| |
| |
| |
Noorbeek
Het dorp Noorbeek, dat zijn naam ontleent aan de gelijknamige beek die bij het aangrenzende gehucht Wesch ontspringt, is gelegen op een heuvelterras, dat de zuidelijke helling vormt van het beekdal (afb. 304). Het dorp is in de 11de eeuw ontstaan door ontginning van het beboste beekdal. De eerste schriftelijke vermelding, die is opgenomen in de Annales Rodenses, dateert uit 1144. De oudste bebouwing is ontstaan in de nabijheid van de hoog gelegen kerk. De nederzetting maakte deel uit van het graafschap Daelhem, waarvan de hoofdzetel aanvankelijk stond in het naburige 's-Gravenvoeren. In 1244 werd het gebied onderdeel van het hertogdom Brabant.
Het kapittel van St. Lambert bezat een laathof in Noorbeek, die bestuurlijk gezien een belangrijke rol speelde en uitgroeide tot schepenbank. In 1626 werd Noorbeek door de Spaanse koning als graaf van Daelhem tot heerlijkheid verheven. Daarnaast bleef 's-Gravenvoeren juridisch een rol spelen. Na de Tachtigjarige Oorlog werd Noorbeek bij het Partage Tractaat
304 Dorpsgezicht op Noorbeek vanuit het noorden, opname 1988.
| |
| |
305 Het dorp Noorbeek, kaart gebaseerd op het kadastraal minuutplan van ca. 1830. Tekening door T. Brouwer.
306 Het dorp Noorbeek volgens recent nette plan. Tekening door T. Brouwer.
samen met het aangrenzende Mheer toegewezen aan Spanje. De bebouwing van het dorp bestond uit 36 huizen, iets meer dan de helft van de bebouwing in de overige tot de heerlijkheid behorende gehuchten Bergenhuizen, Vroelen, Schey, Cruts, Schilberg, Ulvend en Terlinden. Noorbeek kende mede door het regelmatig terugkerend oorlogsgeweld tot aan het derde kwart van de 18de eeuw weinig of geen groei. Pas na de Spaanse Successie-oorlog, als er geruime tijd rust heerst in dit deel van de dan Oostenrijkse Nederlanden, verdubbelt het aantal huizen tot liefst 67 stuks. Dat aantal blijft vrijwel ongewijzigd tot ver na de Franse Tijd. In 1835 bestond het dorp uit 69 huizen. Daarna is er opnieuw een duidelijk bespeurbare bevolkingsafname. Als gevolg van de landbouwcrisis aan het einde van de 19de eeuw veranderde ook het aspect van het dorpsbeeld door de overschakeling van akkerbouw naar veeteelt. Het areaal aan grasland werd veel omvangrijker. Bovendien vond er een verdichting van de bebouwing plaats. Van een bescheiden groei is pas weer sprake na de Tweede Wereldoorlog, vooral langs de Bovenstraat, en mede als gevolg van het toenemende toerisme. Noorbeek bezit een bebouwing van enkele grote, maar vooral middelgrote hoeves, die voornamelijk zijn te vinden rond de kerk en ten oosten van de Pley. Het dorp heeft een duidelijke kern dankzij de Pley, een oostelijk van het koor van de R.K. kerk gelegen marktplein. Dit plein is feitelijk een verbreding van de oost-west lopende hoofdas, die wordt gevormd door de in elkaar overlopende Onderstraat, Pley, Dorpstraat en Bovenstraat (afb. 305-306).
De verbindingsweg met Mheer, de Klompestraat, loopt vanaf de Brigidakapel aan de Pley naar het in het beekdal van de Noor gelegen gehucht Wesch.
| |
| |
Aan de noordzijde van de Onderstraat vormt de Kempestraat de westelijke begrenzing van het gebied rond de kerk, dat met de Burgemeester Nahonstraat en het Martele Höfke een opmerkelijk rechthoekig patroon vertoont.
In dit gebied bevindt zich nog enige boerderijbebouwing aan de Kempestraat nrs. 2, 4 en 6, alsmede aan het Martele Höfke. Op de oost-west as komen verschillende verbindingswegen en paden uit. Oostelijk van de Pley is het straatbeeld tussen de vanouds bestaande agrarische bedrijven aan de Dorpstraat en de Bovenstraat verdicht met woningen en anderssoortige bedrijfsbestemmingen.
Van de wegen die aan de zuidzijde op de oost-west as uitkomen, is vooral de Vroelenstraat als oude verbindingsstraat van belang. Langs deze weg is enige historische bebouwing te vinden, zoals de kleine dorpswoningen Vroelenstraat nrs. 4-6 en de kleine hoeves nrs. 5, 11 en 14. Ofschoon de boerderijen nog een sterk stempel op het dorpsbeeld drukken, nemen de woonhuizen een opvallende plaats in. Naast de 18de- en 19de-eeuwse bakstenen panden als Klompestraat nrs. 2 en 9 (pastorie), Dorpstraat nr. 11, Pley nr. 5 en kleine woningen in vakwerk aan de Vroelenstraat is er met name in het eerste kwart van de 20ste eeuw aan de Dorpstraat en de Bovenstraat nieuwbouw gezet, waarbij het streekeigene is verdwenen of onderschikt geworden. Hoe tegelijkertijd traditioneel en modern bouwen samen gestalte krijgen, blijkt bij Dorpstraat nr. 22 en nr. 37.
De kern van het dorp Noorbeek bezit zoveel historisch waardevolle en karakteristieke elementen, dat het is aangewezen als beschermd dorpsgezicht ingevolge artikel 20 van de Monumentenwet. De omgrenzing omvat de gehele oude kern met uitzondering van het gebied aan weerszijden van de Bovenstraat en noordelijk van de Burgemeester Nahonstraat.
| |
Rooms Katholieke kerk
De R.K. kerk, die is toegewijd aan de H. Brigida, staat op het ommuurde kerkhof aan de westzijde van de Pley. Zij is een van de weinige Zuid-Limburgse
307 R.K. kerk, gezien vanaf de Pley, opname 1903.
| |
| |
308 R.K. kerk van St. Brigida. De kerk met Brigida-kapel en Brigida-den, gezien vanaf de Pley, opname 1989.
dorpskerken, die haar gotische gedaante heeft behouden. De kerk vormt het hart van Noorbeek, samen met de ten zuidoosten van het koor gelegen Brigidakapel en het door een mergelstenen muur omgeven kerkhof in de schaduw van een eeuwenoude plataan en een jaarlijks verjongde Meiboom (afb. 307-320).
| |
Literatuur
G.C. Ubaghs, Geschiedkundig overzicht van Gulpen en deszelfs onderhoorige plaatsen, PSHAL II (1865), 281-282, 322, 347; J. Kalf, De katholieke kerken in Nederland, Amsterdan 1906, 531 en pl. U; J.v.d.V. (= J.M. van de Venne), Noorbeek in 1662, Maasgouw 49 (1929), 10; De Crassier, in: PSHAL XIX (1933), 353, 381; Voorl. Lijst 1926, 346-347; F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst II, Amsterdam, 1941, 389-390, 404 en afb. 118; M.D. Ozinga en R. Meischke, Gotische kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1953, 50 en afb. 45; Kunstreisboek voor Nederland, Amsterdam (7de druk), 1977, 710; H. Meens, Het proces van Adrianus van Duyn, pastoor van 1729 tot 1774. Bijdrage tot de geschiedenis van Noorbeek, 1971.
| |
Archivalia
R.A.L., Maastricht, Archief van pastoors en kerkbesturen 1590-1860 (4 nummers en plaatsingslijst).
A.R.A. Den Haag, Archief Binnenlandse Zaken afd. K & W 1875-1918, inv. nr. 1178, (kerkrestauratie 1903-1913).
| |
Afbeeldingen
Foto's. In Coll. RDMZ opnamen uit 1903 (collectie A. Mulder, vier exterieuren een interieur-opname), 1953 (G.Th. Delemarre), 1968 (H. van der Wal), 1976 en 1988 (L.M. Tangel) en 1988-1989 (P. van Galen).
| |
Bouwkundige tekeningen
Ten behoeve van de restauratie, die is uitgevoerd tussen 1910-1913, is vanaf 1902 een groot aantal opmetingstekeningen, schetsen en plannen gemaakt, vooral door de uitvoerend architect W. Sprenger; thans in bezit van architect Palmen te Maastricht. Het gedeelte dat ter beroordeling werd toegezonden aan de afdeling K en W. is via Binnenlandse Zaken in de collectie RDMZ beland.
Voorts worden in laatstgenoemde collectie jongere opmetingen en documentatietekeningen bewaard van de hand van H. van der Wal (1968) en A. Warffemius (1986).
| |
De belangrijkste bladen:
1. | ‘Roomsch Katholieke kerk te Noorbeek - Noord Limburg’ (sic!), blauwdruk, schaal 1:100 en details 1:10, door W. Sprenger 1902. Plattegrond, lengte- en dwarsdoorsnede, drie details (afb. 313). |
2. | als voorgaand blad met aantekeningen over herstelplan. |
309a-b R.K. kerk. Tekening van de zuiderzijbeuk in 1904: a. opname vòòr de restauratie, b. voorgestelde traceringen. Coll. Sprenger, Maastricht.
| |
| |
310 R.K. kerk. De zuiderzijbeuk met neogotische traceringen, opname 1988.
311 De R.K kerk. Overzicht vanuit het noordoosten, opname 1903.
3. | Schets bestaande toestand van oost- en westgevel, potlood op lompenpapier, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, 1902. |
4. | Bestaande toestand der contreforten, geaquarelleerde potloodtekening, schaal 1:50, details 1:10, r.o. gesigneerd: C. M(ellaert?), niet gedateerd, waarschijnlijk 1904 (afb. 309a) |
5. | Gevel zuiderzijbeuk, geaquarelleerde potloodtekening, schaal 1:50, gesigneerd en gedateerd: C.M. 1904 en naam van W. Sprenger (afb. 309b). |
6. | Restauratieplan zuider zijbeuk, schaal 1:50, voorts als nr. 4. |
7. | Schetsmatige opmeting, gesigneerd: CM (monogram), geen schaalaanduiding. Aanzichten en doorsnede over de toren. |
8. | Noorbeek zuiderzijbeuk, potlood op lompenpapier, r.o. gesigneerd: Lepage, en l.o.: W. Sprenger. Constructie-tekening van drie venstertraceringen. |
9. | Details ramen zuiderzijbeuk, potloodtekening met aquarel, niet gesigneerd, maar voorzien van de aantekening: ‘goed P C’, niet gedateerd. Traceringen van vensterkoppen. |
10. | R.K. kerk te Noorbeek, behorende bij bestek.
Herstelling zuiderzijbeuk, calque, schaal 1:100, opgemaakt te Maastricht 23-4-1904, gesigneerd: W. Sprenger arch. Gevels, plattegronden en doorsneden. |
11. | R.K. kerk te Noorbeek - Limburg. Blad I, lichtdruk, schaal 1:100, met in rood aangebrachte wijzigingen en verbeteringen in het natuursteenwerk. |
N.B. 1 en 7: R.K. kerk te Noorbeek vòòr de restauratie, calque, ongedateerd (waarschijnlijk vanaf een foto gecalqueerd en gecomplementeerd).
Onderdelen van het kerkgebouw:
- R.K. Kerk te Noorbeek, ingang en doopkapel, schaal 1:100, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, 1914. Plattegrond en aanzicht zuidgevels van kerk en toren, in archief RDMZ 20317.
Voorts de volgende bladen:
1. | Herbouw sacristie, doopkapel en portaal, calque met O.I. inkt, schaal 1:100, niet gesigneerd. |
2. | Details van ingang en doopkapel, calque met O.I.-inkt, schaal 1:20, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, 1914. |
3. | Details zuid-ingang, calque met O.I.-inkt, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, 1914 (hiervan ook een afdruk, genummerd 5. |
4. | Buitenaanzicht der koorramen, met plattegrond en aanzicht, voorzien van annotaties, schaal 1:20. |
5. | Detailtekening van een deur voor de doopkapel, transparant met O.I.-inkt, schaal 1:10. |
6. | Plattegrond van de kerk met jongere aanbouwen, schaal 1:100 en details 1:50. Plattegrond voor de bouw van een sacristie aan de zuidzijde van het koor (niet uitgevoerd). |
| |
| |
312 R.K. kerk. De kerk gezien vanuit de pastorie aan de Klompestraat, opname 1989.
7. | Portaal naast de toren, bestaande toestand en ontwerp, potlood op transparant, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, april 1935. |
8. | Werktekening voor deurbeslag van portaal en doopkapel, ware grootte, niet gesigneerd en gedateerd (ca. 1935). |
| |
Geschiedenis
Over de oudste geschiedenis van het kerkgebouw in Noorbeek is weinig bekend, maar afgaande op het gebouw zelf gaat het zeker terug tot de 11de eeuw. De R.K. kerk van de H. Brigida was volgens het parochiearchief tot 1614 filiaalkerk van de parochiekerk te 's-Gravenvoeren (België). De parochie van 's-Gravenvoeren, die weer een afscheiding was van de kerk in St. Maartensvoeren, is in 1083 door Conrad I van Luxemburg, heer van het Land van Daelhem, geschonken aan het O.L. Vrouwe-Munster van de stad Luxemburg. Oorspronkelijk omvatte de parochie ook Mheer, dat in 1626 is afgescheiden. Vanaf 1616 tot aan de opheffing van de orde in 1773 bezaten de Jezuïeten uit Maastricht het collatierecht van de kerk en het tiendrecht te Noorbeek, dat zij hadden overgenomen van het Luxemburgse O.L. Vrouwe-Munster. In 1651 werd aan Quirinus Franchien, prior van het klooster Hoog Cruts de zorg voor de kerk opgedragen. Hij liet de diensten uitvoeren door Symon Aussems.
Over de wederwaardigheden van de kerk is weinig bekend. In 1568 werd zij door soldaten van Willem van Oranje geplunderd.
Het gebouw werd van 1910-1913 tijdens het pastoraat van C.J. Eygelshoven gerestaureerd onder leiding van architect W. Sprenger uit Maastricht. De restauratie van de kerk wordt doorgaans gedateerd in de periode 1903-1913. Hierbij dienen enige jaren van plan-voorbereiding gerekend te worden, die al begon in 1902, het jaar waarin architect W. Sprenger zijn restauratieplannen maakte; een korte periode, die werd afgesloten met een niet gehonoreerde subsidie-aanvrage uit 1903. Na een periode van
| |
| |
fondsenwerving kreeg de daadwerkelijke restauratie pas haar beslag in 1910-1913. De grote initiator en stuwkracht van dit herstel was pastoor C.J. Eygelshoven. Feitelijke aanleiding tot restauratie was de schenking van een glas-in-lood raam, dat in het koor geplaatst moest worden. Het kerkbestuur wendde zich tot de minister van Binnenlandse Zaken met een verzoek om subsidie, waarop per brief van 30 juni 1903 werd geantwoord, dat na een ter plaatse ingesteld onderzoek, dat werd uitgevoerd door A. Mulder, bleek ‘dat dit bouwwerk zonder eenigen twijfel is te rangschikken onder de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, waarvan het behoud behoort te worden verzekerd, maar dat er voorlopig geen uitzicht op het toekennen van een subsidie bestaat’.
