wat bredere oostelijke venster in de koorsluiting zijn dichtgezet. De triomfboogmuur dateert ook van 1954. Hij is direct westelijk van de oude triomfboogmuur opgetrokken bij de herbouw van het schip. De oorspronkelijke triomfboog was zoals men nog op foto's van voor de restauratie ziet veel smaller van doorgang en de westzijde van de muur liep ook niet in een vlak met de westkant van de aangrenzende steunberen zoals thans het geval is. In 1954 heeft men het koor, dat aan de westzijde geen topgevel meer bezat, maar een op de hoeken ingesnoerd schilddak, met iets meer dan een muurdikte naar het westen verlengd.
Ga naar margenoot+ De restauratie van 1954 heeft ook een sterk stempel gedrukt op het koorinterieur (afb. 27, 29). Na het uitbreken van het in 1850 aangebrachte stucplafond, dat in de plaats was gekomen van het niet meer aanwezige middeleeuwse ribgewelf, werd de door moerbalken op korbelen gedragen koorzolder het plafond van de nu wel erg hoge koorruimte. De thans aanwezige veel te dikke muurschalken zijn tijdens de restauratie aangebracht en gebaseerd op in de bodem gevonden aanwijzingen. Zij zijn echter te hoog opgemetseld namelijk tot de plafondhoogte van 1850. Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat men een zich boven dit plafond nog tegen de noordmuur bevindend gewelfribrestant als richtpunt heeft genomen. In origine moet de gewelfaanzet veel lager hebben gezeten. In de oostelijke spaarboog bevindt zich een piscinanis met een rood zandstenen gootsteentje. De koorvloer die met zerken is belegd wordt beschreven op blz. 37. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kapconstructie van de koorpartij bestaat uit drie spanten met twee halve spanten in de koorsluiting tegen het meest oostelijke spant (afb. 23). De telmerken die erop voorkomen zijn gehakt. Datering 2de kwart van de 16de eeuw. De spanten bestaan uit een tussenbalkjuk met daarop een dekbalkjuk. Op beide jukken liggen flieringen waartegen de sporen rusten die bij de nok verbonden zijn met haanhouten. Het windverband wordt gevormd door schoren die vanaf spantbenen naar de flieringen lopen.
Ga naar margenoot+ In de koorvloer zijn diverse zerken en graftegels bijeengebracht die grotendeels afkomstig zijn van de begraafplaats binnen de schipmuren. Ook in het schip en het torenportaal zijn enkele funeraire gedenktekens opgenomen.
Ga naar margenoot+ In de zuidmuur van het torenportaal is een geschonden grafkruisfragment (afb. 31), natuursteen, hoogte 67 en breedte 62 cm, gemetseld waarvan de armen een drielobbige beëindiging hebben. Op de kruisboom is de gestalte van de gekruisigde Christus gebeiteld en een schildje. Op de horizontale kruisbalk staat de fragmentarisch gespaarde tekst: leit begraven dierick gheret/mvller die is ghestorven den 2 .../ septem ao 1645 goet troest die sie...
Ga naar margenoot+ In de spaarnis van de eerste schiptravee aan de noordzijde staat boven de in de noordwesthoek van het schip gelegen familiegrafkelder een gedenkteken voor de familie Van Verschuer (afb. 33). Op de sokkel van het zandstenen monumentje is de familienaam gebeiteld en op de stele het geslachtswapen met op een banderol de wapenspreuk: Per augusta ad augusta. Het monumentje dateert waarschijnlijk uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Na 1855 was de familie Van Verschuer eigenaar van het landgoed ‘De Sint-Jansberg’. - Literatuur. Driessen/Montenberg 1980, blz. 92.
Afb. 31. Hervormde kerk. Fragment van een grafkruis gemetseld in de zuidmuur van het torenportaal, 1645 (opn. 1978).
Afb. 32. Hervormde kerk. Gedenksteen voor H.M. Toxopeus, 1899 (opn. 1978).
Afb. 33. Hervormde kerk. Gedenkteken bij de grafkelder van de familie Van Verschuer (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de zuidmuur van het schip is in de eerste travee een hardstenen gedenkplaat (afb. 32) aangebracht, natuursteen, formaat 37 × 46 cm, met het opschrift: h.m. toxopeus/Opzichter 2de klasse/bij den Waterstaat/en b.o.w. in Ned.-Indië./-geb. 10 Mei 1868./overl. 29 Aug. 1899. Zerken in het schip. In het schip dekken twee hardstenen zerken de grafkelder, waarin leden van de familie Montenberg zijn begraven. De beide zerken zijn van hardsteen en hebben een uitzonderlijk groot formaat, respectievelijk 235 × 122 cm en 235 × 120 cm. De grafschriften luiden: Hier ligt begraven/Derk Gijsbert Montenberg/geboren te Groesbeek/den 28 mei 1801/en overleden aldaar/den 28 Mei 1874/-/G.J.J. Tours Montenberg/* 13 Jan. 1839 † 13 juli 1897. n.b. Derk Gijsbert Montenberg bekleedde de functie van Plantagemeester van de Domaniale bossen totdat deze in 1846 door de overheid werden verkocht. Op de andere zerk staat de inscriptie: Hier ligt begraven/J.G. Theunissen/wed/S.H. Montenberg/Geboren/den 19 April 1875/en/gestorven 8 April/.../en Jacoba van Moock/echtgenoote van D.G. Montenberg/overleden/den 3 July 1851. - Literatuur. Driessen/Montenberg 1980, blz. 20. Zerken in de koorvloer. De zerken die voor de herbouw van het schip verspreid op de begraafplaats tussen de toren en de koorkerk lagen, zijn bijeengebracht in het koor. Naast een vijftal kleine vierkante hardstenen graftegels uit het eerste kwart van de 19de eeuw zijn zerken opgenomen van na 1860. Afbeelding 34 geeft een opmeting van de koorvloer. De nummering correspondeert met de navolgende naamlijst. De namen zijn vooral van betekenis voor de plaatselijke geschiedenis.
