| |
| |
| |
Mheer
Het dorpsgebied van Mheer bestaat feitelijk uit een noordelijke en een zuidelijke kern met daartussen het grondgebied van Kasteel Mheer en de R.K. kerk (afb. 225-226). De kasteelplaats neemt vanouds de dominante positie in. Ofschoon de kasteelheren ook in het gebied ten noorden van de Rondelenstraat en de Leemweg veel grondgebied bezaten, weidegronden (zoals ‘Landerlo’ en ‘Palmenhof’ en percelen bij de ‘Gerstlook’) en akkergronden (grote percelen als ‘Geule Kuijl’ en ‘Achter de Hoven’), vormde toch het gebied ten oosten en ten westen van het kasteel een brede buffer met daarop nauwelijks bebouwing. Het gebied ten oosten van de kasteeltuin, ‘Jonge Hagen’, herbergt thans een moderne woonwijk, maar het geeft dankzij het oude geboomte toch nog een beeld van het vroegere groengebied.
In het derde kwart van de 19de eeuw is het terrein ten oosten van de Duivenstraat, aan weerszijden van de weg naar Banholt, betrokken in grootscheepse plannen van baron Otto Napoleon de Loë om hier een omvangrijk landschappelijk park te creëren (zie blz. 276). De rechte weg naar Banholt vormde in dit plan de as. De dorpsbebouwing heeft zich, mede als gevolg van het grootgrondbezit van de heren van Mheer in het noorden geconcentreerd bij de put op de kruising van de Duivenstraat met de Rondelenstraat en de Leemstraat. Zuidelijk van het kasteelterritoir ligt het andere centrum in het dal, waar Stallestraat, Steegstraat en Papenweg uitlopen op de noord-zuid ader, de Dorpsstraat, vroeger Noorbekerstraat genaamd.
Bij de noordelijke kruising staan opmerkelijke hoeves als Duivenstraat nr. 1 en 3 en de nrs. 10-12. De Rondelenstraat wordt beheerst door de opvolgster van de z.g. Bovenste Hof, de huidige nrs. 2-4-6. Aan de Rondelenstraat treft men een aantal kleinere boerderijen aan, die nu voor een deel als woning fungeren. In oorsprong zijn het kleine dwarshuizen van het geijkte type met een middengang en vertrekken aan weerszijden, successievelijk uitgebreid en gedeeld.
De weg van Sint Geertruid naar Noorbeek heeft oorspronkelijk tussen kerk en kasteel gelopen, ter plaatse van de huidige droge gracht. Hiervoor pleit niet alleen de positie van de hoeves Duivenstraat nrs. 1 en 3, maar ook het feit dat de voorgangster van de huidige kerk met de ingang naar het kasteel was gericht. J. Russel wijst in zijn ‘Aanteekeningen over de voormalige heerlijkheid Mheer’, (1860) op de vroegere situatie. De bocht in de Duivenstraat die om de ommuring van de kasteeltuin en het op een deel daarvan aangelegde kerkhof heenloopt, is waarschijnlijk een wegverlegging die zeker al uit de tweede helft van de 18de eeuw dateert.
Het kerkgebouw naast de toegangsweg tot het kasteel neemt ten opzichte van beide dorpsdelen weer een centrale plaats in.
Het gebied ten zuiden van het tot het kasteel behorende land is al op het kadastraal minuutplan aanzienlijk dichter bebouwd dan het noordelijke dorpsdeel. De Dorpsstraat loopt vanaf het hoogste punt bij de kerk sterk af naar het dal, waarin een droge beek parallel aan de Steegstraat zorgt voor de afwatering. De bebouwing aan de Steegstraat beperkt zich op het kadastraal minuutplan tot een paar kleine woningen aan de noordzijde, ter plaatse van de nrs. 6 en 10. Aan de zuidkant volgt een kleine concentratie, de nrs. 13 tot en
| |
| |
225 Het dorp Mheer, kaart gebaseerd op het kadastraal minuutplan van ca. 1830. Tekening door T. Brouwer.
226 Het dorp Mheer, kaart volgens recent nette plan. Tekening door T. Brouwer.
met 23, waarvan de vakwerkwoning nr. 21 en de opmerkelijke vakwerkschuur nr. 23 dateren uit het midden van de 19de eeuw.
Voorbij de droge beek takken de Stallestraat en de Papenweg af en klimt de weg omhoog richting Noorbeek (Mherelindje). Aan de Dorpsstraat en de Stallestraat staan de belangrijkste hoeves. Dat zijn met name het complex Dorpsstraat nrs. 40-42-44, met het z.g. Schepenhuis, en nr. 48, dat oorspronkelijk het woongedeelte is geweest van nr. 50 (afb. 277-282). De landelijke bouwkunst aan de Stallestraat valt op door de grote gevarieerdheid en bouwhistorisch opmerkelijke ontwikkelingen.
| |
| |
227 De R.K. kerk gezien door de kasteelpoort, opname 1987.
Van betekenis zijn de nrs. 12-14, 18-20, 32 en 34. Van historische betekenis zijn ook de deels tot woning verbouwde boerderijen aan de Papenweg nr. 3 en de nrs. 7 en 9.
| |
De Rooms Katholieke kerk
De R.K. kerk, toegewijd aan de H. Lambertus, is gelegen ten oosten van het kasteel aan de Dorpsstraat, bij de T-kruising naar Banholt. De kerk werd ter plaatse van een ouder kerkje gebouwd in 1876 naar ontwerp van architect P.J.H. Cuypers. De toren werd in 1879 met klokkeverdieping en spits bekroond (afb. 227-232).
| |
| |
| |
Literatuur
Van der Aa VII (1846), 859-860; J. Russel, Aanteekening over de voormalige Heerlijkheid Mheer en hare bezitters, in: De heerlijkheid Geleen (etc.), Sittard 1860, 121-143, m.n. 136-142; Voorl. Lijst 1926, 303-305; De Crassier, in: PSHAL LXIX (1933), 354; Kalf 1906, 531; Herdenkingsmap Cuypers; Ad Welters, Iets over de kerk en parochie van Mheer, in: Nedermaas 1937-38, 88-93.
| |
Archivalia
Kerkarchief, aanwezig in de pastorie te Mheer: stukken betreffende de bouw van de kerk en de inventaris in de kerkrekeningen.
Cuypersarchief (N.D.B. te Amsterdam): stukken betreffende de bouw van de kerk en de toren in correspondentie-map 648.
1. | ‘Begrooting van kosten wegens de bouw van de R.C. Paroch. Kerk te Mheer’; niet gedateerd. |
2. | ‘Begrooting van kosten tot het maken van een torenspits op den nieuw gebouwden toren van de R.K. parochiekerk te Mheer (Limburg)’, met kladversie; gedateerd 27 januari 1879. |
3. | ‘Bestek en voorwaarden, waarnaar het kerkbestuur van de R.K. parochiekerk te Mheer, Prov. Limburg voornemens is aan te besteden: Het bouwen van de spits op de bestaande metselwerken van de toren der Nieuw gebouwden Parochiekerk aldaar met bijlevering der daartoe benoodigde materialen, transporten, arbeidsloonen enz. volgens ontwerp van den Architekt P.J.H. Cuypers te Amsterdam’; gedateerd april 1879. |
4. | ‘Begrooting van kosten voor het bouwen van een torenspits op den nieuw gebouwden toren van de R.K. Parochiekerk te Mheer Limburg, bisdom Roermond’. |
5. | Kladnotitie over afbraak van de oude kerk; gedateerd 8 januari 1877. |
Zie verder onder bouwtekeningen.
| |
Afbeeldingen
Gewassen pentekening met opschrift ‘Mehr’ door Joshua de Grave, 1675, in. Coll. L.G.O.G., Gemeentearchief, Maastricht. Pen- en penseeltekening in kleuren door Ph.W.J. van Gulpen in het Album ‘Monumens de la Province Limbourg’ circa 1850. (afb. 252). Het kerkgebouw is hierop afgebeeld samen met het kasteel. De oude kerk is ook afgebeeld op de achtergrond van een damesportret in de collectie van Kasteel Mheer. Zie blz. 269.
| |
Tekeningen
In het Cuypersarchief bevinden zich de ontwerptekeningen voor de bouw van de kerk en de toren, door P.J.H. Cuypers.
1. | Eerste ontwerp. Driebeukige kerk met toren, serie van vijf bladen, schaal 1:100, gesigneerd en gedateerd: P.J.H. Cuypers 1870; niet uitgevoerd (afb.228).
I. Plattegrond, II. Dwarsdoorsneden over het schip, gezien naar priesterkoor en zangkoor, III. Gevels van priesterkoor en toren, IV. Rechter zijgevel, V. Lengtedoorsnede. |
2. | Tweede ontwerp. Plattegrond met eenbeukig schip, zijkapellen en toren, ‘plan No 2’, niet gedateerd, gewassen tekening op lompenpapier, met notitie (afb. 229b). |
3. | Serie opgeplakte calques ‘Parochiekerk te Mheer’, gebaseerd op tweede ontwerp, serie van vier tekeningen, schaal 1:100, gesigneerd P.J.H. Cuypers, niet gedateerd (afb. 229a).
Vier bladen: I. ‘Plan’, II. ‘Zuidgevel’ (= rechter zijgevel), III. ‘Oostgevel’ (= koorgevel), IV. ‘Plan der kappen’ en ‘Gedeelte der Noordgevel’ (= linker zijgevel). |
4. | ‘Toren parochiekerk Mheer’, tekening op transparant- papier, schaal 1:100, gedateerd 7-2-'79 (1879); bovenbouw van de toren in aanzicht, doorsnede van de bovenste geleding en van de spits, samen met de torenspits van de R.K. kerk in Neerbosch bij Nijmegen. |
| |
| |
| |
| |
229a-b Tweede ontwerp. Variant op afb. 228, met eenbeukig schip en transept, met aanduiding van het oude muurwerk.
a. | Aanzicht van rechter zijgevel; |
b. | Plattegrond van de kerk met eenbeukig schip. |
5. | ‘Parochiekerk Mheer’, met weergave van de klokkeverdieping in aanzicht, alsmede verticale en horizontale doorsneden van de torenspits, schaal 1:50, niet gedateerd blad. |
6. | ‘Flèche de l'Eglise de Mheer près Maestricht, Mr. Cuijpers Architect, Marchienne 8 Fevrier 79’.
In het archief RDMZ een recente opmetingstekening van de plattegrond, schaal 1:50, door A. Warffemius, 1987 (afb. 230). |
| |
Geschiedenis
Mheer was evenals Noorbeek tot in de 17de eeuw als ‘quarta capella’ afhankelijk van de kerk in het Belgische 's-Gravenvoeren. Stellig heeft de toenemende machtspositie van de heren van Mheer ertoe bijgedragen, dat de kerk nabij het kasteel werd gebouwd. De band met Noorbeek is door de bouw van een eigen kerk vanaf 1626 minder hecht. In 1658 kreeg Mheer het dooprecht. Op 16 oktober 1665 werd de parochiekerk van Mheer door de bisschop van Luik ingewijd. In de 17de eeuw was de parochieherder ‘pastoir van Mher ende Norbeek’.
In 1679 is er een fundatie gesticht op het altaar van O.L. Vrouw te Mheer door Adrianus Bassiliers en Christina Bruns tot onderhoud van de kapelaanschoolmeester.
Aan de huidige kerk zijn met zekerheid twee twee gebouwen voorafgegaan. Over de oorspronkelijke kapel, die in 1665 tot parochiekerk is verheven en globaal is getekend door Joshua de Grave in 1675, zijn maar heel weinig gegevens bekend, behoudens de verklaring van twee deskundigen, de meester-metselaar Guillaume Quinay en de architect Hubert Minten, die een beschrijving geven van de deplorabele toestand, waarin het gebouw verkeerde in 1774. In de akte van 23 februari van dat jaar, waarin hun bevindingen door notaris Heynen zijn vastgelegd, wordt gesproken over een kerk met twee schepen, waartussen een 60 voet lange, loden dakgoot loopt, die op verschillende plaatsen gebroken is, zodat het water de gehele muur heeft verweerd en zelfs pilaren heeft aangetast. Bovendien zijn de twee buitenmuren 5 duim uit het lood getrokken, zodat men de stenen er met de hand uit kon trekken. De toestand is zo slecht, dat er geen herstel mogelijk is, tenzij met grote kosten en dan nog op het gevaar af, dat de muren omvallen. Ook de klokkestoel zou nieuw moeten worden gemaakt, maar de toren, waarvoor de Jezuïeten uit Maastricht als tiendheffers de klok moesten leveren, verkeerde nog in een behoorlijke staat. Inwendig moet de kerk met zijn
| |
| |
vermolmde houten plafond een troosteloze aanblik hebben geboden. Hoe de kerk er nu precies heeft uitgezien, blijft onduidelijk. Men krijgt de indruk dat zij uit een schip met een zijbeuk bestond.
De bouwvallige kerk is na de alarmerende berichten van 1774 waarschijnlijk herbouwd. A. Welters die, tijdens zijn ambtsperiode als pastoor van Mheer, in de Nedermaas een opstel publiceerde over de geschiedenis van de kerk, deelt mee, dat ‘volgens oude menschen’ de in 1876 afgebroken kerk slechts negentig jaar heeft bestaan.
Dankzij het kadastraal minuutplan (afb. 225) en een tekening van Ph. van Gulpen (afb. 252), uit het derde kwart van de 19de eeuw krijgt men nog een beeld van dit kerkje, dat omstreeks 1786 moet zijn gebouwd. Van der Aa omschrijft het bedehuis als ‘een vierkant gebouw met eenen toren en van een orgel voorzien’. Dit tweede kerkje had een eenbeukige plattegrond met een versmald koor en een toren aan de westzijde, d.w.z. naar de kasteelplaats gericht. Oorspronkelijk heeft de weg naar Noorbeek tussen de kerktoren en de kasteelhoeve gelopen. De toren was bekroond met een helmdak. Bij de bouw van de huidige kerk werden volgens pastoor A. Welters de fundamenten gevonden van een oudere kapel. Resten daarvan zijn verwerkt in de kerkhofmuur. Ook uit de ontwerptekeningen voor de derde kerk is de plattegrond te reconstrueren (zie blz. 227).
Al in 1865 waren er plannen om op een andere plaats een nieuwe kerk te bouwen. Op een van de parkontwerpen voor het kasteel is een plaats aangegeven op het terrein van de Jonge Hagen (zie afb. 42).
Het gebouw is uiteindelijk in 1876 vervangen door de huidige derde kerk, die oorspronkelijk bedoeld was voor de dorpelingen van Mheer en het aangrenzende Banholt en Terhorst.
Hieraan is een lange en tevens treurige periode van voorbereiding voorafgegaan. De bouw van deze kerk heeft de nodige spanningen opgeleverd in de dorpen Mheer en Banholt. De parochianen uit Banholt wensten dat de nieuwbouw zou verrijzen halverwege het kasteel en de dorpskern van Banholt. De toenmalige kasteelheer, die in belangrijke mate financieel de bouw steunde, hield vast aan de eis dat de kerk nabij het kasteel zou worden gebouwd. Een en ander leidde tot het z.g. Banholter schisma, een kwestie die in 1874 geweldig escaleerde (zie blz. 51).
In een brief van 15 december 1865 gaf de bisschop van Roermond, mgr. J.A. Paredis, aan pastoor Kerckhoffs zijn tevredenheid te kennen over de plannen een nieuwe kerk te bouwen: ‘De tijding wegens het bouwen eener kerk doet mij plezier; de kerk van Pey kan voorzeker zeer wel tot model dienen, deze is echter niet door de goeden Heer Weber gebouwd’. Architect Charles Weber uit Roermond had in 1865 wel de grafkapel voor baron de Loë op het kerkhof gerealiseerd (zie blz. 240). De keuze van de architect viel op P.J.H. Cuypers uit Amsterdam, wiens kerken in Wijk-Maastricht en Pey bij Echt als goede vertrekpunten werden beschouwd. In 1870 diende Cuypers de eerste plannen in voor een driebeukige kerk met toren en koorpartij, geflankeerd door sacristie en bijsacristie (afb. 228). Bij het ontwerp ging hij uit van de bestaande eenbeukige kerkruimte, waarvan de muren zouden worden doorgebroken naar de nieuw te bouwen zijschepen. De onderbouw van de toren bleef eveneens gespaard. De kerk kreeg in dit ontwerp een houten schipoverwelving. De vier schiptraveeën bezaten elk een topgevel met steekkappen en dubbele lancetvensters in de gevelwanden.
De middenschipsruimte werd verlicht door vensters die tussen de zijbeuksdaken in de schipkap waren opgenomen. De kerk bleef in dit plan georiënteerd, d.w.z. met de overigens gesloten torenvoet gericht naar het kasteel en met de koorpartij naar de straat gekeerd.
Dit plan werd niet gerealiseerd. Het duurde zelfs zes jaren, voordat er een vervolg op kwam in ‘Plan No 2’, een verkleinde variant, waarbij het kerkschip is teruggebracht tot een vier traveeën omvattende, eenbeukige ruimte met ondiepe transeptarmen aan weerszijden van de vierde travee. Op de bouwtekingen ‘No 2’ staat de notitie van de hand van Cuypers: ‘Pastoor Sijben meende dat dit plan wat de ruimte betreft voldoende zoude zijn nu er eene
| |
| |
splitsing der parochie heeft plaats gehad. Wat denkt U hierover? - P.C.’ De ontworpen torenpartij bleef vrijwel ongewijzigd; dat geldt ook voor de ruimtes naast het koor (afb. 229). Nog steeds hield men vast aan de kerkoriëntatie volgens de Heilige Linie. Aan de hand van de verschillende ontwerptekeningen die in het Cuypersarchief bewaard zijn gebleven, krijgt men een beeld van de omvang van het 18de-eeuwse kerkje. Het gebouwtje is zelfs op schaal in grote lijnen te reconstrueren.
De in het Cuypersarchief bewaard gebleven ‘Begrooting van Kosten wegens de bouw van R.C. Paroch. Kerk te Mheer’ geeft als totale bouwkosten aan de som van fl. 26.315,41.
De kerkbouw werd na de aanbesteding aangenomen door Jos Ubachts uit Nieuwstadt voor de som van fl. 21.273,-, waarbij inbegrepen de afbraak van de oude kerk en toren.
Dat men tot een totale afbraak van het oude gebouw moest overgaan, bijkt uit een korte, door Cuypers op 8 januari 1877 gemaakte kladnotitie met doorhalingen (hier geplaatst tussen []), waarvan de inhoud luidt:
‘De onderget., belast met het restaureren en vergrooten der R.k kerk te Mheer, Prov. Limburg heeft bevonden bij het afbreeken van den toren dat hij [op verschillende plaatsen was gescheurd] met slechte specie en puin [waarmee hij] van binnen was aangevuld in pl. van.... [tot puin was overgegaan] zoodat hij niet meer bestand was tot den verdere opbouw. Ook de ring/buitenmuren der kerk die ofschoon ze aan den buitenkant gaan weider scheuren en hoog waren, werd bevonden met puin te zijn [op] aangevuld, zodat ze niet konden dienen tot de pilaren waartoe ze volgens het plan der te vergrooten kerk bestemd waren. Deze algemeene bouwvalligheid maakt het gebruik der bestaande deelen onmogelijk en bracht de noodzakelijkheid mede een nieuwe kerk te bouwen’.
Uit deze verklaring blijkt duidelijk dat men pas in een laat stadium tot volledige nieuwbouw heeft besloten en dat pas in 1876 de oude oriëntatie is opgegeven.
| |
Het kerkgebouw
Plattegrond
De kerk is een eenbeukige kruiskerk, waarvan de lengte-as west-oost loopt, met dien verstande dat de koorpartij naar het westen is gericht (afb. 230). Bij de bouw van de huidige kerk werd de lengte-as ten opzichte van de afgebroken kerk 180o gedraaid. De toren staat thans aan de doorgaande weg van Mheer naar Noorbeek, met de voorgevel in de richting van de weg naar Banholt (de Burgemeester Beckersweg).
Het kerkgebouw bestaat uit een schip van vier traveeën, met ondiepe tanseptarmen aan weerszijden van de vierde travee en een priesterkoor,
230 R.K. kerk. Plattegrond, doorgesneden over de vensters. Schaal 1:300.
Opmetingstekening door A. Warffemius 1987.
| |
| |
bestaande uit een koortavee met een 5/8ste sluiting. Links van het koor staat de sacristie met tweezijdige sluiting en rechts in de hoek met de zuidelijke transeptarm een privé-kapel voor de bewoners van het kasteel en een bijsacristie met dito tweezijdige sluiting.
| |
Materiaal
De kerk is opgetrokken in baksteen met gebruikmaking van natuursteen voor plinten, lijstwerk, basementen en kapitelen, vloeren en treden in de onderste helft van de traptoren. De toegepaste natuursteen is voornamelijk hardsteen.
| |
Exterieur
De kerk is uitwendig een zeer sober gedetailleerd gebouw, waaraan vrijwel alle sierende elementen ontbreken (afb. 227).
De op een vierkante grondslag gebouwde toren bestaat uit drie geledingen: een lage portaalruimte, gevolgd door een verdieping waarin het zangkoor is opgenomen en die aan de ingangszijde door drie vensters wordt verlicht, en tenslotte een nagenoeg even hoge klokkeverdieping met galmgaten en een vierkant, gepleisterd veld voor het uurwerk aan de straatzijde. Een steile spits bekroont het torenlichaam. Aan de noordzijde staat in de hoek met het schip de traptoren, oplopend tot aan de klokkeverdieping, in plattegrond vijf zijden van een achthoek.
Het kerkschip, transept en koor worden omgeven door steunberen die op plinthoogte en onder de cordonlijst van de vensters versnijden.
De vensters in schip en transept zijn verticaal in drieën verdeeld met een eenvoudige tracering in de vensterkop; de smallere koorvensters bezitten een middenmontant en een vier- of zespas in de lunet. Een uitkragend fries vormt de horizontale afsluiting onder de daklijst.
De met leien gedekte schipkap heeft op halve hoogte aan weerszijden twee dakvensters.
Op de viering staat een overhoeks geplaatst angelustorentje.
| |
Interieur
Bij het betreden van de kerk blijkt dat het torenportaal drie treden lager ligt dan de kerkvloer. Het zangkoor boven het portaal is bereikbaar via de kleine traptoren rechts. De treden van de traptoren zijn tot aan het zangkoor van hardsteen en daarboven volgen eikehouten treden, die in de trapspil en de
231 R.K. kerk. Interieur, gezien naar het priesterkoor, opname 1989.
| |
| |
buitenmuur zijn opgenomen. Het portaal wordt gedekt door een houten balkenzoldering met luik.
Het zangkoor op de verdieping wordt gedekt door een gepleisterd bakstenen kruisgewelf. Door middel van een brede boogopening staat de ruimte in verbinding met het schip. Een in de kerk uitgebouwde zangerstribune vergroot het nuttig kooroppervlak.
De kerk vertoont inwendig een eenvoudige en sobere architectuur. De schipruimte wordt geleed door met de steunberen corresponderende muurlisenen die, ofschoon thans wit geverfd, oorspronkelijk zijn uitgevoerd in schoon metselwerk (afb. 231). Tegen de lisenen staat een kolonnet op eenvoudig basement, bekroond door een kapiteel. Zij vormen de dragers van de trekbalken onder het houten tongewelf. De bepleisterde muren worden doorbroken door in schoon metselwerk uitgevoerde gotische vensters met driedeling en koptracering in Savonnière-steen. De horizontale afsluiting wordt gevormd door een bakstenen fries.
Aan weerszijden van de vierde travee zijn twee zijruimtes toegevoegd, die inwendig gezien pseudo-transepten vormen, welke dienst doen als zijkapellen met Maria- en Jozef-altaar (afb. 232).
De transeptruimtes zijn gedekt met een ongepleisterd kruisribgewelf en voorzien van grotere vensters dan in het schip. Onder de vensters zijn in de eindgevels nissen uitgespaard ten behoeve van de biechtstoelen. Aan de westzijde zijn de zijaltaren geplaatst in een veel bredere en hogere nis.
De koorpartij heeft een geringere breedte dan het schip en is in haar geheel overwelfd met in baksteen gemetselde kruisgewelven, waarvan de ribben rusten op kolonnetten die verwantschap vertonen met die van het schip. In de drie sluitwanden van het 5/8ste koor bevinden zich lancetvensters met middenmontants en drie- of vijfpas-tracering in de kop. Zij zijn beglaasd; de noord- en zuidwand van het koor zijn blind i.v.m. de aan weerszijden aansluitende nevenruimtes. Rechts van het koor (noordzijde) zijn dat de ‘Loëkapel’ en de bijsacristie.
De ‘Loë-kapel’ heeft een rechthoekig grondplan en staat met zijn lengte-as loodrecht op de koortravee. Ook deze kapel is overwelfd met een bakstenen kruisgewelf en verlicht door een smal venster van het in de koorpartij toegepaste type. De kapel is met een brede boog geopend naar het koor, heeft de breedte van de koortravee en als lengte de transept-breedte. Tegen de familiekapel sluit de bijsacristie aan.
Aan de linkerzijde van het priesterkoor vult de sacristie de hoek tussen het koor en de zuidelijke transept-arm.
| |
Reconstructie van de 18de-eeuwse kerk
Met behulp van de door P.J.H. Cuypers vervaardigde plannen, waarin het muurwerk van de oude kerk is aangeduid, is het mogelijk de omvang van de in 1876 afgebroken eenbeukige voorgangster van het huidige gebouw te bepalen en te reconstrueren. De omvang van het schip was gelijk aan die van de huidige middenbeuk. Ter plaatse van de toren bevond zich de rechtgesloten koorpartij. De westtoren stond in de huidige koortravee. Zie afb. 228-230).
| |
Inventaris
Hoogaltaar
Witgeschilderde stenen altaartombe met houten vleugelaltaar (afb. 233), vervaardigd naar ontwerp van architect P.J.H. Cuypers, door Atelier Cuypers en Stoltzenberg, Roermond, 1879; neogotisch.
Kosten aanschaf: fl. 1.500, -, waarvan fl. 1000, - uit collectegelden en fl. 450, - als Provinciale subsidie.
Tombe met iets risalerend middengedeelte en zuiltjes op de hoeken, opgesteld op een onderbouw van drie treden.