313 R.K. kerk. Opmetingstekening van de gevels en details van vensters en profielen, door W. Sprenger 1902. Coll. Sprenger, Maastricht.
De subsidietoekenning kwam af bij Koninklijk Besluit van 18 februari 1911. Zij bedroeg fl 9000,--, op een totale begroting van 22.000,-. In november 1911 werd het kerkgebouw uitwendig hersteld. Van 1911-1913 werd gewerkt aan het inwendig herstel. Mulder heeft uitvoerig gerapporteerd over de toestand in een nota uit juni 1903, en over de voortgang van het werk. In 1986 is een nieuw plan tot restauratie gemaakt door architect Palmen in Maastricht.
| |
Het kerkgebouw
Plattegrond
De kerk bestaat uit een driebeukig schip ter lengte van vier traveeën en een driezijdig gesloten priesterkoor van twee traveeën (afb. 314). In het verlengde van de zijbeuken staan kapellen aan weerszijden van het priesterkoor en daarmee in open verbinding. Aan de westzijde van het schip sluit een oudere toren aan, die is opgetrokken op een vierkante grondslag. De hoek tussen de toren en de zuiderzijbeuk wordt ingenomen door een jonger toegangsportaal met bijruimten. Ten noorden van het koor bevindt zich een laag portaal en aansluitende sacristie. Aan de zuidzijde van het koor staat de bijsacristie.
De kerk heeft samen met de toren uitwendig een lengte van 30 m. De lengte van het kerkschip bedraagt inwendig 23 m; de schipbreedte is 5,75 m hart op
| |
| |
314 R.K. kerk. Plattegrond en lengtedoorsnede, gezien naar het noorden en dwarsdoorsneden, resp. over het schip naar de toren en over het koor naar het oosten. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius naar gegevens van W. Sprenger, Maastricht (1902), H. van der Wal (1962) en eigen waarneming, 1987.
| |
| |
315 R.K. kerk. Doorsnede van de toren met torenspitsconstructie. Schaal 1:150. Opmetingstekening door A. Warffemius, 1987.
316 R.K. kerk. De noorderzijbeuk en de voet van de toren, opname 1989.
hart; de noordbeuk meet inwendig 3.40 m en de zuidbeuk 4,30 m. De toren is inwendig 3.20 m, en uitwendig 6.50 m in het vierkant.
De assen van toren, schip en koor lopen in een zigzag lijn; de oriëntatie van de hoofd-as wijkt ongeveer 27o af in noordelijke richting.
| |
Materiaal
De kerk is met inbegrip van de gewelven voornamelijk opgetrokken in mergel. De onderbouw van de toren en een gedeelte van de westmuur van de noordbeuk bestaan uit breuksteen, hoofdzakelijk zandsteen, gres en spaarzaam toegepaste veldkeien. Voorts is gebruik gemaakt van hardsteen voor de schipzuilen met basementen, kapitelen en dekplaten en voor de deuren vensteromlijstingen in de portaal- en sacristieruimten. Het toegangsportaal naast de toren is opgetrokken in baksteen.
| |
Toren uitwendig
De toren bestaat uitwendig uit twee geledingen, een tot de nokhoogte van het schip oplopende ongelede romp, gevolgd door een klokkeverdieping, van elkaar gescheiden door een uitspringende waterlijst. De voet van de toren bestaat tot op ca. 4 m boven het maaiveld uit allerlei kleine blokken natuursteen en grote hardstenen hoekblokken (afb. 316). De torenromp en spits meten respectievelijk 18 m en 18,50 m. De toren helt ongeveer 30 cm naar het westen over. De toren heeft geen westingang, maar is alleen toegankelijk vanuit het schip van de kerk via de kleine toegang in de oostmuur. In de noord- en zuidmuur zijn lichtspleten opgenomen. Onder de waterlijst bevinden zich kleine rondbogige galmgaten, die bij een latere verhoging buiten gebruik zijn geraakt. In de geleding boven de waterlijst zijn rondom grote rondbogige galmgaten aangebracht, die in tweeën zijn verdeeld door een hardstenen middenzuiltje waarboven een gotische tracering.
| |
Toren inwendig
De torenvoet is ook inwendig tot 3.30 m opgetrokken uit breuksteen. De muurdikte bedraagt gemiddeld 1,65 m. Een kleine toegangsdeur vormt op de begane grond de verbinding met het kerkschip. Het muurwerk vertoont twee lichte versnijdingen en een wat forsere versnijding bij de klokkeverdieping. Vier houten zolderingen delen de toren in begane grond, twee tussenverdiepingen en een klokkeverdieping. Op de eerste verdieping bevindt zich aan de noord- en zuidzijde een spleetvenster.
De bij de lagere toren behorende galmgaten zijn nog aanwezig.
De bovenste galmgaten hebben haakse dagkanten, die slechts aan de buitenzijde zijn geprofileerd en gevuld met een in het gevelvlak staand, slank deelzuiltje en een tracering. Het exemplaar aan de oostkant is uit de bouwtijd.
| |
| |
De klokkestoel is met het verhogen van de toren ongeveer 1 m omhoog gebracht.
In de toren hangen twee klokken, respectievelijk uit 1528 en uit 1957; de laatste is hergoten naar een klok uit 1449 (zie blz. 336).
| |
Torenspits
De eikehouten torenspits, die uit ca. 1500 dateert, kraagt iets uit boven de profiellijst van de klokkegeleding. De spits is overhoeks ingesnoerd; de schilden boven de muurvlakken lopen ongesnoerd door vanaf de basis tot aan de top.
De constructie (afb. 315) bestaat in doorsnee uit twee op elkaar geplaatste spanten, die samenkomen in door korbelen geschoorde tafelementen met daarop een korte koningstijl. De acht spantbenen die de hoekkepers vormen van de spits zijn onderling verbonden door gordingen en andreaskruisen waar de sporen overheen lopen. Vanuit de hoekkepers gaan schoren naar de tegenoverliggende kepers met halfhouts verbindingen.
De spits die al op de nog onverhoogde toren, waarvan de oude galmgaten nog aanwezig zijn, moet hebben gestaan, is in haar geheel in het midden van de 16de eeuw omhoog gebracht. Hij wordt bekroond door een smeedijzeren kruis met bol en torenhaan.
| |
Portaal
De hoofdtoegang tot de kerk bevindt zich in de uit 1847 daterende, bakstenen aanbouw die de hoek vult tussen toren en zuiderzijbeuk. De aanbouw ligt onder een vlak hellend lessenaarsdak, dat aansloot op de tot 1911 aanwezige dakhelling boven de zuiderzijbeuk. De toegangsdeur met rondbogig bovenlicht wordt omvat door een rechthoekige, hardstenen omlijsting met ojiefvormig geprofileerde afdeklijst. Links van de toegangspartij in de bakstenen gevel twee rechthoekvensters met hardstenen onder- en bovendorpel, die in 1934 zijn aangebracht ter vervanging van een rondboogvenster.
Inwendig bestaat de ruimte uit een portaal met houten betimmering en een trap naar de verdieping, alsmede een buiten gebruik zijnde doopkapel met een nevenruimte.
| |
Schip uitwendig
Het driebeukige schip heeft een lengte van vier traveeën. De ondermuren zijn rondom onder het plint in breuksteen opgetrokken. Het middenschip bezit een gedrongen lichtbeuk en een met schubleien in Maasdekking beklede kap die een helling van 60o bezit. De zijbeuken worden geschoord door steunberen, die bij het plint en op halve hoogte versnijden. In de gevelvelden zijn korte lancetvormige vensters aangebracht met middenstijl en visblaastracering, produkten van de restauratie van 1910-1913 (afb. 310). De schuine onderdorpels van de vensters gaan over in de waterlijst, die om de zich ter plaatse iets versnijdende steunberen heenloopt De zijbeuken worden gedekt door een zeer vlak hellend lessenaarsdak, dat doorloopt boven de oostelijk van de zijbeuken aangebouwde zijkapellen. In de westmuur van de noordbeuk zit aansluitend aan de toren een fragment metselwerk van breuksteen. Het metselwerk vertoont hetzelfde karakter als dat van de onderbouw van de toren, maar staat daarmee niet in verband. In de tweede travee van de zuidbeuk zijn sporen van een in mergel gedichte ingang. De schipkap bezit een viertal dakkapellen uit de periode 1910-1913.
| |
Schip inwendig
Het schip van de kerk is een met mergelstenen netgewelven overkluisde ruimte, waartegen een wat oudere, dito overwelfde koorpartij met zijkapellen aansluit (afb. 317-320).
Het gewelftype maakt koor en schip visueel tot één ruimte, hoewel de oude begrenzing van het schip in de vorm van een gereduceerde triomfboog nog duidelijk aanwezig is.
| |
| |
317 R.K. kerk. Het interieur gezien naar het priesterkoor, opname 1989.
318 R.K. kerk. Het interieur gezien naar noorderzijbeuk en orgel rond de eeuwwisseling, opname 1903.
Het middenschip en de zijbeuken worden worden gescheiden door op ronde en halfronde zuilen rustende spitsbogige arcaden. De ronde zuilen met basementen en Maaskapitelen zijn uitgevoerd in hardsteen (afb. 321a-c). De zuilen zijn opgebouwd uit hele en halfronde trommels met hier en daar een steenhouwersmerk (K Y +). De overgang van schacht naar bladkapiteel wordt gevormd door een halsring. Op de achtzijdige, hol geprofileerde dekplaten rusten de arcadebogen. Enige kolomschachten zijn jonger, hetgeen verband houdt met een latere doorbraak van het koor naar de noordelijke zijkapel. De dekplaten vormen tevens de basis voor muurkolonnetten en
| |
| |
319 R.K. kerk. Het driebeukige schip gezien naar het westen, opname 1989.
320 R.K. kerk. Interieur naar het orgel, opname 1989.
consoles, waarop de ribben van de middenbeuks- en zijbeuksgewelven samenkomen. Boven de boog van de tweede en derde travee aan weerszijden, alsmede in de vierde travee aan de zuidzijde bevinden zich kleine rondbogige vensters, die hebben behoord bij een oudere en lagere basilicale schippartij. Deze vensters zijn buiten gebruik geraakt toen de zijbeuken werden overwelfd en men daartoe het middenschip verhoogde en een nieuwe reeks kleine lichtbeukvensters aanbracht, die direkt onder de gewelfkappen zichtbaar zijn. De profileringen van de arcades aan de noordkant zijn onderling verschillend en ook gedetailleerder dan die aan de zuidzijde, waar slechts eenvoudige afschuiningen te zien zijn.
De gewelfribben en gordelbogen hebben in het middenschip een flauw peerkraal-profiel, verlengd met een holle afschuining. Het mergelstenen gewelf in de zuiderzijbeuk is van hetzelfde type als dat in het middenschip. De wat smallere noordbeuk is overwelfd met een kruisribgewelf in klein formaat mergelsteen, nog kleiner dan de in de streek gebruikte baksteen. De kerkvloer is belegd met hardstenen plavuizen (29 × 29 cm), afwisselend licht en donker, in ruitverband gelegd.
| |
Kapconstructie van het schip
De kap bestaat uit zeven spantjukken, voorzien van telmerken.
Met uitzondering van het eerste en het laatste spant, zijn de overige spanten van west naar oost aan beide zijden dus dubbel, in het midden gemerkt met twee korte reeksen (zie afb. 322, 323):
SCHIP |
: |
KOOR |
spant |
I |
II |
III |
IV |
: |
V |
* |
VI |
VII |
telmerk |
1 |
2/3 |
4/5 |
6/7 |
: |
1/2 |
* |
3/4 |
5 |
* = tussenspant |
| |
| |
321a-c R.K. kerk. Maaslandse kapitelen, opname 1989.
De spanten bestaan uit op de gebintbalk rustende, met korbelen versterkte dekbalkgebinten, waarop een geschoorde nokstijl staat. Het windverband bestaat uit schoren die vanuit de spantbenen naar de fliering lopen.
De nokstijlen zijn eveneens van windverband voorzien door schoren die de nokstijlen met de nokgording verbinden.
De schipkap is in oostelijke richting verlengd na de afbraak tot op zolderhoogte van de gevel, die waarschijnlijk boven de triomfboog heeft gestaan.
Hiermee is de overgang gecreëerd naar de kap boven het koor. Tegen de oostmuur van de toren tekent zich een dakmoet af die ongeveer 1.50 m onder de huidige kaphoogte ligt, maar qua dakhelling daarmee correspondeert. De schipkap blijkt bij de toren en bij de triomfboog afgezaagd. De nog 14de-eeuwse kap moet in zijn geheel omhoog zijn gebracht, toen het schip met de tweede lichtbeukzone werd verhoogd.
| |
Koor uitwendig
Het priesterkoor bestaat uitwendig uit twee traveeën met een onregelmatig driezijdige sluiting, waarin spitsboogvensters met hardstenen dagkanten (afb. 311, 312). Het koor is rondom door steunberen geschoord.
Aan weerszijden van de eerste koortravee sluiten zijkoren aan. De kap boven het koor is iets stijler dan die boven het middenschip. De verspringing wordt opgevangen door een met leien bekleed overgangsschot.
Op het dak van de koorsluiting staat een smeedijzeren kruis, een navolging van het originele 15de-eeuwse kruis, dat thans als wegkruis staat opgesteld in Onderschey (zie blz. 365). Op het koordak zijn bij de restauratie in 1910-1913 een drietal dakkapellen aangebracht.
| |
Koor inwendig
De koorpartij is geheel in mergelsteen overkluisd met een netgewelf, dat verwant is aan de gewelven in het schip en in de zuiderzijbeuk (afb. 317). Het koor staat in open verbinding met de zijkoren door middel van arcades die rusten op de zuilen die ook de triomfboog opvangen en op halfzuilen bij het begin van de koorsluiting. In de koorsluiting zijn schalken met voetstuk en lijstkapiteeltjes de dragers van de gewelfribben. In de noord- en zuidmuur bevinden zich toegangen naar de beide sacristieruimten; de vormgeving van de deuromlijsting dateert uit de periode van de restauratie van 1910-1913. Toen kregen de vijf vensters in de koorsluiting de neogotische tracering en is een eertijds in de sluiting van het koor aangebrachte toegangsdeur gedicht. In de zuidoostmuur van de koorsluiting bevindt zich een nis met drielobbige, hardstenen latei; in de zuidwand een nis, afgesloten door een houten deurtje waarop een smeedijzeren beslag, formaat 71,5 × 50 cm (XX a). In het koor
| |
| |
322 R.K. kerk. Kapconstructie van kerkschip en koorpartij. Schaal 1:150.
Opmetingstekening door A. Warffemius, 1987.