Ga naar margenoot+ In het Nijmeegs Museum ‘De Commanderie van St. Jan’ bevindt zich een avondmaalskan, hoogte 22 cm, tin, gegraveerd opschrift: ‘kerk van groesbeek 1803’, gegoten door E.C. Verwoerdt (afb. 35). - Literatuur. B. Dubbe, Tin en tinnegieters in Nederland, Zeist 1965, blz. 74, 172, afb. 61; Numaga xx (1973), blz. 132.
Ga naar margenoot+ In de toren hingen tot 1943 twee bronzen luidklokken, die in 1759 waren gegoten door Chr. W. Voigt en Chr. Voigt Jr. Na de capitulatie is een van de klokken teruggehaald. Hij was evenwel gebarsten en in 1955 omgesmolten. De diameter van deze klok was 106 cm en zijn gewicht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 34. Hervormde kerk. Opmetingstekening van de koorvloer met aanduiding van de te zamen gebrachte graftegels en zerken. Zie voor de nummering blz. 37.
Afb. 35. Hervormde kerk. Schenkkan, tin, 1803. n.m.c., Nijmegen (opn. 1976).
Afb. 36 a-d. Hervormde kerk. Vroeg-19de-eeuwse graftegels opgenomen in de koorvloer (opn. 1978).
bedroeg 690 kg. Het opschrift luidde: Sub auspiciis viri illustrissimi atque excellentissimi domini Hermanni Arnoldi liberi baronis de Wachtendonck et.et. et./dynastae in Groesbeek ac directione fratrum viri praenobilissimi Caroli Christiani van Oven j.u.d. dynastiae praedictae / nec non reddituum ecclesiae administratore ut et viri praenobilissimi Bernhardi Beniamini van Oven eiusdem dynastae judice / nos refudit Christianus Wilhelmus Voigt et Christianus Voigt filius Groesbeci mdcclix. De tweede klok, diameter 93 cm, gewicht 432 kg, droeg twee sierranden en nagenoeg hetzelfde opschrift. Beide klokken waren zoals het opschrift vermeldde hergoten door de klokkegieters Voigt onder auspiciën van de heer van Groesbeek Herman Arnold Vrijheer van Wachtendonck en de gebroeders Van Oven, die respectievelijk administrateur en rechter van de heerlijkheid waren. - Literatuur. Jaarverslag p.g.a.c. over 1921, in: b.m. Gelre xxv (1922), blz. ix; Fiches klokkenregistratie van 1943 door Mr. A.P. van Schilfgaarde, collectie r.d.m.z.; Driessen/Montenberg 1980, blz. 54. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 37. r.k. Waterstaatskerk naar oude ansichtkaart.
Afb. 38. De r.k. schuurkerk volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 39. De Waterstaatskerk gebouwd in 1837.
Afb. 40. De huidige kerk door C. Franssen gebouwd in 1922 volgens recent nette plan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Pannenstraat staat de in 1922 door architect C. Franssen gebouwde r.k. parochiekerk, toegewijd aan de H.H. Cosmas en Damianus. Het gebouw is de opvolger van de in 1833 gebouwde Waterstaatskerk, welke heeft gestaan op de hoek van de Pannenstraat en de Kloosterstraat (afb. 39-41). - Literatuur. Van der Aa iv (1843), blz. 898; Van Schevichaven 1846, blz. 37; Schutjes iii (1872), blz. 815, Kalf 1916, blz. 432; Driessen 1972, afb. 31, 32; Idem 1977, afb. 39, 44, 48, 49; Driessen/Montenberg 1980, blz. 62-63, afb. 55, 56. | |||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisNa de vestiging van de eerste predikant P. Calcarius in 1612 namen de katholieke dorpelingen voor de uitoefening van hun plichten de wijk naar Mook en Wyler. In de jaren 1648 tot 1664 kerkten zij veelal in een op de Mussenberg bij Beek gestichte kapel. In 1672 konden zij een schuurkerk bouwen. Nog in het begin van de 19de eeuw wordt van deze of een inmiddels vernieuwde kerkschuur gebruik gemaakt, waarvan niet meer dan de oppervlaktemaat van 43 bij 31 voet bekend is. In 1815 worden pogingen gedaan om de Rentmeesterij (zie blz. 46) in bezit te krijgen. Op het kadastraal minuutplan (afb. 38) ziet men de schuurkerk op de hoek van de Pannenstraat en de tegenwoordige Kloosterstraat, ter plaatse van de huidige pastorie. Na herhaalde verzoeken voor steun bij de bouw van een hoogst noodzakelijke nieuwe kerk, stelde de landsregering pas in 1831 een subsidie van f 9 000,- ter beschikking voor de bouw van een Waterstaatskerk die de schuurkerk moest vervangen. De nieuwe kerk, die met de pastorie onder een dak werd gebouwd, kwam in 1833 gereed. De bouwkosten bedroegen f 10 785,45. Korte tijd later, op 29 november 1836, had de kerk te lijden van een vernietigende najaarsstorm, die voor meer dan f 5000,- schade aanrichtte. In oktober 1837 kon na ontvangst van de voor de arme parochie onontbeerlijke rijksbijdrage onder supervisie van een ingenieur van het Departement van Waterstaat met de herbouw worden begonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 41. r.k. kerk. Exterieur gezien aan de koorzijde vanuit de Kloosterstraat.