Op de altaartombe het tabernakel met voorstelling van het Lam Gods op de deurbekleding en boven de expositietroon een gotisch baldakijn.
| |
| |
232 R.K. kerk. Kijkje in linker dwarspand, opname 1989.
233 R.K. kerk. Hoogaltaar, naar ontwerp van P.J.H. Cuypers, 1879, opname 1989.
Op de kaarsenbank de tekst: ‘+ Ego sum panis vivum / qui de coelo descendi Joan: VI. 5.52.’
De houten retabel met gesneden en gepolychromeerde beeldengroepen wordt afgesloten door polychroom beschilderde luiken, voorstellende: Laatste Avondmaal (links), Aanbidding van de Drie koningen (rechts).
Op de zijluiken, links: Abraham offert Izaak op de berg Moria; rechts: Ontmoeting van Abraham en Melchisedech in de woestijn. Op de buitenzijde van de luiken vier staande profeten met tekstbanderol in de hand, geïnspireerd op 14de-eeuwse voorbeelden. Linker luik: Jeremias (met tekst: ‘Ecce nos venimus ad te. Tu enim es dominus Deus noster III 22’) en Ezechiël (met de tekst: ‘Vidi te conculcari in sanguine tuo XVI 6’).
Rechter luik: David (met de tekst: ‘Foderunt manus meas et pedes meas dinumeraverunt omnia osta mea Ps XXI, 17’), en Isaias (met de tekst ‘Erit sepulchrum ejus gloriosum II 10’).
- Literatuur. Welters, in: Nedermaas 15-5-1938, 94.
| |
Maria-altaar
Stenen mensa, eikehouten retabel met beeldnissen (afb. 232), door de beeldhouwer J.W. Ramakers uit Geleen, 1883; neogotiek.
De stenen mensa is identiek aan die van het hoogaltaar en vermoedelijk direkt bij de bouw van de kerk geplaatst.
Op de linkerzijde van de tombe staat geschreven: ‘O. Lemmens, Wylre, 4 sept. 1927’ (opknapbeurt).
De retabel vormt de omraming van een drietal gepolychromeerde beelden, respectievelijk van O.L. Vrouw (gips), Joachim en Anna.
Joachim, gepolychromeerd hout, gesigneerd: ‘J. Thissen Roermond’, XIX d, neogotiek, links op altaar.
Anna, gepolychromeerd hout, gesigneerd op de voetplaat: ‘J. Thissen Roermond’, XIXd, neogotisch. Staande gestalte met blad in de hand, waarop de tekst: ‘Proles / Sancta / Gloria / Matris’.
| |
| |
Bij dit altaar behoort het gepolychromeerde houten beeld van Maria met het Kind Jezus, vervaardigd door J.W. Ramakers uit Geleen, 1883. Het is vervangen door een gipsen beeltenis van O.L. Vrouw van het H. Hart. Staande gestalte met de rechter hand op het hart wijzend, in de linkerhand een (afgebroken) bloemtak houdend.
| |
Jozef-altaar
Stenen mensa met houten retabel, als Maria-altaar, maar afwijkend wat betreft de houten altaaropstand, waarin beelden van Billaux-Grossé en J.W Ramakers, Geleen. Schenking van baron De Loë, 1880.
Jozef met het Kind Jezus, gepolychromeerd hout, door J.W. Ramakers, Geleen, 1880, neogotiek. Staande figuur met het Kind op de arm en leliestaf in de hand.
David, gepolychromeerd hout, gesigneerd op voetstuk: ‘Billaux-Grossé, Bruxelles, ca. 1920, neogotiek. Staande gestalte met kroon en harp. Profeet of Abraham (?), gepolychromeerd hout, XIXd, neogotiek. Staande gestalte met een mes in de hand en een vuurpot aan de voeten.
- Literatuur. Welters, in: Nedermaas 15-5-1938, blz. 94.
| |
Altaarsteen
Fragment van een altaarsteen met wijdingskruisjes, hardsteen; het is opgenomen in de vloer van het torenportaal, rechts van de ingang.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 303.
| |
Doopvont
Vont van zandsteen, wit geverfd, eikehouten deksel, hoogte 59 cm, door Fa. Billaux Grossé, Brussel, circa 1885.
Voetstuk bestaande uit vierkante grondplaat, overgaande in een achthoekig geprofileerd voetstuk; schacht samengesteld uit vier kolommetjes van gepolijst zwart marmer; achtkantig geprofileerd bekken met op de opstaande zijden in reliëf de vier evangelistensymbolen, afgewisseld met bloemen en banderollen. Op het deksel gesneden groep van de Doop van Christus door Johannes in de Jordaan. Soortgelijke doopvonten in: Catalogus Billaux Grossé, Brussel, oktober 1921, cat. 175, 25: nrs. 525, 526.
| |
Wijwatersbak
In de torenmuur is een hardstenen wijwatersbak ingemetseld, waarin het jaartal ‘1694’ is gehakt.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 303.
| |
Preekstoel
Eikehouten preekstoel, door beeldhouwer Schiffelers uit Maastricht, 1888 geplaatst; neogotiek. Kosten zonder klankbord fl. 550,--.
Zeszijdige kuip op ronde korte zuil met gesneden loofwerk tegen de schacht; onder de kuip velden met gesneden bladmotief. gesneden koppen en bloemknoppen. Tegen de kuippanelen plastisch gesneden Evangelisten met hun symbolen. Rechte trap met iets naar links draaiende bovenste treden; leuning met gesneden knop. Het bijbehorende klankbord heeft een vierkante vorm met getraceerde omranding; het is opgeborgen in de bijsacristie.
| |
Biechtstoelen
Twee biechtstoelen, eikehout, Keulen, 1881; neogotisch.
Beide biechtstoelen, geplaatst in de daartoe uitgespaarde nissen in de eindgevels van de transepten, zijn behoudens iconografische details identiek. Driedelig front met halfhoog deurtje in het hogere middenvak, dat wordt bekroond door een overhuiving van gotisch traceerwerk met bekronend driehoekig frontonveld; in de opbouw verder verwerking van steunberen en kantelen; tegen de achterwand panelen met gesneden wingerdmotief.
Iconografische details - Op de biechtstoel in het linker transept: schildje met de lijdensattributen kruis, spons en lans; schildje met hamer en nijptang;
| |
| |
234 R.K. kerk. St. Blasius, hout, 15de eeuw, opname 1989.
235 R.K. kerk. St. Sebastiaan, hout, anoniem werk, 1ste helft 18de eeuw, opname 1989.
deurpaneel met Veronicadoek tegen fond van kruisvormig gevlochten linten. Op de biechtstoel in het rechter transept: schildje met roedebundel en gesel; schildje met drie nagelen en doornenkroon; deurpaneel met boetvaardige Petrus in medaillon tegen een achtergrond van kruisvormig gevlochten linten. Op de achterwand een dedicatietekst ter hoogte van de rugleuning: ‘Dedit R: D: Vinckenbosch / olim hic pastor’.
| |
Orgel
Instrument, gebouwd door W. Koulen uit Heinsberg (Dld.) in 1853; voorzien van een nieuw klavier door A. Clerinx, orgelmaker in Sint Truiden. Het instrument, nog voor een belangrijk deel uit de oude kerk afkomstig, is geplaatst in een eenvoudige eikehouten kast met een vijfdelig front; een lage middentoren, geflankeerd door twee velden, die oplopen naar de hogere zijtorens; het geheel geplaatst op een onderbouw met houten schijnfront; ajour snijwerk in de vorm van rozetten en acanthusblad aan wangstukken en onder de pijpentorens. De orgeltribune is vervaardigd door Ramakers uit Geleen voor fl 280,--. Revisie uitgevoerd in 1963 door fa. Pereboom, Maastricht. Dispositie:
Manuaal: |
1. |
ontbreekt |
2. |
ontbreekt |
3. |
Trompette B 8 |
4. |
Trompette B 8 |
5. |
Doublette 2' |
6. |
Doublette 2' |
7. |
ontbreekt 4' |
8. |
Flûte 4' |
9. |
Montre 8' |
10. |
Gamba B 8 |
11. |
Gamba D 8 |
12. |
Bourdon B 8 |
13. |
Bourdon D 8 |
14. |
Prestant 4' |
Pedaal: |
1. |
Flûte 4' |
2. |
Prestant 4' |
3. |
Salicional D8 |
4. |
Bourdon D8 |
5. |
Bourdon D8 |
- Literatuur. Quaedvlieg 1975, 17 en 41; Idem 1982, 65 en 102.
| |
Beelden
Blasius (afb. 234), hoogte 84 cm, gepolychromeerd hout, ca. 1520-'30. Staande figuur, met mijter op het hoofd en gekleed in superplie en koormantel; gekruiste kaarsen voor Blasiuszegen in de hand. Staat: bijgesneden en aan achterzijde afgeplat.
Lambertus. Borstbeeld, hoogte 80 cm, hout, XVII d. Geschonken aan de kerk in 1936. Halffiguur, afgebeeld met mijter, kromstaf en boek; in reliëf nagebootst brokaat. Volgens het Memoriale Eccl. S. Lamberti et Sebastiani ‘voor het eerst meegedragen in de processie van 1936’.
- Literatuur. Welters, in: Nedermaas 15-5-1938, 94.
Sebastiaan (afb. 235), hoogte circa 110 cm, hout, XVIIIA. Staande figuur aan boom vastgebonden, bekleed met draperie. Bevond zich in 1798 in het voormalige linker zijaltaar: ‘Le Petit autel de la droite en son milieu l'image de St. Sebastien en bois tenant de la main un bouquet artificiel’, (1798 An 6).
- Archivalia: R.A.L. Domeinen inv. 539.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
Barbara (afb. 236a), hoogte circa 200 cm, hout, anoniem werk, XVIIIB en bijgewerkt XIX, barok. Gerestaureerd door J. Weerts in 1941, voordien wit geschilderd. Staande figuur, gekroond, met boek en pen in de handen, als attribuut de toren.
- Archivalia. Register van Deliberatiën (over restauratie).
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
Maria Magdalena (afb. 236b), hoogte circa 200 cm, hout, anoniem werk, XIX b. Staat: deels bijgesneden, zalfbus vernieuwd. Staande gestalte met zalfbus op rechterhand.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
Anna en Maria, hoogte 95 cm, hout, overgeschilderd, borstbeeld, waarschijnlijk XVII. Beeld voor processie. In de rug is een opening uitgespaard.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
Staakmadonna, hoogte 105 cm, houten schouderbeeld op onderbouw, XIX b. Zie ook blz. 239 onder votiefzilver.
| |
| |
236 R.K. kerk. St. Barbara en Maria Magdalena, hout, aan weerszijden van het zangkoor, eerste helft 19de eeuw, opname 1989.
| |
Schilderijen
St. Sebastiaan (afb. 237), afm. 203 × 126 cm, met uitgezwenkte bovenrand, olieverf op doek, anoniem werk, XIXa. Gerestaureerd door G. Eberhard, Maastricht, ca. 1935.
De heilige is staande afgebeeld, naakt aan een boom vastgebonden; een engeltje verlost hem van een pijl.
237 R.K. kerk. De marteldood van St. Sebastiaan, olieverf op doek, opname 1989.
De door pastoor Welters gedane bewering, dat het doek afkomstig zou zijn van het voormalige hoogaltaar, is niet houdbaar, aangezien volgens een visitatieverslag in het Frans archief (Domeinen) in het jaar 1799 een ander altaar vrij nauwkeurig wordt vermeld en omschreven. Het schilderij hangt thans in het linker transept en is geplaatst op een houten voluut-console.
- Literatuur. Nedermaas 1937-'38, blz. 88.
- Archivalia. R.A.L, Maastricht, Domeinen inv. nr. 539.
St. Sebastiaan, doek, afm. 46,5 × 45 cm, l.o. ges.: ‘f. wiart pinx / 1814’, voorstudie of verkleinde kopie in spiegelbeeld van een altaarstuk, thans in de St. Remigiuskerk te Klimmen. Bewaard in pastorie.
| |
Kruiswegstaties
Veertien staties, afm. 73 × 64 cm, olieverf op doek, door R. Franquinet, Maastricht, 1941. Elke scène met drie tot vier personages.
- Literatuur. Artikel in ‘De Tijd’ van 4 september 1941. Recensie in ‘Het Gildeboek’, december 1941.
| |
Gebrandschilderd glas.
Het kerkgebouw is in zijn geheel beglaasd met gebrandschilderd glas (zie schema, afb. 238). De oudste beglazing treft men aan in de drie vensters van de koorsluiting (1876)), en in de Loë-kapel. Toegeschreven aan Atelier F. Nicolas, Roermond.
Een tweede cyclus is de door de fa. Nicolas uit Roermond geleverde, uit 1928-'29 daterende reeks van zes vensters in het kerkschip, die het levensverhaal van St. Lambertus in beeld brengt. De serie is geplaatst onder pastoor Stassen; kosten per stuk fl. 500,--.
| |
| |
238 R.K. kerk. Schematische plattegrond met aanduiding van de plaats van de glas-in-lood ramen in koorsluiting (a-c), Loë-kapel (d), schip (1-6) en transept (A-B). Tekening door A. Warffemius.
Tenslotte zijn in 1946 in de transeptgevels nog glas-in-lood ramen aangebracht door de glazenier H.J. Pieters, Maastricht.
| |
Koorvensters
Lancetvensters met meneel en drie- of vierpas in de kop (afb. 238 a-c). Alle figuren zijn staande afgebeeld, met kruis- of X-nimbe, frontaal gezien en gekleed in opmerkelijk fel gekleurd en contrasterend onder- en bovenkleed, meestal afgezet met boorden of aurifrisia.
a. | Links: Maria met Jezuskind, waarbij de tekst: ‘SANCTA MATER DEI / ANNO DOMINI MDCCCXXVI’;
Rechts: Jozef, tekst: SANCTUS JOSEPHUS, staande met boek in linkerhand, waarop de kapitalen: ‘LG / IC / FD’ (Liber Generationis Iesus Christi Filii Dei).
Driepas: blauwe bloemen met vier kelkbladen (passiebloemen). |
b. | Links: H. Hart van Jezus, met de tekst: ‘REX REGUM’.
Rechts: H. Hart van Maria, met de tekst: ‘SANCTA VIRGO VIRGINUM’.
Vierpas: vijf gele wingerdbladeren rond blauw-rode bloem. |
c. | Links: Joachim, met bijschrift: ‘SANCTUS JOACHIM’; met baret op het hoofd en een boek in beide handen vasthoudend.
Rechts: Anna tezamen met Maria als kind; bijschrift: ‘SANCTA ANNA M D G’ (Mater Domini Genetrix).
Driepas: als bij nr. l. Opschrift: ‘D.D.F. Vinckenbosch olim parochus ecclesiae Anno Domini 1876’ |
| |
Loë-kapel
Een venster met afbeelding van de patroonheiligen van de beide zoons van baron Otto Napoleon de Loë (afb. 238d en 239).
Links: Franciscus Xaverius, gekleed in toog met mantel; hij scheurt zijn gewaad open en toont zijn vlammende borst. Rechts: Livinus, als bisschop, met pallium, en als attribuut een nijptang met tong. Gotisch baldakijn als achtergrond.
239 Gebrandschilderd glas in de kapel van de familie De Loë met voorstelling van de H. Livinus en H. Franciscus Xaverius, opname 1989.
Vijfpas: alliantiewapen De Loë - Von Wolff Metternich. Het glas bevindt zich in slechte staat.
| |
Schipvensters
De zes vensters in het schip (afb. 238, 1-6 en 240 a-f) vormen een cyclus waarin het leven van St. Lambertus, de patroonheilige van het kerkgebouw, uitvoerig in beeld wordt gebracht. De lancetvensters hebben een breedte van drie verticale banen en een eenvoudige koptracering. De afgebeelde episoden worden met een korte tekst omschreven; de schenkers worden eveneens vermeld. De reeks loopt aan de linkerzijde van toren tot transept en aan de rechterzijde in omgekeerde richting.
1. | ‘Lambertus als leerling / van St. Landoardus te Wintershoven’.
- ‘Geschenk van / M. Frijns - Smeets / 1929’.
Lambertus knielt voor Landoardus, bisschop van Maastricht, die hem met een tang een gloeiende kool aanreikt (volgens de legende droeg Lambertus als diaken een gloeiende kool in zijn koorhemd om daarmee de wierook te kunnen ontsteken); achter hen een priester, links twee boeren of handwerkslieden en rechts een man met takkebossen bij een vuurplaats; scène gesitueerd op de bouwplaats van een romaanse kerk. In de vensterkop: zonnebloemen. |
2. | ‘Lambertus / verlaat de wereld en / wordt priester’
- ‘Geschenk v/d Familie / Hanssen / Ernste / Heer 1929’.
Lambertus knielt tijdens de priesterwijding voor de bisschop, die is gezeten op zijn troon, geflankeerd door een knielende man met lectieboek en twee priesters, die respectievelijk de hand opleggen en ampullen met de zalvingsolieën dragen. Links een oude man, waarachter een jongeman staat en een gekroonde vrouw; voor hun voeten de door Lambertus afgelegde helm en wapenrusting.
Vensterkop: boek met stola, waaronder de Geestesduif. |
| |
| |
| |
| |
|
Lambertus, gekleed in bisschopsgewaad en gezeten voor een houten bouwsel, wordt getroffen door een van rechts afgeschoten pijl en tegelijkertijd door de stralen van een lichtgevend kruis. Links twee knielende priesters en een eremiet; rechts twee paters, waarvan een geknield en de andere staande met een kruisstaf, uit een venster rechts een gehelmde soldaat.
Vensterkop: gekruiste palmtakken met kroon. |
6. | ‘Lambertus wordt in / den hemel en op Aarde / als een heilige vereerd’.
- ‘Geschenk van den W. Eerw. Heer J. Huijnen / en Joh. Munnix 1929’.
Lambertus tronend op de wolken, met aan weerszijden groepen gelovigen die naar hem opzien. Onder zijn voeten op het middenpaneel het kerkgebouw van Mheer, gezien vanaf de pastorie aan de Dorpsstraat. Familiegroep, knielende moeder met vier kinderen, en staande vader met baard; achter hen engelen en patroonheiligen, onder wie een ridder en St. Servatius met zijn ‘Maastrichtse sleutel’.
Vensterkop: twee gekruiste palmtakken. |
241 Grafsteen voor Gerhard van Imstenraedt en diens vrouw Agnes van Amstenraed, opname 1983.
| |
Transeptvensters
De transeptvensters bestaan uit drie lancetten binnen een omvattende spitsboog.
A. Noordelijk venster (rechts), Zangersraam.
St. Caecilia in het middenlancet, staande heilige met harp. Daarboven twee engelen met tekstbanderol, waarop de woorden: ‘PATRONES VAN ZANG EN MUZIEK ST. CECILIA’. Aan haar voeten palmtakken en de dedicatietekst: ‘GESCHENK VAN FAM. NIC. DOBBELSTEIN’. Links twee zingende engelen met boek in de handen en bladmuziek, trommel, stemvork en triangel aan hun voeten. Rechts musicerende engelen met viool en blaasinstrument; aan hun voeten een luit en twee blaasinstrumenten.
B. Zuidelijk venster (links), Schuttersraam.
St. Sebastiaan, staande en aan een boom vastgebonden, met een pijlkoker en boog aan zijn voeten.
Boven hem drie engelen, waarvan er twee de martelaarskroon dragen en een palmtak. Links enige leden van het Mheerse schuttersgilde in hun blauwe uniform, de koning/keizer vooraan. Rechts twee Romeinse soldaten met op de achtergrond een afbeelding van Kasteel Mheer.
Schenker: Jos Oprey.
| |
Offerblok
Vierkant houten blok, beslagen met ijzer en geplaatst op hardstenen voet, XVII (?).
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
| |
Gedenkstenen
In de koorpartij zijn twee kleine gedenkstenen ingemetseld ter herinnering aan de eerste steenlegging en aan de kerkconsecratie.
In de rechter koormuur, hardstenen plaat, met de inscriptie:
Posuit hanc petram praenobilis
Baro Otto Napoleon.
Maximilianus Hubertus.
Maria de Loë Imstenrade.
In de linker koorwand, dito steen, met de inscriptie:
Haec Petra benedicta et posita ab Illustrissimo
Petro Maria Vrancken.
Archiepiscopi Atalensi.
| |
Grafmonumenten
In de Loë-kapel en het rechter transept bevinden zich in de muur gemetselde grafstenen en een imponerend grafmonument voor leden van het geslacht
| |
| |
242 R.K. kerk. Grafsteen voor Winand van Imstenraedt-Mheer en Mechteld van den Bongart, opname 1983.
Van Imstenraedt, afkomstig uit de in 1876 afgebroken voorgangster van de huidige parochiekerk.
| |
Grafsteen voor Gerhart van Imstenraedt (afb. 241)
In de kapel van de familie de Loë bevindt zich tegen de oostmuur (links van de privé-entree in de buitenmuur) een hardstenen zerk, formaat 310 × 168 cm, ter nagedachtenis aan Gerhart van Imstenraedt (+ 1572) en zijn echtgenote Agnes van Amstenraed (+ na 1600). Beide doden zijn afgebeeld naast elkaar, Gerhart opgebaard in harnas en Agnes in lang gewaad met Spaanse kraag, geflankeerd door primitieve Ionische balusterzuilen. Boven hun hoofd en eveneens door dito zuilen geflankeerd de wapens Imstenraedt-Amstenraed en de inscriptie:
‘HIER LIGT BEGRAVEN DER EDLER UND EHRENFESTER GERHART VAN IMSTENRAEDT ERFVOICHT UND HER TOT MEHR: IS GESTORVEN INT IAER UNS HEREN MDLXXII DEN VI., SEPTE MBRIS UND DIE EDELE ERENDUCHENSAME AGNES VAN AMSTENRAED SIEN ELICHE HAUSFRAU STARF INT IAER MCCCCCC UND... DEN XIIII FEBRUARY’.
Op de zerk komen voorts de volgende kwartierwapens voor: heraldisch rechts: Imstenraedt - Strithaegen - Kisselt - Schloin - (M)ehr - Lyeck - Yss - Weverden. Heraldisch links: Amstenraet - Mascherel - Printhagen - Oye - Gronsfelt - Cosseler - Berckel - Spierinck.
N.B. Het wapen van (M)her (Mheer) is dat van Berbe van Libeek; deze geslachten Libeek en Mheer moeten dus identiek zijn (zie blz. 42 geschiedenis).
- Literatuur. J.v.d. V(enne), Grafsteenen in de kerk te Mheer, Maasgouw 33 (1911), 52; Voorl. Lijst 1926, 304; Bulletin Land van Herle 10 (1960), 11-12; Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-'61), 210-211, nr. 2.
| |
Grafsteen Winand van Imstenraedt
Tegen de westmuur bevindt zich een hardstenen zerk (afb. 242), formaat 236 × 130 cm, die in de vloer van de oude kerk het graf dekte van Winand van Imstenraedt (+ 1622) en zijn echtgenote Mechteld van den Bongart (+ 1643). De steen draagt geen beeltenis, maar aan het boveneind enige versierselen en emblemen met daaronder het dubbelwapen Imstenraedt- Printhagen-Mheer en Bongart [Imstenraedt-Mheer en Bongart-Heyden] met keper, respectievelijk dwarsbalk en hengsels. Aan weerszijden kwartierwapens, heraldisch rechts: Imstenraedt (?) - Strijthagen - Kisselt - Sloin - Amstenraed - Mascherel - Printhagen - Oijen; heraldisch links: Van den Bongard - Pallant - Mascherel - Hompiech - Eynatten - Ruyschenberg - Brandenburch - Grein. Het grafschrift, dat in een door rolwerk omlijst medaillon onder het dubbelwapen is geplaatst, is door slijtage niet meer te ontcijferen. Leesbaar is het jaartal ‘1622’ en verderop ‘fraw....Bongart’
- Literatuur. J.v.d. V(enne), Grafsteenen in de kerk te Mheer, in: Maasgouw 33 (1911), 53; Voorl. Lijst 1926, 304; Bulletin Land van Herle 10 (1960), 13,14,18; Belonje: in PSHAL 96-97 (1960-1961), 210-211, nr. 3.
| |
Grafmonument voor Hans Adolf van Imstenraedt
Tegen de oostmuur van de rechter transeptarm staat het zwart marmeren grafmonument (afb. 243) ter nagedachtenis van Hans Adolf van Imstenraedt (+ 1668) en zijn echtgenote Christina Sophia de Loë (+ 1693).
Bij de dood van Hans Adolf ging Mheer over aan het geslacht de Loë (zie blz. 250).
Het monument bestaat uit een aedicula met dubbele pilasters op een postament en wordt bekroond door een kroonlijst met daarop een gebroken volutenfronton.
| |
| |
243 R.K. kerk. Grafmonument van Hans Adolf van Imstenraedt en Christina de Loë in de noorder transeptarm, opname 1983.
Tussen de consoles van het postement is een uitvoerige inscriptie aangebracht, die luidt:
D.O.M. PERILLUSTRI DOMINO JOANNI ADOLPHO BARONI D'IMSTENRAEDT DOMINO TEMPORALI IN MERHR. STO MARTINO AD FURAM ET AUBEL ETC. DOMINA CHRESTINA SOPHIA BARONISSA DE LOE ET WISSEN VIDUA MOESTA POSUIT. OBIIT ILLE Ao 1668 16 APRILIS HAEC VERO Ao 1693 28 JUNII. REQUIEESCANT IN PACE. AMEN
Het veld tussen de pilasters, waarop zich een reliëf zal hebben bevonden (in koper of steen) is leeg. Midden op de verkropte kroonlijst staat in wit marmer het alliantiewapen Imstenraedt-Mheer en De Loë-Haes.
Op de pilasters, waarvan zowel de basementen als de kapitelen ontbreken, staan de twee maal 16 kwartierwapens van de overledenen. Van links naar rechts zijn dat heraldisch rechts (binnen): Imstenraedt - Mheer - Amstenraedt - Strythaegen - Maschereel - Kisselt - Printhaegen - Schlovn - Oye; (buiten:) Bongart - Eynatten - Paland - Rvyschenberg - Maschereel - Brandenbovrg - Hompesche - Gryn.
Heraldisch links (binnen): Loe - Flodrop - Nesselraet - Byland - Wilick - Hoemen-Odekerken - Bolswing - Firmvndt; (buiten:) Haes - Wachtendonc - Bernsau - Loe - Schalvbelt - Schenck - Walpot - Nesselraet.
| |
| |
Het is de vraag of het monument in zijn huidige opbouw wel het oorspronkelijke beeld vertoont; wellicht ontbreekt een tussengeleding.