323 R.K. kerk. De kap boven het middenschip, opname 1989.
324 R.K. kerk. De kap boven het priesterkoor, opname 1989.
liggen marmeren plavuizen, formaat 46,5 × 46,5 cm uit XVIII c, en achter het altaar oorspronkelijke plavuizen uit XIVd.
| |
Kapconstructie
De laat 14de-eeuwse, eikehouten kap boven het priesterkoor vertoont een vrij unieke constructie (afb. 322, 324). Zij bestaat uit op de gebintbalk geplaatste spantjukken met standzonen en korbelen, waarop een geschoorde nokstijl is aangebracht. Opmerkelijk is het toegepaste windverband, dat bij de spantjukken wordt gevormd door andreaskruisen, die in het dakvlak liggen doordat zij op de spantbenen, flieringen en gordingen halfhouts zijn
| |
| |
ingekeept en gepend. Het windverband tussen de nokstijlen wordt eveneens gevormd door andreaskruisen, die vanuit de voet van de nokstijlen naar de nokgording lopen. De nokstijlschoren zijn gelipt in de jukdekbalk en gepend in de nokstijl. De nokstijlen zijn bovendien onderling verbonden door een horizontale regel. De drie oostelijke jukspanten zijn voorzien van telmerken (zie afb. 322) en verdelen het koorgedeelte van triomfboog tot sluiting in drie gelijke gedeelten. Er is nog een vierde spant in de serie, dat niet is gemerkt, op korte afstand van de ‘afgebroken’ triomfboogmuur. Het vormt samen met het westelijke van de drie gemerkte spanten de onderbouw van een dakruiter.
Oorspronkelijk liepen de gordingen tot in de scheidingsmuur tussen schip en koor. Na afbraak van de triomfboog en het omhoog brengen van de schipkap is er een overgangsconstructie gemaakt waarbij de kap van het schip naar het koor toe is verlengd. Het verschil in dakhoogte, dakhelling en asrichting tussen schip en koor noodzaakten tot het maken van een houten met leien bekleed dakbeschot.
| |
Sacristie en bijsacristie
De huidige bijsacristie aan de zuidzijde van het koor staat op de plaats van een 18de-eeuwse sacristie, die in 1913 is vervangen door het huidige, met een plat dak gedekte bijgebouw, dat nadien ging fungeren als bijsacristie. In de westmuur van deze ruimte is een eikehouten kastje opgenomen met paneeldeurtjes en gepaneelde, afgeschuinde hoeken. Ofschoon er plannen bekend zijn van de hand van W. Sprenger om deze sacristie te vervangen door een grotere ruimte, is uiteindelijk gekozen voor nieuwbouw aan de noordzijde van het koor. Daar is in 1913 de huidige sacristie met een klein toegangsportaal gebouwd door architect W. Sprenger. Het portaal en de bijsacristie zijn bewust lager gemaakt om voldoende lichttoevoer voor de vensters in het koor en in de oostmuur van de noordkapel te laten toetreden. In de sacristie is een gedenksteentje geplaatst met een tijdvers dat het gereed komen van de restauratie in 1913 memoreert: CAROLO.JOSEPHO. / EIJGELSHOVEN. / PAROCHO. / SVM. AEDIFICATA.
| |
Bouwgeschiedenis
Fase I - Romaanse kerk van breuksteen, XI-XII
Het oudste gedeelte van de kerk is de onderbouw van de toren die in ongehouwen natuursteen is uitgevoerd. De torenvoet dateert mogelijk nog uit de 11de of het begin van de 12de eeuw. Het betrekkelijk kleine steenformaat kan weliswaar op een hoge ouderdom wijzen, maar het voegwerk en de specie zijn dat niet. De noorder zijbeuk heeft in de westmuur nog een fragment van hetzelfde breukstenen metselwerk. Ofschoon dit werk niet in verband is gemetseld met de toren, is het toch goed mogelijk, dat toren en zijbeuksmuur hebben behoord bij een breukstenen kerk met zijbeuken, waarvan verder geen gegevens voorhanden zijn. De toren kan in eerste aanleg uit het begin van de 12de eeuw dateren. W. Marres suggereerde, dat het bouwmateriaal afkomstig zou zijn van de Karolingische palts Vouren (‘op de Sale’) dat op betrekkelijk korte afstand bij het Belgische 's-Gravenvoeren heeft gestaan. Deze palts verloor bij de bouw van de burcht in Daelhem (ca. 1080) zijn functie. Hiervoor is evenwel geen feitelijk bewijs aan te leveren.
| |
Fase II - ‘Romaanse’ kerk van mergel, XIII
Op het breukstenen gebouw volgt de voornamelijk in mergel opgetrokken kerk, waarvan met name de torenromp tot aan de tweede geleding en de schipmuren boven de arcaden tot aan de lichtbeukvensters nog over zijn. De rondboogvensters die men in het middenschip boven de middelste arcades aantreft, zijn samen met de lichtspleten in de voet van de toren en de galmgaten onder de waterlijst nog overblijfsels van de kerk uit deze fase, die in haar oudste mergel-gedaante sobere romaanse vormen vertoont en is te dateren omstreeks XIII b. Dit bouwwerk moet in elk geval een driebeukige
| |
| |
basilicale aanleg hebben gehad. De toren moet in deze fase een hoogte tot aan de cordonlijst hebben gehad. Hierbij hoorden de kleine rondbogige galmgaten. Het schip zal een vlakkere dakhelling hebben gehad, waarvan overigens geen dakmoet tegen de oostmuur van de toren is terug te vinden. Het schip werd geflankeerd door zijbeuken die smaller waren dan de huidige. Het is mogelijk dat de oudste kerk tijdens de strijd tussen Brabant en Daelhem is verwoest en dat zij na de inname van de burcht van Daelhem is herbouwd. Hoe deze kerk er heeft uitgezien, blijft de vraag.
| |
Fase III - Verbouwing tot gotische kerk, ca. 1400
De romaanse kerk is omstreeks 1400 in fases verbouwd tot een gotisch bedehuis. Alleerst zal het romaanse koor zijn vervangen door een diepere, driezijdig gesloten koorpartij. Het nieuwe koor heeft wellicht aanvankelijk nog geen overwelving gekregen. Hierop wijst de behandeling van het muurwerk boven de gewelven in de koorsluiting, waar nog resten van een binnenafwerking aanwezig zijn die in het zicht hebben gezeten. De hardstenen kolonnetten in het koor hebben gelijksoortige basementen met holle afschuiningen als de zuilen in het schip, ofwel ronde basementen van een nog ouder type.
De dagkanten van de koorvensters zoals die door Sprenger nog zijn aangetroffen waren qua vorm niet erg geavanceerd, maar gewoon afgeschuind, zoals in de koorpartij van de Sankt Pauluskirche in Aken en in de koorvensters van de abdijkerk van Kornelimünster het geval is. Ook het kolommetje in het middenvenster, dat bij de restauratie in 1903 verdween, wijst op die vroege venstervorm. Het koor bezat over twee traveeën gesloten zijwanden. Aan de noordzijde sloot een sacristie aan ter plekke van de huidige noordelijke koorkapel.
De laat-romaanse scheibogen werden vervangen door vier arcaden op hardstenen zuilen met Maaskapitelen. Overeenkomstige schematische Maaskapitelen zijn toegepast in de St. Petruskerk in Sittard (na 1380) en in de kerken van Eijsden en Breust (ca. 1393).
De overeenkomst met de zuilen in de kerk van Breust is ook voor wat betreft de basementen en dekplaten frappant.
Het gotiseringsproces van het schip moet aan de noordzijde zijn begonnen, waar de uitvoering wat slordiger is gedaan. De romaanse noordbeuk is vervangen door een wat bredere zijbeuk, die aan de oostzijde aansloot tegen de sacristie naast de eerste koortravee.
Na de voltooiing van de noordbeuk is men aan de zuidzijde verder gegaan. Waarschijnlijk ligt daar enige tijd tussen, want het is opmerkelijk, dat de arcades anders zijn geprofileerd en dat de zuidbeuk breder is aangelegd dan de noordbeuk. Bovendien komen de kapitelen in de zuidbeuk onderling meer overeen dan aan de noordzijde.
De zuidbeuk is in één campagne voltooid in de vorm van vier zijbeukstraveeën en een direct aansluitende zijkapel met een flauw-driezijdige sluiting, die rekening houdt met de bestaande steunbeer van het priesterkoor.
Het eerste gotische middenschip behield waarschijnlijk de hoogte van de romaanse lichtbeuk met vlakke zoldering. De romaanse zijbeuken zijn vervolgens door bredere gotische beuken met steunberen vervangen. Het kerkschip kreeg een pseudo-basilicale opbouw, doordat de functie van de lichtbeuk-vensters verviel. Op het kerkschip kwam een geheel nieuwe kap, waarvan de hoogte nog is af te lezen aan de dakmoet, die zich tegen de oostmuur van de toren aftekent. De nokhoogte van de schipkap ligt ruim 1 m lager dan die van het koor. De kap is dezelfde als het huidige kerkdak, die tijdens een volgende bouwfase hoger is herplaatst (zie fase IV).
| |
Fase IV - Laatgotische overwelving en wijziging van de zijbeuk, XV d - XVI a
In de eerste helft van de 16de eeuw is de kerk opnieuw vrij ingrijpend verbouwd, waarbij gewelven zijn aangebracht en de zuidbeuk in één bouwcampagne zal zijn vervangen door de huidige, bredere zijbeuk. Daartoe moesten de schipmuren ongeveer 1,5 m worden verhoogd boven de romaanse
| |
| |
rondboog-vensters, waaraan de functie al eerder (in fase III) werd ontnomen door de dakkappen boven de zijbeuken. Om het schip van bovenaf toch voldoende licht te verschaffen, zijn boven de romaanse lichtbeukramen nieuwe vensters gemaakt, die door de muraalbogen van de gewelven werden oversneden.
In deze fase is men de kerk gaan overwelven met een netgewelf. Die overwelving is begonnen in het koor en voortgezet in de middenbeuk. De triomfboog tussen schip en koor is duidelijk verbreed en verhoogd, toen men de kerk van een netgewelf voorzag in het middenschip. De triomfboog loopt vrijwel teniet in de noord- en zuidmuur, waar hij wordt opgevangen op een brede impost.
Op de overgang van de noorder zijbeuk naar de noorder zijkapel is ook een brede gordelboog die bij de noordmuur wordt opgevangen door drie korte kolonnetten.
Waarschijnlijk is de zijkapel oorspronkelijk een afgesloten sacristie geweest, die pas later bij de kerk is getrokken en dankzij de vakkundige doorbraak met arcadebogen naar koor en noordbeuk is geopend.
De zuidbeuk vertoont zich, in tegenstelling tot de noordbeuk, meer als een eenheid en mist een brede gordelboog tussen de vierde travee en het zijkoor, dat ook weer in open verbinding staat met de koorpartij. Bovendien vertoont de oostelijke sluitmuur nog de aanzet van een polygonale beëindiging.
| |
Fase V - 18de-eeuwse en latere toevoegingen
De oudste sacristie heeft zich waarschijnlijk aan de noordzijde van het koor bevonden op de plaats, waar thans het Maria-altaar staat. In de 18de eeuw is er een nieuwe sacristie gebouwd aan de zuidkant van het koor, die ook op het kadastraal minuutplan voorkomt.
De huidige sacristie met het toegangsportaal aan de noordkant van het koor is een toevoeging uit 1913 als sluitstuk van de restauratie o.l.v. architect W. Sprenger. In 1847 is in de hoek tussen toren en zuiderzijbeuk een portaal met bijruimtes gebouwd, waarvan de hoofdruimte heeft dienst gedaan als doopkapel. Het portaal is ‘1847’ gedateerd in het glas-in-lood raam boven de toegangsdeur.
| |
Inventaris
De kerk is in het bezit van vooral uit de 18de en 19de eeuw stammend meubilair, voorts van enige oude beelden en een gave, vroeg 20ste-eeuwse beglazing. Sommige oudere interieur- onderdelen zijn uit de kerk verwijderd, zoals de 17de-eeuwse preekstoel, of vertimmerd, zoals de tot dagaltaar verbouwde communiebank.
| |
Hoogaltaar
Geschilderd, houten altaar (mogelijk afkomstig uit een Luiks schrijnwerkersatelier), neobarok, ca. 1845, met gebruikmaking van oudere onderdelen uit XVIII B (afb. 325). Tombe geplaatst op drie eikehouten treden. Aan de voorzijde in reliëf een medaillon met voorstelling van de graflegging van Christus, omkranst met eikeloof en geflankeerd door dito festoenen, een latere wijziging uit XIX b (zie ook zijaltaren).
Het draaitabernakel, met Lam Gods op de gebogen deur en bekroond met gesneden pelikaan die haar jongen voedt, bevindt zich thans op een nieuwe tabernakelkluis die in 1926 werd geplaatst.
Retabel in de vorm van een door composiet zuilen geflankeerde en overhuifde boogomlijsting met cherubskopje voor het altaarschilderij. Volutenbekroning met vazen en Jahweh-teken op een door wolken en stralen omgeven driehoek. Altaarschilderij, doek, formaat ca. 280 × 125 cm, gesigneerd ‘O. PIROTTE. F: / 1752’ (= Olivier Pirottte, Luik 1699-1764). Christus aan het kruis, waaronder staande Maria en Johannes en in het midden Maria Magdalena, die de kruisboom omvat. Het schilderij past qua formaat niet goed binnen de boogopening van het retabel en is naar alle waarschijnlijkheid eerst bij de
| |
| |
325 R.K. kerk. Hoogaltaar, opname 1953.
ombouw van het altaar in het tweede kwart van de 19de eeuw geplaatst. Een visitatieverslag uit het bisdom Luik meldt voor Noorbeek in 1763: ‘Tabernaculum novum est’. Volgens een verslag van ‘jaerlijxse uijtgaeve voor de kercke’ in het kerkarchief is af te leiden, dat een altaar na 1760 zou zijn ‘gemaeckt’. In het Frans Domeinarchief is echter in 1798 sprake van een altaar met het ‘Oog Gods en twee engelen’ (mogelijk de beide houten engeltjes, die in de sacristie worden bewaard, zie blz. 330). Het altaarstuk van Pirotte wordt hierin niet genoemd, terwijl wel een thans ontbrekend schilderij met de Drieëenheid van het zijaltaar wordt vermeld.
- Archivalia. G.A.M., Maastricht, Kerkarchief parochie Noorbeek, Register der Deliberatiën 1891-1964.