Het kerkje was een eenbeukig gebouw met een dakruiter boven de ingangsgevel. Inwendig bezat het een tongewelf en een ondiep driezijdig gesloten koor. Dank zij oude ansichtkaarten krijgt men nog enig idee van de opzet en inrichting. In 1868 is de kerk vergroot met twee zijbeuken onder zelfstandige zadeldaken. De schipgevel werd geflankeerd door zijbeuken met gezwenkte toppen (afb. 37, 39). Ronde scheibogen verbonden het middenschip met de zijbeuken. De doorgebroken schipmuren werden arcadewanden met vierkante pijlers, bekleed met gestuct lijst- en paneelwerk. De verbouwingsoperatie kostte f 15 000, -. De kerk bleef in deze gedaante in gebruik tot 1922. In dat jaar werd zij vervangen door het huidige kerkgebouw aan de Pannenstraat (afb. 40, 41). Kort na zijn benoeming tot pastoor van Groesbeek gaf de zeereerwaarde heer J.M. Rovers in 1914 aan architect C. Franssen opdracht een ontwerp te leveren voor een nieuwe, zeer ruime parochiekerk, die evenals de oude weer zou worden toegewijd aan de H.H. Cosmas en Damianus. De opdrachtgever stelde de architect als eis: een centraalbouw in neo-romaanse stijl. Het resultaat: een binnen Franssens oeuvre uniek kerkgebouw. Ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog moesten de plannen op de lange baan worden geschoven. De op 6 augustus 1914 geplande aanbesteding ging niet door. Via collectes was door de parochianen al een bedrag van f 10 000, - bijeengebracht. Alle schenkingen werden door de bouwpastoor in dank aanvaard behalve smokkelgeld, dat door Rovers pertinent werd geweigerd. Een grote tegenslag volgde in 1917 en 1918 toen de Russische en Oostenrijkse effecten, waarin onder meer belegd was, waardeloos werden. Daartegenover stond later een belangrijke gift uit het Grewenfonds. Toen in 1920 de bouw uiteindelijk kon worden gerealiseerd was Franssen genoodzaakt om de oorspronkelijke plannen in versoberde vorm uit te voeren. De kerk werd ongeveer 1,70 m lager dan aanvankelijk de bedoeling was, in veel goedkopere Duitse baksteen in plaats van Waalsteen uitgevoerd. Ook moest men afzien van de bovenbouw van de toren links van het toegangsportaal. De aanbesteding vond plaats op 30 augustus 1920 en de kerk kwam gereed op 23 augustus 1922. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 42. r.k. kerk. Het interieur van de in 1922 door C. Franssen gebouwde kerk (opn. 1978).
Ga naar margenoot+ De kerk aan de Pannenstraat (afb. 40, 41) is in plattegrond een Grieks kruis, waarvan schip, transeptarmen en koorpartij alle worden geflankeerd door zijbeuken. In de wandopbouw is het alternerend stelsel toegepast. De viering bezit een koepelgewelf; elders in de kerk zijn graatgewelven aangebracht. Het koor wordt afgesloten door een grote absis. Kleinere conchae sluiten de zijruimtes van de koortravee af en bieden plaats voor de zijaltaren. Het schip is aan de westzijde verlengd met een toegangsportaal waarboven zich het zangkoor bevindt. Aan de noordzijde hiervan, links van de voorgevel, staat de op vierkante grondslag gebouwde toren, waarvan de bovenbouw niet tot uitvoering is gekomen. Aan de zuidzijde in de hoek tussen de ingangstravee en de zuiderzijbeuk staat een kleine traptoren. Aan het exterieur is niet af te lezen dat men met een centraalbouw te doen heeft. Uitwendig lijkt de kerk meer op een kruisbasiliek met korte dwarsarmen en een lang middenschip, doordat de entreepartij even hoog is opgetrokken als de middenbeuksruimten. Op de viering van de elkaar op het zelfde niveau kruisende zadeldaken staat een klokketorentje. De lage zijbeukstraveeën worden per travee gedekt door tentdaken. Inwendig is de kerk grotendeels gepleisterd. De tussenpijlers zijn van basement tot kapiteel als schoon werk behandeld, evenals de horizontale lijst onder de lichtbeukvensters en de basementen van de vieringspijlers (afb. 42).
Ga naar margenoot+ In de kerkinventaris treft men een groot aantal objecten aan die nog afkomstig zijn uit de in 1922 afgebroken Waterstaatskerk. De kerk bezit een aantal beelden van omstreeks 1835. Zij zijn echter voor het merendeel afkomstig van meubilair van de Waterstaatskerk. In het laatste kwart van de 19de eeuw kocht men losse beelden aan bij H. van der Geld in Den Bosch. Voor de door Franssen gebouwde kerk werd in 1922 een achttal beelden besteld bij Van Bokhoven (?). Deze beelden kregen een plaats tegen de schipwanden en hebben een decoratieve functie binnen het architectonisch ontwerp. Zie voor de oude inventaris de interieurfoto in Driessen 1977, afb. 41. Op het gebied van het kerkelijk vaatwerk bezit de kerk een belangrijk stuk in de 16de-eeuwse torenmonstrans. Het merendeel van het vaatwerk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 43. r.k. kerk. St. Antonius Abt, hout, ca. 1800 (opn. 1978).
Afb. 44. r.k. kerk. St. Cosmas en Damianus, hout, ca. 1835 (opn. 1978).
Afb. 45. r.k. kerk. St. Cosmas en Damianus, hout, ca. 1835 (opn. 1978).
Afb. 46. r.k. kerk. Kruisbeeld, eikehout, Duits, 1ste helft 19de eeuw (opn. 1978).