- Literatuur. A.J.A. Flament, Aanteekeningen omtrent kunstvoorwerpen, oudheden enz. in Limburg, in: Maasgouw 25 (1903), 90-91; Idem 33 (1911), 52-53; Voorl. Lijst 1926, 304; Bulletin Land van Herle 10 (1960), 14-17; Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-1961), 210, nr. 1.
- Afbeelding. Pen- en penseeltekening door Ph.W.J. van Gulpen, in schetsboek Gemeentearchief Maastricht, met de annotatie: ‘Tombeau dans l'église Parr. de Meer’.
| |
Rouwborden in de Loëkapel
In de Loë-kapel rechts van het koor hangen tegen de oost- en westwand respectievelijk vijf en zeven rouwborden ter nagedachtenis aan het overlijden van leden van de familie De Loë. Het zijn ruitvormige wapenborden met de namen en data van overlijden van de gememoreerde personen.
De borden dateren van 1861, 1863, 1897, 1907, 1922 (2x), 1925, 1937, 1942, 1983 (2x).
Oostwand: |
Livinus Clemens Hubertus Maria / |
Liber Baro de Loë - Imstenraede Natus in Mheer die 4 oct. 1861 / |
Obiit in Mheer die 5 junii 1925. |
|
Philippus Edm. Napo. Jean Ghisl./ |
Maria Hub. Liber Baro de Loë / |
Natus in Mheer die 8 sept 1889 / |
Obiit in Middelkerke 28 juni 1897. |
|
Margaretha M.E.J.G; Libera Baronessa de Loë / |
Nata Baronessa van der Linden d'Hoogvorst / |
Nata in Bruxelles die 3 Martii 1867/ |
Obiit in Mheer die 17 februari 1922. |
|
Carolus Eug. Georg. Am. Hub. / |
Maria G. Liber Baro de Loë / |
Natus in Born die 11 Junii 1904/ |
Obiit in Born die 30 Martii 1937. |
|
Henri Fred. Georg Hub. Maxim. / |
Mat. Ghisl. Liber Baro de Loë / |
Natus in Mheer die 30 sept 1896/ |
Obiit in Keulen die 13 dec. 1942. |
|
Westwand: |
Walter Levinus Maria Hubertus / |
Ghislain Liber Baro de Loë / |
Natus die 6 januari 1903/ |
obiit die 8 jan. 1983. |
|
Clemens Aldolphus Maria Josephus / |
Hubertus Liber Baro de Loë / |
Natus die 26 apr. 1929/ |
obiit die 10 jan 1983. |
|
Anna Ernestina Reichsfreifrau / |
von Loë geb. Gräfin Robiano / |
vermählt 20. mai 1856 / |
gest. 17. März 1861 R.I.P. |
|
Mathilde Reichsfreifrau von Loë / |
geb. Reichsfreiin von Waldbott Bornheim / |
vermählt 26 November 1863 / |
gest. 6 jan. 1871 R.I.P. |
|
rouwbord 4 maart 1922 |
|
rouwbord Loë-Wissen 1907. |
| |
Liturgisch vaatwerk en gerei
De kerk bezit nog weinig oud vaatwerk, aangezien alle topstukken bij een diefstal zijn ontvreemd. De buit omvatte o.a. een monstrans, een reliekhouder en een drietal kelken, zie blz. 238. Zij zijn vermeld in de Voorl. Lijst 1926, op blz. 304.
Een inventarislijst, opgemaakt in 1962 door W. Marres (hs. in coll. RDMZ) plus twee foto's gemaakt in 1962. door Jhr. E.O.M. van Nispen tot Sevenaer leveren enige, veelal onvolledige informatie. Hierop zijn afgebeeld de cylindermonstrans met gegoten en gedreven ornamenten (XVII) met op de voet het wapen van Imstenraedt-Loë (afb. 244), een ciborie, votiefzilver en de aquamanile.
Het nog resterende oudere roerende bezit bestaat uit een reliekhouder, een ampullenblad, wierookvat, oliebusjes en een missaal met zilveren beslag. Reliekhouder, hoogte 34cm, verzilverd en gedeeltelijk verguld, geen merken; XIXc.
| |
| |
244 R.K. kerk. Voormalig kunstbezit: cylindermonstrans, opname ca. 1935. Wierookvat, zilver, door Jean Nicolas Sauveur, midden 19de eeuw, opname 1989.
Reliekhouder in kruisvorm op ovale, bolle voet, die is versierd met palmetten; balkeinden van het kruis in de vorm van cartouches.
Wierookvat (afb. 244). Hoogte 27 cm, zilver; merken: JS in rechthoek (= meesterteken: Jan Sax, Venlo?); Januskopje + 2 in vierkant (= 2de gehalteteken voor België 1831-1868); midden XIX.
Vat versierd met palmetbladeren, meander en ramskoppen. Scheepje met afbeelding van Alziend Oog, niet meer aanwezig.
Oliebusjes, hoogte 5,2 cm, zilver; merken onder de voet: vijfpuntige ster (= stadsteken Maastricht), HS (= meesterteken: Hendrik Stocx, overleden 1657), G (= jaarletter 1656-1658).
Gekoppelde busjes met het wapen De Loë- Haes op een van de busjes.
Schaal voor ampullen, ovaalvormig, lengte 28 cm, zilver; merken: NB onder haltertje in vierkant (niet geïdentificeerd meesterteken), gekruiste bladertakjes + 2 (= 2de gehalteteken Zuidelijke Nederlanden 1814-1831), gekroonde V (= merk voor vreemd werk); ca. 1825. Rand van de schaal versierd met bloemmotief.
Missaalbeslag. Missale Romanum uit Antwerpen, drukkerij Plantijn, 1817, met zilveren beslag; merken: MJ in vierkant (niet geïdentificeerd), gekruiste lauriertakjes + 2 in vierkant (= 2de gehalteteken Zuidelijke Nederlanden 1814-1831), rond merk waarin hand met stokje (= waarborgteken Zuidelijke Nederlanden 1814-1831); 1819. Inscriptie: ‘WIJNANTS PASTOR 1819’.
Op het beslag een parelrand en gegraveerde bladertakjes.
De ontvreemde voorwerpen zijn:
Cylindermonstrans, hoogte 59 cm, zilver, midden XVII.
In- en uitgezwenkte voet met festoen en ovale medaillons, waarvan één met het alliantiewapen Imstenraedt-Mheer / De Loë-Haes; peervomige nodus met cherubijntjes; rond de lunula, die een oorspronkelijke glascylinder vervangt, vier zuiltjes geflankeerd door ranken, en bekroond door een koepeltje met tempeltje, waarin Madonna op maansikkel (afb. 244).
Stralenmonstrans, hoogte 57 cm, gedreven zilver; merken (op lambrequin): meesterteken FD in rechthoek waarboven raadje (= meesterteken: François Drion, Luik), een ‘C’; XIX b, neobarok.
Onder de voet gegraveerd alliantiewapen: De Loë - Marchant et d'Ansembourg (1817-1838) met de wapenspreuk: ‘Fortitudine et labore’.
In- en uitgezwenkte bolle voet, versierd met acanthus en festoenmotief; de lunula omgeven door stralenkrans, druiven, korenaren en acanthusbladeren,
het Oog Gods met de Geestesduif; boven de hostiedoos kroon met lambrequin, waaraan kruisje met edelstenen.
Reliekhouders. Drie kusreliquaires, hoogte resp. 14, 13 en 11 cm, zilver; merken: EG, vierkant waarin sleuteltje; in- en uitgezwenkte hoofdvorm, versierd met acanthus en rocaille-motief.
Ciborie, hoogte 45 cm, zilver; merken: twee gekruiste bladertakjes met 2 in vierkant (= 2de gehalteteken voor Zuidelijke Nederlanden 1814-1831), rond merk, waarin handje met stokje - twee onleesbare merken; XIX A.
Ronde voet, peervormige nodus, op tegencuppa ovale medaillons met in reliëf Christus, Maria en Petrus; decoratieve versiering van o.m. acanthus, pailletten, eierlijst en festoenen.
Kelk, hoogte 27 cm, verguld zilver; merken op cuppa: Maastricht XVII - jaarletter D - nog twee onherkenbare merken, waarvan een rond; merken op voet: Maastricht XVII, nog drie onherkenbare merken, waarvan een vierkant; circa 1700.
Ronde voet, versierd met cherubijntjes, aren en druiven; stam met parelranden en bolvormige nodus; klokvormige cuppa met tegencuppa acanthusbladeren.
Kelk, hoogte 24 cm, zilver; merken: L.E (= meesterteken: Lambert Eymael?), letter H onder vijfpuntig sterretje (= jaarletter Maastricht 1776-1778), gegraveerd wapen op de voet; XVIII.
Achtkante voet, stam met zwellingen en peervormige nodus, ronde, klokvormige cuppa. Op de voet een doorsneden ovaal wapenschild, waarop een arm met zwaard (boven) en drie zespuntige sterren (2+1) tegen blauw fond (onder); boven het wapenschild een kromstaf.
| |
| |
Op de banderol de tekst: ‘VIRTUS IN TENEBRIS LUCET’.
Kelk, hoogte 24 cm. zilver; merken op voet: BS in rechthoek, L in vierkant, wapenschild (Luikse keur?); XVIII. Ronde, bolle voet, peervormige nodus en klokvormige cuppa.
Kelk. Op het kasteel wordt een kelk bewaard, die speciaal gebruikt werd in de kerk en de grafkapel. Zie blz. 269.
Ampullen met schaal. Ampullen, hoogte 14 cm, zilver; merken: letter W in zespuntige ster + 2 (= essaieurteken: B. Wesly, Maastricht 1828-1868); XIX b. Oor in de vorm van een voluutslinger.
Missaalbeslag. Beslag met rocailleversiering, zilver, merken: AI in rechthoek (= meesterteken: A. Jansens, Maastricht 1754-1827), O (jaarletter 1788-1792), stadsteken Maastricht; XVIII B.
Votiefzilver. Bij de op blz. 230 genoemde staakmadonna behoorden twee zilveren kroontjes respectievelijk 6 en 3 cm in doorsnede, voorts een gladde zilveren scepter en zilveren rozenkrans met zilveren plaatje, XIX A.
| |
Koper
Processiekruis, hoogte 61 cm, koper; midden XIX.
Kruis met stralenkrans en balkeinden in de vorm van een cartouche; corpus met zijdelings opgeknoopte lendendoek; barok type.
Bedieningslantaarn. Vierkante bedieningslantaarn, koper; XIX A.
Lavaboketel, hoogte 23 cm, koper; XVI a.
Bolvormige ketel met hengsel en twee schenktuiten. Aanwezig in de pastorie.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
Niet meer aanwezig:
Kusreliekhouder, diameter 16 cm, koper; XVIII.
In reliëf afbeelding van St. Lambertus, omringd door festoen.
Altaarschel. Schel met vier bellen, koper, XIX A. In- en uitgezwenkt handvat, versierd met cherubijntjes en rocaille.
Kandelaars. Zestien kandelaars, hoogte respectievelijk 86 cm (2x), 80 cm (6x), 60 cm (4x), 50 cm (4x) en 30 cm (2x), verzilverd koper; XIX B. Driezijdig voetstuk en gecanneleerde schacht.
| |
Paramenten en naaldwerk
Driestel. Rood gebloemde zijde geborduurd.
Koorkap van witte moiré zijde met gebloemde oplegsels, zoom en kap van rood fluweel met gouden franjes, XIX A.
Velum. Witte moirézijde met goudbrokaat, XIX A.
Draperie voor draagbaar. Witte moiré-atlas-zijde en zwaar brokaat, XIX A.
Vaandel. Zijden vaandel met rond medaillon, waarop in olieverf geschilderd: St. Aloysius, gekleed in rochette, met attributen, aan een tafel waarop een kleed met Maria-monogram.
| |
Begraafplaats
De begraafplaats is gelegen rondom het kerkgebouw, met een smalle strook aan de zuidzijde en de eigenlijke begraafplaats aan de noordzijde. Dit gedeelte maakte oorspronkelijk deel uit van de kasteeltuin. Een hoge muur vormt de afscheiding met de Duivenstraat. Op het kerkhof staat de grafkapel voor de kasteelheer en zijn familie. Rondom de begraafplaats zijn diverse oude grafkruisen geplaatst, die wel niet meer hun oorspronkelijke positie innemen (afb. 247).
| |
Toegangshek
Het kerkhof wordt aan de zuid- en westzijde afgescheiden door een traliehek. In de posten van het toegangshek rechts van de toren is afbraakmateriaal afkomstig van de oude kerk verwerkt, m.n. voetstukken van de pilaren waarop het oxaal rustte.
Op het ijzeren hek twee geaccoleerde wapenschilden in een rozet met het
| |
| |
245 Ontwerptekening voor een altaar in de grafkapel van de familie De Loë op de begraafplaats, door C. Weber, 1864. Archief Huis Mheer.
246 Het mausoleum voor de familie De Loë met de oorpronkelijke bekroning, op de begraafplaats naast de kerk, opname 1970.
alliantiewapen De Loë - Van der Linden d'Hoogvorst. Het zijn de wapens van Levinus baron de Loë en Marguérite M.M.J.G. van der Linden d'Hoogvorst.
- Literatuur. Belonje in PSHAL 96-97 (1960-1961), 211.
| |
Kerkhofkruis
Op de begraafplaats staat onder een afdak een kerkhofkruis met beschilderd houten corpus, XIX; neobarok.
| |
Grafkapel
Aan de noordzijde van de kerk staat de grafkapel van de familie De Loë, een in mergelsteen opgetrokken neogotische kapel, als mausoleum gebouwd in of omstreeks 1864 in opdracht van F.C.A. baron de Loë (afb. 35 en 246). De kapel is waarschijnlijk uitgevoerd naar een ontwerp van architect Charles Weber uit Roermond. Van zijn hand is een in het huisarchief bewaard gebleven plan voor een in de kapel te bouwen altaar bekend (afb. 245), dat overigens niet is uitgevoerd. Bij brief van 15 december 1865 gaf Mgr. Paredis, de bisschop van Roermond, verlof tot inzegening van de grafkelder.
Het mausoleum is gebouwd op een kruisvormig grondplan en in steen overwelfd. De gewelfdruk wordt opgevangen door steunbeertjes die overhoeks tegen de altaarnis en de zijarmen van de grafkapel zijn aangebouwd. Aan de ingangszijde staan hogere steunberen haaks tegen de hoeken; zij waren oorspronkelijk bekroond met pinakels.
Het met koperplaten beklede dak van de grafkapel wordt bekroond door een stenen beer op de kruising. Oorspronkelijk was dit element gedekt met een stenen dakje en een grote kruisbloem. Deze centrale pinakel werd omgeven door acht vanuit de viering ontspringende kleine luchtbogen, waarvan de
| |
| |
247 Schematische plattegrond van de kerk met aanduiding van de verschillende, langs de buitenmuur geplaatste oude grafkruisen. Tekening, schaal 1:400 door T. Brouwer.
aanzetten nog aanwezig zijn. Bij een ingrijpende herstelbeurt is het gebouwtje aanzienlijk versoberd.
In de gevels zijn spitsbogen uitgespaard, waarin de deuren met een roosvenster in de lancet boven de latei. Een dergelijk venster, in wezen bestaande uit in een stenen plaat uitgespaarde cirkels en vierpassen, bevindt zich ook aan de ‘altaarzijde’.
Boven de hoofdingang aan de zuidzijde een wit marmeren medaillon met het alliantiewapen De Loë - Wolff-Metternich (afb. 247). De kapel is gebouwd in opdracht van baron Otto Napoleon H.M de Loë-Imstenraedt als rustplaats voor zijn op 25 februari 1864 overleden tweede echtgenote Johanna gravin Wolff Metternich zu Gracht. In de oostelijke topgevel zit nog een klein medaillon met binnen een lauwerkrans de gekroonde wapens Imstenraedt-Amstenraedt en Loë-Haes.
- Literatuur. Voorl. Lijst, 1926, 305
- Afbeeldingen. In het Huisarchief bevindt zich een tekening met het opschrift ‘Altaar voor het Mausoleum der Hooggebn. familie De Loë te Mheer’, Schaal 5 duim: l El, gesigneerd ‘Weber Archt’, in potlood aangevuld door andere hand ‘de Roermond / plan vers 1864’. Het blad geeft aanzicht en grondplan weer (afb. 246).
Rouwborden. In de kapel hangen twee rouwborden.
1. Rouwbord met de wapens De Loë - Marchant et d'Ansembourg, gedateerd 1838.
2. Rouwbord met de wapens De Loë - Wolff Metternich, gedateerd 1864.
Zie ook de rouwborden in de Loë-kapel, vermeld op blz. 237.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304.
| |
Grafkruisen
Op het kerkhofgedeelte rond de kerk bevindt zich een tiental hardstenen grafkruisen met een Nederlandse tekst, gebeiteld in Latijnse majuskels. Zie voor de standplaats afb. 247 met schematische kerkhofplattegrond.
| |
| |
In chronologische volgorde:
1. | 1624 - Gilis van Estigen, 3 november. |
2. | 1661 - Jan Fryns, 22 maart. |
3. | 1663 - Barbara Houben, van Bannet, 13 november. |
4. | 1668 - Jan Bolboom, 22 april. |
5. | 1671 - Balthasar Fryns en Margareta Royen, 25 september. |
6. | 1676 - Jehanna Stocks, 26 september. |
7. | 1676 - Jan Haesen, 23 oktober 1676. |
8. | 1711 - Johannes Vruls / Den 24 / (okt)ober. |
9. | 1719 - Wilhelmus Ismtsmetz en Elisabeth (P)elser, 8 februari. |
10. | 1770 - Peter Jacobs en Maria Wolf. |
N.B. Belonje geeft de volledige opschriften met de iconografie.
| |
Grafstenen
1. Fragment van een grafsteen voor Willem van de(r) Hallen (+ 1678.) ‘pastoir van Mheer ende Noorbeek’, hardsteen. Thans op kerkhof, oorspronkelijk afkomstig uit de oude kerk; door pastoor A. Welters ‘van de boord van een vaart’ gered.
- Literatuur. Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-1961), 212, nr. 14.
- Archief Klooster Hoog-Cruts, inv. nr. 46.
2. In de koormuur buiten, grafsteen voor pastoor Wijnants (+ 1850), hardsteen, met Latijnse tekst in majuskels:
‘Hic sepultus est admodum / Dnus HUBERTUS WERNERUS WIJNANTS / qui obiit 10ma Aprilis 1850 / Anno aetatis 85to / sacerdotii 61to / et curae’. - Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 304; J. Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-1961), 211-212.
| |
Rooms-katholieke pastorie
Dorpsstraat nr. 9
De R.K. Pastorie (afb. 248) is markant gelegen aan de oostzijde van de Dorpsstraat in de wegkromming tegen de zuidoostelijk aflopende helling. Datering hoofdhuis 1670, overige XIX A.
Het complex bestaat uit het hoofdhuis en bijgebouw, die zijn gelegen aan een trapeziumvormige binnenplaats, die aan de straatzijde wordt afgesloten door een overdekte frontmuur met luifel, waarin een brede ellipsbogige poortdoorgang. Aan de achterzijde is de cour afgesloten door een terrasmuur met trapje en rondbogige uitgang naar het veld.
Het pastoriehuis, links van de binnenplaats, is opgetrokken in natuursteen (o.m. vuursteen, hardsteen en kwartsiet), maar verlengd in baksteen, waarbij ook de topgevels in dit materiaal zijn vernieuwd.
248 R.K. pastorie. Dorpsstraat nr. 9, gezien vanaf de weg, opname 1987.
| |
| |
249 R.K. pastorie. Dorpsstraat nr. 9. Binnenplaats, opname 1988.
250 R.K. pastorie. Schoorsteenpartij met gestucte boezem, opname 1989.
Het woonhuis is in eerste aanleg opgezet als een dwarshuis met verdieping, ter breedte van vijf traveeën met een middengang. Dit blok is in XIX A in baksteen aan de veldzijde verlengd en met het oudere gedeelte onder een kap gebracht. Er zijn echter sporen van een ouder gebouw op deze plaats, waarvan een fragment met mergel hoekblokken nog een overblijfsel is. Het huis is aan de buitenzijde vrijwel geheel gesloten, ofschoon er wel vensters zijn geweest, zoals de dichtgezette vensters op de verdieping in de kopgevel aan de straat bewijzen. De geveltop aan de straatzijde is in 1884 in baksteen vernieuwd.
In de gevel aan de binnenplaats (afb. 249) een hardstenen rondboog- poortje met regelmatig geblokte penanten en in de boog het jaartal MDCLXX, dat overeenkomt met de jaarankers tussen de vensters, die ‘ANNO / 1670’ aangeven. De voordeur heeft nog een origineel slot. Op de begane grond zijn aan weerszijden van de toegangspoort twee hardstenen segmentboogvensters aangebracht en op de verdieping vijf hardstenen rechthoekvensters. Al deze vensters zijn het resultaat van een vernieuwing, waarschijnlijk XVIII B. Achter, aan de veldzijde, zitten rechthoekvenstertjes met houten kozijnen, XVII B en een segmentboogvenster, XVIII B.
Interieur. Inwendig een kelder met ellipsvormig tongewelf in mergelsteen, een kamer met moerbalkzoldering, houten spiltrap, deuren met geprofileerde bovenlijst en twee schouwen.
Schouwen. In de kamer links een laat 18de-eeuwse schouw (afb. 250) met blauwe tegels (rozetten) en houten mantel met afgeschuinde hoeken met paneelversiering, verkropte horizontale lijst met schelpmotief. De boezem van stucwerk heeft aan de voorzijde een paneel met schelp en struisverenmotief; aan de zijpanelen rocailles; aan de bovenzijde afgesloten door een in- en uitgezwenkte kroonlijst.
Tweede schouw met houten afgeschuinde schoorsteenmantel met rechthoekige, geprofileerde mantelopening; als horizontale afsluiting een lijst, die doorloopt boven de muurkastjes aan weerszijden, XVIII c.
| |
| |
Gietijzeren haardomlijsting met ellipsboog aan bovenrand, versierd met engeltjes, ranken en festoen.
Spiltrap. Rechthoekige, houten spiltrap, waarvan de spil is versierd met een voluut.
Poort en bijgebouw. Tegenover het woonhuis staat rechts van de binnenplaats het bijgebouw. Het is een op rechthoekig grondplan opgetrokken bakstenen gebouw, zonder verdieping onder een zadeldak. In de gevel aan de cour segmentboog- vensters en een deur in rechthoekige, hardstenen omlijsting, XIX A.
De frontmuur met de grote toegangspoort is gelijktijdig met het bijgebouw in baksteen gerealiseerd, XIX A. De luifel is later toegevoegd. De poort heeft een ellipsbogige doorgang met natuurstenen plinten en impoststenen. De poortvleugels hebben een houten straalmotief op de gebogen delen. Op de deur een gietijzeren klopper met leeuwenkopjes, XIX b.
Doopvontfragment. Op de binnenplaats een doopvontfragment, afkomstig uit de oude kerk.
- Literatuur. Nedermaas 1938-'39, 91.
| |
Huis te mheer
Het huis te Mheer, dat met zijn bouwhoeve een indrukwekkend kasteelcomplex vormt, is markant gelegen tegen de noordelijke berghelling van een zijdal van de Voerbeek. Het ligt centraal temidden van de oude dorpsbebouwing van Mheer, dat door het grondgebied rond het kasteel als het ware in tweeën is gedeeld. Het complex ligt westelijk van de doorgaande weg van Maastricht over Sint Geertruid naar Noorbeek, welk gedeelte ter plaatse Duivenstraat wordt genoemd. Het complex bestaat uit het kasteel en een ten zuiden van het huis gelegen hoeve. De hoeve is samengesteld uit drie grote vleugels rond een uitgestrekte cour, die een groot voorplein vormt voor het kasteel aan de noordzijde.
Het kasteel dateert in eerste aanleg uit de 14de eeuw, maar heeft nadien tal van uitbreidingen en veranderingen ondergaan. De laatste grootscheepse, onvoltooid gebleven verbouwing dateert uit de periode 1918-1923. Het Huis te Mheer is eigendom van en wordt bewoond door D.E.M.J.H Baron de Loë.
| |
Literatuur
Chr. Quix, Die Königliche Kapelle und das ehemalige adelige Nonnenkloster auf dem Salvatorsberge, Aachen 1829; J. Russel, ‘Aanteekeningen over de voormalige heerlijkheid Mheer’, in: De heerlijkheid Geleen, hare voormalige heeren, inwooners, geregt, gebruiken enz., Sittard 1860, 121-143; A. de Ryckel, La cour féodale de l'ancien duché du Limbourg, Bulletin de la Société d'Art et d'Histoire du Diocèse de Liège, 1895, 303; A. de Ryckel, Les fiefs du comté de Dalhem, Luik 1908, 71-384; Stamreeks De Loë, in: Nederlands Adelsboek 1915, 171-176 en 1984, 162-163; Voorl. Lijst 1926, 305-306; E. van Nispen tot Sevenaer, De monumenten van Valkenburg en omgeving, Bulletin N.O.B. 1929, 90; L. de Crassier, Dictionnaire, PSHAL 69 (1933), 354-356; J.J.H.M. Verzijl, Limburgsche kasteelen, het kasteel van Mheer, De Nedermaas, 12 (1934-'35), 98; E. Franquinet, Buiten 1936, 306; W.F.H. de Haan, Het kasteel van Mheer, Heemschut 1938, 17; M.A.F.Ch. Thewissen en F. Lahaye, Ons kastelenrijk Nederland, eerste serie, Kastelen in Limburg, z.pl. en z.j.; E.C.H.M. Vrijdag, De voogdij van Mere, Maasgouw 69 (1950), 6-8; C. Damen O.S.B., Imstenraadse bijdragen II en III, Bulletin Land van Herle 9 (1959), 115-122 en 10 (1960), 8-19; J. Belonje, in: PSHAL 96-97 (1960-1961), 212; A.P. Roijen, Geschiedenis van Die Borch van Liebeek, 't Huis en Kasteel van Mheer en Reijmerstok, gestencild exemplaar Stadsbibliotheek Maastricht, 14-33; Ch. Thiels, Krulgevels in het Maasland, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 22 (1971), 95-97; J.Th. de Win en J.G.N. Renaud, Kastelen in Limburg (een inventarisatie), Hoensbroek 1975, 94 en afb. 94; H.J.M. Tromp en P.F.M. van Oosterhout, De beheersplannen van de Stichting tot Behoud
| |
| |
251 Kasteel Mheer. Luchtfoto vanuit het zuidoosten, opname ca. 1940.
van Particuliere Historische Buitenplaatsen, Groen, vakblad voor stad en landschap, 44 (1988), 32-35.
| |
Archivalia
Op het kasteel wordt een Huisarchief bewaard, dat niet is geïnventariseerd, waardoor het slechts ten dele toegankelijk is.