R.A.L., Maastricht, Domeinen 539, 607 Noorbeek.
| |
Zijaltaren
Twee altaren, hout, geschilderd en ten dele verguld, circa 1846, neobarok. Gebogen tombe, verwant aan die van het hoogaltaar. Retabel bestaande uit Korinthische zuilen op stylobaat en met kroonlijst boven een halfronde beeldnis met schelpwelving. Als versiering parelsnoeren, festoenen en cherubijntjes. Tabernakeldeur met rondboogdeurtje, waarop in reliëf een
| |
| |
monstrans op wolken. Voluten met kroon. Monogrammen ‘MR’ en ‘SJ’ in stralenkrans, respectievelijk voor het Maria- en St. Jozefaltaar. Beelden van Maria en Jozef, beiden met het Kind, door Atelier Houtermans uit Roermond, 1901 (zie blz. 330).
Register no 7 van het Personeel en correspondentie van de Fabriekraad Noorbeek vermeldt een legaat van zeven en veertig gulden ‘(...) dienend tot de herbouwing van het Onze Lieve Vrouwe Altaar’
- Archivalia. G.A. Maastricht, Kerkarchief parochie Noorbeek.
| |
Dagaltaar
Het dagaltaar, eikehout, is samengesteld uit fragmenten van de vroegere communiebank, die het schip afsloot. Vaasvormige balusters, afgewisseld met postementen waarin panelen, XIX (afb. 317). Zie voor de oorspronkelijke opzet afb. 325). In de lezenaar zijn vijf van dergelijke balusters verwerkt. De oorspronkelijke hoogte van de communiebank, 76 cm, is in schabloon nog af te lezen aan de pijler bij het Mariakoor.
| |
Communiebank
Houten communiebank, geschilderd en gemarmerd, hoogte 77 cm, lengte 4,27 m. XIX. Balustrademodel met dubbele deur in het midden en postementen aan weerszijden. Geplaatst voor het St. Jozefaltaar.
| |
Biechtstoelen
Twee eikehouten biechtstoelen met driedelig front, 1787. Open model met gecurfd front en een dito kooflijst, versierd met snijwerk van palm- en lauriertakken en bekroond door een ajour kuif, waarin lauriertakken en rozen zijn uitgebeeld; onderdeur voor de middencel.
- Archivalia. G.A.M., Maastricht, Kerkarchief Noorbeek, inv. nr. 28: Map aantekeningen 18de eeuw, jaar 1787.
| |
Doopvont
Vont van hardsteen, hoogte 135 cm, diameter 50,5 cm, op vierkant postement, XVIIa; deksel, koper, vernieuwd, gezien de sporen van een ouder deksel; in en uitgezwenkt model, XIX? Staat opgesteld in de Brigidakapel.
| |
Preekstoel
Zeskante houten kuip op kelkvormige voet met dito klankbord, geverfd hout, 1641 (afb. 318).
Het meubel is uit de kerk verwijderd. Op een uit 1903 daterende foto is duidelijk te zien dat de preekstoel met de achterzijde tegen een vlakke wand heeft gestaan. De kuip heeft op de hoeken voluutpilasters en regels ornamentaal snijwerk, voorts rondboogpanelen met later toegevoegde evangelistenbeelden (gipsafgietsels); in een rolwerkcartouche gedateerd 1641; gepolychromeerd door H. Scheen in 1901. Thans worden drie zijden bewaard in een berghok; klankbord en ruggeschot zijn opgeborgen in de toren.
| |
Orgel
Instrument gebouwd in 1851 door Wilhelm Koulen (Coelen) uit Heinsberg (afb. 318-320). Orgelkas, bestaande uit drie pijpentorens en tussenvelden, met snijwerk in de vorm van consoles onder de torens en aan weerszijden gesneden wangen in de vorm van muziekinstrumenten. Op de zijtorens een staande engel met een muziekinstrument. De kas sluit qua vormgeving aan bij de z.g. Weidtmann-traditie. Het oorspronkelijk pijpwerk en de blaasbalg-installatie zijn nog aanwezig.
Dispositie:
Hoofdwerk: |
Positief: |
Rugwerk: |
Bourdon 16' gedeeld |
Holpijp 8' gedeeld |
Tuba 16' |
Prestant 8' |
Fernflaut 8' diskant |
|
Gamba 8' gedeeld |
Salisional 4' |
|
Holpijp 8' gedeeld |
Fluit 4' |
|
| |
| |
Octav 4' |
Nasard 2â…” |
Gemshoorn 4' |
Waldflaut 2' |
Superoctav 2' |
Oboe 8' |
Cornet 3 st. diskant |
Eufone 8' gedeeld |
Mixtuur 3-4 st. |
|
Trompet 8' gedeeld |
|
Het orgel is geplaatst op een galerij, gesteund door vier houten zuiltjes en een borstwering met in balustervorm gezaagde, platte spijlen, volgens het kerkarchief te dateren ca. 1830.
- Literatuur. A. Bouman, Nederland orgelland, 1964, 156; H. van der Harst, Langs Nederlandse orgels, Zeeland, Noordbrabant, Limburg, Baarn 1979, 55, 139; Quaedvlieg 1975, 18, 42; idem 1982, 66-67, 103.
| |
Kerkbanken
De kerkbanken zijn geïnspireerd op een oud model kerkbank met gedraaide poten. De voorste bank aan de zuidzijde bezit nog een leunbord met de inscriptie: ‘N.J. DE WARRIMONT . ANNO. 1729’.
| |
Grafzerk
Voor de trap van de zangerstribune bevindt zich een hardstenen grafzerk, formaat 132 × 67 cm, afgesleten en deels door banken aan het zicht onttrokken.
Onvolledige tekst: ‘HIER ZYN BEGRAVEN.../ EERSAMEN BARN.../ THEUNISSEN...’.
Volgens Belonje luidt het volledige grafschrift: ‘Hic sepultus est Rdus adm. Dnus Joannes Theunissen / Annis 32 pastor in Noorbeeck / Obiit 15 Nov. 1711 R.I.P.’
- Literatuur. PSHAL XVI (1879), 294; PSHAL 96-97 (1960-1961), 221.
| |
Beelden
Corpus van kruisbeeld (afb. 326a), hout, 74 cm, beschadigd; XVII d. Boven de credenstafel in de sacristie.
Kruisbeeld, zie kerkhofkruis.
Maria, (afb. 326b), hoogte 74 cm, gepolychromeerd hout, 1520-'30.
Staande figuur, met gevouwen handen, gekleed in gewaad met zigzag plooien, sluier, keurs en kindoek. Oorspronkelijk behorend tot een Calvariegroep.
Johannes Evangelist (afb. 326c), hoogte 74 cm, gepolychromeerd hout, 1520-'30.
Staande figuur met boek in de hand, korte fladderende haardos; om de hals
326a-c R.K kerk. Beelden van Maria en Johannes, opgesteld in het kerkschip en corpus Christi in de sacristie, hout. 3de kwart 16de eeuw, opname 1989.
| |
| |
een gespleten boordje, rechterhand op de borst. Het beeld maakte samen met Maria (afb. 326b) deel uit van een Calvariegroep.
Brigida (afb 339), hoogte 114 cm, gepolychromeerd gips, 1879, Atelier Billaux-Grossé, Brussel, afgietsel van ouder beeld. Staande heilige met staf en boek; aan haar voeten een liggend rund. Oorspronkelijk stond het beeld in de Brigida-kapel aan de Pley.
- Literatuur. Catalogus Billaux-Grossé, Brussel, oktober 1921, 9 nr. 95. Maria met Kind, hoogte 164 cm, atelier Houtermans, Roermond, 1901. Geplaatst op het Maria-altaar.
Jozef met Kind, hoogte 156 cm, als boven. Geplaatst op het St. Jozefaltaar. Engeltjes, hoogte resp. 55 en 43 cm, geloogd lindehout, XVIII B.
Mogelijk afkomstig van het 18de-eeuwse hoogaltaar (zie hoogaltaar blz. 327). Thans geplaatst in de sacristie.
327 R.K. kerk. Tweede travee noorderzijbeuk met restant van muurschilderingen links van het venster en onder de cordonlijst, opname 1987.
| |
Muur- en gewelfschilderingen
Voor de restauratie onder leiding van architect W. Sprenger was de kerk inwendig gewit en van eenvoudige motieven voorzien. Bij de restauratie zijn de wanden zoveel mogelijk schoon geschuurd met uitzondering van plekken waar men sporen van oudere schilderingen aantrof (afb. 327). In het koor bevinden zich fragmenten van schilderingen tegen de gewelfvelden, op de triomfboog en in de dagkanten van het noordoost- en zuidvenster. Het zijn vooral ornamentaal- plantaardige versieringsmotieven, XVI A.
In de noordbeuk zijn nog fragmenten tegen de westmuur en tegen de noordmuur aanwezig. In de tweede travee van de noorder zijbeuk, een fragment van 84,5 × 62,5 cm, met een figurale afbeelding, vermoedelijk een voorstelling uit de kruisweg. Het mergelstenen muurvlak rond de schildering is ca. 12 mm afgeschuurd.
| |
Gebrandschilderd glas
De kerk is in haar geheel beglaasd met gebrandschilderde ramen. Deze zijn geschonken door de plaatselijke bevolking tijdens en kort na de restauratie van 1903-1913. In feite was de schenking van een van de koorvensters de aanleiding tot die restauratie. Zie blz. 316.
Het glas is vervaardigd in het atelier van de firma F. Nicolas en Zonen, Roermond. Datering: plaatsing koorvensters 1903, zuidbeuk 1905, noordbeuk 1906.
| |
| |
Het ensemble is iconografisch vooral ingegeven door de schenkers en beantwoordt verder aan de ideeën van de toenmaals heersende plaatselijke vroomheid. Voorts is er aandacht voor het heraldisch aspect. Wie een familiewapen heeft, laat niet na het hier te tonen. Zie voor de plaats van de hieronder te noemen ramen de nummering op afb. 328.
328 R.K. kerk. Schematische plattegrond met aanduiding van de plaats van de glas-inlood vensters. Tekening door A. Warffemius.
- Archivalia. G.A. Maastricht, Kerkarchief H. Brigida Noorbeek, ‘Carl Eijgelshoven’, blz. 2-3.
| |
Koorvensters
In het koor bevinden zich vijf vensters (1-5), waarvan vier met een figurale voorstelling; het venster in de as van het koor is ornamentaal gevuld.
De koorvensters bezitten een tracering bestaande uit een middenmontant en een qua vorm variërende visblaastracering in de vensterkop. De onderste vakken zijn gevuld met familiewapens van de schenkers. De verschillende taferelen zijn omkaderd door een aan neogotische architectuur ontleende decoratieve omlijsting. In de vensterkop zijn symbolen opgenomen.
1. | Annunciatie. Maria en de engel Gabriël met banderol, waarop de tekst: ‘Ave gratia plena Dominus tecum’; op de onderste glaspanelen een banderol, waarop de naam van de schenkers: ‘ERVEN MATTHIEU MELEN’. |
2. | Aanbidding door de herders. Maria en Jozef met het Kind in de kribbe (links) en de herders (rechts); op de onderste glaspanelen het alliantiewapen van de schenkers: DE BEHAULT en DE SCHIERVELD (= Arthur de Behault, heer van Altembrouck). |
3. | Ornamentaal glas met blad- en bloemmotieven; geschenk van pastoor C. Eijgelshoven. Dit venster was lange tijd gesloten en is pas bij de restauratie in 1910 heropend; het valt echter geheel weg achter het hoogaltaar.
A. Mulder drong in zijn rapport uit 1903 erop aan, het venster in ere te herstellen, met het oogmerk, dat het barokke altaar ooit zou plaats maken voor een lager neo-gotisch exemplaar. |
4. | Calvarie. Onder het kruis staan Maria en Maria Magdalena (links) en de apostel Johannes (rechts); een tapijtachtig fond vormt de achtergrond; aan de voet van het kruis de schedel en beenderen van Adam. In de onderste glaspanelen het door een hazewind en eenhoorn als tenanten gehouden alliantiewapen van DE GELOES en DE LANNOY (= René Marie Anne Joseph Maur Comte de Geloes en Blanche Ernestine Ch. Marie Joseph Comtesse de Lannoy). Heraldisch rechts: gouden kruis op veld, heraldisch links: drie leeuwen (2-1) op wit veld. |
5. | H. Hart van Jezus. Verschijning aan de H. Margaretha Maria Alacoque (afb. 329). Christus staande op de trede van een altaar (links); voor Hem knielend (rechts) Margaretha in kloostergewaad. Op de onderste panelen twee wapenschilden van de schenkers: COENEGRACHT en VAN SINNICH. Heraldisch rechts: 3 ruiten (2-1) op veld; heraldisch links: gedeeld schild met gekroonde aal of paling (h.r.) en klimmend bokje (h.l.) |
329 R.K. kerk. Glas-in-lood venster in het priesterkoor, opname 1989.
| |
Noorderzijbeuk
Zie afb. 328, nr. 6-10).
6. | Verschijning van de engel aan Zacharias in de Tempel. Zacharias met wierookvat voor het altaar met de zevenarmige kandelaar.
Naam van de schenkster: SOPHIA HORBACH. Zij was een nicht van pastoor Eygelshoven, woonachtig op de pastorie. |
7. | Presentatie van Maria in de Tempel. Maria wordt door Anna binnengeleid in de tempel, waar een priester voor het altaar staat (links) met voor hem een mandje met duiven.
Naam van de schenker: TYCHON DE WARRIMONT. |
8. | Mozes en de koperen slang. Mozes met de staf omringd door vijf personen, van wie er drie naar de koperen slang opzien en twee zijn gebeten.
Naam van de schenkers: Js DE LA CROIX WARRIMONT, uit Vroelen. |
9. | Abraham en Melchisedech. Abraham knielt voor de hogepriester Melchisedech, die hem het brood aanreikt. Achter Abraham (links) een staande soldaat; Melchisedech met kelk en kroon staat voor een altaar. |
| |
| |
330 R.K. kerk. Glas-in-lood venster in zuiderzijbeuk. Raam van pastoor Eygelshoven, opname 1989.
| Naam van de schenkers: FAMILIE JACOBS van Terlinden. |
10. | Drieëenheid. God de Zoon links van God de Vader, de Geest daarboven in de driepas van de tracering.
Geen naam van de schenkers, maar in de vensterkop aan weerszijden van de Geestesduif de kapitalen: K en LH (= Kinderen Lemlijn Henssen).
Aan de voet van de afbeelding drie ringen tegen een gevleugeld fond.
Schenkers: Kinderen van Cornelis Lemlijn Henssen van Hof. |
| |
Zuiderzijbeuk
Zie afb. 328, nr. 11-15.
11. | Petrus, met boek en sleutels; Christus als Goede Herder met staf en twee schapen; Paulus, met boek en zwaard. Onderschriften: ‘Sanctus Petrus’, ‘Bonus Pastor’ en ‘Sanctus Paulus’ (afb. 330).