Afb. 47. r.k. kerk. Monstrans, verguld zilver, Nijmegen, midden 16de eeuw (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is verworven in de tweede helft van de 19de eeuw en tussen 1925 en 1930. Het is voor een deel geïmporteerd werk.
Ga naar margenoot+ H. Kruisaltaar. Altaar bekroond door een groot kruisbeeld, boven het tabernakel met dubbele deuren voorzien van ihs-monogram, door edelsmid Aug. van Oss, Den Haag; 1922. Hoogte corpus ca. 120 cm. - Literatuur. H. Thunnissen, Ontwerp voor een altaar in de r.k. kerk te Groesbeek, Het Gildeboek v (1922-1923), blz. 108-110.
Ga naar margenoot+ Twee evangelisten. Reliëfs van vroegere preekstoel. Hoogte 79 cm, breedte 50 cm; eikehout, ongepolychromeerd; ca. 1840. Lucas, staande onder rondboog, met boek en schrijfveer, naast hem het rund. Joannes met adelaar, onder rondboog. Twee biechtstoelreliëfs. Hoogte 60 cm; eikehout, ongepolychromeerd; ca. 1840. Goede Herder en boetvaardige Petrus. Antonius Abt (afb. 43). Hoogte met voetstuk 87 cm, hoogte voetstuk 14 cm; wit geschilderd zacht hout; ca. 1800. Beide handen en het voorste gedeelte van de rechtervoet zijn afgebroken; het bijbehorend attribuut, het varken, is verdwenen. Cosmas en Damianus. Hoogte 150 cm; hout, gevernist, uitgehold; ca. 1835. Damianus (afb. 44), staande, met rechterarm een medicijnfles tegen zich aandrukkend. Cosmas (afb. 45), staande, met medicijnfles in de linkerhand. Beide beelden zijn afkomstig van het neobarokke hoogaltaar in de Waterstaatskerk. H. Hart van Jezus. Hoogte 155 cm; hout, gevernist en uitgehold; gesigneerd: H. van der Geld; neogotiek, xixd. Maria met Kind op maansikkel. Hoogte 160 cm; hout, gevernist en uitgehold; gesigneerd: H. van der Geld; neogotiek, xixd. Madonna staande op maansikkel en slang; op haar rechterarm het Kind met de wereldbol in zijn linkerhand; Maria is gekroond. Antonius van Padua. Hoogte 130 cm; hout, ongepolychromeerd; gevernist; gesigneerd: H. van der Geld; neogotiek, ca. 1900. Staande figuur in Franciscaner habijt met schoudermanteltje en in zijn linkerhand een boek waarop het Kind is gezeten. Acht heiligenbeelden. Hoogte ca. 120 cm; hout, wit geverfd; mogelijk Van Bokhoven; neogotiek; ca. 1922. Elisabeth van Thüringen, met rozen - Maria Magdalena, met zalfpot en kruis - Vincentius a Paolo, met kind - Joannes Evangelist, met boek en adelaar - Barbara, met toren en palmtak - Anna met Maria - Petrus, met boek en sleutels - Paulus, met zwaard. De beelden staan opgesteld tegen de wanden van schip, koor en transept. Kruis (afb. 46). Hoogte 190 cm; eikehout, ongepolychromeerd, gevernist; Duits atelier (?); xix a.
Ga naar margenoot+ Torenmonstrans (afb. 47). Hoogte 62 cm, diam. voet 19,5 cm; verguld zilver; merken: stadsteken: dubbele adelaar in schild (= Nijmegen); getuid kruis in omlijsting met boog; trembleersteek; midden xvi, lunula xviii. Zeslobbige, geprofileerde voet; op de welving grote lobben; zeszijdige stam met traceerwerk op zespuntige ster, boven welving; ronde, afgeplatte nodus met band en, aan onder- en bovenzijde, knorren; de stam eindigt in trechter met knorren waarop draagvlak; cylinder is vervangen door lunula met parelrandje en engelenkopje; aan weerszijden van de lunula, onder luchtbogen, tussen pinakels, beeldjes van Cosmas en Damianus; tegen de contreforten kleine heiligenbeeldjes; als bekroning een koepel omgeven door pinakels en laatgotisch traceerwerk; op de koepel een laatgotisch baldakijn waaronder beeldje van Salvator; op de top een crucifix. Inscriptie onder in de voet: grosbeck. - Literatuur. Cat. 's-Hertogenbosch 1913, nr. 480; Kalf 1916, blz. 432; Cat. Arnhem 1955 (Gelders zilver), nr. 2, afb. pl. iii. Ciborie. Hoogte met deksel 36 cm, hoogte zonder deksel 28 cm, diam. voet 17 cm; zilver; merken: meesterteken: ah boven kroon (= A.P. Hermans 1854-1860); lopend leeuwtje; minervakopje; ca. 1855. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geschulpte, geprofileerde voet; de welving is door voluten in vier segmenten verdeeld; in de segmenten ovale cartouches; neobarokke stam en nodus met vier engelenkopjes; tegencuppa met knorrenrand en gedreven wingerdbladeren; deksel met gedreven laurierkrans; bovendeel van deksel koper en van latere datum (xx); als bekroning een kruisje. Ciborie. Hoogte met deksel 26 cm, hoogte zonder deksel 15 cm, diam. voet 19 cm; verguld zilver; merken: maansikkel, kroon, ster, 800m (= Duitsland); neogotiek; 1898. Zeslobbige voet met opstaande, opengewerkte rand waarin vierpassen; op de lobben gegraveerde wingerdbladeren; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met traceerwerk en zes uitstekende, ronde koppen met de letters: i h e s u s; tegencuppa van wingerdbladeren; onversierd deksel met kruisje. Inscriptie onder de voet: dono dederunt joes simons et ger dis derks 1898. Ciborie. Hoogte met deksel 41 cm, hoogte zonder deksel 27,5 cm, diam. voet 