R.M. Delehaye, Inventaris archieven van het klooster Hoog Cruts, passim. R.A.L., Maastricht. Archief Het Land van Daelhem, Spaans-Oostenrijkse partage. Leen- en laathof van het huis Mheer 1561-1582 (3 nrs.) en Laathof Eygenhof, 1482-1699 (5 nrs).
A.P. Roye, Geschiedenis van die borch van Libeek en de heren van Mheer en Reymerstok, handschrift aanwezig in Stadsbibliotheek Maastricht, z.pl. en z.j.
| |
Afbeeldingen
Topografische tekening. Gezicht op het Huis te Mheer en de R.K. kerk vanuit het noorden, getekend ca. 1850 (afb. 252), potloodtekening in kleuren, door Ph.W.J. van Gulpen, in het Album ‘Monumens de la Province de Limbourg’ en in het Album van J. Brabant, ca. 1850, Coll. Stadsarchief Maastricht.
| |
Foto's
Oude opnames in bezit van D. Baron de Loë, Huis te Mheer. Diverse opnames uit eind 19de eeuw, 1968 en 1986-1987 in fotocollectie RDMZ, Zeist.
| |
Bouwkundige tekeningen
Op het Huis Mheer wordt een aantal ontwerptekeningen en blauwdrukken bewaard, die samen een goed beeld geven van de diverse plannen, die vanaf de jaren '60 van de 19de eeuw tot 1924 leefden om het herenhuis en de hoeve te vergroten en te verfraaien. De bouwkundige tekeningen zijn naar onderwerp en tijd te groeperen. Bij de vermelding in de tekst wordt bij verwijzing de onderstaande nummering aangehouden.
Groep A - Plan Eug. Flanneau. Serie ontwerptekeningen voor een verbouwing
| |
| |
c.q. vergroting van het Huis met een toren aan de zuidwestzijde, de toevoeging van een overdekte vestibule en wijziging van het interieur door de Brusselse architect Eug. Flanneau, voorzien van diens stempel: ‘Eug- Flanneau, Bruxelles’, en deels gedateerd: 28-10-1862.
1. | - Ontwerp voor een nieuwe zuidfaçade; aquarel in kleuren, schaal 1:100, gestempeld, niet gedateerd (afb. 39a). |
2. | - ‘Château de Mheer, Plan de Rez-de-Chaussée’, plattegrondtekening in kleuren, schaal 1:100 (afb. 39b). |
3. | - ‘Château de Mheer - Plan de Plafonnages’, aquarel in kleuren, schaal 1:50, gedateerd: 28-10-1862 (afb. 40c). |
4. | - ‘Château de Mheer - Plan de Plafonnages’, aquarel in kleuren, schaal 1:50, gestempeld, gedateerd: 28-10-1862. Afgebeeld zijn plafondontwerpen voor de aan de westzijde van de middenas gelegen vertrekken op de bel-étage. |
5. | - ‘Château de Mheer - Grand Salon’, schaal 1:50, gestempeld, niet gedateerd. Afgebeeld is het ontwerp voor de wanddecoratie van de grote salon in de westvleugel d.m.v. drie uitgeklapte kamerwanden (afb. 40a). |
6. | - ‘Château de Mheer - Petit Salon’, gestempeld, niet gedateerd. Afgebeeld is het ontwerp voor de decoratie van drie wanden in de noordwestelijke hoekkamer (afb. 40b). |
7. | - ‘Château de Mheer - Salle à Manger’, aquarel in rose, gestempeld. Afgebeeld zijn het plafond en drie uitgeklapte wanden. |
Groep B - Plan Ghyssels. Serie ontwerptekeningen voor de bouw en inwendige decoratie van het Huis. Pen en aquarel in kleur op lompenpapier, schaal 1:20. Blijkens een toegevoegde annotatie in potlood op de keerzijde van de plattegrondtekening (B 1) zou de serie bestaan uit vijf bladen: ‘Plan Ghyssels 5 feuilles’. Er zijn slechts 4 bladen aangetroffen, maar het is niet gewaagd te veronderstellen dat er meer tekeningen zijn ingediend.
1. | - ‘Plan Bel-étage’, plattegrond met aanduiding van de functies van de verschillende vertrekken. |
2. | - Westgevel van het Huis, gesigneerd: ‘Ghyssels Architect’ en voorzien van de schaalaanduiding: ‘échelle 0,005 pr mètre’ = schaal 1:20, (afb. 41a). |
3. | - Lengtedoorsnede genomen over toegangspoort, binnenplaats en vestibule, gezien naar de courgevel van de westvleugel (afb. 41b). |
4. | - Aanzicht van de zuidelijke ingangsvleugel, gezien vanaf de cour. |
Groep C - Interieurdecoraties.
1. | - Ontwerp kamerbetimmering, plattegrond met neergeklapte wanden en plafondindeling, tekening in kleuren, schaal 1:33; gesigneerd (in duits handschrift, onleesbaar); niet gedateerd, XIXd. N.B. De in tekening gebrachte ruimte is waarschijnlijk de huidige bibliotheek. |
2. | - ‘Zitkamer Freules’, plattegrond met neergeklapte wanden en plafondindeling, tekening in kleurpotlood, schaal 1:25; niet gesigneerd, gedateerd ca. 1920. |
3. | - ‘Boudoir Mevrouw’, plattegrond met neergeklapte wanden, tekening in kleurpotlood; niet gesigneerd, niet gedateerd (ca. 1920). |
Groep D - Schetsen en ontwerptekeningen voor de vergroting van kasteel Mheer naar plannen van de architect Prof. Joseph Buchkremer uit Aken en A. Martens uit Venray, maar van de hand van laatstgenoemde. Gedeeltelijk onvoltooide schetsontwerpen met een duidelijk voorlopig karakter.
Het betreft een serie tekeningen van plattegronden, gevels en een doorsnede. Alle tekeningen zijn uitgevoerd op transparantpapier in potlood en sommige zijn gedeeltelijk afgewerkt met de pen in O.I.-inkt, ofwel opgewerkt met kleurpotlood. N.B. Alleen de zuid- en westgevel zijn ten dele volgens deze plannen uitgevoerd (nrs. 9 en 14).
Gevels:
1. | - Voorgevel hoofdgebouw (= zuidgevel); schaal 1:100.
N.B. Bestaande toestand (in rood) over de nieuw te bouwen façade (in zwart). Vergelijk afb. 261. |
2. | - ‘Die Gewünschte Zeichnung - Vorderseite (B)’, schaal 1:100, schets voor nieuwe zuidgevel. |
| |
| |
3. | - ‘Süden’ (= voorgevel); schaal 1:100, potlood en O.I.- inkt. Vergelijk blauwdruk Blad IV (links), afb. 263a. |
4. | - Zuidgevel (= voorgevel), schaal 1:100, potlood en O.I.-inkt. Vergelijk blauwdruk Blad IV (links). |
5. | - Achtergevel (= noordgevel). |
6. | - ‘Nord’ (= achtergevel); schaal 1:100. |
7. | - ‘Osten’ (= rechterzijgevel), schaal 1:100. |
8. | - ‘Westen’ (= linkerzijgevel), schaal 1:100. |
9. | - Doorsnede over hoofdgebouw naar oosten, schaal 1:100. |
252 Het Kasteel te Mheer met de oude kerk omstreeks 1850, waterverftekening door Ph. van Gulpen. Gemeentearchief Maastricht.
Plattegronden:
10. | - Pan voor trappartij op de binnenplaats, schaal 1:100. |
11. | - Plan van de begane grond voorste gedeelte hoofdgebouw (zuidvleugel en toren), schaal 1:50. |
12. | - Plan tweede verdieping (in twee delen), schaal 1:50. |
Groep E - ‘Plan verbouwing van het kasteel te Mheer (L)’; Serie blauwdrukken, schaal 1:100; gesigneerd: ‘Alb. Martens, Venraai 1918’ (afb. 263a).
1. | - Blad I: Souterrain en le verdieping. |
2. | - Blad II: 2de en 3de verdieping (dit blad ontbreekt). |
3. | - Blad III: Kappenplan (4de verdieping, balklaag tussen 3de en 4de verdieping, kap). |
4. | - Blad IV: Zuidgevel en oostgevel (twee versies; een exemplaar getekend: burg(emeester) Wolf 30-4-1918. |
5. | - Blad V: Noordgevel en westgevel. |
6. | - Blad VI: Doorsnede A-B (= naar oosten), C-D (= naar zuiden), E-F (naar noorden), X-Y horizontale doorsnede toren. |
7. | - ‘Plan Martens für Umbau von grossem Turm’, tekening in potlood, ingekleurd met kleurpotlood, schaal 1:20. afgebeeld: aanzicht (links) en doorsnede (rechts) van de hartlijn. |
Groep F - Reeks detailtekeningen.
1. | - Ontwerp van de poort in de zuidgevel, potlood op transparant. |
2. | - Ontwerp voor de vulling van de boogzwikken van de toegangspoort tot het Huis, potlood op transparant, schaal 1:10. |
3. | - Ontwerp voor bandarols in de boogzwikken van de toegangspoort tot het Huis met de familiewapens van De Loë (links) en Van der Linden d'Hoogvorst (rechts). Op de banderols in gotische letters:
Sit Pax - inviolata tibi
rest. (wapen) / (wapen) 1920.
|
4. | - Ontwerp voor de neogotische schouwbekroning in de bibliotheekkamer, tekening in rode en O.I.-inkt op transparant, schaal 1:1. N.B. Maaswerk
|
| |
| |
| van kruisbloemen en rozetten als kambekroning op de schoorsteenfries uit Vlengendaal. |
Groep G - Serie tekeningen van de brug voor het Huis. Schetsontwerpen en werktekeningen, potlood en O.I.-inkt op transparantpapier, door prof. J. Buchkremer, Aken.
1. | - Schets A:a. brug, gezien naar de ingang; b. idem, gezien naar het talud. |
2. | - Schets B:a. brug, gezien naar de voorgevel; b. idem, gezien naar het talud; annotatie ‘Die gewünschte Zeichnung - Seite rechts vom Schloss aus’. |
3. | - Zijaanzicht aan de westzijde en deel van brugplattegrond, schaal 1:20. |
4. | ‘Schloss Mheer. Brücke zum Schloss Brüstungs-Pfeiler’, details voor - en zijaanzichten van de hoekpost met schilddragende leeuwen, schaal 1:10. |
5. | ‘Schloss Mheer - Brücke vor dem Schloss - Blatt I’, gesigneerd: Prof. B., gedateerd: 16-I-1924. Afgebeeld: delen van de brugleuning, steenmaten en constructie. N.B. Hierbij behoort de toelichting: ‘Quader Verzeichnis Brücke zum Schloss’ (begroting van het steenhouwerswerk), gesigneerd: Prof. Buchkremer, gedateerd: 16 jaunuari 1924. |
6. | ‘Brückentreppe Schloss Mheer, potlood in kleur op transparant, gesigneerd: Prof. J.B., gedateerd: 15-IX-24. |
Groep H - Serie ontwerpen voor de gevels van de bouwhoeve. Tekeningen in potlood en/of O.I.-inkt op transparantpapier, schaal 1:50, sommige bladen gesigneerd door prof. J. Buchkremer uit Aken, maar alle tekeningen zijn van zijn hand. De bladen zijn per vleugel gegroepeerd.
Oostvleugel:
1. | - Gevel hofzijde. |
2. | - Gevel hofzijde |
3. | - Idem, oostelijk gedeelte. |
Zuidvleugel:
4. | - Gevel aan de binnenplaats |
5. | - Gevel hofzijde. |
Westvleugel:
6a-d. | - Vier ontwerpen voor een nieuw te bouwen noordgevel (krulgevels in Maaslandse Renaissance-stijl), zwart potlood op transparantpapier, gesigneerd en gedateerd: ‘B. 23’ (Buchkremer, 1923). |
7. | - Gevel tuinzijde (bestaande toestand, zuidelijk gedeelte). |
8. | - Gevel tuinzijde (‘Gartenseite’, ‘Wohnung des Schweizers’). |
9. | - Gevel hofzijde (‘Wohnung des Schweizers’), gesigneerd en gedateerd: ‘10-IX-23 / Prof J B’. |
10. | - Gevel hofzijde (noordelijk gedeelte). |
11. | - Gevel hofzijde (topgevel van de middelste poort). |
In het Cuypersarchief, berustend in het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst, Amsterdam, bevinden zich twee bladen met ontwerpen voor een nieuwe toegangspoort voor het hoofdgebouw en wijziging van enkele vensters, door P.J.H. Cuypers, 1876.
Voorts een ontwerp voor een nieuw te bouwen vleugel voor paardenstalling, plattegrond, aanzichten en doorsneden.
Groep I - Opmetingstekeningen van het kasteelcomplex, geperiodiseerd, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1987-88.
Plattegronden van kelder/bel-étage en bel-étage/1ste verdieping van het hoofdgebouw, lengtedoorsnede over het Huis; plattegrond van en dwarsdoorsneden over de bouwhuizen. (afb. 261, 263).
| |
Kaartmateriaal
Huis en naaste omgeving
1. | Kaart van Ferraris 1771-1778. |
2. | Kaart van Tranchot en Von Mueffling 1803-1820 (afb. 1). |
3. | Kadastraal minuutplan van Mheer, 1828 (afb. 225). |
4. | Kaart van de landerijen behorende aan het Huis Mheer, door de landmeter Henri Delvaux, 's-Gravenvoeren, 1823-1824. ‘Plan des Biens appartenant à Monsieur Francois Charles Baron de Loë-Imstenraedt, domicilié à Mheer, Province de Limbourg et situés sous les Communes de Mheer et Fouron le
|
| |
| |
| Comte, Section de Hombosch Terminé le 9 Juin 1823, Section Geulekuyl, Mars 1824’. Coll. Huisarchief Mheer. |
5. | Kaart van Huis, hoeve en tuinen, met opschrift: ‘Alter Plan zum Umbau u. vergrösserung der Hütergebäude’. Anonieme, gekleurde plattegrondtekening, met aanduiding van de functies van de verschillende gebouwen en percelen. Niet gedateerd, waarschijnlijk 3de kwart 19de eeuw Coll. Huisarchief Mheer (afb. 257). |
6. | Kadastrale kaart van Mheer (afb. 226). |
Tuin- en parkontwerpen
In de op het Huis bewaarde tekeningencollectie bevinden zich de navolgende, niet uitgevoerde ontwerptekeningen voor het parkgebied rond het Huis.
1. | Ontwerp voor het park van kasteel Mheer door J. Gindra, ca. 1840-1850. |
2. | ‘Gartenplan für Herrn Baron von Loë zu Mheer’.
Ontwerp voor het park van Mheer, door P. Custodis, 1852. |
3. | Variant op het onder nr. 2 genoemde plan, door Custodis, 1852. |
4. | Ontwerp voor parkaanleg van kasteel Mheer, door L. Fuchs, 1862 (afb. 42). |
5. | Ontwerp voor het park van kasteel Mheer met uitbreiding in oostelijke en westelijke richting, door J. Creten, ca. 1860-1870. |
6. | ‘Situatie terrein van Kasteel Mheer in Limburg’, schaal 1:400, door L. Springer, gedateerd: Haarlem, 4 oktober 1919. |
| |
Geschiedenis
Het Huis te Mheer wordt het eerst vermeld in 1314 als een in het Land van Daelhem gelegen Limburgs leen, dat in handen was van Wilhelmus de Meere. In dat jaar wordt melding gemaakt van het z.g. ‘Stenen Huis’.
Wilhelmus was ook in het bezit van de (laat)- heerlijkheid ter plaatse, een Daelhems leen. Een eeuw later is er ook sprake van de z.g. eigenhof, een laathof die in het bezit was van de kasteelheer. Naast het huis te Mheer, dat voor het leenhof van Limburg werd verheven, was er ook een aanzienlijk grondbezit in handen van het kapittel van de Dom in Aken en van de O.L. Vrouwe Abdij in de stad Luxemburg, waarvoor de bewoner van het Huis optrad als ‘voogd’, d.w.z. als wereldlijk beschermer van het geestelijk grondbezit. Hoewel met name de stichter van de Abdij in Luxemburg had bepaald, dat over de door hem geschonken goederen in het Land van Daelhem geen voogd mocht worden aangesteld, is dit er toch van gekomen. Alle belangrijke ambten geraakten in handen van de bewoners van het Stenen Huis, waarbij de voogdijschapen over de kerkelijke goederen van Aken en Luxemburg wel het voornaamste waren.
De eigenhof, waarvan de ligging volgens Vrijdag (Maasgouw 69 (1950), blz. 6) moet worden gelocaliseerd ter plaatse van de westvleugel van de bouwhoeve, wordt voor het eerst vermeld in 1410. De hof was toen in bezit van Reynson van Libeek.
Diens zoon, eveneens Reynson genaamd, liet bij zijn overlijden in 1487 de bezittingen in Mheer en in het nabijgelegen Libeek na aan zijn dochter Barbara. Deze Berbe van Libeek was gehuwd met Johan (I) van Imstenraedt, wiens invloed door het nieuwe bezit sterk toenam.
Hun zoon Johan (II), die gehuwd was met Guda van Kesselt, volgde zijn vader in of kort vòòr 1498 op. De omstreeks 1492 geboren oudste zoon, Johan (III) volgde in 1528 op.
In 1564 werd Mheer door de Spaanse koning Philips II tot heerlijkheid verheven. De toenmalige voogd, Gerard van Imstenraedt, kreeg de goederen voor de som van 390 gulden in pand. Het Huis te Mheer (naar men aanneemt de westelijke vleugel van het 14de-eeuwse kasteel) wordt het centrale punt van waaruit de jonge heerlijkheid wordt bestuurd.
In 1572 overleed Gerard. Zijn grafsteen is bewaard in de R.K. kerk te Mheer. Gerard was gehuwd met Agnes Huyn van Amstenraedt, die vele jaren later in 1600 overleed (zie blz. 235 en afb. 241).
Onder hun zoon Winand van Imstenraedt worden grote bouwaktiviteiten ontplooid tijdens de eerste jaren van het Twaalfjarig Bestand. Het Huis wordt
| |
| |
253 Kasteel Mheer. De zuidgevel aan het voorplein, opname 1989.
versterkt en vergroot. Hiervan zijn in het gebouw nog diverse sporen te zien, waaronder de verschillende jaartalstenen (1612) en de wapensteen met het alliantiewapen van Winand en zijn echtgenote Mechteld van den Bongart-Terheiden die vroeger de toeganspoort van het huis bekroonde en nu in een bijgebouw is ingemetseld (zie blz. 268 en afb. 262a). Ook hun grafsteen vindt men nog opgesteld in de huidige parochiekerk (afb. 242). Winand overleed in 1622 en werd opgevolgd door zijn zoon Hans Adolf.
Met Hans Adolf van Imstenraedt, die zich als eerste ‘baron’ of ‘vrijheer’ van Imstenraedt noemt, treedt de laatste telg uit dit geslacht naar voren. Hij is ongetwijfeld een machtig heer geweest, die er alles aan deed om zijn bezittingen en invloed te vergroten. Hij wist o.m. de heerlijkheden Sint Maartensvoeren, Aubel en Slenaken in bezit te krijgen. Hans Adolf was gehuwd met Christina Sophia de Loë en Wissen, afkomstig van het Huis Wissen bij Goch/Kevelaer in Duitsland. Omdat hun huwelijk kinderloos bleef, liet Hans Adolf in 1663 officieel zijn testament opmaken, waarin een regeling werd opgenomen in zake de erfopvolging. Als universeel erfgenaam werd benoemd Philip Christoffel de Loë, een oomzegger van zijn echtgenote Christina de Loë. Philip was de zoon van Christina's broer Degenhard Bertram, baron de Loë zu Wissen.
Aan de erflating was de voorwaarde verbonden, dat Philip Christoffel het wapen van Imstenraedt aan zijn eigen familiewapen zou toevoegen en het publiekelijk zou voeren. Na het overlijden van Hans Adolf in 1668 liet zijn weduwe Christina voor hen beiden in de kerk van Mheer een groot grafmonument oprichten (blz. 236 afb. 243). Tot haar dood in 1693 bleef zij op kasteel Mheer wonen en hield zich bezig met het beheer van de goederen en met een jaren slepend geschil met de Jezuïeten in Maastricht over de tienden, dat uiteindelijk een voor haar gunstige uitslag kreeg.
| |
| |
Philip Christoffel de Loë nam het bestuur van de heerlijkheden Wissen, Conradsheim, Mheer en Imstenraedt in handen, doch vertoefde slechts incidenteel op Mheer. Dat geldt ook voor Philips zoon en opvolger Johan Adolf en de hem volgende vier generaties.
Vanaf 1668 tot heden is het kasteel in het bezit van het geslacht de Loë van Wissen. Aan het eind van de 18de eeuw is het huis weer regelmatig bewoond. Het werd tenslote een traditie, dat de vermoedelijke erfopvolger zich in Mheer vestigde, zodra hij in het huwelijk trad.
Op 22 juni 1789 werd op het kasteel François Charles Antoine baron de Loë geboren, later gouverneur van Belgisch Limburg, lid van de senaat in België en gevolmachtigd minister van de Belgische koning bij de keizer van Oostenrijk. Hij huwde met Eugénie de Marchant et d'Ansembourg, welke familierelatie ongetwijfeld van invloed is geweest op de latere plannen tot modernisering van kasteel en tuinen.
254 Kasteel Mheer. De westgevel, opname 1989.
Hun zoon Otto Napoleon baron de Loë, gehuwd met Johanna Gräfin von Wolff-Metternich, heeft grootscheepse plannen ontwikkeld, die niet zijn gerealiseerd, maar waarvan de tekeningen in het huisarchief zijn bewaard gebleven. Na het overlijden van Otto Napoleon in 1897 heeft diens tweede zoon Levinus Clemens, die was gehuwd met Marguérite van der Linden d'Hoogvorst, vanaf 1914 opnieuw plannen gemaakt voor een grootscheepse verbouwing die tussen 1918 en 1923 gedeeltelijk hun beslag kregen. Na diens dood werd kasteel Mheer tot 1942 bewoond door baron Henri de Loë in onverdeeldheid.
Voorts heeft het huis in de naoorlogse jaren nog gediend als hotel onder direktie van E.J. Mellart. In 1959 nam baron Degenhard de Loë zijn intrek in
| |
| |
255 Kasteel Mheer. De noordgevel, opname 1989.
het kasteel, een kleinzoon van de bouwlustige baron Levinus. Hij richtte zich vooral op consolidatie van het omvangrijke gebouwencomplex.
| |
Beschrijving
Ligging en samenstelling van het kasteelcomplex
Het kasteelcomplex wordt gevormd door het herenhuis en een omvangrijke bouwhoeve, die bestaat uit drie bedrijfsvleugels rondom een grote cour. De hof is aan de noordzijde open en ziet uit op de ingangsgevel (zuidgevel) van het hoofdgebouw. Het complex is toegankelijk via een stenen brug voor de toegangspoort in het midden van het langgerekte oostelijke bouwhuis. Het herenhuis en de hoeve zijn gelegen op een afgevlakt gedeelte van een sterk naar het noorden omhoog lopende helling. De hoge ligging ervaart men het beste vanaf de Dorpsstraat nabij de Steegstraat, waar de bedding van een droogdal de hoofdweg naar Noorbeek kruist. Vanaf de hoger gelegen punten in het dorp, aan de Papenweg en op het hoogste punt van de Stallestraat, is uitstekend zichtbaar, dat het kasteelcomplex de bindende factor, maar evenzeer de scheidende factor is tussen de beide dorpsdelen van Mheer. Vanuit het noorden gezien, vanaf de Duivenstraat en de Rondelenstraat ervaart men de aanwezigheid van het kasteel nauwelijks als gebouw, wel als de groene, door hoog hout belommerde oude cultuurplaats, die door de tuinmuur langs de Duivenstraat wordt afgeschermd en door de opmerkelijke plaats van de R.K. kerk en het omringende kerkhof een heel apart accent krijgt.
Het opmerkelijke niveauverschil is in de omgeving van het huis het duidelijkste te zien aan de veldzijde van het oostelijke bouwhuis, waar het door de aanwezigheid van een uitgediepte droge gracht kunstmatig nog wat is
| |
| |
geaccentueerd. Dit aspect houdt waarschijnlijk verband met de bouw van de brug die de verbinding vormt tussen het binnenterrein van de kasteelhoeve en de openbare weg. De zuidvleugel van de kasteelhoeve staat aan de veldzijde evenwel op het kleine plateau, dat zich daarvoor als weide uitstrekt. Ook aan de westzijde is er geen opmerkelijk niveauverschil en evenmin is hier een gracht aanwezig.
Het grootste en meest ingrijpende verschil in hoogte treft men in het herenhuis aan, waar voor- en achterbouw een volledige verdieping verschillen. Het vloerniveau van de kelders in het voorste gedeelte van het Huis (zuidzijde) ligt ca. 2.50 m lager dan dat in de achterbouw (noordzijde). Op de doorsnede van het hoofdgebouw is dat een oogopslag te zien. Dat beeld geeft meteen aan hoe boeiend, maar tegelijkertijd ook hoe gecompliceerd het groeiproces is dat het Huis heeft doorgemaakt. Het is beslist minder simpel dan de vier vleugels rond de kleine open binnenplaats doen vermoeden.
256 Kasteel Mheer. De oostgevel, opname 1987.
| |
Verkenning van herenhuis, hoeve en omgeving
De vroegere en huidige toestand is goed af te lezen en te vergelijken aan de hand van enige kaarten en luchtopnamen (afb. 37, 251-257).
| |
Oude situatie
In het Huisarchief berust een niet gedateerde plattegrond, die de toestand van het kasteelbedrijf weergeeft. Op de plattegrond met het opschrift ‘Alter Plan zum Umbau und Vergrösserung der Hütergebäude’ (afb. 257) zijn de verschillende onderdelen van het agrarische kasteelbedrijf en het perceelgebruik van de omliggende gronden aangegeven, zoals die in het midden van de 19de eeuw golden.