Naam van de schenker: CAROLUS EYGELSHOVEN PASTOR. |
12. | Maria met het Kind overhandigt aan de voor haar geknielde St. Dominicus de rozenkrans; boven Dominicus twee cherubijntjes. Onderschrift: REGINA SACRATISSIMI ROSARII (Koningin van de allerheiligste Rozenkrans).
In de vensterkop het gedeelde wapen van de schenkers [A. 3 rozetten (2-1), B. eenhoorn] met wildeman als helmteken en op banderol de initialen: ‘I N’ en ‘I.d.W’ (= I. Nicolas en I. de Warrimont). |
13. | Sanctus Isidorus (links) met zaaigoed in doek, ploeg, engelen; Sancta Brigida (rechts), in kloostergewaad met gebedenboek in handen en liggend rund aan haar voeten.
|
| |
| |
|
Naam schenkster: BRIGIDA HEUSSCHEN, van Schey. |
14. | Sancta Barbara (links) met toren; Sancta Catharina (rechts) met zwaard en gebroken rad.
Naam van de schenker, in de lancetpunt: FAMILIE LEONARD VAN WYLLER. |
15. | Sancta Agnes (links), met palmtak en lam op linker arm; Sancta Caecilia (rechts), klein orgel dragend en lauwerkrans in het haar.
Naam schenkers, in vensterkop: JOANNES EN AGNES BOURS. |
| |
Schilderijen
Zie altaarschilderij met Calvariegroep (blz. 326).
| |
Kruiswegstaties
Veertien staties, afm. 68 × 80,5 cm, olieverf op doek, niet gesigneerd XIX b.
| |
Liturgisch vaatwerk en gerei
Stralenmonstrans (afb. 331), hoogte 73 cm, gedeeltelijk verguld zilver, geen merken, tussen 1740 en 1747, barok.
Cartouche op de voet met het alliantiewapen van Jacques-Erard de Foullon, heer van Altembroeck, Noorbeek (sedert 1740), Kessel, Terlinden en Veldwezel, raad en kamerheer van de Prins-Bisschop van Luik (overleden 1747) en Claire Josèphe Dominique de Bibaus (overleden 1747).
Rechthoekige, hol afgeschuinde voet met in drijfwerk acanthuscartouches,
331 R.K. kerk. Stralenmonstrans, verguld zilver, 2de kwart 18de eeuw, opname 1989.
332 R.K. kerk. Ciborie, zilver, 1727, opname 1989.
| |
| |
333a-b R.K. kerk. a. Kelk, zilver, 1764; b. Kelk, zilver, XVIId, opname 1989.
cherubijntjes en festoen; peervormige nodus met acanthus; hostiedoos omgeven door stralenkrans met cherubijnen en God de Vader met wereldbol in de wolken.
- Literatuur. De Ryckel, blz. 356; Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-1961), 221. Reliekhouder Kruisreliekhoudertje, hoogte 32 cm, zilver, geen merken, voet XVI a, kruisje ca. XVI d / XVII a. Ovale, gelobde en van boven zeskantig, uitgezwenkte voet; ronde gekartelde stam met plat ovale nodus; hierboven een reliekdoosje met driepassen en kruisje.
Reliekhouder, hoogte 30 cm, zilver, merken: JS, waarboven fleur de lis in
334 R.K. kerk. Ciborie, zilver, door Johannes Wery, Maastricht, 2de kwart 18de eeuw, opname 1989.
rechthoek (= vermoedelijk J. Sax, Venlo?); Janushoofd (+ 2de gehalteteken voor België 1831-1868); Minervakop (= waarborgteken voor België, 1831-1868), in rechthoek; XIX b.
Gladde, ronde voet; peervormige nodus; rond reliekdoosje, omgeven door vergulde wolken en stralen, waarboven een kroon.
Ciborie (afb. 334), hoogte 38 cm, zilver, merk op voet: I boven W (= Johannes Wery, Maastricht 1696-1750), XVIII b. Inscriptie onder de voet: ‘MARIA AGNES DE WINCKEL D(ONUM) (D)EDIT ECL IN NOORBECK’. De schenkster is waarschijnlijk de weduwe van P.I.J. de Winckel.
Ronde, iets gebombeerde voet, versierd met bandfries (Bandelwerk), acanthus en schelpmotief, schachtringen met lambrequins en rozetten; peervormige nodus met bandwerk; cuppa met tegencuppa met ajour bandwerk en bladfestoen; deksel met bandfries, bol en kruisje.
- Literatuur. De Ryckel, 355, 356.; J. Verzijl, in: Maasgouw 1960, kol. 91. Ciborie (afb. 332), hoogte 35 cm, verguld zilver (cuppa), verguld koper (voet en stam), geen merken, XVIII B (beschadigd). Inscriptie onder de voet: ‘- DE - CHE - WINCKEL - ME - FECIT - 1727’.
Achtkante, gebombeerde voet, versierd met gegraveerde acanthusranken en bladfries, en twee ronde schachtringen; achtkante peervomige nodus; gladde, klokvormige cuppa; rond deksel bekroond met bol en kruis.
Kelk (afb. 333b), hoogte 25 cm, zilver; merken: wapen van de Prins-Bisschop van Luik, Carel Nicolas Alexandre d'Oultremont 1764-1771) en dubbele adelaar (half afgeslagen jaartal ‘1764’ weggevallen), (= stadstekens Luik); GH waarboven kroon (= meesterteken: Georges Louis Sebastian Henrotay, A (= jaarletter 1764).
Op pateen drie merken; op lepeltje: GH met kroontje.
Kelk met in- en uitgezwenkte gebombeerde voet; achtkante peervormige nodus en twee schachtringen; gladde klokvormige cuppa.
| |
| |
335 R.K. kerk. Ostensorium, Christuskopje met stralenkrans, opname 1989.
336 R.K. kerk. Wierookvat, zilver, 1ste kwart 19de eeuw, opname 1989.
Kelk (afb. 333a), hoogte 27 cm, verguld zilver, geen merken, XVII d.
Ronde voet, peervomige nodus en klokvormige cuppa, versierd met acanthus en twee schachtringen met parellijst.
Ostensorium (afb. 335). Christus-kopje, zilver, XVIII a. Inscriptie op de stralenkrans: VRSVLA WOOT DE TINLOT 1711 MENSIS AVGVST.’
Altaarkruis, houten kruisje, hoogte 26 cm met corpus, zilver, XVIII d-XIX a. Houten kruisje met halfronde vergulde voet.
Wierookvat met scheepje (afb. 336), hoogte vat 31 cm, zilver, merken: meesterteken JS waarboven fleur de lis (= vermoedelijk J. Sax, Venlo?), Janushoofd + 2 (= 2de gehalteteken voor België 1831-1868); XIX b.
Vat versierd met meander, hekmotief, eierlijst, rozet van palmetbladeren en ramskoppen.
Scheepje, lengte 8 cm, zilver, XIX a.
Ronde meander als randversiering; scheepje uitlopend in een voluut en versierd met Oog Gods.
| |
Koperwerk
Wierookvat, hoogte 21 cm, gegoten koper, XIX d, neogotisch. Vat op ingezwenkte, geprofileerde voet; deksel met wimbergen en spits in primitief maaswerk.
Lavabo. Wandbassin en waterkom, koper, XIX b.
Reservoir tegen in- en uitgezwenkt wandbord met rankwerk en IHS-monogram.
Wijwatersvat. Klein wandbekken, koper, XIX A.
Tegen zuil van oxaal.
Kandelaars. Zes drievoets kandelaars, hoogte 51 cm, koper, XIX b. Voet met zwelling, cannelures op de schacht en medaillons waarin de hoofden van Jezus, Maria en Petrus.
Vier kandelaars, hoogte 96 cm, dito.
Vier kandelaars, hoogte 41 cm, als bovengenoemd.
| |
Tin
Schaal, ovaal 55 × 41,5 cm, tin, gemerkt: gekroonde roos (2x) en staande engel; XIX. Schotelmodel.
| |
Paramenten
Driestel, groene zijde geborduurd met rode, blauwe en gele bloemen en aren, XIX b.
Driestel met koorkap, gele zijde (moiré) met rood fluwelen, in- en uitgezwenkte oplegsels met goudbrokaat en pailletten; XIX b. Op het kazuifel voorstelling van het Apocalyptisch Lam; op de bijbehorende koorkap de Pelikaan.
Kazuifel met Christus aan het kruis en tekst ‘Ecce qui tollit peccata mundi’. Driestel, zwarte zijde. Koorkap met geborduurd schild, waarop Christus als
| |
| |
tronende Salvator Mundi en de tekst: ‘Venite benedicti patris mei possidite paratû vobis regnû’; 1898.
Kazuifel, witte zijde (nieuw), waarop oude ripszijden oplegsels met rode en blauwe bloemen en aren, XIX b.
| |
Vaandels
Processievaan. Vaandel met in olieverf op doek geschilderde voorstellingen op voor- en achterzijde; gesigneerd: ‘J.J. van Assche pinx Aubel 1841’. Voorzijde: Kind Jezus, achterzijde: monstrans.
Vaan (Missie-vaan). Als boven, met ovaal medaillon, niet gesigneerd, XIX A. Voorzijde: Franciscus Xaverius met non en Chinese kinderen van de verdrinkingsdood gered tegen een achtergrond met pagode en palmen, XIX A; keerzijde: Madonna schenkt Rozenkrans aan een ordegeestelijke (Dominicus?)
| |
Klokken
In de toren hangen twee klokken, waarvan de Mariaklok na de Tweede Wereldoorlog weer terugkeerde.
Mariaklok, hoogte 87 cm, diameter 106 cm; gegoten door Joannes Boerken uit Veghel, 1449. Sierrand met rondbogig driepasfries aan de onderzijde, eindigend in rozetten. Het randschrift, minusculs in fractuurschrift, luidt:
‘defunctos.plango + vivos.voco.
fulgura.frango + maria.vocor. +
anno.domini. m.cccc.xlix +
ioannes.boerken.de.Vechel.me.fecit’.
Brigidaklok uit 1528, hoogte 102 cm, diameter 130 cm, gegoten door Jan van Trier. De klok is door de Duitse bezetter in beslag genomen en niet meer teruggekeerd. De klok is in 1957 nagegoten door de firma Eysbouts uit Asten.
Het randschrift met gecombineerde oude en nieuwe tekst luidt:
‘Scâ Brigida heischen ich.
Tzô deme dienst Gotz luijen ich.
Den Tonre verdryven ich.
Ian van Trier gous mich
Anno Dni M Vc XXVIII’.
St. Brigidaklok van de Parochie Noorbeek
Hergoten a.d. MCMLVII
- Literatuur. Maasgouw 33 (1913), 14; Voorl. Lijst 1926, 347.
| |
Brigidakapel
337 Brigidakapel. Opmetingstekening van de plattegrond, schaal 1:300, door A. Warffemius, 1989.
De geschiedenis van de Brigidakapel aan de Pley in Noorbeek gaat terug tot de eerste helft van de 17de eeuw. In 1634 werd Noorbeek geteisterd door de veepest, waaraan op voorspraak van St. Brigida een einde zou zijn gekomen. Uit dankbaarheid werd haar een kapel toegewijd, die in 1772 zal zijn herbouwd.
In het parochie-archief is een aantekening van 26 april 1787 van de hand van de toenmalige pastoor M. Stoutermans te vinden, waarin het volgende wordt bericht: ‘De capelle van Ste Brigida, over 15 jaer nieuw gebouwen aan de voet der kercke trap, is ter oorsaecke van haere situatie reeds onderworpen aan veel onderhoud, hetwelcke kan voorgekomen worden met dezelve te herbouwen, (in) een veel klijndere form, ende dezelve te verhoogen in gelijkheid met den grondt van het kerkhof’.
| |
Kapel uitwendig
Aan de Pley ten zuidoosten van de kerk staat de aan St. Brigida toegewijde kapel. Het is een op vierkante grondslag van 6 × 6 m, opgetrokken gebouwtje met iets inspringende afgeronde hoeken (afb. 307-308, 337-339). De kapel is aan de oost- en zuidzijde opgetrokken in baksteen en aan de noord- en westzijde in mergel. De ingang met hardstenen segmentboog-omlijsting met
| |
| |
338 Brigidakapel. Interieur met altaarretabel, opname 1975.
339 Brigidakapel. Interieur na verwijdering van het altaarretabel, opname 1977.
aan de bovenzijde hol afgeschuinde sluitsteen, wordt aan weerszijden geflankeerd door een dito venster. De kapel heeft een hardstenen, op de hoeken verkropte daklijst met holprofiel en wordt gedekt door een met leien bekleed, flauw hellend laag tentdak, op de hoeken afgeschuind met schoot en bekroond met een uitgezwenkte piron waarop een smeedijzeren kruis.
| |
Interieur
Inwendig heeft de kapel inspringende ronde hoeken en een wandgeleding met vlakke, van panelen voorziene pilasters. In de wand tegenover de ingang is een nis opgenomen, waarin een beeltenis van de H. Brigida staat opgesteld. Op de vloer liggen diagonaal in schaakbordpatroon lichte en donkere tegels. De ruimte wordt boven de kroonlijst gedekt door een gestuct spiegelgewelf met een versiering van voluten en rocailles op de ribben. Boven de ingang is het jaartal ‘ANNO 1772’ aangebracht.
Brigidabeeld. In de kapel heeft tot circa 1970 een houten altaar met een eenvoudig neobarok retabel (afb. 338) gestaan, waarin een beeltenis van de patroonheilige (thans in de kerk opgesteld, zie blz. 330). Het altaar is afgebroken en de beeltenis vervangen door een in 1978 door de beeldhouwer Sjef Eymael gesneden eikehouten beeld van St. Brigida. Staande heilige in kloostergewaad, met staf en liggend rund aan haar voeten.
| |
Brigida-den
Tot de traditie van de volksdevotie voor de H. Brigida behoort ook de jaarlijks nieuw op te richten Brigida-den, die door de Jonkheid uit een der naburige bossen wordt gehaald en met feestelijk vertoon naast de kapel wordt geplaatst (afb. 307-308).
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 347; E. Franquinet, De Brigitta-boom te
| |
| |
Noorbeek, in: Nedermaas, 1927, 112-116; P.T. van Bueren o.f.m., De Sint Brigida-den te Noorbeek, 1960; Gids voor Monumentaal Noorbeek, 1975, 14; H. Meens, 1971, passim.
- Archivalia. G.A.M., Maastricht, kerkarchief Noorbeek, inv. nr. 28.
- Afbeeldingen. Bouwkundige tekeningen, zie onder R.K. kerk, in Archief Sprenger. In collectie RDMZ, tekening door H. van der Wal, 1974 en bijbehorende schetsbladen.
| |
Kerkhof
Het kerkhof (afb. 340) is gelegen rondom de Brigidakerk op een plateau dat toegankelijk is via de kerktrappen naast de Brigidakapel en aan de zuidwestzijde vanaf de Onderstraat.