17,5 cm; zilver; merken: 14 in liggende rechthoek; neobarok; Duits; xixc. Geschulpte, geprofileerde voet; de welving is door voluten verdeeld in drie segmenten waarin drie ingesoldeerde reliëfs: kruisdood van Christus - Christus die de kelk zegent - Joannes Ev. met symbool; neobarokke stam; tegencuppa met knorrenrand en drie, in cartouches gevatte, ovale schilden waarin de arma Christi; deksel, waarvan het bovengedeelte door voluten in vier segmenten is verdeeld, waarin gevleugelde engelenkopjes; als bekroning een crucifix. Ciborie. Hoogte met deksel 45 cm, hoogte zonder deksel 31 cm, diam. voet 26,5 cm; verguld zilver; merken: meesterteken: gr in ovaal; jrl. p (= 1925); lopend leeuwtje + 2. Ronde, geprofileerde voet; op de welving vleugels en drie keer drie in elkaar gevatte cirkels; ronde stam met aan onder- en bovenzijde twee parelrandjes, staande op gestapelde, omgekeerde halve bollen; cuppa met aan onderzijde gegraveerde waterstroom, aan bovenzijde band met tekst; plat deksel waarop twee geknielde, adorerende engelenbeeldjes; als bekroning een Christus-monogram, in cirkel, die vervlochten is met de aureolen van de engelen. Ciborie. Hoogte met deksel 35 cm, hoogte zonder deksel 25,5 cm, diam. voet 20,5 cm; verguld, deels gegoten; merk: plaatje met Billaux Grossé Bruxelles; neogotiek; 1927. Zeslobbige, geprofileerde voet met opengewerkte rand waarin vierpassen, tussen de lobben uitstekende punten; op de welving bladmotieven en banderolles en zes medaillons waarin de bustes van Claire - Jean de Cr. - Therese - Pascal - Julienne - Norbert; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met traceerwerk en zes uitstekende, ronde knoppen met de letters: jesus +; tegencuppa met, onder en tussen arcaden, wingerdbladeren; op de cuppa een tekst; deksel met rand van wingerdbladeren; als bekroning geprofileerde knop met kruisje. Inscriptie onder in voet: ecclesiae s.s. cosmae et damiani in piam memoriam parentum a. hamer sacerdotis oblatum 1927. Ciborie. Hoogte met deksel 30 cm, hoogte zonder deksel 20 cm; diam. voet 17,5 cm; zilver; merken: onleesbaar teken in vierkant met afgeschuinde hoeken; jrl. v (= 1930); lopend leeuwtje; minervakopje. Ronde voet met rand van stenen en opliggend kruis van stenen; geen nodus; deksel met rand van stenen; bekroond met kruis met één steen. Inscriptie onderzijde voet: gesch. aan de zusters van liefde door de bevolking van groesbeek bij het 75 jarig bestaan van het liefdesgesticht mei 1930. Kelk. Hoogte 27 cm, diam. voet 13,5 cm; zilver; merken: meesterteken: gvg onder oog (= G. van Gemert, 's-Hertogenbosch 1829-1836); zwaardje; ca. 1834. Ronde voet met gestyleerde bladerenrand; vaasvormige nodus met parelrandje en laurierbladeren, aan bovenzijde, tussen parelrandjes, band met bloemtakkenreliëf; tegencuppa met knorrenrand en grote en kleine acanthusbladeren. Kelk. Hoogte 25 cm, diam. voet 14,5 cm; zilver; merken: essaieurteken: eh met sterretje 2 in liggende rechthoek (= L.L.H. Haenen 1845-1868); dolfijntje (= belastingstempel 1 aug. 1859-1 nov. 1893); ca. 1865. Zeslobbige, geprofileerde voet; op de lobben gestyleerde bladmotieven; zeszijdige stam met zeszijdige nodus waarin gevleugelde engelenkopjes; tegencuppa van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bladmotieven. Vergelijkbare cibories bevinden zich in Groesbeek (H. Hartkerk); Milheeze; Zijtaart; Langenboom (= import uit Duitsland). Blad. Afm.: 27 × 20,5 cm; zilver; merken: meesterteken: ah in vierkant onder kroontje (= A.P. Hermans, Eindhoven 1860-1879); dolfijntje (= belastingstempel 1 aug. 1859-1 nov. 1893); 1860-1870. Ovaal, geschulpte rand met bladmotief; diepe spiegel. Wierookvat. Hoogte 31 cm, diam. 14 cm; (ver)zilver(d); laag zilvergehalte; waarschijnlijk Duits; neobarok; 1863. Geschulpte, geprofileerde voet; op de welving neobarokke versiering; het lichaam is door voluten in zes segmenten verdeeld, waarin zes gevleugelde engelenkopjes; hoog, opengewerkt deksel; als bekroning een vlammende knop. Inscriptie op voetrand: wijnand weijers 1864. Wierookvat. Hoogte 33 cm, diam. 15 cm; zilver; merken: zwijnskopje in driehoek (= import 1852-1906); 800m, maan, kroon, ster (= Duitsland); neogotiek; 1898. Zeszijdige, geprofileerde voet; op het zeszijdig lichaam traceerwerk; zeszijdig, opengewerkt deksel met traceerwerk waarin rozetten; als bekroning zeszijdige, afgeplatte knop. Inscriptie onder in voetrand: dono dederunt joes simons et gerdis derks 1893. Altaarkruis. Hoogte totaal 74 cm, hoogte corpus 14 cm; gegoten brons; neoromaans en neogotiek; ca. 1900. Hoge, ajourbewerkte voet op drie hoge klauwpoten; boven de poten een griffioen; getorste stam met opengewerkte nodus; op de einden van de balken een vierpas waarin bladmotief; de balken eindigen in een franse lelie waarin eveneens een bladmotief; in de kruising van de balken een opengewerkt bladornament.