Volgens de legende op de ‘Alter Plan’, komen de volgende functieaanduidingen voor:
| |
| |
257 Plattegrond van het kasteel en omgeving ca. 1850 met legende. Huisarchief Mheer.
1. | Ecurier pour tous les cheveaux (paardestal) |
2. | Bergerie (schaapstal) |
3. | Habitation (woning) |
4. | Ecurier pour les porcs et veaux (varkens- en jongvee-stal |
5. | Vacheries (koestallen) |
6. | Granges (schuren) |
7. | Deux remises (twee wagenschuren) |
8. | poulaillier (kippen- en hoenderhok) |
9. | hangars pour placer tous les artilleries de labeur, bois de chauffage et d'autre (bergplaatsen voor werktuigen en gereedschap, houtopslag e.a.) |
10. | Le paillier (strobergplaats) |
11. | Jardin et bosquet à l'anglaise (tuin en ‘Engels’ bosje) |
12. | Jardin potager (moestuin) |
13. | Jardin potager de la ferme (moestuin van de boerderij) |
14. | prairie arborisée (weide met bosschages) |
15. | prairie à embellir à l'anglaise (in Engelse stijl te verfraaien weide). |
| |
Huidige situatie
Ten einde bij de analyserende beschrijving van het gebouw niet in begripsverwarring te geraken dienen de verschillende onderdelen nader te
| |
| |
worden benoemd. Van belang is een goede begrenzing van het begrip ‘vleugel’, die is gebaseerd op groeistructuur van het huis.
De benamingen die voor de beschrijving aan de verschillende onderdelen zijn gegeven, zijn als volgt:
Westvleugel - oudste kern van het kasteelcomplex.
Noordvleugel - haaks tegen de westvleugel aansluitend met gedeelte van de lange zijde.
Oostvleugel - eveneens haaks tegen de korte zijde van de oostmuur van de noordvleugel aansluitend en doorlopend tot aan de grote toren.
Ronde verdedigingstoren, tegen de zuidoosthoek van de oostvleugel.
Zuidvleugel (U-vormig) met de uiteinden aansluitend tegen de korte gevels van de west- en oostvleugel.
| |
Opmetingstekeningen en ontwerpen
Bij het in tekening brengen van de huidige toestand van het hoofdgebouw is gekozen voor de weergave van de plattegrond van de kelders en van de belétage (afb. 258) alsmede voor een doorsnede over het hoofdgebouw (afb. 259). Samen geven zij een voldoende indruk van de ruimtelijke gecompliceerdheid.
Van de verdieping en zolderétage zijn geen plattegronden opgenomen. De ruimtelijke indeling op de verdieping correspondeert deels met de ruimtes op de hoofdverdieping, evenwel met dit verschil dat boven de grotere zalen meer kamers zijn gelegen en aan de zijde van de binnenplaats rondom een gang is opgenomen, vanwaaruit de (slaap)vertrekken bereikbaar zijn. Hiervan bestaan helaas geen recente opmetingstekeningen.
In de serie blauwdrukken van het slechts ten dele uitgevoerde plan Martens (afb. 263a-f) ontbreekt het blad met de weergave van de eerste/annex tweede verdieping.
Het overige, oudere opmetingsmateriaal geeft voornamelijk een weergave van verbouwingsplannen, waarvan het grootste gedeelte niet is gerealiseerd. Dit archivalisch materiaal is bijzonder interessant en zelfs van groot belang voor de bouwgeschiedenis van het huis binnen een breder cultuurhistorisch verband. Het is voor de analyse van het huidige bouwbestand echter veel minder bruikbaar.
| |
Materiaal
Natuursteensoorten. De materialen waaruit het kasteel en de bijgebouwen zijn opgetrokken zijn in te delen in drie groepen, die voor een deel door en naast elkaar zijn toegepast. De gebruikte materiaalsoorten geven doorgaans geen vanzelfsprekend evolutioneel beeld van, of gegevens over de ouderdom van de toepassing.
Veldkeien en breuksteen. Men treft aan hoofd- en bijgebouwen veldkeien en breuksteen aan, waaronder veel uit de onmiddellijke omgeving afkomstige vuursteen, en uit de Ardennen aangevoerde kolenzandsteen. Dit materiaal is met name verwerkt aan de onderbouw van het hoofdgebouw en aan de westelijke buitengevel; voorts in de ondermuren en delen van het opgaand muurwerk van de bouwhuizen.
Mergel. Een andere veelvuldig toegepaste materiaalsoort is mergelsteen. Er zijn hele muurvlakken mee opgetrokken c.q. bekleed, in- en uitwendig aan het hoofdgebouw. De toepassing in de vorm van speklagen komt ook op ruime schaal voor in de krulgevels van de verschillende poortdoorgangen. Mergel is voorts toegepast voor decoratieve onderdelen, zoals consoles, lijstwerk, en sculpturale onderdelen, ook tijdens de vroeg 20ste-eeuwse verbouwingen en herstelbeurten.
Hardsteen. Voor bouwkundige onderdelen als vensterkozijnen, lateien, deuren poortomlijstingen, hoekblokken, trappen en bruggen is bij voorkeur hardsteen gebruikt.
Baksteen. Het materiaal, dat verreweg het meest is toegepast, is evenwel de baksteen. De in veldovens gebrande ‘brikken’, vertonen over het algemeen een tamelijk constante maat van 23/25 × 11/12 × 5/6 cm, 10 lagen 75/80 cm. Het
| |
[pagina 256-257]
[p. 256-257] | |
258 Kasteel Mheer. Plattegrond van het Huis (souterrain/begane grond) en van de bijgebouwen aan de cour. Schaal 1:300. Tekening naar een opmeting van H. van der Wal en eigen opmetingen door A. Warffemius, 1987.
| |
| |
259 Kasteel Mheer. Doorsnede over het Huis, noord-zuid, gezien in westelijke richting en plattegronden van de kelder, begane grond en verdieping. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius, 1987.
| |
| |
| |
| |
metselverband is, afgezien van een enkel ondergeschikt sierpatroon, steeds het staand verband.
| |
Het hoofdgebouw
Plattegrond
De plattegrond van het hoofdgebouw bestaat uit vier vleugels, gegroepeerd rondom een binnenplaats van circa 9,50 × 18,50 m. Tegen de zuidoosthoek sluit een grote ronde toren aan, die waarschijnlijk met enig aansluitend muurwerk heeft behoord tot een kasteel op een onregelmatig grondplan. Het oudste gedeelte van het eigenlijke woonhuis, dat van middeleeuwse oorsprong is, beslaat een U-vormige plattegrond, die wordt gevormd door de west-, noord- en oostvleugel. Zij liggen gegroepeerd om een cour, die tussen de oost- en westvleugel 9,50 m breed is en een diepte heeft van 13,50 m. Dit gedeelte ís in de plattegrond op kelderniveau direct herkenbaar aan de opmerkelijke muurdikte van 1.60 tot ruim 2 m (afb. 258). Tegen de zuidoosthoek van de oostvleugel staat een ronde hoektoren, waarvan de doorsnede 9 m bedraagt bij een op kelderhoogte gemeten muurdikte van 2 m.
Aan de zuidzijde wordt dit complex afgesloten door een later toegevoegde vleugel, die feitelijk ook een U-vormige opzet heeft en met zijn open zijde aansluit tegen het middeleeuwse gedeelte. Deze in oorsprong waarschijnlijk 17de-eeuwse toevoeging, die later diverse wijzigingen heeft ondergaan, is op de plattegrond duidelijk herkenbaar aan het veel dunnere muurwerk.
Ondanks het feit dat de zuidvleugel de oorspronkelijk half-open cour afsluit, is de binnenplaats toch met 5 m verlengd, omdat de beide U-vormige bouwdelen zich nu samenvoegen tot een gesloten (O-vormig) geheel.
De grote toren heeft na de toevoeging van de zuidvleugel iets van zijn markante positie moeten prijsgeven, doordat hij voor bijna de helft door de aanpalende oost- en zuidvleugel werd belend.
| |
Westvleugel
Blijkens de plattegrond van de kelders manifesteren de vleugels rond het noordelijk gedeelte van de binnenplaats zich door hun opmerkelijke muurdikte als oudste gedeelte. Hogerop is hiervan niet veel meer te bespeuren, omdat die muurdikte aanzienlijk afneemt tot ongeveer 60 cm. Een uitzondering hierop vormt de tot de westvleugel behorende courgevel, die een dikte behoudt van 125 cm. Ook de kopse gevels bezitten ongeveer die dikte, de zuidelijke meet 1.80 m. De noordelijke kopse keldermuur bereikt een dikte van 2.20 m, wat waarschijnlijk het gevolg is van het feit, dat hij een gemeenschappelijke muur vormt met de zuidmuur van de haaks tegen de westkelder aansluitende kelder in de noordvleugel.
De westvleugel, die een uitwendige maat heeft van 16.30 × 9.20 m en een inwendige maat op kelderniveau van 12 × 5.30 m verjongt op de bel-étage, waar zich de ‘grote zaal’ bevindt, die een vloeroppervlak heeft van ca. 13.50 × 6.60 m.
Op de eerste verdieping wordt de ruimte ingenomen door twee vertrekken en een gang aan de zijde van de binnenplaats.
De zolder van dit bouwlid wordt gevormd door een zadeldak, oorspronkelijk tussen topgevels, waarvan die aan de zuidzijde als trapgevel in herstelde vorm nog min of meer het originele karakter vertoont. De trapgevel is bij de verbouwing van 1918-'22 hersteld en van het ronde hangtorentje op de zuidwesthoek voorzien.
Aan de noordzijde moet zich een dergelijke trapgevel hebben bevonden. De 17de-eeuwse kap met gehaalde telmerken is aan deze zijde doorgetrokken en verbonden met de kap boven de noordvleugel.
Uitwendig manifesteert de westvleugel zich aan de tuinzijde als het rechter gedeelte van het hogere huis, dat in breuksteen is opgetrokken en waarin een serie van vijf vensteropeningen op begane grond en verdieping vrij dicht bijeen staan (afb. 254).
| |
| |
De gevel aan de binnenplaats is tot en met de begane grond opgetrokken in mergel en daarboven in baksteen. In de mergel zijn nog duidelijk de sporen te zien van vijf, met mergelsteen dichtgezette vensters op de bel-étage. De achterliggende grote zaal wordt alleen verlicht vanaf de westzijde. De verdieping heeft aan de binnenplaats wel vensters.
De kleine westvleugel is ongetwijfeld het oudste gedeelte van het huiscomplex, te identificeren met het ‘Stenen Huis’ uit de stichtingsperiode. Het is vergelijkbaar met het ‘Stenen Huis’ in Sint Geertruid en het riddermatige huis ‘Hoeve Libeek’ aldaar (Marres/Van Agt 1962, 153 en 156-157).
Uiteraard heeft het ingrijpende veranderingen ondergaan, niet in het minst door de verbouwing van 1918 e.v.j., waarbij met name de vensters in hun hardstenen omlijsting wijzigingen ondergingen, passend bij de stijl van de zuidvleugel die een ware metamorphose heeft ondergaan.
Inwendig bezit de westvleugel een tongewelfde kelder, die door een veel later geplaatste tussenmuur is onderverdeeld.
De bel-étage is één ongedeelde ruimte, de grote zaal met een stookplaats tegen de zuidmuur (trapgevel). Hier staat een 17de-eeuwse schouw met de kwartierwapens van de geslachten Van Imstenraedt - De Loë (zie blz. 267). De zaal of Grand Salon bezit een plafond van moer- en kinderbalken (vernieuwd 1918-'22).
De zaal is in haar huidige vorm helemaal gericht op het in 1918 toegevoegde terras met uitzicht op de tuin en vues op het landschap daarachter.
| |
Noordvleugel
De noordvleugel staat haaks op de westvleugel. Hij voegt zich met de korte westzijde in het verlengde van de breukstenen gevel van de westvleugel. Hij wijkt qua gebruikte steensoort af. De gevel is opgetrokken in of bekleed met mergel. Dit materiaal treft men ook aan in de naar de tuin gerichte noordgevel. Uit de kelderplattegrond is af te lezen, dat de noordmuur over een lengte van 20.50 m een dikte bezit van ca. 2 m. Diezelfde zwaarte heeft ook de kopse oostelijke muur, die merkwaardigerwijs op een vrijwel gelijke breedte in zuidelijke richting doorloopt.
De zuidgevel aan de binnenplaats is met een muurdikte van 1.20 m aanzienlijk dunner. Uit de kelderplattegrond is een afzonderlijk toegevoegd bouwblok te herkennen met een kelderruimte van 17 × 5.50 m, overdekt met een mergelstenen tongewelf. Ook deze oorspronkelijk ongedeelde ruimte is later onderverdeeld, namelijk in wijn- en verwarmingskelder. In de binnenhoek tussen de west- en noordvleugel bevindt zich een ruim 49 m diepe waterput van mergel, die behoort bij het huis in een van zijn vroegste fases.
Op de bel-étage is de noordvleugel eveneens onderverdeeld in twee ruimtes, een vierkante salon op de noordwesthoek en een brede vestibule in het gedeelte dat uitziet op de binnenplaats. De verdieping is ingevuld met kamers en de daarlangs lopende gang. De inwendige indeling laat zich in de noordmuur aan de tuinzijde (afb. 255) al aflezen uit de plaats van de vensters, maar zij komt veel duidelijker tot haar recht in de plattegrond van de bel-étage (afb. 258). Van rechts naar links zijn dat drie tamelijk dicht bijeen gegroepeerde vensters met hardstenen omlijsting voor de salon op de noordwesthoek en vervolgens drie traveeën met veel bredere muurpenanten voor de vestibule. De middelste travee van de vestibule heeft openslaande deuren met daarvoor een hardstenen bordestrap. De twee venstertraveeën die links hiervan volgen, kan men niet onder het begrip noordvleugel vatten, omdat zij in feite behoren tot de oostvleugel. Met de vensterreeks op de belétage corresponderen dito vensteropeningen op de verdieping, zij het dat de raamindeling verschilt, zesruits op de bel-étage en achtruits op de verdieping. Dat men hier van doen heeft met de symbiose van twee bouwvolumes met een gemeenschappelijke gevelwand, laat zich ook aflezen uit een verschil in materiaalgebruik en uit een verschil in nokhoogte van de kap. In het rechter gedeelte van de gevel is overwegend mergel toegepast tot aan de zesde travee van rechts; het linker gedeelte is opgetrokken in baksteen met hardstenen en mergelstenen hoekblokken.
| |
| |
Ook in de constructie van de kap is een periodeverschil aanwijsbaar in de telmerken. De op het eerste gezicht symmetrische gevel bergt dus tal van verrassingen in zich.
Inwendig zijn op de verdieping weer vertrekken met een langslopende gang aanwezig.
De zolder heeft een 17de-eeuwse kapconstructie, een gordingenkap met gehaalde merken (afb. 77t).
| |
Oostvleugel
Onder het begrip oostvleugel (afb. 256) wordt hier verstaan het gehele bouwvolume van de noordoosthoek van het complex tot aan de grote toren. Dit bouwvolume vormt echter niet een in één periode toegevoegd bouwblok. De vleugel is samengesteld uit drie verschillende onderdelen, wat duidelijk uitkomt in de kelderplattegrond (afb. 259). Hier is muurwerk van een respectabele dikte aanwezig aan de zijde van de binnenhof en haaks daarop staande, nabij de grote toren.
De oostelijke gevel aan de veldzijde en ook de noordoosthoek zijn met respectievelijk 95 en 70 cm aanzienlijk dunner. Verschil is ook uitwendig te zien in de materiaaltoepassing: de meest noordelijke travee is voornamelijk in mergel opgetrokken, de overige vijf traveeën in baksteen. De vensterassen van bel-étage en verdieping liggen in elkaars verlengde, maar de deur- en vensteropeningen van de kelder stroken hiermee niet, omdat het latere doorbraken zijn.
Inwendig heeft de oostvleugel een driedeling in de kelder en op de begane grond. Van noord naar zuid zijn dat de volgende kelders: een kleine kelder, inwendig 3.50 × 5.80 m, met drie gemetselde brede bogen, waartussen gemetselde troggewelven. Het is een betrekkelijk jonge constructie die de basis vormt voor het erboven gelegen trappehuis.
De middelste kelder, inwendig 10 × 5.80 m, en in tweeën verdeeld, is overkluisd door overhoeks ingelegde moerbalken met troggewelfjes in de velden. De kelderruimten, feitelijk goed verlichte souterrains, fungeren als keukens. De ruime zaal erboven is de eetzaal.
De derde kelder tussen de keuken en de grote toren meet 4.50 × 5 m en heeft feitelijk een corridor-funktie voor horizontaal en vertikaal verkeer. Dat geldt ook voor de ruimtes erboven. Een gedeelte wordt ingenomen door de personenlift. Verder is er vanuit deze ruimte toegang tot de toren, de oost- en zuidvleugel en tot de ruimtes die zijn gecreëerd onder het verhoogde bordes van de binnenplaats.
In de vensterverdeling van de oostgevel is een bepaalde ritmiek in te bespeuren voor wat betreft de hoofdverdiepingen: 1-2-2-1. De vier middelste vensters beganegronds verlichten de eetzaal. In de tegenover liggende wand aan de binnenhof zitten slechts twee vensters die anders van vorm zijn (blokvormige omlijsting) en niet corresponderen met die in de oostmuur.
| |
Restant van vierkante toren
Een heel opmerkelijk verschijnsel is de ca. 2 m dikke muur van de kleine zuidelijke kelder, waartegen de grote ronde toren is gebouwd, met name omdat deze in verband kan worden gebracht met de al even dikke keldermuur van de oostvleugel aan de kant van de binnenhof. Het laat zich aanzien, dat deze uitwendig 7.50 × 8.50 metende bouwmassa het restant is van een torenachtige uitbouw op rechthoekige, bijna vierkante plattegrond. Dit onderdeel is in elk geval ouder dan de rest van de oostvleugel (keuken/eetzaal en de nog jongere hoekvulling waarin het trappehuis is ondergebracht).
Uit het bovenstaande volgt, dat het huis aanvankelijk heeft bestaan uit de haaks tegen elkaar staande west- en noordvleugel, die tezamen een half open hof begrensden, met een waterput in de binnenhoek. De kleine plaats was aan de oostzijde waarschijnlijk begrensd door een weerbare muur, waarvan de onderbouw als keldermuur nog aanwezig is. Tegen deze courtine-muur sloot de rechthoekige toren aan als eerste kasteeltoren, van waaruit huis en omgeving goed onder controle konden worden gehouden.
| |
| |
Hoe de afsluiting aan de zuidzijde er zal hebben uitgezien is onbekend. Het ligt voor de hand, dat ook hier een muur (wellicht met ingang) de vierkante toren en de westvleugel verbond. In een later stadium werd het kasteel vergroot door invulling van de hoek tussen de vierkante toren en de oostmuur van de huiscour en de noordvleugel. De vierkante toren verloor zijn funktie en werd opgenomen in de oostvleugel. Mogelijk heeft men ook in de nog altijd iets inspringende ‘dode’ noordoosthoek een versterkend element willen aanbrengen.
Merkwaardig zijn in dit opzicht de geruchten als zou op de noordoosthoek ook een toren hebben gestaan. Waarschijnlijk komt dit idee voort uit de verschillende 19de-eeuwse verbouwingsplannen, waarop een risalerend torenachtig uitbouwsel op deze plaats - maar ook op de noordwesthoek - is geprojecteerd.
De vierkante toren kreeg een opvolger in de grote ronde toren, waarvan de onderbouw een overblijfsel kan zijn van het kasteel Mheer in zijn oudste, op een onregelmatig grondplan gebouwde vorm. Het is mogelijk dat dit nog aanwezige oudere bouwlichaam opnieuw een functie heeft gekregen toen de oostelijke vleugel zijn volle omvang had bereikt.
| |
Grote Toren
Tegen de zuidoosthoek van de oostvleugel staat de forse, in de onderbouw wellicht nog vroeg middeleeuwse, ronde verdedigingstoren, die door de aanpalende gedeelten van de zuidvleugel voor circa een-derde van zijn omtrek wordt belend. De toren heeft een doorsnede van 9 m en een muurdikte van 2 m, zodat de inwendige ruimte een diameter heeft van 5 m. De torenvoet is grotendeels in kolenzandsteen opgetrokken, maar tot aan de bovendorpel van de vensters op de belétage met mergelsteen bekleed. Daarboven is de toren opgemetseld uit baksteen, die op onregelmatige afstand wordt afgewisseld met mergelbanden. Het metselwerk eindigt in een 17de-eeuwse gootlijst met uitstekende mergelblokken. Een in baksteen gemetselde schoorsteen met hoekblokken en een versiering van gekoppelde rondboogmotieven, volgens foto's van voor 1918 versierd met Ionische pilasters, steekt aan de zuidoostzijde uit de met leien gedekte houten torenbekroning. Het is een torenhelm, waarvan de spits is vervangen door een soort uitzichtkoepel.
De toren heeft een kelder met daarboven drie etages, waarvan de eerste en tweede corresponderen met de bel-étage en de verdieping van de oostvleugel,
259a De bekroning van de kasteeltoren. Schematische tekening door A. Warffemius.
c.q. de zolder boven de zuidvleugel. De torenkelder, die feitelijk nauwelijks verdiept ligt, is overkluisd door twee evenwijdig aan elkaar lopende gordelbogen, waartussen troggewelfjes zijn gemetseld van mergel. Een klein schietgat zorgt voor de schaarse lichttoevoer.
Op de bovengelegen étages zijn in de vorige eeuw torenkamers gecreëerd met stucplafonds en stookplaatsen met eenvoudige schoorsteenmantels. De torenkamers worden alle verlicht door grote rechthoekige vensters met hardstenen omlijstingen en draairamen met vast bovenlicht. De vensters, vanuit de torenkamers gezien, aan weerszijden van de schoorsteen geven uitzicht op het grote voorplein en de R.K. kerk. De bovenste verdieping en de zolder zijn te bereiken via een in de muurdikte uitgespaarde trap.
Constructie torenspits. De torenbekroning bestaat feitelijk uit de onderbouw van een achthoekige torenspits, die boven het eerste tafelment is vervangen door een octogonale uitzichtkoepel (afb. 259a). Dit bouwsel bezit aan vier zijden, om en om, door luiken vervangen vensters, die in geopende staat een wijds uitzicht bieden over het heuvellandschap rondom Mheer. Het ojief-vormige koepeldak wordt bekroond door een sierlijke windvaan, waarin het familiewapen De Loë is uitgespaard. Zowel de schuine dakvlakken als de verticale wanden zijn bekleed met leien, die ook over de luiken heen zijn aangebracht.
De spits bestaat uit acht halve spanten met korbeel die tegen de koningstijl rusten. Op de doorlopende spantbenen bevindt zich een tafelment. De spantbenen zijn aan de onderzijde van dit tafelment ingepend. Tussen de spantbenen zijn schoren aangebracht.
| |
| |
Oorspronkelijk was de toren bekroond met een spits. Aan de bovenzijde van de flieringen en het tafelment zijn de schuine gaten voor de kepers en de verdwenen spantbenen nog aanwezig, alsook de schuine gaten, waarin zich thans de pennen aan de onderzijde van de stijlen van de trommel bevinden. Op het tweede tafelment staat een achtzijdige trommel, samengesteld uit vier elkaar kruisende spanten. Ook hierop bevindt zich een tafelment, waarop de geschoorde koningstijl staat, waarin de gebogen ribben van het koepeldak samen komen.
| |
De zuidvleugel
Onder de benaming ‘zuidvleugel’ wordt het gedeelte van het kasteelcomplex begrepen, dat ten zuiden van de zwaar gefundeerde ‘middeleeuwse’ delen is gelegen (afb. 253). Een ‘vleugel’ in strikte zin is het niet, daarvoor is de ruimtelijke indeling te gecompliceerd.
In plattegrond bestaat de zuidvleugel, als eerder betoogd, uit een U-vorm, waarvan de korte uiteinden aansluiten op de kopse zuidmuren van de west- en de oostvleugel. De vertrekken reien zich aaneen langs de buitenfaçades en de gangen zijn vooral gegroepeerd rond de binnenplaats. De hele compositie is ruimtelijk en in de vlakwerking asymmetrisch. Dat is ook goed te verklaren, want in wezen vormden niet alleen het middeleeuwse deel, maar in nog sterkere mate de bouwsels die in de 16de en 17de eeuw het kasteel aan de zuidzijde van de grote cour op de voorburcht afsloten, een samengroeisel van diverse elementen.
De verbouwingsaktiviteiten van 1918-1923, die maar voor een klein gedeelte zijn gerealiseerd, hebben een krachtig stempel gedrukt, vooral op de zuidvleugel. Met name de toegangspoort en het gedeelte links daarvan hebben een ware metamorfose ondergaan. Het natuurstenen gedeelte rechts van de poort met de naar de grote toren afknikkende gevel, die nog een overblijfsel kan zijn van de oudste polygonale kasteelvorm, maakt zelfs een tamelijk weerbarstige indruk. De kleine vensters voor de beganegrondse ruimten aan weerszijden versterken dat aanzien. Het zijn overigens geen kelderruimtes, maar souterrain-vertrekken, nu als woning, kantoortje, jachtkamer e.d. in
260 Kasteel Mheer omstreeks 1890, oude ansicht.
| |
| |
261 Kasteel Mheer. Geveltekeningen van de entreegevel van het kasteel vòòr de grootscheepse verbouwingsplannen van 1920. Links: reconstructie van de façade omstreeks 1890; midden: de huidige toestand, resultaat van de slechts ten dele gerealiseerde verbouwingsplannen; rechts de façade volgens de plannen van ca. 1914. Tekening door A. Warffemius, 1987.
gebruik. Zij liggen met hun vloerniveau ongeveer op gelijke hoogte als de kelders in de middeleeuwse achterbouw. De toegang tot die verschillende vertrekken heeft men vanuit de toegangspoort en de dwars daarop aansluitende, met netgewelven overkluisde loggia, een neogotische gang aan de zuidzijde van de binnenplaats, die zich naar het binnenplein opent.