Een karakteristiek gegeven in het dorpsbeeld is de oude kerkhofmuur, die de keermuur vormt voor het hooggelegen kerkhof.
- Opmetingstekening. Situatie van kerkhof en kerkhofmuur, blauwdruk, schaal 1:100, gesigneerd en gedateerd: W. Sprenger, Maastricht 1934.
Gedeelte van de te herstellen ringmuur noordoostelijk van het koor in plattegrond, aanzicht en doorsnede.
| |
Christus Koning-beeld
Op de zuidoosthoek van het kerkhof staat een bronzen H. Hartbeeld, gesigneerd: AUG. FALISE 1925 (afb. 27).
Op het voetstuk staat de tekst:
Ter herinnering aan het
gouden Priesterfeest
van den zeereerw. heer
C.J. Eygelshoven
Pastoor van Noorbeek
sedert 20 october 1891.
De dankbare parochianen.
| |
Grafkruisen
Langs het toegangspad naar het kerkportaal staan in een lange rij, en niet meer op hun oorspronkelijke plaats een groot aantal 17de- en 18de-eeuwse hardstenen grafkruisen opgesteld (afb. 340-343). Het gaat in totaal om zo'n 25 kruisen van verschillende types. Op afb. 341 zijn de standplaatsen aangeduid.
340 Begraafplaats. Overzicht van grafkruisen aan de zuidzijde van de kerk, opname 1989.
| |
| |
341 Begraafplaats. Opmetingstekening van het kerkhof rondom de R.K. kerk met aanduiding van de verschillende grafkruisen en de belangrijkste monumenten.
Opmetingstekening, schaal 1:400. door T. Brouwer, 1987.
342 Begraafplaats. Verschillende types grafkruisen. Tekening door T. Brouwer.
| |
| |
343a-c Begraafplaats. Enige 17de- en 18de-eeuwse grafkruisen, opname 1989.
Van het gehele bestand zijn de teksten door Belonje gepubliceerd in PSHAL 96-97 (1960-1961), blz. 221-223.
Grafkruisen in chronologische volgorde (nummering Belonje):
1608-26 |
Peter Aussems, scholtis toe Norbeck (afb. 343c) |
1614-5 |
Katrina Schelen, huisfrauw van Gerard Nys (afb. 343a) |
1617-21 |
Hein Wilke van Schey |
1624-8 |
Peeter Pitens, burgmeester van Noorbeck en Maria Creimers |
1626-23 |
Peter Helders van der Linden |
1626-25 |
...R Adam von... |
1627-7 |
Anne Aussems, huysvrouwe van Wilhelm Kevers |
1631-16 |
Cornelis Kevers, secretaris van de Hoefbanck van sGravenvoere, Mheer, Slenaken ende schepen tot Norbeck |
1633-24 |
Willem Smeis |
1652-19 |
Elisabehet Kerchofs, weduwe van Jan Schoonbroet |
1661-13 |
Eedt Hensen, huysvrouwe van Merten Lambiers |
1661-9 |
Catharijn Lambiers, jongedochter |
1674-10 |
Peter Timmermans |
1676-20 |
Catharina van Willer, dochter van Mathiis van Willer en Elisabet Aussems |
1702-15 |
Jean Noel du Moulin, Aili Pechier, Catharina du Moulin |
1702-6 |
Jan Lardinois, zoon van Jan Lardinois en Catharina Aussems |
1703-11 |
Simen Tenei en zijn huysvrouw Catharina Mespelboom (overl. 1711) |
1709-14 |
Joannes Muncken, notaris en schepen te Noorbeek |
1716-17 |
Thomas Ruebet, jonchman |
1737-18 |
Jan Heussen en Marie van Gangelt |
1738-4 |
Antoonis Teneer huisfrauwe van Gerard Nys |
1765-12 |
Andries Kranshof en Margarita Lauwarts (afb. 343b) |
17..-3 |
Peter Jacobs en sin husfroch Lida Vrancken |
?-22 |
20 Augustus ao-Meeken, dochter van Kuelen Peneers |
| |
| |
- Opmeting. Kerkhof, schaal 1:400, met weergave van de grafkruisen (afb. 341) en belangrijkste monumenten, schaal 1:20, door T. Brouwer, Coll. RDMZ, 1988 (afb. 342).
| |
R.K. Pastorie
Statig woonhuis (afb. 344) met de gesloten kopgevel aan de Klompestraat nr. 9 en de ingangsgevel aan de zuidzijde, uitkijkend op de kerk. Datering XVIII B. Woonhuis met kelder en verdieping onder een afgewolfd, met leien in Maasdekking bekleed zadeldak. In de vijf traveeën brede, symmetrische ingangsgevel rechthoekvensters met hardstenen omlijsting en dito deuromlijsting; deur met opgeklampt paneel. Inwendig aan de straatkant een kelder met bakstenen ellipsbogig tongewelf en zijmuren in breuksteen. Inwendig gang met zwart marmeren plavuizen, trap met vlakke in- en uitgezwenkte balusters en een trappaal versierd met voluutvormige curven. Twee schouwen, XVIII B: eikehouten schoorsteenmantel met afdeklijst, in- en uitgezwenkte latei, en tegels tegen de wand; voorts eenvoudige houten schouw met cannelures en afdeklijst.
344 Klompestraat nr. 9. De R.K. pastorie, opname 1989.
| |
Boerderijen en woonhuizen
Bovenstraat
Bovenstraat nr. 19
Gesloten hoeve (afb. 345) met binnenplaats, geheel als schuur en stallen in gebruik, behorend bij de in 1926 gebouwde woning Bovenstraat nr. 21. Zeer authentiek complex in vakwerk met leem- en baksteenvulling. Datering: 1828, met mogelijk oudere delen.
De boerderij bestaat in de grondvorm uit een vleugel haaks op de straat gericht, waarvan echter het voorste gedeelte aan de weg door een latere verbouwing en uitbreiding naar rechts een zadeldak evenwijdig aan de straat heeft gekregen. Langs de straat staat een poortvleugel met stal, in vakwerk met
| |
| |
345 Bovenstraat nr. 19, opname 1987.
dicht bijeen geplaatste stijlen. Op de poortlatei staat het jaartal 1828 aangegeven blijkens de inscriptie: ‘ANNO MDCCCXXVIII S:I’.
De achtervleugel die evenwijdig aan de stal- en poortvleugel loopt, is de uit twee vertrekken bestaande, oorspronkelijke woonvleugel. Deze is als stal in gebruik, maar nog als woning herkenbaar door de moer- en kinderbinten en de stookplaatsen ruggelings tegen de scheidingswand. De plaats van de woning aan de veldzijde is vergelijkbaar met Kempestraat nr. 2.
| |
Dorpstraat
Dorpstraat nr. 11
Herenhuis (afb. 346-348), volgens het kerkarchief gebouwd als ‘Curenhuis’ in 1770 door architect Gilles Culp. Geheel in baksteen gebouwd, onderkelderd herenhuis met verdieping en zolders onder zadeldak met zijtopgevels. Vijf traveeën brede voor- en achtergevel met hardstenen segmentbogige deur- en vensteromlijstingen. In de deuromlijsting is een tussendorpel opgenomen; op de voordeur een klamp met aan de bovenzijde een afdekprofiel en voluten. Op
346 Dorpstraat nr. 11. Voorgevel, opname 1987.
347 Dorpstraat nr. 11. Trappartij in de gang op de begane grond, opname 1989.
| |
| |
348 Dorpstraat nr. 11. Woonhuisplattegrond en doorsneden over de breedte en diepte van het pand. Opmetingstekening, schaal 1:300, door A. Warffemius, 1987.
de zolderverdieping een drietal ovale oculi en dito vensters in de achtergevel voor het trappehuis.
Het huis heeft inwendig een met hardstenen tegels gedekte middengang over de gehele diepte. Aan weerszijden van de gang twee vertrekken op de begane grond en in hoofdindeling ook op de verdieping. Deze indeling wordt ook aangetroffen in de kelders die in baksteen zijn overwelfd met ellipsboogvormige tongewelven; links achter een hardstenen keldertrap.
349 Dorpstraat nr. 29, opname 1989.
De gangmuren die de halve dikte bezitten van de buitenmuren lopen evenwijdig aan de zijtopgevels vanaf de fundering tot in de nok, maar zijn niet in verband gemetseld met de voor- en achtergevel. Voorts een uit de bouwtijd daterende eikehouten bordestrap naar de verdieping en de zolder met gesneden trappaal en ronde vaasvormige balusters. Eiken paneeldeuren uit de bouwtijd. In de rechter voorkamer een eenvoudige schouw met afgeschuinde hoeken en een houten bovenlijst.
De woning is oorspronkelijk gebouwd als pastorie voor de paters Jezuïeten uit Maastricht, die het patronaatsrecht van de parochiekerk in Noorbeek bezaten; later is het huis als kapelanie in gebruik geweest en thans als zusterhuis van de Franciscanessen van Valkenburg.
- Literatuur. Voorl. Lijst VIII (1926), 347 (e 3).
- Archivalia. R.A.L., Maastricht Landen van Overmaas nr. 3502 (leggerboek 1770) fol. 103, nr. 37; 104, nr. 498; 180 nr. 64; 183, nr. 852.
- Opmetingstekening. Plattegrond en doorsneden, schaal 1:50, door A. Warffemius, 1988, Coll. RDMZ (afb. 348).
| |
Dorpstraat nr. 29
Kleine boerderij (afb. 349) op winkelhaakvormige plattegrond, in baksteen opgetrokkken woonhuis met puntgevel aan de straat en een poortvleugel in vakwerk. Datering: XVIII A (woonhuis) en XIX a (poortvleugel).
| |
| |
350 Kempestraat nr. 2, opname 1988.
351 Kempestraat nr. 2. Binnenplaats, opname 1988.
Woonhuis met in de bakstenen straatgevel beganegronds, op de verdieping en in de geveltop vensters met een uit korte blokken samengestelde hardstenen omlijsting en een dito beeldnisje. In de woonhuisgevel aan de cour een bespijkerde deur met smaller bovenlicht en houten kozijnen waarin lateipoort. Rechts naast de woning een poortvleugel met doorrit en bedrijfsruimte in vakwerk tezamen onder een met pannen belegd zadeldak; deze ruimte omvat twee verankerde balkvakken met tussenstijl en bakstenen vulling in de vakwerkwanden; de timmermansmerken zijn op de stijlen en regels compleet en goed afleesbaar aanwezig (afb. 80c).
| |
Kempestraat
Kempestraat nr. 5
Vakwerkhuis met verdieping onder zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat. Datering ca. 1800. Oorspronkelijk heeft het huis een onderdeel gevormd van een omvangrijker complex, waartoe ook het rechts aansluitende bakstenen woonhuis Kempestraat nr. 3 behoorde en een grote, haaks daartegen aansluitende vakwerkschuur, die met de topgevel aan de straat stond.
Bij de omstreeks 1975 uitgevoerde renovatie zijn de bestaande vensters vergroot en nieuwe toegevoegd en alle van luiken voorzien. Volgens de overlevering werd het houtwerk van het vakwerkskelet gesausd met rode oker vermengd met ondermelk.
| |
Kempestraat nr. 2
Boerderij ‘Agene Bendl’ (afb. 55, 350-351), gebouwd in vakwerk om een bijna gesloten binnenplaats, verbouwd tot vacantie-appartementen. Datering: XVIII B.
In hoofdstructuur ondanks aanpassingen behouden.
Het woonhuis van vijf balkvakken onder een zadeldak met zijtopgevels sluit de cour aan de achterzijde af. Het rechter gedeelte is onderkelderd.
Beganegronds is de ruimte verdeeld in vertrekken aan weerszijden van de middengang.
De indeling op de verdieping sluit hierbij aan. In de ruimte links van de gang is een onderverdeling gemaakt, bestaande uit een kamer met een naar achter uitgebouwde keuken.
Het woonhuis heeft aan de veldzijde bakstenen muurwerk tot aan de verdieping; aan de hofzijde tot halverwege de eerste verdieping. Geheel in vakwerk en op een ruim een meter hoge stenen voet sluit rechts van het woongedeelte de voormalige schuur aan, die in twee fases is gebouwd. Zij staat haaks op de woonvleugel. Daartegen sluit aan de kopse zijde een stalgebouw aan dat met de schuur onder een doorlopend zadeldak is gebracht. In de buitenwand aan de kant van het Martele Höfke is in de gevelopbouw die caesuur duidelijk te zien. De haaks hierop aansluitende poortvleugel aan de Kempestraat kapt op haar beurt ook weer aan, zodat er een op onregelmatige
| |
| |
plattegrond gebaseerd, bijna gesloten complex is ontstaan, dat aan de zuidzijde wordt begrensd door het buurpand Kempestraat nr. 4.
Achter het woonhuis staat het eveneens tot vacantiewoning omgebouwde bakhuis, waarbij de oven is uitgebroken. Het washok op de binnenplaats en de bakoven in de tuin zijn jongere toevoegingen.
- Opmetingstekeningen. Plattegronden, opstanden en doorsneden van de bestaande toestand en restauratieplan, schaal 1:100, door R. Bertels (Noorbeek), 1971 en 1972; idem van bakhuis, 1972, witdruk in collectie RDMZ.
| |
Kempestraat nr. 4
Gesloten hoevecomplex met in helrode baksteen gebouwde, vroeg 20ste-eeuwse woonvleugel aan de straat en een vakwerkschuur op lage stenen plint, links van de binnenplaats en met de kopgevel aan de Kempestraat. De linker zijgevel heeft een vakwerk structuur met vrij dicht opeen geplaatste stijlen en over de volle hoogte lopende schoren. Vanuit de Kempestraat lijkt de schuur een geheel te vormen met nr. 6, dat aan de linker zijde hier haaks tegen aansluit.
| |
Kempestraat nr. 6
Vakwerkwoning met verdieping (afb. 352), evenwijdig aan de Kempestraat, haaks aansluitend tegen het achterste gedeelte van de bij Kempestraat nr. 4 behorende vakwerkschuur.
Datering: midden XIX.
352 Kempestraat nr. 6 (links) en haaks op de straat de schuur van nr. 4, opname 1985.
Het huis lijkt met de schuur van nr. 4 een geheel te vormen, maar dat is optisch bedrog, doordat de beide vakwerken zo harmonisch aaneensluiten en het woongedeelte van nr. 4 zo'n afwijkende vormgeving bezit. Het oorspronkelijk woonhuis bestaat uit een geraamte van vijf balkvakken met tussenstijlen, die in de frontgevel een regelmatige verdeling te zien geven, waarbij alleen de deurtravee in verband met de erachter gelegen gang wat in breedte afwijkt. De woning is naar de achterzijde uitgelegd onder het doorlopend dakschild. Aan de linker zijde is er een aanbouw in vakwerk onder een afhang toegevoegd.
| |
| |
353 Klompestraat nrs. 1-3, opname 1989.
354 Klompestraat nrs. 5-7. Boerderij ‘Dobbelstein’ met rechts het torenhuis, opname 1988.
| |
Klompestraat
Klompestraat nrs. 1-3
Het complex Klompestraat nrs. 1-3 (afb. 353) is een thans in appartementen onderverdeelde, in oorsprong gesloten hoeve. Datering: ca. 1700.