Ga naar margenoot+ Kandelaar. Hoogte 115 cm; rood en geel koper; midden xix. Driezijdige, ingezwenkte voet op drie krulpootjes; stam met verschillende insnoeringen versierd met knorren en palmetten; vaasvormige bobèche. Staat: reliëfs en festoenen op voet en nodus ontbreken. Twee kandelaars. Hoogte 176 cm; geel koper; neoromaans; ca. 1900. Op driezijdig, geprofileerd voetstuk, driezijdige, opengewerkte voet op drie hoge klauwpoten; op de poten griffioenen; getorste stam; ronde, afgeplatte nodus met vier uitstekende vierpassen waarin ovale medaillons met in reliëf respectievelijk Christus - Maria - Jozef en Kind - Petrus en de symbolen van de vier evangelisten; ronde, geprofileerde bobèche met opstaande rand van bladeren. Zes kandelaars. Hoogte 37 cm; brons; ca. 1922. Driezijdige voet bestaande uit een viervoetig monster; korte stam waarop bollen; conische vetvanger waartegen palmetten en parelranden. Behorende bij kruisbeeld van H. Kruisaltaar (zie blz. 43).
Ga naar margenoot+ In de vieringstoren van de kerk hangt een angelusklok, oorspronkelijk afkomstig uit de toren van de Hervormde kerk. Hij draagt het opschrift: henricus va trier me fecit 1648. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het voormalig kasteelDe heren van Groesbeek waren aanvankelijk tevens waldgraven van het Rijkswoud. Zij woonden tot het midden van de 13de eeuw in Watermeerwijk, maar vestigden zich daarna in Groesbeek, waar zij achter de Rijkshof een kasteel bouwden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
Het kasteel met de voorburcht lag ten oosten van de Hervormde kerk. De grachten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en vijvers werden gevoed door het water van de Groesbeek. De situering is goed weergegeven op de heerlijkheidskaart uit 1758-1764 en het kadastraal minuutplan van 1820 (afb. 49). Het burchtterrein is gesitueerd ten oosten van de Dorpsstraat tussen de huidige Hoflaan en de Stationsweg. Het vijvercomplex lag ten oosten hiervan tussen de Hoflaan en de Mariëndaalseweg. Gorissen poneert een bouwgeschiedenis met de volgende fasen, gebaseerd op de afbeelding van het kasteel, zoals het voorkomt op de kaart van Th. Witteroos (afb. 48): ronde burcht met woontoren; 15de-eeuws woongedeelte achter de woontoren; afbraak van de woontoren en uitbreiding met een voorhuis als nevenschikkende woonvleugel; 16de-eeuwse traptoren met torenhelm. Na afbraak van het kasteel verrees op het burchtterrein een woonhuis. Het grachtentracé bleef lange tijd herkenbaar in het terrein, dat thans met het op het terrein staande 19de-eeuwse pand toebehoort aan de Stichting Groesbeekse Tehuizen. Het gebouw bevat in tegenstelling tot beweringen uit de volksmond geen resten van een oude kelder. | |||||||||||||||||||||||||||||||
RenthuisIn het r.a.g., Arnhem (Archief Rekenkamer krt. 272-273) bevinden zich drie tekeningen van het zogenaamde Renthuis, waarschijnlijk de Rentmeesterij. Het zijn drie gekleurde pentekeningen van de plattegrond van het bestaande renthuis en twee verbouwingsplannen, getekend door W. van Ommeren in 1781 (afb. 50-52). In 1815 heeft de r.k. kerkgemeenschap pogingen ondernomen om deze behuizing, ook wel de Rentmeesterij genaamd, als kerk in gebruik te nemen. Het daartoe ingediende verzoekschrift werd echter afgewezen. Men krijgt wel een beeld van het complex dank zij de omschrijving die in deze petitie was vervat: ‘Eene Huising, achterhuis, een schuurtje met tuin, aangelegen landerijen en plantagieën, daaronder begreepen een Hutje of Stulpje gelegen n.o. voorgeschreven Goederen,..’. Tot in het begin van deze eeuw werd het pand bewoond door de Rentmeester der Domeinen. Aangenomen wordt dat een deel van het in 1815 omschreven gebouw later is afgebroken. Het restant vindt men terug in het huidige hoofdkantoor van de Stichting Groesbeekse Tehuizen.