Boven het souterrain volgt de bel-étage over de hele vleugel, vertrekken die de indeling op de begane grond herhalen. Bij de knik rechts van de poort is een erker uitgebouwd, die de ruimtelijk wat ongelukkige vorm van het daar gelegen kamertje corrigeert. Het belangrijkste vertrek is de bibliotheek aan de westzijde. Om de verdieping in de voorbouw te bereiken is een slanke, uitwendig achthoekige traptoren gebouwd, met inwendig ronde spiltrap. De kleine traptoren, waarin secundair een steen met het alliantiewapen Imstenraedt-Strijthagen is aangebracht, staat tegen het gedeelte van de zuidvleugel, dat aansluit tegen de oudste huiskern, het ‘stenen huis’.
Het gedeelte boven de bibliotheek en de aangrenzende kamer op de zuidwesthoek bezit nog een verdieping in tegenstelling tot het gedeelte aan de voorzijde. De hoekkamer daarvan is voorzien van een uitgebouwde stenen erker, op het daarin aangebrachte netgewelf gedateerd ‘1922’. Dankzij de extra verdieping kreeg het westelijke gedeelte van de zuidvleugel een trapgevel gericht naar het voorplein.
Ten einde de hoofdingang van het Huis meer te accentueren is ook de toegangspoort met een verdieping verhoogd. De kleine trapgeveltjes boven de dakkapellen in de zuidfaçade verlevendigen het gehele aspect. Dit soort vormelementen, maar ook de diversiteit aan venstertypes, de toepassing van natuurstenen banden, hoekblokken, boogjes, consoles e.d. zijn bewust bedoeld tot verlevendiging en verhoging van het pittoreske aspect.
Dit wordt zonder meer duidelijk bij vergelijking van de zuidpartij van kasteel Mheer vòòr en na de verbouwings- aktiviteiten in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Er zijn maar weinig opnamen bewaard die dat toelaten. Op afb. 260 is de oude poort te zien met de annexen. De oude poort vormde een smal risaliet met een hoog tympaan als afsluiting. Zij was in hardsteen uitgevoerd en de ellipsbogige doorgang was opgenomen in een rechthoekige spaarnis ten behoeve van de vroegere ophaalbrug. In het tympaan boven de toegang nog de 17de-eeuwse wapensteen Van Imstenraedt - De Loë (zie blz. 268 en afb. 262a). Deze steen is thans ingemetseld in een binnenmuur van het westelijke bouwhuis.
Het westelijk gedeelte van de zuidvleugel is ingrijpend veranderd bij de vroeg 20ste-eeuwse verbouwing o.l.v. architect Buchkremer, waarin de anglofiele voorkeur van de toenmalige bouwheer duidelijk tot uitdrukking komt.
Heel treffend is het gezicht op de westzijde van de zuidfaçade en de aan de zuidwesthoek van het kasteel rakende rentmeesterswoning, die is afgebroken bij de vergroting van het westelijk gedeelte van de zuidvleugel. Die verhoging van de zuidwesthoek met een verdieping en verfraaiing in ‘Engelse’ trant tonen de afb. 253 en 254.
| |
| |
| |
De kelders onder de zuidvleugel
Achter het geknikte muurgedeelte ten zuidwesten van de toren bevinden zich op ca. 2.50 m onder de begane grond van de zuidvleugel enige kelderruimtes, vanaf de torenvoet tot ca. 3 m westelijk van de poortdoorgang afb. 257). De inwendig uit breuksteen opgetrokken buitenmuur is aan de kelderzijde ongeveer 50 cm afgehakt. Onder de poortdoorgang bevindt zich een uit baksteen opgetrokken bruggehoofd, dat waarschijnlijk nooit heeft gefunctioneerd. De kelderruimtes tegen de geknikte zuidmuur zijn waarschijnlijk nog overblijfsels die behoren bij het kasteel in zijn oudste polygonale gedaante, waarvan slechts geringe resten over zijn (zie afb. 259).
| |
Binnenplaats
Door de aanzienlijke verschillen in vloerniveau tussen de 17de-eeuwse zuidpartij en het middeleeuwse gedeelte is een tamelijk ‘kokerachtige’ binnenplaats ontstaan, omringd door naar verhouding tot het cour-oppervlak tamelijk hoge bouwmassa's.
Het is op zichzelf een vondst geweest om de nadelige effecten hiervan te reduceren door het inbrengen van verhoogde bordessen en een trappenvlucht (afb. 264), waaronder een gedeelte van de kolenopslag kon worden ondergebracht. De creatie had het bijkomstig voordeel van representativiteit, maar het nadeel van een nauwelijks te beheersen vochthuishouding. Dat er ook aan andere oplossingen is gedacht blijkt uit het bouwplan van Flanneau (afb. 39b), waarbij de binnenplaats in haar geheel is overkapt, zoals dat in werkelijkheid is gerealiseerd bij het kasteel Neubourg in Gulpen.
Vòòr de verbouwingen van 1918 e.v.j. was er een bordestrap met dubbele opgang. De huidige vertoont een asymmetrische vorm. In beide gevallen is c.q. was het beoogde effect zeer verrassend voor de niets vermoedende bezoeker.
| |
Brug
Voor de zuidfaçade ligt een brede droge gracht die aan de pleinzijde door een keermuur wordt begrensd. Voor de toegangspoort ligt een gemetselde brug op twee ronde bogen. De borstwering is het resultaat van een in 1914 uitgevoerd wijzigings- en herstelplan naar ontwerp van prof. J. Buchkremer, waarvan de tekeningen bewaard worden in het huisarchief. De situatie van vòòr de wijziging is te zien op afb. 260; de huidige toestand met halfronde uitbouwtjes in de borstwering op afb. 253.
Het is niet waarschijnlijk dat het kasteel rondom omgracht is geweest. Aan de zuidzijde heeft echter wel degelijk water gestaan, dat tevens gefungeerd zal hebben als paardewed.
| |
Belangrijkste interieuronderdelen
Van de talrijke vertrekken die het kasteel Mheer herbergt, zijn een beperkt aantal ruimtes van betekenis om hun interieurs. Ondanks het feit dat er in de loop van de 19de eeuw de meest fraaie plannen voor verbetering van het interieur zijn gemaakt, is het uiteindelijke resultaat toch beperkt gebleven. Vestibule. In de vestibule in de noordvleugel zijn de wanden onderverdeeld door deels gekoppelde pilasters, die zijn voorzien van merkwaardige, pseudocorinthische kapitelen, XIX d.
Salon. Links van de hal, en vandaaruit toegankelijk via twee vleugeldeuren ligt de salon, een hoekkamer met een brede nis tussen vleugeldeuren en met een kroonlijst op consoles. In de nis staat een schoorsteenmantel met voluutvormige, wit-marmeren wangen. De salon wordt gedekt door een stucplafond met cassette-indeling, waarin medaillons van palmetten en acanthusbladeren, XIX d.
Trappehuis. Rechts van de vestibule bevindt zich het trappehuis met brede, enkelvoudige bordestrap, XIX A.
Vroeger zou hier een halfronde neo-classicistische trap zijn geweest.
Eetzaal. Aansluitend tegen het trappehuis bevindt zich in de noordvleugel de eetzaal met betimmering en balkenplafond, XIX A.
Grote zaal. In de tegenover de eetzaal liggende westvleugel naast de witte salon
| |
| |
of ante-chambre bevindt zich de grote zaal. Dit hoofdvertrek heeft een balkenzoldering en een indrukwekkende 17de-eeuwse schouw.
Het interieur is in zijn huidige vorm het resultaat van de verbouwing uit 1918-1922.
Bibliotheek. De ruimtes aan de west- en zuidzijde zijn voornamelijk ingericht naar plannen van de Akense architect prof. Joseph Buchkremer. Hij heeft de bibliotheek voorzien van een eiken betimmering, plafonds en boekenkasten, en hier een neogotische schouw met middeleeuwse latei geplaatst. Op een van de wangen van de boekenkast heeft Buchkremer zich in een gesneden beeldje laten vereeuwigen en zijn signatuur laten aanbrengen.
Spiltrappen. Bij de grote toren bevinden zich twee houten spiltrappen: een ten dele in het metselwerk van de hoektoren uitgespaard; de andere ten zuiden naast de hoektoren, waarvan het onderste deel een balusterleuning bezit, XVIII d.
Op de verdieping van de noordvleugel leidt een rechte trap met vlakke balusters naar de zolder-etage, datering XVIII B.
Schouwen. In het huis bevindt zich een aantal belangrijke schouwen, schoorsteenmantels en schoorsteenboezems.
1. | In de bibliotheek, een schouw in gotische vormen, waarvan de zandstenen latei met het jaartal 1514 en vier vlakke wapenschildjes, afgewisseld met rozetten, afkomstig is van een hoeve in Vlengendaal bij Bocholtz (gem. Simpelveld). De wangstukken en de bekroning zijn neogotisch en vervaardigd naar een werktekening van architect Buchkremer.
Van de vier wapenschilden worden de buitenste gehouden door engelen. De heraldische stukken zijn er pas later opgeschilderd. Afgebeeld zijn respectievelijk de wapens Imstenraedt, Judenkopf van Strijthagen, Kisselt en Schaloen. - Literatuur. Verzijl, in: De Nedermaas 12 (1934-'35), 99. |
2. | In de zuidwestelijke hoekkamer naast de bibliotheek staat een secundair geplaatste schouw met een mannelijke en vrouwelijke herme, waarboven schilddragende leeuwtjes met Ionische kapiteeltjes en de jaaraanduiding ‘ANNO 1667’. |
3. | In de grote zaal staat tegen de zuidmuur een grote schouw waarvan de houten boezem rust op getorste witmarmeren zuilen met Ionische kapitelen en een roodmarmeren fries, waarop in reliëf de wapens Imstenraedt-de Loë, aan weerszijden gevolgd door de acht kwartierwapens uit de rechte linie. De kwartierwapens zijn nieuw, evenals de achterste zuilen.
In de houten boezem is een anoniem schilderij op doek opgenomen met een mythologische voorstelling, XVII. |
4. | Op de tweede etage bevindt zich in de westvleugel een roodmarmeren schoorsteenmantel met overhoekse consoles, Luiks werk; hierbij een houten boezem met Régence ornament en uitgezwenkte lijst, waarin geschilderd medaillon met een pausportret, XVIII. |
5. | In de zuidvleugel op de tweede verdieping marmeren consoleschoorsteenmantel waarboven stucboezem met spiegel tussen twee korintische pilasters en palmettenlijst. |
6. | In de zuidvleugel op de tweede verdieping een neo-classicistische consoleschoorsteenmantel met spiegel in de gestucte boezem, die is versierd met een mythologische voorstelling tussen twee pilasters met laurierbladeren. Op het ovale stucpaneel: Europa op de stier naar zee gedragen, Neptunus en een putto op dolfijn. |
Haardplaten. In de verschillende schouwen zijn gietijzeren haardplaten geplaatst, waarvan sommige zijn gedateerd en/of van een naam voorzien. Een aantal platen zal afkomstig zijn van een voormalige Kachelofen.
1. | Haardplaat met voorstelling in reliëf van de parabel van de Rijke Vrek, renaissance ornament, met opschrift: Hans Funck 1522. |
2. | Haardplaat met in reliëf de parabel van de Verloren Zoon en rolwerkversiering, ca. 1600.
De overige platen hebben voorstellingen die door een tekstfragment of omschrijving worden verduidelijkt: |
3. | ‘IVDITH XIII. |
| |
| |
4. | ‘SAMSON’. |
5. | ‘DANIELIS AM 3 CAPIT...’, boognissen en pilasters met arabesken. |
6. | ‘OLENBERICH MAT: 2 (Olijfberg, Mattheus 2...) en medaillon met festoenen. |
7. | ‘BERSABE SITZT IM BADE ALLEIN’, met renaissance fontein op binnenplaats van kasteel, voorts een rolwerk-cartouche. |
8. | ‘TOBIAE AM XI’, met cartouche en festoen. |
9. | Voorstelling van de Jacobsladder en tracering en panelen waarin een Madonna, St. Catharina en een pelgrim met boek. |
10. | Laat-gotische leeuw en getand St. Andrieskruis, waarop schuinbalk met vijf ruiten. |
262a-b Kasteel Mheer. a. Gevelsteen met het wapen van Imstenraedt-Amstenraed gedeeld met De Loë-Haes, uit het tympaan boven de oude hoofdingang van het Huis, thans ingemetseld in een binnenmuur van het bouwhuis van de westvleugel, opname 1989. b. Gevelsteen boven de toegangspoort met het wapen De Loë als hartschild op de kwartieren Imstenraedt en Amstenraed opname 1987.
| |
Wapenstenen
In het kasteel en de kasteelhoeve zijn verschillende wapenstenen, al dan niet op de oorspronkelijke plaats ingemetseld. Het zijn de navolgende exemplaren.
1. | Wapensteen Van Imstenraedt-Mheer (afb. 262a), XVII; gekroond wapen met klimmende leeuw en griffioen als tenanten, heraldisch rechts gevierendeeld: Van Imstenraedt- Mheer en links in ruitvorm gevierendeeld: De Loë-Haes. De steen prijkte oorspronkelijk in het fronton boven de poort van het Huis. Hij is thans gemetseld in een binnenmuur van de garage in de westvleugel van de kasteelhoeve (afb. 270). |
2. | Wapensteen Van Imstenraedt-Mheer / Van den Bongart, XVIIa; boven de toegangspoort in de oostvleugel van de kasteelhoeve (afb. 265). |
3. | Wapensteen De Loë-Imstenraedt (afb. 262b), XXa; boven de poort van het hoofdgebouw. Wapenschild gevierendeeld van Imstenraedt (1-4-) en Amstenraed (2-3) en hartschild De Loë, bekroond door helmtekens (ramskop, vederbos en zwaan); staande griffioenen als tenanten.
[NB. Op grafmonument staat het wapen als Amstenraedt aangegeven]. |
4. | Wapensteen met alliantiewapen Van Imstenraedt-Strijthagen (1528-1564), XVI; secundair geplaatst boven de toegangsdeur in de traptoren aan de binnenhof van het hoofdgebouw. |
5. | Los fragment met wapen van Mheer. |
6. | Fragment van hardsteen met het wapen Kesselt en opschrift XVI a. |
| |
Inventaris
Portretten
Tot de inventaris behoort een serie van elf familieportretten, olieverf op doek, waarvan er zes leden voorstellen van het geslacht Van Imstenraedt en de overige afkomstig zijn van de familie De Loë.
Portret van heer met Spaanse kraag en het kruis van de Duitse Orde, XVI.
Portret van heer, gedateerd 1647.
Portret van heer, gedateerd 1690.
Portret van heer, XVII.
| |
| |
Portret van Frans Carel Anton baron de Loë, XIX b, afgebeeld als gouverneur van de Provincie Limburg en senator.
Portret van Eugénie gravin van Marchant et d'Ansembourg op Heks, XIX b, afgebeeld samen met haar dochter en op de achtergrond kasteel Mheer.
Dubbelportret van Otto Napoleon de Loë en zijn zus Emma, XIX b.
Portret van een dame, ca. 1850.
Portret van een heer, ca. 1850.
| |
Calendaria
Drie kerkkalenders in koperdiepdruk, een van het bisdom Trier uit 1692; twee van het bisdom Hildesheim, respektievelijk uit 1741 en 1781.
| |
Gobelin
Verdure, afm. 246 × 480 cm, XVIII.
| |
Kelk
In het kasteel wordt een miskelk bewaard, die werd gebruikt in de parochiekerk en de op het kerkhof staande grafkapel van de familie De Loë. Kelk, hoogte 29,5 cm, diameter voet 17,2 cm en van de cuppa 11 cm, verguld zilver, merken: gekroonde O en gekroond wapen; onder de voet de inscriptie: ‘St a.u.g.’ en ‘BLA’, waarboven een kroon met negen parels. De afkorting BLA staat waarschijnlijk voor Baron de Loë - d'Ansembourg.
Voet versierd met in reliëf kruis, cherubskopjes, putti en festoenen, peervormige nodus met cherubskopjes, dito versiering op de tegencuppa.
| |
De kasteelhoeve
Ligging van de bouwhuizen
De kasteelhoeve wordt gevormd door drie vleugels rond een zeer ruime binnenplaats met een breedte (oost-west) van 37-40 m en een lengte (noordzuid) van 42-45 m. De langgerekte vleugels liggen in U-vorm gegroepeerd rond de cour tegenover de ingangsfacade van het kasteel (afb. 258).
Het hoevecomplex bestaat uit een brede westvleugel, waarin vanouds een woning en schuren waren ondergebracht.
De zuidvleugel en de oostvleugel zijn veel smaller en hebben oorspronkelijk, afgezien van de woning bij de poort, voornamelijk dienst gedaan als stallen. Hiern zijn later gedeelten tot woningen verbouwd.
De toegang tot de kasteelhoeve wordt gevormd door de in de oostvleugel opgenomen hoofdpoort. Zij wordt voorafgegaan door een gemetselde brug, die qua vormgeving verwant is aan die voor het herenhuis. De brug voert over een ‘droge gracht’ die samen met de ronde toren op de zuidoostelijke buitenhoek het geheel een weerbaar aanzien verleent.
De voorburcht is evenwel niet door een gracht omringd, omdat de terreinsituatie dat ook nauwelijks toelaat.
Op de in het huisarchief bewaarde 19de-eeuwse schematische kaart van het huis en de directe omgeving (afb. 257) is de toenmalige bestemming van de verschillende gebouwen te zien. Ook de functie van de verschillende onderdelen tot in het midden van de 20ste eeuw is bekend. Het huidige gebruik wijkt van beide oude situaties weer sterk af, met name door het uitbreiden van de wooncapaciteit.
Van cruciaal belang zijn in dit verband de plannen die architect Buchkremer heeft gemaakt in 1923. Hoewel hiervan maar een klein gedeelte is gerealiseerd, krijgt men dankzij de opmetingen van de vòòr 1923 bestaande toestand en de plannen ten behoeve van de verbouwing een beeld van het verschuivingsproces in het gebruik van de diverse schuren en stallen.
| |
Oostvleugel
De kasteelhoeve is toegankelijk via de hoofdpoort in de oostelijke vleugel. Zij wordt gemarkeerd door topgevels aan de straat- en courzijde. Die topgevels
| |
| |
263 Kasteel Mheer. Serie tekeningen van verbouwingsplannen, vervaardigd door Alb. Martens uit Venray, ca. 1914. Blauwdrukken in Huisarchief Mheer: a. zuidgevel en oostgevel - b. souterrain en eerste verdieping - c. balklaag derde verdieping en kapplan - d. noordgevel en westgevel - e, f. doorsnede A-B (noord-zuid), C-D naar zuidvleugel, E-F naar noordvleugel (twee varianten).
onderbreken de grote dakvlakken van deze zeer langgerekte vleugel, die evenwijdig aan de Dorpsstraat loopt en via een oprijlaan voor de gemetselde boogbrug toegankelijk is.
De plattegrond van deze vleugel is opmerkelijk door de schuin geplaatste noordelijke kopgevel. Inclusief die driehoekige beëindiging heeft de oostvleugel een lengte van 63 m aan de veldzijde; aan de cour bedraagt die lengte 57 m bij een over de gehele lengte gelijk blijvende breedte van 8 m. De vleugel bestaat uit een voor veestalling bedoelde begane grond en een daarboven gelegen verdieping met tas- en opslagruimte.
Tegen de schuingeplaatste noordmuur staat een ronde traptoren, in de voet waarvan een steen met een niet bevredigend te ontcijferen inscriptie is gemetseld. Het is vermoedelijk een grafsteenfragment. De noordgevel is een
| |
| |
op een plint van breuksteen, voornamelijk in baksteen opgetrokken krulgevel met natuurstenen speklagen en kleine vensters voor de verdiepingen (afb. 268). Tegen de krulgevel, die een opmerkelijke verwantschap vertoont met de gevel boven de hoofdingang van de kasteelhoeve, is een ronde traptoren gebouwd. In de topgevel dichtgezette duivegaten met op consoles rustend aanvliegplateau. De traptoren vertoont veel overeenkomst met de toren op de zuidoosthoek van de kasteelhoeve.
Een veel hogere breukstenen plint vormt ook de basis voor de lange gevel aan
264 Kasteel Mheer. De binnenplaats van het Huis met de tweede trapopgang boven de brandstofkelders, opname 1987.
de straatkant en van de ronde toren op de zuidoosthoek. Ook aan de binnenplaats treft men een dergelijk breukstenen plint aan. De gevels zijn verder opgetrokken in baksteen.
Aan de veldzijde is de breukstenen ondermuur nog eens extra geaccentueerd door verdieping/afgraving van het terrein aan weerszijden van de brug.
De gevel met S-vormige muurankers heeft van oorsprong een zeer gesloten karakter met schietgaten op de verdieping en luchtspleten in het noordelijk gedeelte van de begane grond. In de 19de eeuw zijn enige grotere vensters aangebracht rechts van de poort op de verdieping (afb. 268). Aan de courzijde is het beeld van de gevel veel levendiger door de hardstenen rondboogpoortjes en -vensters voor de stallen en een reeks van acht grote rechthoekige vensters, die de voor bewoning ingerichte vertrekken op de verdieping verlichten.
Oorspronkelijk zullen hier kleinere luikopeningen zijn geweest. Hiervan zijn nog twee exemplaren links in de gevel aanwezig.
De oostvleugel bezit ten noorden van de poort een zeer steile gordingenkap, waarvan het noordelijk gedeelte gehakte en het zuidelijk gedeelte gehaalde merken bezit met een vloer op de eerste jukspanten. Het gedeelte van de kap ten noorden van de poort heeft aan de courzijde twee reeksen dakkapellen (afb. 267). Zij zijn al van vòòr de door architect Buchkremer uitgevoerde verbouwingen. Achter het grote dakvenster noordelijk van de poort bevindt zich nog een houten hijsinstallatie.
| |
Gevels toegangspoort
De beide gevels van de in de oostvleugel opgenomen toegangspoort zijn bekroond door een met natuursteen doorspekte en afgedekte krulgevel.
De gevel aan de brugkant is het rijkst geornamenteerd door de in hardsteen uitgevoerde rechthoekige omlijsting van de rondbogige doorgang met vooruitspringende blokken en facet-sluitsteen (afb. 265-266).
Direkt boven de poortdoorgang bevindt zich een hardstenen gevelsteen met het alliantiewapen: Van Imstenraedt-Mheer en Van den Bongart. Hierboven bevindt zich een klein rechthoekig venster. De vrijkomende geveltop heeft
265 Kasteelhoeve. De toegang tot de grote cour in de oostelijke vleugel. Toegangspoort met krulgevel en toren op de zuidoosthoek, opname 1987.
| |
| |
266 Kasteelhoeve. Het noordelijk gedeelte van de oostvleugel gezien vanaf de cour, opname ca. 1890.
267 Kasteelhoeve. Gedeelte van de oostvleugel rechts van de toegangspoort en de zuidvleugel met de stallen, opname 1989.
268 Kasteelhoeve. Het noordelijk gedeelte van de oostelijke vleugel van de bouwhoeve met gerende krulgevel en traptoren, opname 1987.
| |
| |
horizontale banden en hoekblokken in de attiek, waartegen een hardstenen ‘mezenkooi’ op consoles is aangebracht, die is afgedekt met een geprofileerde deklijst en een gebroken fronton. Op de voorzijde in hoogreliëf de spreuk: ‘SIT PAX INVIOLATA TIBI’ en het jaartal: ‘1612’ (Ongerepte vrede zij Uw deel).
Boven de attiek een steile krulgevel, bestaande uit twee geledingen met Scurven, gescheiden door drie geprofileerde lijsten, waaronder een cartouche met niet geïdentificeerd wapen. Topbekroning met een halfrond fronton, waarop leeuw met wapenschild van het geslacht De Loë (latere toevoeging). Aan de binnenplaats heeft de ingangspoort onregelmatig geblokte hardstenen penanten en een rondboog van baksteen, afgewisseld met mergelblokken. Boven de sluitsteen een hardstenen schildje met het jaartal ‘1612’. Boven de poortdoorgang verder een tussendorpelvenster en mergelstenen duivegaten. In de top met segmentbogig fronton een wijzerplaat. Op het dak een vierkant dakruitertje met luidklokje.
| |
Toren op de zuidoost hoek
De kasteelhoeve wordt op de zuidoosthoek versterkt door een ronde hoektoren. In de volksmond werd hij wel ‘foeteltoren’ genoemd, omdat hij dienst deed als cachot. De breukstenen plint en de geprofileerde bakstenen daklijst van de oostvleugel lopen door over het torenlichaam. De toren bezit enige geblokte hardstenen rechthoekvenstertjes en uilegaten in mergelstenen cartouches. De in mergel uitgevoerde daklijst heeft kwartronde kraagstenen en een architraaf, waarop een onvolledig leesbare tekst met jaartal 1619.
| |
Zuidvleugel
De zuidvleugel, die tussen de oost- en westvleugel is ingebouwd, heeft een lengte van 37 m aan de courzijde gemeten. Aan de veldzijde maakt deze vleugel een nog veel machtiger indruk omdat het muurwerk met zijn gering aantal openingen een zeer gesloten karakter vertoont en hier overloopt in de kopse gevels van de belendende vleugels.
De zuidvleugel (afb. 269) heeft met 8 m dezelfde breedte als de oostvleugel en is eveneens van een verdieping voorzien, maar de hoogte daarvan is ruim 1 m minder en de kapconstructie beduidend minder steil. In het oostelijk gedeelte is een deel van de woning opgenomen, die doorloopt in het zuidelijk gedeelte van de oostvleugel. De ruimte heeft voor de rest haar oorspronkelijke funktie van paardestal en hooizolder behouden.
269 Kasteelhoeve. De zuidvleugel, opname 1989.
| |
| |
De gevel aan de binnenplaats heeft in het stalgedeelte rondboogpoortjes met hardstenen omlijsting, afgewisseld met telkens twee (rondboog)vensters en op de verdieping enige rondbogige tasluiken en deuren met een dito omlijsting. Het tot woonhuis verbouwde gedeelte heeft naar ontwerp van architect Buchkremer smalle vierkante vensters in hardstenen omlijsting, waarvan die op de begane grond zijn voorzien van een tussendorpel.