Hoofdhuis met verdieping met de korte zijde aan de straat, rechts van de cour. De statige, iets van de straat terugliggende, onderkelderde woonvleugel heeft vensters met een hardstenen omlijsting op de beletage en de verdieping aan de straatkant en raampartijen met een laat 19de-eeuws karakter aan de cour.
Voor de hoofdingang in de witgesausde lange gevel aan de cour een ruime bordestrap. Een met een zadeldakje overkapte poortmuur met de grote lateipoort en een afzonderlijke dagdeur met buitentrap sluiten het complex aan de straatzijde af. Achter op de door grote niveauverschillen oplopende binnenhof een doorrijschuur. Parallel aan het woongedeelte staat een tweede bakstenen schuur, waartegen aan de lange zijde een uitbouw in vakwerk en aan de kop een voor bewoning omgebouwd, voormalig bakhuis aansluit.
Gezien vanaf de kant van de Wesch geeft het qua bouwvolumes zo gevarieerde complex aan de Klompestraat een boeiende entree.
| |
Klompestraat nrs. 5-7
Hoeve met opmerkelijk torenachtig woongedeelte (nr. 7) en een parallel daaraan lopend, kort bedrijfsgebouw (nr. 5), dat tot vacantiewoning is verbouwd (afb. 354-356). De naar achter open binnenplaats wordt aan de straatzijde afgesloten door een ellipsboogvormige poort met zadeldak. De hof wordt aan de linkerzijde begrensd door Klompestraat nr. 3.
Datering: midden XVII.
Het hoofdhuis nr. 7 ligt met de stallen, berging en schop rechts van de cour. Het eigenlijke woongedeelte aan de straat heeft een vierkante plattegrond, bestaande uit een kelder, hoofdverdieping, eerste verdieping en zolder onder een opgewipt zadeldak. Het huis is opgetrokken in baksteen en wit gesausd. Aan de straatzijde zijn een- en tweelichts vensters met oorspronkelijke hardstenen omlijsting; aan de courzijde nog een dichtgemetseld houten kozijn. Het onderkelderde woonhuis heeft een vrij uitzonderlijke vorm die doet denken aan een woontoren. De indeling van de plattegrond bestaat op de begane grond en de verdieping uit een kleine vierkante kamer met stookplaats, een even brede hal met bordestrap, die doorloopt naar de zolder, en een smal vertrek daarachter. Opmerkelijk is dat de vloerhoogte in de vierkante kamers niet correspondeert met die in de smalle vertrekken, waarvan de vloer bij de restauratie op twee hoogtes is gebracht.
Inwendig bezit het huis een tongewelfde kelder toegankelijk via een hardstenen wenteltrap, die is overkluisd door ellipsbogige bakstenen tongewelfjes. De woning is ingedeeld door middel van vakwerkwanden.
| |
| |
355 Klompstraat nr. 7. Boerderij ‘Dobbelstein’. Plattegronden van de kelder en de diverse verdiepingen van het woonhuis en een dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Tekening naar opmeting van architectengroep Mertens, Hoensbroek (1979) en eigen waarneming, door A. Warffemius, 1988.
356 Klompestraat nr. 7. Het torenhuis ‘Dobbelstein’ met de toegangspoort, opname 1988.
| |
| |
In de vertrekken plafonds van moer- en kinderbinten en in de vierkante kamer op de verdieping een plafond met gestucte trogjes. Hier bevindt zich een schouwboezem met gestucte lijst. De bordestrap met houten balusters, dateert uit de bouwtijd.
Volgens plaatselijke overlevering zou in deze hoeve de tiendschuur gevestigd zijn geweest, waarschijnlijk van de Jezuïeten uit Maastricht, die in Noorbeek het tiendrecht bezaten. Het huisje links van de poort is een ondiepe woning met verdieping onder een zadeldak, evenwijdig aan de straat.
- Opmetingstekeningen. Plattegrond en doorsnede, schaal 1:50, door Bureau Mertens (Hoensbroek), 1979.
Plattegronden en doorsnede, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1988, Coll. RDMZ (afb. 354).
357 Klompestraat nr. 2. Voorgevel, opname 1989.
| |
Klompestraat nr. 2
Herenhuis in baksteen (afb. 357) met kelder en verdieping onder zadeldak met zijtopgevels, aan de rechterzijde geflankeerd door een lage aanbouw in het verlengde van de vijf traveeën brede, symmetrische voorgevel. Boven de ingang een driehoekige gevelsteen, waarop een vijfpuntige ster en het jaartal 1834. Datering: XIX b en c.
De deur- en vensteromlijstingen zijn van hardsteen; glas-in-lood raam in het bovenlicht van de voordeur. De ramen van de voorgevel hebben een kalf met tandlijst en een middenstijl met een Ionisch pilastertje.
De achtergevel is eenvoudiger van uitvoering wat verband houdt met een latere vergroting van het pand. De daklijst is versierd met tandlijst en consoles. Voorts zijn er halfronde vensteropeningen met rollagen in baksteen o.a. ter verlichting van het trappehuis en in de zijgevels. Inwendig een kelder met bakstenen, ellipsvormige gordelbogen waartussen segmentbogen; in de kelder een put.
Trap met leuning op zuiltjes. Drie eenvoudige, houten schoorsteenmantels en twee kachelnissen met zijdelings cannelures.
Aan de Klompestraat een tuinmuur met gietijzeren hekwerk; naast de schuur aan de Burgemeester Nahonstraat een gietijzeren toegangshek tot de achtertuin.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 347 (als nr. 162).
| |
Martele Höfke
Martele Höfke nr. 1
Kleine vakwerk boerderij (afb. 51, 358-359), bestaande uit een woonhuis en een parallel daaraan staande schuur, beide onder een met pannen belegd zadeldak dwars ten opzichte van de straat. Datering: XVIII B.
| |
| |
358 Martele Höfke. Woonhuis en schuur, tegenover elkaar en haaks ten opzichte van de weg, gezien naar Kempestraat nr. 2, opname. 1975.
359 Martele Höfke. Schuur en woonhuis met links woning van Kempestraat nr. 2, opname 1987.
Na een ingrijpende restauratie in 1978 voor bewoning bestemd, waarna een verbindingsvleugel tussen woonhuis en schuur is gebouwd.
Het oorspronkelijke woonhuis ligt rechts van de hof en bestaat uit vier brede gebintvakken en een vijfde voor de gang. Het van een lage zolderverdieping voorziene huis is naar achter verlengd met zeven smalle vakken die over twee grote gebintvakken zijn verdeeld. Tegen dit gedeelte, waarin vroeger de stal was ondergebracht, staan lagere aanbouwsels. De kelder is gelegen onder het derde gebintvak, rechts van de voordeur aan de hof. Het woongedeelte van de oorspronkelijke boerderij omvatte een kamer aan de weg, een onderkelderde woonkeuken en de gang; stookplaatsen tegen de scheidingswand tussen de woonvertrekken en een eenvoudig schouwtje in de kamer.
Deze opzet is ook af te lezen aan de vakwerkindeling aan de hofzijde. De vensters zijn gedeeltelijk kleine gebintstijlvensters met een of twee, in de vakken uitgespaarde lichtopeningen; de andere vensters zijn vergroot. Bij het derde gebint zijn twee stookplaatsten ruggelings tegen de scheidingsmuur gebouwd. Het gebint in de kopgevel vertoont in hoofdconstructie een op de ankerbalk geplaatste jukspant met een geschoorde nokstijl. De stal die, gezien aan de hofzijde, links tegen de woning aansluit en daarmee onder een doorlopende kap is gebracht, is mogelijk iets jonger dan de woning.
Van de schuur aan de overzijde van de hof is het middengedeelte in vakwerk het oudste onderdeel, bestaande uit een dwarsdeel met opslagruimten aan weerszijden. De schuur is vernieuwd of vergroot in baksteen. Na de restauratie is een lage verbindingsvleugel gebouwd tussen woonhuis en schuur.
| |
Onderstraat
Onderstraat nrs. 2 en 4
Kapitale gesloten hoeve (afb. 360), gebouwd in baksteen, met het oorspronkelijke woongedeelte aan de linker zijde als Onderstraat nr. 4 / hoek Boyeweg en een tot woonhuis verbouwde, in het complex opgenomen, voormalige schuur aan de rechterzijde als Onderstraat nr. 2. Datering: XVIIIB met latere wijzigingen. Het oude woongedeelte nr. 4 is van het complex afgescheiden en herkenbaar aan het gewitte bouwblok op de hoek van de Boyeweg. Achter het woonhuis sluit een bedrijfsruimte aan met een grote poort in de lange oostgevel van het complex aan de Boyeweg.
De rechts van de kopgevel aan de Onderstraat gelegen poortvleugel is de oorspronkelijke hoofdingang van het nog ongedeelde complex, wat blijkt uit de positie van de poort direct naast het woonhuis.
In het muurwerk van de schuur achter op de cour zijn de sporen van dichtgezette poorten te zien. De woning Onderstraat nr. 2 is voortgekomen uit een verbouwing van de schuur aan de westzijde.
| |
| |
360 Onderstraat nrs. 2-4. Nr. 4 op de hoek van de Boyeweg, opname 1989.
361 Onderstraat, gezien vanaf de Pley, opname 1989.
Het boerderijcomplex, het grootste van het dorp, geldt ondanks de wijzigingen als een van de markante hoeves van Noorbeek.
| |
Onderstraat nr. 10
Hoeve om een gesloten binnenplaats (afb. 362), met de woning rechts van de overkapte poortmuur en een schuur met inrijpoort aan de straat links van de cour. Datering XVIII d (1788) en XIX b (1839).
Het woonhuis met kelder en verdieping is opgetrokken uit baksteen.
In de korte gevel aan de straat en in het voor de poortmuur uitspringende gedeelte segmentboogvensters met hardstenen omlijstingen, waarin naar binnen draaiende ramen met kleine ruitverdeling; in de gevel aan de binnenplaats rechthoekvensters. Het gedeelte aan de straat is door een bouwnaad van het gedeelte aan de hof gescheiden, waaruit blijkt dat dit opnieuw is gebouwd boven de toen al bestaande kelder, waarvan de muren blijkens het plint aan de straat zijn opgetrokken uit breuksteen. De kelder bezit bakstenen ellipsboogvormige gordelbogen met segmentgewelfjes daartussen. Inwendig bezit de woonvleugel de volgende achter elkaar liggende vertrekken: voorkamer met stookplaats tegen de kopse gevel aan de straat, de hal met trappehuis en de woonkamer met keuken, welke beide laatste vertrekken rond 1970 zijn samengetrokken. Het woonhuis is aan de rechterzijde voorzien van een smalle aanbouw, die geheel is onderkelderd.
362 Onderstraat nr. 10, opname 1989.
| |
| |
Deze ruimte, die vroeger als bijkeuken in gebruik was, is van een lage verdieping voorzien en is aangekapt onder het dakschild van het hoofdhuis.
Achter het woonhuis volgen twee stallen die samen onder een doorgaande kap liggen.
Het geheel haakt in de plattegrond om naar links. Tegenover het woonhuis staat de bakstenen schuur met rondbogige poort aan de straat, waarin een secundair toegepaste sluitsteen het jaartal 1788 aangeeft, dat betrekking kan hebben op de verbouwing van het voorhuis. Het achterste gedeelte van de schuur diende als stal.
De cour wordt afgesloten door een bakstenen poortmuur met ellipsbogige poort, waarin hardstenen plinten, imposten en een sluitsteen met het jaartal 1837 zijn verwerkt. Het jaartal is ook af te lezen uit de ankers in de rollaag boven de poort. Links boven de poortdoorgang is een kleine nis uitgespaard voor een devotiebeeldje.
Bij de verbouwing van 1973 hebben de stallen een woonbestemming gekregen. Op de verdieping van het woonhuis zijn de slaapvertrekken opnieuw ingedeeld en boven de woonkeuken is de voormalige hooizolder ook voorzien van slaapvertrekken.
- Opmetingstekening. Bestaande toestand in 1969 en 1970, schaal 1:100, door R. Bertels (Noorbeek); idem met plan tot wijziging, 1971 en 1973, witdruk in Coll. RDMZ.
| |
Onderstraat nr. 12
Boerderij, genaamd ‘Mariahoeve’ (afb. 361, 363), gebouwd om een gesloten binnenplaats, hoofdzakelijk in baksteen met een opmerkelijke breukstenen gevel aan de straat.
Datering: XVIII c (1772 en 1775) en XIX d (1879).
De hoeve wordt geïdentificeerd met de ‘Onser Lyever Vrouwen hoeff’, een laathof van het Munster in Aken.
De woning met kelder en verdieping, ter linker zijde van de binnenhof heeft een in breuksteen tussen bakstenen vlechtingen opgetrokken kopgevel, waarvan de zolderverdieping met afgewolfde top in baksteen is uitgevoerd. In de gevel beganegronds twee vensters met hardstenen boven- en onderdorpel
363 Onderstraat nr. 12, opname 1989.
| |
| |
364 Pley nrs. 1-1a. Winkel- en woonhuis met poort, opname 1989.
365 Pley nr. 2, opname 1989.
en op de verdieping twee rechthoekvensters met hardstenen omlijsting en twee halfronde zoldervensters. In de straatgevel zijn op de hoogte van de verdiepingsvloer ankers aangebracht, die het jaartal 1879 vermelden. Aan de binnenplaats zijn deuren en tweelichts- vensters met rechtoekige gladde omlijstingen en kleine keldervensters rechts van de toegang tot het woonhuis; op de verdieping venster met hardstenen onderdorpel.
Het woonhuis bezit naast 18de-eeuwse details een opbouw die grotendeels vorm heeft gekregen in 1879. Rechts van de woning bevindt zich de bakstenen poortvleugel, die aankapt tegen het woonhuis (links) en de schuur (rechts). In de poortmuur is een kleine segmentbogige toegang met hardstenen omlijsting opgenomen. De grote korfbogige toegangspoort heeft hardstenen plinten, stijlen en een sluitsteen, waarop de inscriptie: ‘A.T./1772’. Rechts de bakstenen schuur onder wolfdak met aan de straat een ellipsboogpoort met geblokte hardstenen plint en een sluitsteen met het jaartal 1775; voorts een oudere plint in breuksteen.