Ga naar margenoot+ In de collectie van het Nijmeegs Museum ‘Commanderie van St.-Jan’ bevindt zich een tweetal gegraveerde koperen zonnewijzers (afb. 53) met daarop de breedtegraadaanduiding 50o 46′. Zij zijn afkomstig uit Groesbeek. Een exemplaar is voorzien van de naam van de maker, Jan van Call; de ander is eveneens uit zijn werkplaats afkomstig. Van welk gebouw ze komen is niet bekend. - Literatuur. J.G. van Cittert Eymers, Zonnewijzers aan en bij gebouwen in Nederland, Zutphen 1972, blz. 64-65. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het liefdesgestichtIn 1854 werd aan de Kwadestraat, thans Kloosterstraat, een Liefdesgesticht gebouwd onder het pastoraat van P.P. Kersten, financieel mogelijk gemaakt door een gift van f 7 000, - afkomstig van pastoor J.L. Holl uit Leuth (afb. 54, 55). Architect H.J. van den Brink uit Driebergen maakte geheel belangeloos een bouwontwerp en hield gratis toezicht bij de uitvoering ervan. In 1854 kwam het middengedeelte van het complex gereed. In 1855 betrokken drie zusters van Liefde uit Tilburg de nieuwbouw, waar zij een naai- en breischool inrichtten. In 1866 werd het gesticht vergroot met twee zijvleugels, die konden worden gebouwd dank zij een gift van mejuffrouw Jenny Cornelia van Sonsbeck, en ingericht tot tehuis voor bejaarde vrouwen. Tegen de linkervleugel is in 1897 een neogotische kapel gebouwd. In de voorgevel van de rechtervleugel is een hardstenen gedenkplaat, formaat 69 × 108 cm, aangebracht die de beide weldoeners memoreert. De tekst luidt: de w.e.w. heer j.l. holl/pastoor te leuth/stichtte dit huis/tot opleiding der jeugd/ - /mejuffrouw j.c. van sonsbeck/van zwolle/herschiep in 1866 dit huis/tot mede verzorging/van oude vrouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 48. Schets van het kasteel te Groesbeek op de kaart van het Nederrijkswoud door Thomas Witteroos, 1570. r.a.g., Arnhem (detail van afb. 2).
Afb. 49. De middeleeuwse kerk en het kasteel met de omliggende terreinen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 50. Drie plattegronden van het ‘Renthuis’, 18de eeuw. r.a.g., Arnhem.
Afb. 51. Drie plattegronden van het ‘Renthuis’, 18de eeuw. r.a.g., Arnhem.
Afb. 52. Drie plattegronden van het ‘Renthuis’, 18de eeuw. r.a.g., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 53. Zonnewijzer voor een Groesbeeks huis of buiten, door J. van Call. n.m.c., Nijmegen.
Afb. 54. Het Liefdesgesticht met kapel naar oude ansicht.
Afb. 55. Het Liefdesgesticht uit 1854 gelegen aan de Kloosterstraat (opn. 1978).
- Literatuur. Driessen 1972, afb. 24, 25; Idem 1977, afb. 46, 47; Driessen/Montenberg 1980, blz. 65, afb. 59 en 186. | |||||||||||||||||||||||||||||||
DekkerswaldIn het bosgebied tussen de Nijmeegse Baan en de spoorlijn Nijmegen-Venlo werd nabij de grens met de gemeente Nijmegen in 1912-1913 het sanatorium Dekkerswald gebouwd (afb. 56, 57). Zwitserse sanatoria hebben als voorbeeld gediend. Voor het ontwerp is een prijsvraag uitgeschreven. Architect Eduard Cuypers diende in 1910 een plan in dat werd bekroond. Hij ontwierp een hoofdgebouw met langgerekte vleugels, waarin de paviljoens en dagverblijven zijn ondergebracht, een kapel, vrijstaande paviljoens en een economiegebouw, alle verbonden door overdekte gangen. Interessant in het ontwerp is de kapel met drie straalsgewijs op het altaar gerichte schepen en sacristie achter de koorruimte. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 56. Dekkerswald. Gezicht op het hoofdgebouw van het sanatorium omstreeks 1925.
Afb. 57. Dekkerswald. Gedeelte van het sanatoriumcomplex door Ed. Cuypers.
- Literatuur. Bouwkundig Weekblad 1912, blz. 53-55; Ed. Cuypers. Van den bouw van het r.k. sanatorium ‘Dekkerswald’ te Groesbeek, Huis Oud en Nieuw, xi, (1913), blz. 364-383 met afb.; E.W. Jongmans, Het r.k. sanatorium ‘Dekkerswald’ te Groesbeek, Huis Oud en Nieuw, xi (1913), blz. 337-363. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Particuliere woonhuizen en boerderijenGa naar margenoot+ Aan het einde van de 18de eeuw kreeg de vorst van Neuwied ongeveer 650 ha heide van het voormalige Nederrijkswoud voor bebossing in erfpacht. Het bleef evenwel bij goede bedoelingen. In het begin van de 19de eeuw werd het gebied verkocht en kwam omstreeks 1860 grotendeels in handen van de familie Rijnbende. Op een van de mooiste punten liet Rijnbende een landhuis ‘De Wolfsberg’ (thans Mookse Baan nr. 12) bouwen, waaromheen hij een park liet aanleggen. In het begin van deze eeuw is het landgoed door vererving en verkoop in vier | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 58. Gezicht op Groesbeek vanaf de Stekkenberg in de 19de eeuw, schilderij door P.F. Peters. n.m.c., Nijmegen.
Afb. 59. Daglonershuisje. Opmeting uit 1947. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
delen uiteengevallen. In 1928 kwam het grotendeels in handen van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en ging vervolgens in 1929 over in het bezit van Staatsbosbeheer. Het witgepleisterde landhuis kwam in 1900 in het bezit van Jhr. Van Lawick van Pabst van Nijevelt en werd in 1930 familiehotel. Omdat in 1822 hier de laatste wolf werd afgeschoten draagt het landhuis de naam ‘Wolfsberg’. - Literatuur. Het Groesbeekse Bos, uitgave Staatsbosbeheer, z.j.; B. ter Haar 1882, blz. 51-52; Driessen 1972, afb. 39-41; idem 1977, afb. 64; Driessen/Montenberg 1980, blz. 84-90.