De kap is aan de courzijde voorzien van een rij kleine dakkapellen. De constructie bestaat uit twee boven elkaar geplaatste jukspanten met een schaarspant.
| |
Westvleugel
Het belangrijkste onderdeel van de kasteelhoeve is de westvleugel, die ook de oudste delen van het hoevecomplex in zich bergt (afb. 270). De maatvoering is bijzonder imposant, zeker als men bedenkt dat er aan de noordoosthoek nog een verbindingslid heeft gestaan. Het was de rentmeesterswoning, die tot aan de zuidoosthoek van het kasteel reikte, maar omstreeks 1918 is afgebroken. Zie hiervoor de 19de-eeuwse plattegrond (afb. 257). De westvleugel heeft in de huidige vorm buitenwerks een lengte van 57 m en een breedte van 13-14 m. Haaks hiertegenaan staat de door baron D. de Loë gebouwde manège als laat 20ste-eeuwse toevoeging.
270 Kasteel Mheer. De westvleugel van de bouwhoeve, opname 1987.
De opbouw van de westvleugel vertoont een wat hogere beganegrondse ruimte en een zolderverdieping, deels in open verbinding met de kapruimte en deels onderverdeeld door een later ingebrachte verdiepingsvloer. In de hoge borstwering van de verdieping zitten van oorsprong ook geen vensters of luikopeningen. Het gaat hier om grote opslagruimtes, wat nog goed tot zijn recht komt in de brede wagenpoorten, die voor een deel als doorrijpoorten zijn opgezet. Eén doorrijpoort is als zodanig in functie gebleven. Deze doorgang correspondeert met de hoofdpoort in de oostvleugel. Van de dubbele poort aan de cour is de rechter poort met de jaartalsteen ‘1729’ ook zo'n doorrijpoort geweest, want in de manège is de ermee corresponderende hardstenen rondboog met voussures, consoles en hoekblokken van de dichtgezette doorgang vrijwel puntgaaf bewaard gebleven.
Het gedeelte aan de noordzijde van de nog fungerende doorrijpoort, waarin schuren en stallen zijn opgenomen, vertoont veel overeenkomst met de overige vleugels door de rondbogige poortjes met hardstenen omlijsting en brede rondbogige stalramen.
| |
| |
De noordgevel is een door Buchkremer ontworpen krulgevel, waarvan verschillende ontwerpen bewaard zijn gebleven in het huisarchief. De detaillering gaat schuil onder een dichte klimop. Het meest rechter poortje aan de cour draagt een steen met het jaartal ‘1586’. Het is echter zeer de vraag of het hier op zijn oorspronkelijke plaats zit dan wel is herbruikt. De plaats van deze kleine ingang strak tegen een wand maakt deze laatste veronderstelling waarschijnlijk. Daar komt nog bij dat deze binnenmuur oorspronkelijk de noordelijke buitenmuur van een zelfstandig bouwlid moet zijn geweest. De ermee corresponderende zuidmuur is als binnenwand nog aanwezig tussen de schuur en de voormalige koeienstal. Op de plattegrond (afb. 258) springt dit bouwlid er door zijn arcering duidelijk uit. Deze tussenwand levert verder het bewijs ooit buitenmuur te zijn geweest door de aanwezigheid van een duidelijk herkenbare dakmoet en de onmiskenbare sporen van de treden van een trapgevel, die bij een latere verhoging van de schuur niet volledig zijn weggewist.
Dit gegeven is van groot belang bij de fasering van de westvleugel. De verhoogde trapgevel duidt erop dat het zuidelijk aansluitende gedeelte nog ouder moet zijn en wel de oudste kern van de bouwhoeve, waarvan de omvang nader kan worden bepaald door de bouwnaad in de gevel aan de veldzijde die door Buchkremer op zijn geveltekening ook duidelijk is weergegeven.
De oudste kern heeft een lengte van 24 m en twee poorten; een doorrijpoort die precies tegenover de hoofdpoort in de oostvleugel ligt en een tweede poort met een sluitsteen gedateerd 1623, links daarvan.
In het gedeelte noordelijk van de doorrijpoort zijn de koeien- en varkensstallen gelegen. Het gedeelte zuidelijk van de poortdoorgang is in 1925 door Buchkremer verbouwd tot ‘Wohnung für den Schweizer’.
De oorspronkelijke toestand is nog door Buchkremer opgemeten en de verbouwing is tenslotte naar zijn ingediende ontwerptekeningen uitgevoerd. Alle vierkante vensters, de enkelvoudige, de dubbele en die met tussendorpel zijn aan Buchkremers plan ontleend.
Blijft tenslotte de schuur op de zuidwesthoek van het complex. Deze is blijkens een bouwnaad in de westgevel, die ook door Buchkremer is gesignaleerd, een laatste invulling. Dit bijna volledig gesloten blok - er zitten vrijwel geen vensters in - kreeg een ruime toegang in de vorm van een schuurpoort, die in de sluitsteen het jaartal 1623 draagt. Om de toegang voldoende breed te maken om er ook met wagens in te kunnen rijden, is de muur van de paardestal in de zuidvleugel in die richting bijgesteld. Dit hoeft overigens niet in 1623 te zijn gebeurd; het lijkt eerder op een latere aanpassing.
Aan de noordzijde is daarvan alleen een smalle ruimte over, die oorspronkelijk werd belend door de omstreeks 1918 afgebroken rentmeesterswoning, die het voorplein aan de noorzijde afsloot. Hiervan is alleen nog de ondermuur over als bekading van de droge gracht.
Aan de zuidzijde is de oude kern ca. 24 m verlengd tot aan de schuurpoort met het jaartal 1623. In dit laatste gedeelte zijn de koe- en varkensstallen ondergebracht en is een doorrijpoort opgenomen.
| |
Voormalige rentmeesterswoning.
Het hoofdgebouw en de bouwhoeve liggen thans vrij ten opzichte van elkaar. Dit was echter tot in de tweede helft van de 19de eeuw niet het geval, aangezien er tussen de westvleugel en het Huis een laag bouwlid stond, de z.g. rentmeesterswoning.
| |
Afgebroken sluitmuur
Tussen de grote toren en de oostvleugel van de bouwhoeve stond een hoge muur, waarvan de afgebrokkelde aanzet nog is te zien over de hele hoogte op de linker hoek van de krulgevel en ook sporen waarneembaar zijn op de grote toren. Op de tekening van Van Gulpen (afb. 252) is die muur nog intact, waaruit blijkt dat de hoeve een volledig gesloten complex vormde.
Er is overigens een opmerkelijk verschil in dikte tussen de buitenmuur, die het gehele hoevecomplex omvat en de dikte van de gevels aan de cour.
| |
| |
| |
Mestvaalt op de cour
Bij de inrichting van de cour hoort oorspronkelijk ook de mestvaalt, waarvan de keermuren nog op het plein aanwezig zijn, zuidelijk van de doorvaart. Op de 19de-eeuwse plattegrond is het hoevecomplex nog fors uitgebreid met wat is aangeduid als ‘Palliers’, waarschijnlijk in hout gebouwde bergplaatsen.
| |
Jaartalstenen
In de de gevels van de bijgebouwen zijn diverse jaartalstenen opgenomen. Oostvleugel:
1612 - boven de toegangspoort, straatzijde. |
1619 - op steen in ronde toren op de zuidoosthoek. |
Westvleugel:
1623 - boven zuidelijke schuurpoort, courzijde. |
1729 - noordelijke schuurpoort, courzijde. |
1586 - in omlijsting van meest noordelijke doorgang. |
| |
Tuin- en parkaanleg
De grote indruk, die het kasteelcomplex van Mheer ook in onze tijd maakt, is voor een belangrijk deel mede te danken aan het landschap rond het huis. Dorpsuitbreidingen noch wijzigingen in de infrastructuur hebben de directe omgeving van Mheer aangetast en vooral vanuit het zuiden, waar het Limburgse heuvellandschap bijna ongemerkt overgaat in de parkaanleg bij het kasteel, bleef het beeld, zoals dat in de vorige eeuw werd gecomponeerd, grotendeels intact.
De parkaanleg bij Mheer is overigens betrekkelijk laat tot stand gekomen en hangt nauw samen met de bouwactiviteiten van de De Loës in de 19de eeuw. De oudste gegevens over de aanleg bij het kasteel dateren uit het begin van de vorige eeuw. Uit de Tranchotkaart blijkt dat de aanleg zich in die tijd (ca. 1805) beperkte tot een rechthoekig gebied ten noorden en ten zuiden van het huis. De noordwestelijke helft werd ingenomen door een grote boomgaard, terwijl de noordoostelijke helft bestond uit een twaalftal rechthoekige vakken aan weerszijden van een midden-as. Nog in 1847 tekent de arts Ph. van Gulpen deze geometrische aanleg met centraal in de midden-as een rond perk met fontein en vaas (afb. 252). Rond die tijd moet op Mheer de eerste aanleg in landschapsstijl gerealiseerd zijn. Het vroegste ontwerp in die stijl dat voor de omgeving van het huis bekend is, werd gemaakt door J. Gindra, afkomstig uit Tilleur (prov. Luik) en de ontwerper van de Engelse tuin van kasteel Waleffe op Luik (1852). In zijn plan van omstreeks 1850 viel de nadruk op de wandeling langs de met verschillende, rijk gevarieerde boomsoorten beplante randen van de aanleg. Het padenpatroon verdeelde het terrein ten noorden van het huis globaal in twee delen; binnen deze padenstructuur lagen open weiden of gazons met solitaire bomen of boomgroepen.
Dit plan kan beschouwd worden als de basis, waarop latere tuinarchitecten voortborduurden, als is niet met zekerheid bekend of het ontwerp ook zo is uitgevoerd. Afgezien van enige beplanting ten noorden van het huis, is het vooral de noord-west oriëntatie van de zicht-as die nog in de huidige aanleg is terug te vinden.
Uit de tweede helft van de 19de eeuw, een periode waarin Otto Napoleon baron de Loë verschillende plannen voor het huis liet maken, stamt eveneens een aantal ontwerpen voor het park van Mheer.
In tegenstelling tot de projecten voor het huis, die waarschijnlijk door de vroege dood van De Loë's echtgenote in 1864 geen doorgang zouden vinden, zijn deze ontwerpen voor een deel wel uitgevoerd. Dat is in ieder geval gebeurd met het plan van Peter Custodis uit 1852, waarin de huidige opzet van het naar het westen toe uitgebreide parklandschap met zijn glooiende velden en boomgroepen al naar voren komt. Niet lang daarna, in 1861, maakte L. Fuchs een ontwerp voor het park van Mheer (afb. 42). Dit plan, dat de sobere, sterk landschappeljke aanleg van Mheer nog eens benadrukt, geeft ook een beeld van de aanleg ten zuidwesten van het kasteel. Van de belangrijke
| |
| |
paden en wegen is met name het pad in westelijke richting nog in onze tijd duidelijk herkenbaar.
Niet lang daarna kreeg opnieuw een tuin- en parkarchitect de opdracht om een ontwerp voor de wijde omgeving van kasteel Mheer te maken. Nu leverde de tuinarchitect J. Creten uit Hasselt een plan. Zijn ontwerp strekte zich echter aanzienlijk verder uit in westelijke en in oostelijke richting en zou bij uitvoering een zeer groot gebied omvat hebben. Hij ontwierp tevens een aantal rustieke paviljoens en een brug in dezelfde stijl.
Tenslotte maakte Leonard Springer in 1919 een plan voor een geometrische aanleg direct ten noorden van het huis, geprojecteerd op het met enkele solitairen beplante gazon binnen het rondgaande pad uit de landschapsstijl zoals o.a. Fuchs dat weergeeft.
Over de vraag welke plannen wel en niet werden uitgevoerd, geven de huidige situatie en een luchtfoto uit 1935 enige aanwijzigingen. Allereerst werd Springers ontwerp waarschijnlijk niet uitgevoerd. Van het plan van Creten is in de huidige situatie evenmin iets terug te vinden of het zouden enige boomgroepen ten westen van het kasteel moeten zijn. Deze boomgroepen kunnen echter met meer zekerheid worden gekoppeld aan het ontwerp van Fuchs. Samen met de as in noordwestelijke riching, die ook al bij Custodis en - in mindere mate bij Gindra - voorkwam, zijn dit de belangrijkste historische elementen van de parkaanleg uit de vorige eeuw.
| |
Boerderijen en woonhuizen
Dorpsstraat
Dorpsstraat nr. 11
Woonhuis (afb. 271), oorspronkelijk in gebruik als kapelanie, gelegen in de bocht van de Dorpsstraat ten zuidwesten van de R.K. pastorie.
Eenbeukig pand, opgetrokken in breuksteen (vuursteen), mergel en baksteen. In de oostgevel beganegronds twee vensters met hardstenen omlijsting,
271 Dorpsstraat nr. 11. Gevelaanzichten, plattegronden van begane grond en verdieping, en twee dwarsdoorsneden. Schaal 1:300. Tekening naar opmeting van R. Bertels (1970) door A. Warffemius, 1987.
| |
| |
XVIII B., waarin zesruits stolpramen. Deze vensters zitten in het breukstenen muurwerk, dat oploopt tot aan de hardstenen onderdorpels van de vensters met vierruits stolpramen op de verdieping. Daarboven zijn verdieping en topgevel opgetrokken in baksteen met hoekblokken van mergel. Aan de kopse gevel is nog duidelijk waarneembaar, dat het huis oorspronkelijk geen volledige verdieping had, maar was voorzien van een hoge topgevel. De hoekblokken accentueren die verhoging, die mogelijk in of rond 1855 werd gerealiseerd. Ook de westelijke topgevel is van baksteen.
In de gevels aan de straat- en tuinzijde is overwegend mergel en baksteen toegepast, die met een witte sauslaag zijn overdekt.
De toegang aan de zuidwestzijde heeft een hardstenen deuromlijsting. De vensters in deze gevel hebben op de verdieping hardstenen dorpels en een bakstenen hanekam.
Beganegronds zijn de oorspronkelijke vensters vervangen door twee schuifpuien. In de veel meer gesloten lange gevel aan de straat zijn latere vensters van een afwijkend type aangebracht. Hier bevindt zich in de gevel een beeldnis, waarin een staande Madonna met Kind, met op de sokkel de tekst met jaartal 1855: ‘ONBEVLEKTE MAAGD B.V.O. / M D CCCLV’. Tegen de zuidwestgevel stond vroeger nog een aanbouw, die bij wegverbreding t.b.v. de Mergellandroute eerst is ingekort en vervolgens afgebroken.
Het huis heeft inwendig een indeling in zeven balkvakken (2-1-2-2), die een verdeling van de ruimte opleveren van een kamer aan de noordzijde, waarnaast gang en trappehuis en vervolgens twee kamers. Onder de gang en een deel van de noordelijke kamer (onder balkvak 2 en 3) ligt de kelder met stenen tongewelf, toegankelijk via een stenen wenteltrap.
- Afbeeldingen. Foto's uit 1963, 1969 en 1987, Coll. RDMZ, Zeist.
- Opmetingstekening. Plattegronden en gevelaanzichten, schaal 1:100, opmetingstekening door R. Bertels, Noorbeek, 1970, Archief RDMZ, Zeist. Bewerking van bovenstaand blad (afb. 271), door A. Warffemius, 1987, Archief RDMZ, Zeist.
| |
Dorpsstraat nrs. 12-14
Ten zuiden van de kasteelhoeve gelegen complex, bestaande uit hoeve (nr. 12) en woonhuis (nr. 14), maar in oorsprong een ongedeelde 18de-eeuwse hoeve, waarvan na splitsing de afzonderlijke delen een zelfstandige ontwikkeling hebben doorgemaakt.
| |
Dorpsstraat nr. 12
Hoeve op U-vormige plattegrond met gecementeerde gevel aan de straat en vakwerk aan de binnenplaats; datering XVIII B, wijzigingen XIX d.
Het woongedeelte links van de poort staat haaks op de Dorpsstraat. Het is aan de straatzijde onderkelderd en wordt in de kopse wand verlicht door twee vensters op de begane grond en op de verdieping.
De gehele straatgevel gaat schuil onder een raaplaag van Portland-cement met blokverdeling, die daarop waarschijnlijk in XX a is aangebracht. Doordat de kap boven de poortvleugel als een zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat over het voorste gedeelte van het woongedeelte is doorgetrokken, ervaart men de haakse plaatsing van het woonhuis ten opzichte van de straat niet meer. Evenmin wordt door de bepleistering meteen duidelijk, dat de poortvleugel naar rechts is verlengd met een moderne garage-aanbouw.
De hoeve is thans aan de achterzijde open, maar werd vroeger afgesloten met een schuur, die één geheel vormde met die van het buurpand nr. 14. Een en ander wordt duidelijk bij vergelijking van de huidige plattegrond van het complex met de weergave op het kadastraal minuutplan. Achter het woonhuis sluit een bedrijfsgedeelte aan onder een gemeenschappelijk zadeldak.
| |
Dorpsstraat nr. 14
Woonhuis met kelder en verdieping, dat samen met de haaks aansluitende achterbouw wordt gedekt door een met pannen belegd schilddak. Het huis heeft een C-vormige plattegrond die aansluit tegen het buurpand nr. 12,
| |
| |
272 Dorpsstraat nr. 16, Woonhuis, opname 1989.
273 Dorpsstraat nr. 16. Weergave van plattegrond, zuidgevel en dwarsdoorsnede, toestand voor 1970. Schaal 1:300. Tekening naar opmetingsgegevens van H. van der Wal (1968), verwerkt door A. Warffemius, 1986.
waardoor een kleine binnencour ontstaat. Het huis is met gebruikmaking van oudere onderdelen uit XVIII B gebouwd c.q. verbouwd in XIX d.
In plattegrond dekt het huidige bouwvolume exact het kaartbeeld van de kadastrale minuut. Het huis heeft echter een typisch laat-19de-eeuwse verschijningsvorm en is waarschijnlijk nieuw opgetrokken boven op de bestaande fundering en kelderruimte. In wezen gaat het ook hier om een haaks op de Dorpsstraat staande woning met hal en trappehuis ter plaatse van de voormalige poortdoorgang.
De achterbouw die nu in het verlengde van het woongedeelte staat en daarmee onder een kap is gebracht, vervangt de oorspronkelijk haaks tegen het woonhuis aansluitende schuur, die de kleine cour aan de achterzijde afsloot.
| |
Dorpsstraat nr. 16
Vakwerkhuis (afb. 272) op onregelmatig rechthoekig grondplan, bestaande uit een begane grond, waaronder een kleine kelder en een zolderverdieping onder zadeldak. Het huis heeft in eerste aanleg een omvang van vijf balkvakken, waartegen later zowel aan de oost- als aan de westzijde in baksteen vertrekken zijn toegevoegd. De westelijke aanbouw is onderkelderd (afb. 273). Oorspronkelijk stond het huis wat dichter langs de Dorpsstraat, maar het is na de wegverbreding ten behoeve van de Mergellandroute in zijn geheel wat verplaatst, waarbij de belendingen gewijzigd zijn herbouwd. Op het kadastraal minuutplan komt het huis voor als nr. 689 op de noordoosthoek van het perceel.
De ruimtelijke indeling wordt bepaald door de vrij regelmatige vakkenmaat met stijlen die op een afstand van 1.50-2.00 m van elkaar staan. Een brandmuur met twee ruggelings tegen elkaar staande schoorstenen deelt het vakwerkhuis in twee hoofdruimten van elk twee balkvakken.
Bij vergroting van het huis is aan de westzijde een kelder gemaakt die onder het oorspronkelijke buitenmuur-gebint doorliep en was gedekt met troggewelfjes tussen ijzeren I-balken.
De latere toevoeging aan de straatzijde, waarin de entree was ondergebracht, is bij de verplaatsing van het huis afgebroken en niet meer herbouwd. Zodoende werd het oostelijk gebint opnieuw buitenwand. Het vakwerkhuis werd hierdoor in zijn oorspronkelijke omvang hersteld, maar aan de westzijde verlengd met een bredere aanbouw ten behoeve van een gang met trappehuis en keuken, waarboven een slaapkamer op de verdieping. Haaks hiertegen sluit nog een moderne lage aanbouw aan.
De gebintconstructie van het vakwerkgedeelte bestaat in haar verticale opbouw uit een H-vormig ankerbalkgebint, waarop een spant met middenstijl en een nokstijl. In de herstelde oostelijke kopgevel is het ankerbalkgebint nog verstijfd door schuingeplaatste schoren. De spantbenen van het etage- gebint waren verbonden met spantpoten van het ankerbalk- gebint.
De noordgevel van het vakwerkgedeelte had een zeer gesloten karakter, ook al
| |
| |
274 Overzicht van de Dorpsstraat, opname 1966.
275 Dorpsstraat nr. 24, hofzijde, met stal aan de Steegstraat, opname 1966.
omdat de ingang in het meest oostelijk balkvak kwam te vervallen na de toevoeging van de inmiddels niet meer bestaande oostelijke aanbouw.
De vensters in de zuidgevel zijn aangebracht aan weerszijden van het tweede en vierde gebint; een dergelijk venster is ook gereconstrueerd op de verdieping in de oostelijk topgevel.
- Afbeeldingen. Foto's 1963, 1968, 1987 in Coll. RDMZ.
- Opmetingstekeningen. Globale opmeting door R. Bertels, Noorbeek, november 1970, afdruk in Coll. RDMZ.
Opmetingsschetsen en tekeningen door H. van der Wal, 1968 en A. Warffemius 1987 (afb. 273), in Coll. RDMZ.
| |
Dorpsstraat 22
Woonhuis (afb. 274) onder zadeldak met zijtopgevels, opgetrokken in baksteen, staande op de noordwesthoek van de Dorpsstraat en de Steegstraat, in oorsprong XVIII B, maar verbouwd en vergroot in XIX-XX.
Het woonhuis, dat aan de zuidzijde is onderkelderd, bestaat uit begane grond en verdieping onder een met pannen belegd zadeldak. De voorgevel aan de Dorpsstraat was oorspronkelijk korter, hetgeen nog zichtbaar is aan het plint. Bovendien was het huis aanzienlijk smaller en lager, wat nog is af te lezen uit de zijtopgevel aan de Steegstraat. Op het kadastraal minuutplan is nog een achterbouw aanwezig achter het rechter gedeelte van het huis, zodat het grondplan de vorm van een winkelhaak vertoonde. De genoemde achterbouw is afgebroken, waarschijnlijk toen het huis in zijn geheel is verbreed en aan de noorzijde is verlengd.
Achter het huis staat aan de Steegstraat een grote, driebeukige bakstenen schuur onder zadeldak, XIX B. In eerste aanleg is deze schuur tweebeukig van opzet met bakstenen kolommen en ingang rechts in de hoofdbeuk; tegen de rechterzijde is later een tweede zijbeuk met afzonderlijke ingang toegevoegd. De schuur heeft oorspronkelijk behoord bij nr. 22, maar is daarvan afgesplitst en maakt nu deel uit van het aan de overzijde van de Steegstraat gelegen bedrijf, gevestigd aan de Dorpsstraat nr. 24.
| |
Dorpsstraat nr. 24
Hoeve (afb. 274-275) op U-vormig grondplan, gelegen op de hoek van de Dorpsstraat en de Steegstraat, XIX B.
Het geheel in baksteen opgetrokken complex bestaat uit een woonhuis met verdieping tussen zijtopgevels en geflankeerd door lagere zijvleugels, die de verbinding vormen met twee haaks aansluitende bedrijfsvleugels. Woonhuis en stallen zijn gedekt door met pannen belegde zadeldaken.
Het woonhuis is geheel onderkelderd. Achter de drie traveeën brede gevel bestaat de indeling uit een door kamers geflankeerde middengang. In de voorgevel hardstenen venteromlijstingen en een dito deuromlijsting in de voor- en achtergevel. Aan de achterzijde van het huis afwijkende latere vensters met hardstenen onderdorpel en hanekam met zeeg.
| |
| |
Links van het woonhuis een brede rondbogige overkapte poort met doorrit langs het langgerekte stalgebouw aan de zuidzijde naar het veld. In de gevel daarvan aan de courzijde beganegronds stalpoorten en op de verdieping laadopeningen, die eveneens forse hardstenen omlijstingen bezitten. Ook in de wat kortere noordvleugel komen deze deur- en vensteromlijstingen aan de kant van de binnenhof voor.
| |
Dorpsstraat nr. 32
Vakwerkhuis (afb. 276) op haakvormig grondplan, XVIII B. Restant van een vrij omvangrijke hoeve en daardoor wat terugliggend ten opzichte van de straat.
Het woongedeelte heeft de toegang in het evenwijdig aan de straat gelegen bouwvolume, dat bestaat uit kamers, van elk twee balkvakken breedte, gelegen aan weerszijden van een doorlopende middengang. Deze indeling is aan de spantbenen van het resterende vakwerk nog af te lezen. De rechter zijtopgevel is in baksteen opgetrokken.
Uit de vakwerkgevels is verder af te leiden, dat het huis is verhoogd. Dat is ook waarneembaar in de gevels van de haaks op de linker kamer staande uitbouw, zowel in de drie vakken brede lange gevel als in de naar de straat gerichte vakwerkgevel.
Hoewel het huis sporen van diverse ingrepen vertoont, is de oorspronkelijke opzet van de constructie nog goed afleesbaar. Het kadastraal minuutplan laat zien, dat de huidige woning deel heeft uitgemaakt van een veel omvangrijker hoeve. Verdwenen zijn namelijk een vleugel, even breed als de huidige garage, die haaks tegen de rechterzijde van het tegenwoordige woonhuis was aangebouwd en een tweede, evenwijdig aan de weg gelegen vleugel. Ook achter het woonhuis bevond zich nog een aanbouw, die aansloot bij het ongepleisterde, in baksteen opgetrokken gedeelte in de achtergevel.
Of het huidige woongedeelte altijd als zodanig is gebruikt, dan wel naar deze plek is verschoven, blijft vooralsnog onduidelijk.
| |
Dorpsstraat nrs. 40-42-44
Het boerderijcomplex (afb. 277-280) is markant gelegen in de hoek die wordt gevormd door de Dorpsstraat en de afslag naar de Stallestraat.
Het complex bestaat in hoofdopzet uit twee boerderijen, waarvan alleen nr. 42 nog als zodanig functioneert.
Hoeve nr. 40, die wordt geïdentificeerd met het ‘Schepenhuis’ van Mheer, is een grote gesloten hoeve, waarvan het gedeelte aan de straat, links van de poort, is afgesplitst als zelfstandig woonhuis nr. 42.