- Literatuur. Maasgouw 1948, 61, noot 7.
| |
Pley
Pley nrs. 1 en 1a
Het aan de noordzijde van de Pley gelegen winkel-woonhuis (afb. 364), genummerd 1 (winkel) en la (woning) gaat in oorsprong terug op een hoeve, die de gehele hoek van de Pley en de Klompestraat omvatte, waarbij ook het vooruitstekende gedeelte met de inrijpoort rechts van nr. la behoorde.
Pley nr. 1a is het drie traveeën brede woonhuis met kelder en verdieping. In de ten opzichte van de rooilijn wat terugliggende straatgevel hardstenen deuren vensteromlijstingen. De kap uit de jaren '20 geeft aan het pand een veel jeugdiger uiterlijk.
Datering: XVIII d, poort met bovenkamer, XX a.
Pley nr. 1 is een winkel-woonhuis van omstreeks 1910, dat ter plaatste staat van een ouder gebouw. Het winkelfront met de iets terugliggende deur in een portiek heeft etalages met op Jugendstil geïnspireerde raamindeling en bovenlichten. Op de verdieping zijn in de voorgevel drie brede vensters, opgenomen in staalconstructie; plat dak met ver naar voren uitstekende goot.
| |
Pley nr. 2
Hoeve om gesloten binnenplaats (afb. 365), met het woonhuis aan de straat waartegen aan de rechterzijde een overkapte poortmuur aansluit; schuur achter op de binnenplaats evenwijdig aan het woongedeelte. Datering: woning 1785; achterbouw XIX.
Woonhuis van baksteen met kelder en verdieping tussen zijtopgevels. In de vijf traveeën brede, symmetrische voorgevel rechthoekvensters en -deur met
| |
| |
366 Pley nrs. 3-3a, hoek Dorpstraat, opname 1987.
367 Pley nr. 3-3a. De grote cour, gezien naar de tot woonhuis verbouwde stalvleugel met rechts het oudste woongedeelte van het complex, opname 1987.
hardstenen omlijstingen onder ontlastingsboogjes; gootlijst boven huis en poort van omstreeks 1930. In de voorgevel boven de verdiepingsvensters jaarankers: 1785.
Samen met nr. 1-1a vormt de hoeve een gesloten front dat de noordzijde van de Pley afsluit, wat het pleinachtige karakter in belangrijke mate versterkt. Inwendig een houten schoorsteenmantel met afgeschuinde hoeken, versierd met cannelures, bladfestoenen en rozetten, XVIII d.
| |
Pley nrs. 3-3a
Hoeve om twee gesloten binnenplaatsen (afb. 100a, 366-367), gelegen aan de oostzijde van de Pley op de hoek met de Dorpstraat. Aan de straatzijde bakstenen gevels met in hardsteen omlijste rechthoekvensters in het woongedeelte, dat wordt geflankeerd door twee ingangspoorten; aan de binnenplaatsen vakwerk en baksteen. Datering: XVIII A of ouder en XIX a. Het opmerkelijke van de plattegrond van de hoeve is, dat de woonvleugel tussen twee geheel omsloten binnenplaatsen ligt. Het oudste gedeelte van de hoeve is het woonhuis met schuur dat tussen de beide binnenplaatsen staat haaks ten opzichte van de Pley. Deze onderkelderde woning en de in het verlengde aansluitende schuur zijn oorspronkelijk opgetrokken in vakwerk. Het huis is naar de straat toe in baksteen verlengd en aan de zijde van de rechts gelegen, kleine binnenplaats, in fasen grotendeels versteend. Aan de zijde van de grote cour, links, is het vakwerk nog aanwezig. Het geraamte van de schuur bestaat nog als onderdeel van een in 1818 gebouwde aangrenzende doorrijschuur.
Naast de noordelijke poort, links van de woonvleugel, staat een uitwendig geheel in baksteen opgetrokken melkhuis, dat samen met de poort is aangekapt tegen het woonhuis.
De westmuur en de noordmuur zijn inwendig van breuksteen en mergel; in de aan de straatzijde grenzende noordmuur bevinden zich dichtgezette dubbele vensters. Voorts zijn er inwendig resten van een vakwerkwand met buitenbepleistering halverwege de noordmuur, waaruit blijkt dat het melkhuis in twee fasen tot stand is gekomen. Bovendien heeft het gebouwtje een kelder en zolderverdieping. Het behoort tot de oudste delen van het boerderijcomplex en is mogelijk ooit een zelfstandige woning geweest. Links van de schuur achter het woonhuis sluit een 18de-eeuwse vakwerkvleugel de cour aan de achterzijde af. Dit was oorspronkelijk een varkensstal, die in 1976 instortte en in 1981-1983 is gerestaureerd en tot woonhuis omgebouwd.
Rechts van de achter het woonhuis aansluitende oudste schuur is een doorrijschuur in vakwerk gebouwd, waarvan de kap over het reeds bestaande schuurgedeelte is doorgetrokken. Volgens een inscriptie op de houten lateibalk is dat in 1818 gebeurd. De incriptie luidt: ‘IHS CW 1818 EVW’; de initialen komen overeen met die op de ankers in de voorgevel.
| |
| |
Door deze toevoeging werd de oude schuur tot onderdeel van de nieuwe doorrijschuur, die in een latere fase aan de rechterzijde en aan de achterkant is ingebouwd door de panden Dorpstraat nrs. 1 en 3. Tussen 1823 en 1827 is de hoeve aan de Pley-zijde geheel in baksteen verbeterd met toevoeging van twee paardestallen op de hoek van de Pley en de Dorpstraat, waardoor de kleine zuidelijke cour ontstond. Deze werd aan de straatzijde in 1823 afgesloten door een poort met een knechtenkamer boven de doorrit, die aansloot op het naar de straat toe verlengde gedeelte van de oudste woonkern. Gelijktijdig moet ook het melkhuis zijn verbouwd tot graanpakhuis en is de poort aan de noordzijde versteend, waarvan de ankers het jaar 1827 aangeven.
De laatste grote toevoeging is de omstreeks 1930 gebouwde koestal aan de noordkant van de grote cour, gedeeltelijk op de resten van een ouder bouwsel. In de hoek tussen koestal en melkhuis heeft op de cour de pomp gestaan. De inspringende hoek aan de veldzijde diende als drinkplaats voor het vee.
| |
Pley nr. 4
Woonhuis (afb. 25), dat samen met Pley nr. 4 heeft dienst gedaan als raadhuis van Noorbeek tot aan de bouw van een nieuw gemeentehuis aan de Dorpstraat nr. 19. Haaks aan de straat gelegen, onderkelderd bakstenen woonhuis met verdieping onder zadeldak met open klokketorentje. Datering: ca. 1800. In de links van de open cour gelegen gevelwand op de begane grond en de verdieping hardstenen deur- en vensteromlijstingen met platte bovendorpel, waarin zesruits draaivensters. Deurpartij met hardstenen stoepje in de derde travee; rechts daarvan een breder venster en een tweede toegang. De indeling bestaat uit een grote kamer aan de straat, de gang en een smaller vertrek, gevolgd door de voormalige bijruimte.
| |
Pley nr. 5 met schuur bij nrs. 3 en 5
Herenhuis (afb. 369), met kelder en verdieping onder zadeldak tussen zijtopgevels. Vijf traveeën brede voorgevel, gedecoreerd met laat 19de-eeuws pleisterwerk. Achter het huis een vakwerkschuur. Datering: huis 1830, op deur aan achterzijde, bepleistering XXa; schuur XVIII.
Woonhuis van het type met twee achter elkaar liggende vertrekken aan weerszijden van de middengang. Het huis is opgetrokken in baksteen met hardstenen deur- en vensteromlijstingen in de voorgevel, die is beraapt met Portland cement in de vorm van een blokverdeling, gestucte vensteromlijstingen, cordonlijsten en hoekblokken.
Achter het huis staat een vakwerkschuur evenwijdig aan de woning, qua eigendom en gebruik inwendig gedeeld tussen Pley nr. 3 en nr. 5. De schuur die op een plint van bak- en breuksteen staat, is verdeeld in vijf vakken, waarvan het middelste als deel dienst doet. In de lange wanden op regelmatige
368 Vroelenstraat nr. 5, opname 1987.
| |
| |
369 Pley nr. 5, opname 1987.
afstand een of twee tussenstijlen; in de vakken voornamelijk leemvulling; de rechter hoek in baksteen. De linker kopwand is opgetrokkken in vakwerk. Zie voor de gevels en spantconstructie (afb. 90).
- Opmetingstekening. Plattegrond, aanzichten en dwarsdoorsnede, schaal 1:50, door J. Jehee, 1969, coll. RDMZ.
| |
Vroelenstraat
Vroelenstraat nr. 5
Boerderij in vakwerk (afb. 368) verbouwd tot woning, waarbij het oorspronkelijke karakter zo goed mogelijk is behouden.
Datering: ca. 1800.
Woning met zolderverdieping en dwarsdeelschuur onder met pannen belegd zaldeldak, evenwijdig aan de straat; geschoorde dakoverstek aan voor- en achterzijde. Het vakwerkgeraamte bestaat uit drie vakken met recht en schuin geplaatste tussenstijlen, alsmede een smalle ingangstravee. Kleine dubbele middenstijlvensters met luiken op de begane grond en op de zolderverdieping De schuurpartij heeft hoge rechthoekige deeldeuren en een kleine ingang links daarvan. Het pand is inwendig geheel voor bewoning geschikt gemaakt. Links voor het huis een in 1988 herstelde, gemetselde waterput.
| |
Vroelenstraat nr. 11
Boerderij op L-vormige plattegrond grotendeels in vakwerk op plint van gepleisterde baksteen. Datering: ca. 1800.
Woonhuis met een lengte van zeven vakken dwars aan de straat, met kopgevel in baksteen en breuksteen. De vensters zijn gemoderniseerd.
De haaks tegen het woonhuis aansluitende vakwerkschuur met dicht bijeen staande stijlen is omgebouwd tot woonkamer ter plaatse van de deel en tot garage/berging in de ernaast gelegen ruimte.
| |
Vroelenstraat nrs. 4-6
Twee aaneen gebouwde, wit gesausde vakwerkhuisjes (afb. 371) met lage verdieping onder aan de Vroelenstraat (westzijde). Datering: ca. 1800.
| |
| |
370 Vroelenstraat nr. 14, opname 1987.
371 Vroelenstraat nrs. 4-6. Twee vakwerkhuisjes, opname 1987.
Pand nr. 4 vormt thans samen met nr. 6 een dubbele woning, maar heeft oorspronkelijk een geheel gevormd, een keuterij waarvan het rechter gedeelte (nr. 4) het woonhuis vormde.
Nr. 4 bestaat uit een op bakstenen plint geplaatste vakwerkconstructie van vijf vakken, waarvan het middelste de breedte van de buitendeur aanhoudt en de twee flankerende vakken schuine tussenschoren bezitten. De vensters zijn tweelichts vensters gekoppeld aan de tweede en zesde stijl. De linker kamer is onderkelderd met een tongewelfde ruimte. Het vakwerk van nr. 6 vertoont alleen stijlen. De twee vensters en de deur zijn opgenomen tussen de stijlen in het tweede, vierde en zesde vak. Oorspronkelijk waren het woonhuis en de aanbouw lager, wat nog is waar te nemen in de rechter zijgevel. De verdieping is een 19de-eeuwse toevoeging, die door het opwippen van de kap tot stand kwam.
- Opmetingstekening. Bestaande toestand van plattegronden, gevels en doorsneden, schaal 1:50, door A.J.M. Moerdijk, Ulestraten, 1978, witdruk in Coll. RDMZ.
| |
Vroelenstraat nr. 14
Boerderij in vakwerk (afb. 370, 372), gebouwd op C-vormige plattegrond tegen het buurpand, waardoor een gesloten binnenhof is ontstaan.
Datering: XVIII B.
De middelgrote hoeve is bij de in 1985 gereed gekomen restauratie verbouwd tot drie wooneenheden.
Woonhuis met lage verdieping links van de binnenplaats; oorspronkelijk twee vertrekken en een middengang, later met een kamer aan de straatkant uitgebreid. In de kopgevel aan de straat een tweelichtsvenster met hardstenen omlijsting.
Achter het woongedeelte sluit een uit drie vakken bestaande dwarsdeelschuur aan. De gebintconstructie bestaat uit een op de gebintbalk geplaatst, hoog jukspant en een geschoorde nokstijl. Het zadeldak boven de woonvleugel kapt aan tegen de schuur, die een vrijwel gelijke hoogte heeft.
Aan de straat wordt de hof afgesloten door een iets lagere poortvleugel met overkapte doorrit met rechthoekige poortdeuren. Deze vleugel kapt op haar beurt aan tegen het woonhuis.
- Opmetingstekeningen. Bestaande toestand en schetsontwerp verbouwing/restauratie, schaal 1:100, door Mans Hofhuis (Cadier en Keer), 1981.
Plattegrond, opstand en doorsneden, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1988, Coll. RDMZ (afb. 372).
| |
Schutterszilver
De Schutterij van Noorbeek is toegewijd aan de kerkpatrones St. Brigida. Zij gaat terug op een waarschijnlijk reeds in 1622 bestaande, gelijknamige
| |
| |
372 Vroelenstraat nr. 14. Boerderij, voor de restauratie en de verbouwing tot woonhuizen. Plattegrond, vier gevelaanzichten en doorsnede. Schaal 1:300. Tekening, gebaseerd op opmeting van Mans Hofhuis, Cadier en Keer (1981) en eigen waarneming door A. Warffemius, 1988.
Broederschap. De schutterij is in 1953 voor de tweede maal nieuw leven ingeblazen, nadat zij sedert de Eerste Wereldoorlog was ingeslapen en volgens de overlevering al eerder in 1680 was heropgericht.
De schutterij is in het bezit van een in zilver gedreven en gegraveerde vogel met opgeheven vleugels en gekroond. De vogel staat op een takje, waaraan een zilveren legpenning hangt van koningin Christina van Zweden uit 1641 en een koningsplaatje in de vorm van een legpenning uit 1771; aan de snavel van de vogel is een derde, uit 1842 daterende legpenning bevestigd, die oorspronkelijk ook aan het takje heeft gehangen.
Bij het sieraad behoort verder een zilveren borstplaat in de vorm van een sikkel, daterend uit 1831, met het wapen van de familie Schierveld; gemerkt met meesterteken LG in ruitje en tweede gehaltemerk.
De schouderplaat uit 1772 dient als keizerschild.
De oude koningsplaatjes zijn doorgaans in hartvorm uitgevoerd met parelrand. Zij dateren uit 1778, 1818, 1819, 1821, 1826, 1827, 1828 (meesterteken: LT); 1837 (meesterteken: BS met vijfpuntige ster); 1838, 1839, 1845 (gemerkt); 1850; 1853.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 347; Jolles, in PSHAL 72-73 (1932-1933), niet vermeld; Gids Mon. Noorbeek 1975, 31. |
|