Ga naar margenoot+ De ontoereikende opbrengsten van een bescheiden gemengd bedrijf en de verdiensten uit de wild- en houtstroperij en het bezembinden, die tot in de 20ste eeuw de voornaamste bronnen van bestaan vormden voor de inwoners van deze gemeente, verklaren de afwezigheid van grote boerderijen in dit bos- en heidegebied. Typerend voor Groesbeek en omgeving zijn de keuterijen en bezembindershuisjes geweest. Voorbeelden daarvan vond men tot voor korte tijd nog op de Stekkenberg (afb. 58). De kleine huisjes maten 3 bij 6 m; een flink bezembindershuis was 6 m breed en 7,5 m lang, de muren waren ca. 1,35 m hoog en de daknok bevond zich op 3,50 m boven de vloer. Zo'n huis was verdeeld in een viertal vertrekken: de keuken, tevens als ‘riesdeil’ gebruikt, het woonvertrek en twee slaapkamers met ingebouwde bedsteden. De zolder werd benut als opslagplaats voor de berketwijgen, het ‘riesholt’. Buiten stond het ‘huuske’ of w.c. In de hooggelegen buurtschappen was de watervoorziening geen gemakkelijke zaak, omdat natuurlijke waterbronnen vrij sporadisch voorkwamen. Men moest derhalve veelal gebruik maken van een gemeenschappelijke pomp. In het begin van de 19de eeuw is er een belangrijke bevolkingstoename in Groesbeek-dorp en in de omliggende buurtschappen. De onvoldoende middelen van bestaan leidden ertoe dat het grootste gedeelte van de bevolking ver beneden het bestaansminimum leefde. In de heuvelachtige gebieden woonden de armsten in
Afb. 60. Plattegrond, doorsnede over het bedrijfsgedeelte en aanzicht van de voorgevel van ‘'t Huijs op Lubberts Hoff’, 1771, naar tekening in r.a.g., Arnhem; Archief van de Rekenkamer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 61 a-d. Plattegrond- en gevelaanzichten van een boerderij uit Groesbeek, 2de helft 18de eeuw. r.a.g., Arnhem; Archief van de Rekenkamer.
hutten en holen die in de bergwand waren uitgegraven. Ook de plaggenhut was hier een normaal verschijnsel. In de lager gelegen vochtiger gebieden maakte men meer gebruik van natuurlijke bouwstoffen: riet, wilge- en dennehout, leem en kalk. De materialen waren in de buurt te vinden: dunne denneboompjes, palen van dikkere bomen, witte leem uit de Ashorst en riet gesneden in de moerasgebieden van het Bruuk. Zo ontstonden de eenvoudige vakwerkhuizen en hutten. Hiervan zijn geen voorbeelden meer voorhanden. Wel treft men in Groesbeek nog enkele kleine bakstenen boerenwoningen aan. Dank zij archivalisch materiaal krijgt men een goede indruk van het in Groesbeek algemeen geldende boerderijtype en de constructie van de grotere hoeves (afb. 60-62). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 62. Plattegrond, lengte- en dwarsdoorsnede van een boerenwoning op de Molenberg, ca. 1780. r.a.g., Arnhem; Archief van de Rekenkamer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
MolensOp Groesbeeks grondgebied hebben tot 1944 een viertal windkorenmolens gestaan, waarvan slechts de Zuidermolen het oorlogsgeweld heeft overleefd.
Ga naar margenoot+ Aan de Herwendaalseweg nr. 3 staat de Zuidermolen, een in 1857 gebouwde beltmolen, die in 1924 zware stormschade leed en in 1940 oorlogsschade opliep. In 1947 hadden kap en kruis te lijden van een windhoos. De molen werd in 1949 gerestaureerd door H. Adriaens uit Weert en in 1976. De belt wordt belend door moderne bedrijfsgebouwen (afb. 66). Op een in de romp gemetselde gevelsteen staat: De Zuidmolen/gebouwd door/J. Heyne/De eerste steen gelegd op/3 augustus 1857/door J. Bodenstaff. Bodenstaff was de eerste molenaar, in 1894 opgevolgd door de uit Beuningen afkomstige molenaarsfamilie Jochijms. - Literatuur. Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1950, blz. 21; Gelders Molenboek 1968, blz. 338-339; Driessen 1972, afb. 37; Idem 1977, afb. 51, 52.
Ga naar margenoot+ De voormalige Noordermolen. Op de Molenberg ten noorden van het dorp stond tot 1944 de romp van de Witte of Noordermolen, een middeleeuwse torenmolen. De oudste afbeelding staat op de uit 1570 daterende kaart van het Rijkswoud door Thomas Witteroos (afb. 64). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 63. De Noordermolen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 64. De voormalige torenmolen, genaamd ‘De Noordermolen’, op de kaart van het Nederrijkswoud door Thomas Witteroos, 1570. r.a.g., Arnhem (detail van afb. 2).
Afb. 65. De voormalige Noordermolen in 1777 getekend door H. Hoogers. g.m., Arnhem.
Deze windkorenmolen was een aan de heren van Groesbeek toebehorende dwangmolen. Hendrik Hoogers heeft in 1777 een tekening van de domeinmolen en het molenaarshuis gemaakt (afb. 65). Omstreeks 1800 werd de molen door Franse soldaten in beslag genomen om vanaf dit hoge punt schietoefeningen te houden in de richting van de But en het Rijkswoud. Vanaf die tijd tot 1823 zou de molenromp als kruittoren en gevangenis dienst hebben gedaan. Daarna is de molenfunctie weer hersteld door mulder Jac. Jacobs. Tot 1887 beheerde de familie Jacobs de molen, daarna Hendrik en Piet Fleuren. De molen is tot 1924 in gebruik gebleven en vervolgens ingericht als uitzichttoren. In 1944 werd de molenbelvédère ten gevolge van oorlogshandelingen verwoest, waarna de resten zijn gesloopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 66. De Zuidermolen aan de Herwendaalseweg (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
|
|