- Literatuur. Alexandra Keleman, De vakwerkboerderij in Zuid-Limburg, in: Neerlands Volksleven 33 (1983), 199-220; Eggen 1989, 16, 79, 111.
| |
Dorpsstraat nrs. 40-42
Gesloten hoeve (afb. 278-279), waarvan het woongedeelte van nr. 40, rechts van de toegangspoort, haaks staat op de Dorpsstraat. De woning is grotendeels
276 Dorpsstraat nr. 32. Tot vakwerkhuis gereduceerde hoeve, opname 1987.
277 Dorpsstraat nrs. 40-44, opname 1989.
| |
| |
278 Dorpsstraat nrs. 40-42-44. Boerderijcomplex met vrijstaande schuren en bakhuis. Plattegrond met aanduiding van de bouwmaterialen; gevelaanzicht straatzijde, de rechterzijgevel van nr. 40, de linkerzijgevel van de achterschuur van nr. 44 en de voor- en rechterzijgevel van het bakhuis. Schaal 1:300. Tekening door A. Warffemius, gebaseerd op opmetingsgegevens van H. van der Wal (1968) en eigen waarneming. 1986.
| |
| |
opgetrokken uit vakwerk met een stenen ondermuur bij de kopse straatgevel. Het vakwerkhuis met kelder en verdieping is een dwarshuis met een kamer aan weerszijden van de gang. Het is naar de straat toe met een twee balkvakken omvattende kamer vergroot. Het woongedeelte is bij het later toegevoegde vertrek aan de straatzijde onderkelderd.
Deze kelder staat in verbinding met een nog oudere gewelfde kelderruimte onder het aangrenzende vertrek aan de straat, rechts van de poortdoorgang. Uit een en ander volgt, dat het thans bestaande woongedeelte al moet zijn voorafgegaan door een ander huis, dat mogelijk evenwijdig aan de straat heeft gestaan.
Het stijl- en regelwerk van het vakwerkhuis is van gehakte telmerken voorzien, waaruit de omvang van de ‘secundair’ gebouwde woonkern is vast te stellen. Uit de aanwezige telmerken blijkt niet alleen de latere vergroting naar de straatzijde, maar ook de latere verlenging in vakwerk aan de achterzijde, die doorloopt tot aan de bakstenen doorrijschuur, die aan de achterzijde het complex afsluit (afb. 80b).
279 Dorpsstraat nrs. 40-42. De cour, gezien naar de toegangspoort en de woonvleugel van nr. 40, opname 1989.
De tot woning omgebouwde, vier traveeën brede bakstenen doorrijschuur met zijtopgevels en zadeldak bergt oudere delen in zich, kenbaar aan het afwijkende materiaal.
De stallen links van de binnenhof zijn aan de courzijde opgetrokken uit kolenzandsteen, hetgeen een zeer archaïserende indruk maakt. Over de ouderdom van deze voormalige koe- en schapestal valt weinig met zekerheid te zeggen, maar het is wel opvallend, dat de scheidingsmuur met de aangrenzende hoeve nr. 44 van baksteen is opgetrokken.
In het verlengde van de stalvleugel staat een vakwerkschuur, die in elk geval jonger is dan de grote bakstenen doorrijschuur, waarvoor het muurwerk van de stal wijkt.
Aan de straatzijde is de hoeve afgesloten door een poortvleugel die in de sluitsteen van de boog is gedateerd ‘1775’.
Ten noordwesten van de hoeve staat een bakhuis (afb. 278), met op de bovendorpel: ‘A × P × ANO × 1781 M × L × X’.
| |
| |
280 Dorpsstraat nr. 44. Binnenplaats gezien naar de poort, opname 1989.
| |
Dorpsstraat nr. 42
In het gedeelte links van de poort is nr. 42 ondergebracht. Het kleine woonhuis met de gebruikelijke indeling van een kamer aan weerszijden van de middengang heeft een bijruimte naast de poort en een aansluitend gedeelte in de zuidelijke stalvleugel. Het is een afsplitsing van nr. 40 (afb. 278).
| |
Dorpsstraat nr. 44
Hoeve (afb. 280) op in hoofdopzet C-vormig grondplan, aan de rechterzijde belend door nr. 40-42.
Datering XVIII en XIXa.
Het in speklagen van baksteen en mergel opgetrokken woongedeelte, links van de toegangspoort, staat haaks op de straat. Het aansluitende bedrijfsgedeelte in vakwerk, dat aan de achterzijde naar rechts met een doorrijschuur is vergroot vormt de afsluiting van de cour. Een tweede uitbreiding van de achterbouw, eveneens in vakwerk, staat in het verlengde van de doorrijschuur. Hierdoor heeft het bedrijfsgedeelte een T-vormig grondplan gekregen. Door een poortvleugel is de boerderij aan de straatzijde afgesloten.
Het onderkelderde en van een verdieping voorziene woonhuis- gedeelte is geheel opgetrokken van baksteen met een indeling van kamers aan weerszijden van de middengang. De gevel aan de courzijde heeft hardstenen deur- en vensteromlijstingen; de vensters aan de veldzijde (Wieneckerstraat) zijn later ingebroken. De stookplaatsen staan tegen de eindgevels van het oorspronkelijke woonblok.
Opmerkelijk is dat het muurwerk van de woonhuisverdieping aan de veldzijde overgaat in vakwerk (vergelijk (Duivenstraat nr. 3 en Stallestraat nr. 32). De uitbouw van het bedrijfsgedeelte met de naar de Wieneckerstraat gerichte vakwerkbouw is een latere toevoeging (vergelijk voor een verwante oplossing Stallestraat nr. 34). De afsluitende poortvleugel aan de Dorpsstraat is een 19de-eeuwse toevoeging, die op de kadastrale minuut nog niet voorkomt.
| |
Dorpsstraat nr. 48
Woonhuis in vakwerk (afb. 281), dwars op de straat, en voorzien van de fantasienaam ‘Eeuwen Oud’, XVIII A. Het huis was oorspronkelijk de woning behorende bij een oude boerderij, waarvan het bedrijfsgedeelte plaats heeft gemaakt voor het huidige buurpand Dorpsstraat nr. 50 (afb. 282).
Het woonhuis staat haaks ten opzichte van de straat. Het huis bestaat uit elf gebintstijlen en schoren, die alternerend als sterke en zwakke stijl in het gevelverband staan. De zes aldus ontstane sterke gebinten en de vijf
| |
| |
281 Dorpsstraat nr. 48. Plattegrond, vier gevelaanzichten en doorsnede. Schaal 1:300. Tekening naar opmeting van de Gebr. van Gerven te Mheer (1967) en eigen waarneming door A. Warffemius, 1987.
282 Dorpsstraat nrs. 48 en 50, opname 1989.
tussengebinten bepalen constructief het aspect van de gevelindeling en van de daarachter liggende vertrekken. Het huis heeft een middengang met aan weerszijden daarvan vertrekken van twee gebintvakken.
De kopse gevel aan de straat bezit een op een bakstenen plint staande, vakwerkconstructie, waarvan de ondermuur tot aan de eerste verdieping tussen de stijlen van het kopbalkgebint is versteend en aldaar van twee vensters is voorzien (XIX B). Boven de op halve hoogte van de stijlen ingebrachte ankerbalk wordt het muurvlak bepaald door schuingeplaatste schoren. De topgevel wordt gevormd door twee etagegebinten -en een nokstijl.
De huidige ingang in de noordgevel vervangt de dichtgezette oorspronkelijke deuropening aan de zuidzijde, die nog goed waarneembaar is. De huidige voorgevel is, naar uit het kadastraal minuutplan blijkt, de voormalige achtergevel. De thans aan de brandgang met nr. 50 gelegen vroegere voorgevel, die ooit uitzag op de smalle cour, vertoont nog de sporen van de oorspronkelijke vensters.
| |
| |
283 Duivestraat nr. 1. Plattegrond van de hoeve en dwarsdoorsneden over het woongedeelte en de schuur. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius, 1988.
| |
| |
284 Duivenstraat nrs. 1 en 3, opname 1987.
285 Duivenstraat nr. 1, achterzijde vanaf de open hof, opname 1989.
Uit het kadastraal minuutplan blijkt verder, dat zowel het woonhuis (huidige nr. 48) als het daarbij behorende bedrijfsgebouw ter plekke van het huidige pand nr. 50 aanzienlijk langer waren. Bij de oude hoeve behoorde ook nog een bakhuis, dat op ca. 50 m ten noordwesten van de huidige woning heeft gestaan.
- Opmetingstekening. Plattegrond met vier gevelaanzichten en doorsnede, schaal 1:300, door Gebr. van Gerven, 1967, Archief RDMZ.
Dito opmetingstekening door A. Warffemius, naar eigen waarneming, 1987 (afb. 281).
| |
Duivenstraat
Duivenstraat nr. 1
Hoeve (afb. 60, 283-285), in hoofdopzet op L-vormige plattegrond, met annexen aan weerszijden van het woongedeelte, XVII B. De hoeve is een indrukwekkend overblijfsel van een vroeger gesloten complex. Tezamen met beide lagere aanbouwsels neemt de huidige plattegrond a.h.w. een T-vorm
| |
| |
aan. Het woonhuis, de poortvleugel (rechts) en het lagere stalgebouw (links) staan met hun lange voorgevel evenwijdig aan de straat. De hoeve is grotendeels opgetrokken in baksteen, met gebruikmaking van vakwerk in de achterbouw.
De boerderij die tot de fraaiste overblijfselen van landelijke bouwkunst in Mheer moet worden gerekend, is gelegen aan een driehoekig plantsoen direct ten noorden van de tuinmuur van het kasteel. Oorspronkelijk heeft de huidige Duivenstraat, die op een kaart uit 1823 ‘Chemin dit Duvelsgrebbe’ is genaamd, pal langs de voorgevel van de hoeve gelopen. De weg is al vòòr 1823 verlegd om de ommuurde moestuin van het kasteel.
Het woonhuis met kelder, verdieping en zolder heeft een rechthoekig grondplan met middengang en vertrekken aan weerszijden. In de gevel aan de straat zijn de deur- en vensteropeningen omlijst in hardsteen.
De meer brede dan hoge vensters met dubbele ontlastings- boogjes zijn door een middenstijl in tweeën verdeeld en voorzien van diefijzers. Op de zolderverdieping drie kleine halfronde vensters, mogelijk later ingebroken.
Zijtopgevels met vlechtingen en schoorsteen. Het zadeldak is belegd met zwarte, rechtsdekkende golfpannen.
De achtergevel vertoont een onregelmatige indeling. Opmerkelijk is de grote ontlastingsboog ter plaatse van de middengang. Op het houten kozijn van het rechthoekige venster in de witgesausde achtergevel is het jaartal ‘1788’ geverfd.
Inwendig ligt de kelder rechts van de middengang. De kelderruimte heeft een segmentbogige overspanning in mergelsteen uitgevoerd en bijgewerkt in baksteen.
In de gang bevindt zich een trappehuis met spijlentrap.
De tegen het woonhuis aangekapte achterbouw, die grotendeels in vakwerk is uitgevoerd, staat los van de achtergevel, waaruit blijkt dat dit bouwlichaam zelfstandig is toegevoegd. Woonhuis en achterbouw vormen samen het L-vormige hoofdvolume. Deze ten tijde van het onderzoek overigens in slechte staat verkerende achterbouw van het complex bezit een interessante houtconstructie, met als bijzonderheid nokstijlspanten met dubbele benen en een grote overstek naar de zijde van de cour.
De poortvleugel bestaat uit een overkapte doorrit waarnaast een stal met verdieping onder zadeldak met zijtopgevel.
Aan de binnenzijde staat op de poort gesneden: ‘MW 1767’.
Het stalgedeelte met verdieping links van het woonhuis heeft aan de voorzijde een oud venster op de verdieping en beganegronds een later ingebroken deur en luik.
Volgens het kadastraal minuutplan was de hoeve aan de achterzijde gesloten met een grote schuur. Verder sloot de hoeve aan tegen een bij het naastgelegen pand Duivenstraat nr. 3 behorende schuur, zodat men hier te doen had met een gesloten hoeve. Deze bouwonderdelen zijn bij een brand verloren gegaan. Sedertdien staan de nrs. 1 en 3 los van elkaar (zie afb. 100c).
| |
Duivenstraat nr. 3
Boerderij op haakvormige plattegrond (afb. 283), opgetrokken in baksteen, met fragment van vakwerk op de verdieping in de rechter zijgevel. Datering: in eerste aanleg XVIII B, maar XIXc verbouwd, zoals het jaartal 1861 in de voorgevel aangeeft.
De woonvleugel met verdieping en kelder aan de straatzijde staat haaks op de Duivenstraat en is met de poortvleugel onder een doorlopend dakschild gebracht. In de straatgevel zijn tweemaal twee vensters aangebracht met hardstenen dorpels en dito lateien. Muurankers geven het jaar ‘18/61’ aan, het jaar van een ingrijpende verbouwing, waarbij de gehele voorgevel inclusief de poortvleugel met de korfbogige toegangspoort (waarin sluitsteentje) is vernieuwd.
Het woongedeelte bezit de normale indeling van het dwarshuis met de huisingang aan de cour, maar die opzet is bij een recente verbouwing zodanig gewijzigd, dat ten behoeve van eigentijdse woonbehoeften in de oorspronkelijk
| |
| |
286 Duivenstraat nr. 13 (links) en nr. 2 (rechts), opname 1988.
gesloten rechterzijmuur nu ook een ‘voordeur’ en verschillende vensters zijn aangebracht met uitzicht op de hier gecreëerde tuin.
Opmerkelijk is het vakwerkfragment op de verdieping in de rechter langsgevel, een verschijnsel dat ook voorkomt bij de boerderij aan de Stallestraat nr. 32.
Oorspronkelijk een bijna gesloten hoeve met een onregelmatig rechthoekige binnenplaats, waarvan alleen het woongedeelte (rechts) en de daartegen aan de straatzijde aansluitende poortvleugel (links) over zijn. Als gevolg van een brand is de linkervleugel en de haaks aansluitende schuur aan de achterzijde verloren gegaan. De schuur heeft gestaan op de nu open plek tussen deze boerderij en Duivenstraat nr. 1. De boerderij sloot in haar oorspronkelijke omvang aan tegen Duivenstraat nr. 1, zoals op het kadastraal minuutplan blijkt.
| |
Duivenstraat nr. 13
Woonhuisgroep ‘an gen Put’ (afb. 286), bestaande uit een klein vakwerkhuis met aansluitende lage aanbouw en een daarachter staande, vrijstaande schuur. Karakteristieke woonhuisgroep, op de dorpspleinachtige overgang van de Duivenstraat naar de Rondelenstraat.
Het woonhuis met verdieping en zolder onder een met pannen gedekt zadeldak heeft een omvang van vier gebintvakken.
Opbouw geheel in vakwerk zonder windverband in de lange gevels. De inwendige indeling bestaat uit entree/gang links en een kamer rechts, plus een bovenverdieping. Tegen de linker kopgevel staat een lage, eveneens in vakwerk (baksteenvulling) uitgevoerde aanbouw, die is onderkelderd en van een zolderverdieping voorzien.
Achter de woning een vakwerkschuur, bestaande uit drie zeer brede gebintvakken (baksteenvulling) onder een zadeldak met oude rechtsdekkende golfpannen. In de gevels een windverband door middel van hoge, schuin geplaatste schoren.
De oorspronkelijke schuurdeuren zijn vervangen door kleinere garagedeuren, maar de oude bovendorpel is nog aanwezig met gesneden inscriptie:
‘P.V. 1873 I + I HH’
PLI
De schuur is in tweeën gesplitst; het rechter gedeelte is voor bewoning c.q. recreatie ingericht, en het linker gedeelte, behorend bij Duivenstraat nr. 11 heeft een bedrijfsbestemming.
Op het kadastraal minuutplan komen de vakwerkwoning en de lage aanbouw niet voor. Zij dateren op hun vroegst uit het midden van de 19de eeuw. Ter
| |
| |
plaatse van de schuur stond wel bebouwing in de vorm van kleine panden die aansloten bij een inmiddels verdwenen, kapitale hoeve (kadastraal minuutplan nr. 430). Het lijkt erop alsof de linker zijgevel van de schuur nog sporen vertoont van het eertijds aansluitende pand, dat op het kadastraal minuutplan vorkomt onder nr. 431.
- Opmetingstekeningen. Bestaande toestand en nieuwe toestand, schaal 1:100, door ir. P. Laugs en B. Laugs, schetsmatige tekeningen, gedateerd 15-12-1982, afdruk in Archief RDMZ.
| |
Duivenstraat nr. 19
Woning met verdieping, opgetrokken in vakwerk, verbouwd en verlengd in baksteen; datering: midden XIX of XIX B. Goed voorbeeld van een daglonerswoning, die conjunctuurgevoelig een groeiproces heeft doorgemaakt. Oorspronkelijk vakwerkhuis onder zadeldak, op lage stenen plint, met de lange gevel evenwijdig aan de Duivenstraat. Gevelbreedte van negen vakken, gevormd door vrij dicht opeen staande verticale stijlen.
Regelmatige verdeling van de deur en vensters in het derde, vijfde en zevende vak. Het huis is aan de rechter zijde in baksteen met een kameromvang verlengd, waarschijnlijk in XIXd. Toen is ook de linker zijgevel in baksteen vernieuwd en is het vakwerkgedeelte met een vak verhoogd ter verruiming van de verdieping. Na 1963 zijn in de voorgevel op de begane grond in de vakken naast de bestaande vensters ramen bijgeplaatst en is de vensterindeling gewijzigd.
| |
Duivenstraat nr. 2
Woonhuis (afb. 64, 286-287), grotendeels in vakwerk en deels in baksteen, met de lange gevel gericht naar de Duivenstraat en gebouwd op een naar de Leemstraat aflopend terrein. Datering XVIII B - XIX A. Het huis is in 1987-1988 gerestaureerd.
Een in drie fases tot stand gekomen vakwerkhuis onder een met pannen gedekt zadeldak, op L-vormig uitgebouwde plattegrond, met aan de straatkant een kleine aanbouw onder een lessenaarsdak.
Het gedeelte op de hoek van de Leemstraat heeft een van buitenaf toegankelijk souterrain, dat vroeger als stal en schuur heeft gediend. Dit souterrain met de erboven gelegen ruimte vormt een eerste uitbreiding van het oorspronkelijk uit vier balkvakken bestaande, noordelijk gedeelte van het huis, dat de omvang had van een twee-kamerwoning met stookplaatsen tegen de gemeenschappelijke scheidingswand.
De oude kern heeft een rechthoekige plattegrond van ca. 11 × 4,5 m en ligt met de lange zijde hoog aan de Duivenstraat. De noordelijke topgevel is nog in vakwerk, evenals de lange, gedeeltelijk verhoogde achtergevel, waarop de gehakte telmerken nog aanwezig zijn. Van de gevel aan de straatkant zijn de twee noordelijke vakken in baksteen vernieuwd. Tegen de zuidelijke kamer is in vakwerk op een bakstenen plint een eenvoudige ingangspartij gebouwd; deze staat tegen de derde travee als een latere toevoeging. Het vierde vak is van vakwerk met een baksteenvulling. Hieronder bevindt zich de kelder met gordelbogen en troggewelfjes.
De eerste belangrijke vergroting vond plaats aan de zuidkant in het verlengde van het bestaande huis. Hierbij is geprofiteerd van het niveauverschil, dat het naar de Leemstraat aflopende terrein oplevert. De onderbouw voor de souterrainruimte, de voormalige schuur en stal, is uitgevoerd in baksteen op een grotendeels breukstenen plint; de bovenbouw geheel in vakwerk. De verstijvingsconstructie komt duidelijk uit in de top van de zuidgevel; in de noordgevel is hetzelfde constructieprincipe toegepast.
De spantconstructie met z.g. ‘staande stoel’ komt ook binnen in huis nog goed tot zijn recht in het eerste gebint gerekend vanaf de zuidmuur.
Na het tot stand komen van de verlenging is de woning ook nog eens in twee fases verbreed aan de achterzijde bij de Leemstraat, eerst in vakwerk en vervolgens in baksteen.
Die verschillende, wat primitief aandoende verbouwingen hebben aan deze
| |
| |
287 Duivenstraat nr. 2. Plattegrond en gevelaanzichten. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius.
eenvoudige dorpswoning een schilderachtig cachet verleend, waaraan ook de karakteristieke ligging nabij het driehoekige pleintje met de waterput geen geringe bijdrage levert.
Het huis komt behoudens de uitbreiding aan de Leemstraat voor op de kadastrale minuut.
Tegen de gevel aan de Leemstraat hangt een wegkruis, XIX B.
- Opmetingstekening. Twee tekeningen, schaal ca. 1:50, door B. Verstegen, Reymerstok, d.d. 11-11-1983.
Serie opmetings- en reconstructietekeningen van de zuidelijke uitbreiding, schaal 1:50, door ir. J.A.M. Beijer, Mheer, 1985.
Plattegrond en gevelaanzichten, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1987 (afb. 287).
| |
Duivenstraat nr. 4
Woonhuis met bijgebouwen op U-vormige plattegrond met de open zijde naar de Duivenstraat gericht. Datering: XIX B en later.
Het oudste gedeelte is de linkervleugel met kelder en verdieping onder zadeldak, in vakwerk met dunne stijlen en baksteenvulling. Het is een dwars aan de straat staand, voormalig winkel-woonhuis.
De opbouw en venstervorm vertoonde in de nog niet gemoderniseerde staat veel verwantschap met het tegenoverliggende huis Duivenstraat nr. 19.
| |
Duivenstraat nrs. 10-12
Een aaneengeschakelde groep boerderijen (afb. 288), aan de Duivenstraat nrs. 10, 12 en 14, gelegen aan de noordelijke toegang van het dorp. Datering: XVIIIa-XIX.
Duivenstraat nr. 12 mag beschouwd worden als het oudste woonhuis. Daarop volgde nr. 10, dat mogelijk eerst als bedrijfsruimte heeft dienst gedaan, dan wel meteen als woonhuis fungeerde, maar met een ander stal- en schuurgebouw. Na splitsing in de huidige nrs. 10 en 12 moet de achter de beide panden gelegen schuur zijn gebouwd, een in gebruik gedeelde bedrijfsruimte. Tegelijkertijd of in een iets later stadium is nr. 14 gebouwd. Wellicht heeft dit bouwvolume eerst bij nr. 12 behoord en is het later daarvan afgesplitst.
| |
Duivenstraat nr. 10
De boerderij (afb. 288, rechts), opgetrokken in baksteen, bestaat uit een woongedeelte met achterbouw en schuur op haakvormige plattegrond. Zij heeft een binnenhof, die aan de straatzijde wordt afgesloten door een
| |
| |
288 Duivenstraat nrs. 10-12, opname 1987.
poortmuur met afdak. De binnenhof sluit aan tegen de blinde rechter langsgevel van de hoeve Duivenstraat nr. 12.
In het woongedeelte met de topgevel aan de straat is mergelsteen verwerkt in de plint, de afdekking van de geveltop, de schoorsteen en de omlijsting van de zoldervensters. De vensters op begane grond en verdieping hebben hardstenen omlijstingen met daarboven een ontlastingsboog. Ook de kleine poort heeft een hardstenen omlijsting; de grote poort heeft een hardstenen sluitsteentje met het jaartal ‘1726’ en een smeedijzeren klopper. Langs de gevel aan de hof loopt een gangpad. In de lange buitengevel komt maar één hardstenen 18de-eeuws venster voor met diefijzers en wel op de verdieping; de andere vensters zijn daarin later aangebracht. Deze gevel vertoont duidelijk twee bouwperioden. Het muurgedeelte voorbij de in het gevelvlak zichtbare bouwnaad is de kopgevel van de haaks tegen de woonvleugel gebouwde schuur, die samen met de woning onder een doorlopend dakschild is gebracht. De schuur is verbouwd tot vacantieappartementen.
Inwendig heeft het woonhuis kelders, overkluisd door ellipsvormige gordelbogen, waartussen segmentkappen in mergelsteen. De plattegrondindeling van het woonhuis bestaat uit een kamer aan weerszijden van de middengang en een tot kamer verbouwde voormalige (paarde)stal. Van de schuur met doorrijpoort naar het veld is een gedeelte afgenomen voor appartementen en een garage. In de kamer aan de straatzijde een schouw met afgeschuinde, gecanneleerde hoeken en een houten lijst; de bijbehorende tegels zijn verdwenen. In de gang een eenvoudige trap met balusters.
De tuinmuur rechts van de woning is bij een wegverbreding afgebroken.
Op het kadastraal minuutplan vormt de hoeve één geheel met Duivenstraat nr. 12, als de zuidelijke vleugel van een groter complex; hoeve nr. 14 komt hierop niet voor.
- Opmetingstekeningen. Twee tekeningen met resp. de bestaande toestand in maart 1973, en een ontwerp voor verbouwing van het stalgedeelte tot vakantieappartementen uit 1980, schaal 1:100, niet gesigneerd blad, afdruk in Archief RDMZ.
| |
Duivenstraat nr. 12
Gesloten hoeve (afb. 288, links), aan weerszijden belend door de panden Duivenstraat nr. 10 (rechts) en nr. 14 (links). Datering: XVIIB.
De boerderij bestaat uit een rechts van de binnenhof gelegen woonvleugel, een overzolderde poortvleugel aan de straat, een haaks daartegen aansluitende doorrijschuur en een schuur aan de achterzijde als afsluiting van de cour.
Woonhuis met kelder en zolderverdieping onder zadeldak, dwars op de straat
| |
| |
gericht. Topgevel met baksteen en mergel. Ondermuur in baksteen tot aan de onderdorpels van de vensters; daarboven baksteen met mergelstenen speklagen en dito afdekplaten op de puntgevel. Staafankers en ankers in de vorm van een gespiegelde S. Rechthoekige vensters met omlijsting in hardsteen op de begane grond en in mergel op de verdieping. De woonhuisgevel aan de binnenplaats is een beklampte breuksteenmuur, waarin een deur met hardstenen omlijsting en segmentbogige latei, XVIII B.
Inwendig bezit de woning een kelder met halfrond tongewelf van mergel. In de kamer een schouw met hardstenen pilasters waarboven kraagstenen en Ionische kapiteeltjes, een en ander versierd met druivenranken, circa 1700; vernieuwde houten latei en eenvoudige stucboezem met paneelindeling.
Voorts stucboezem met uitgezwenkte lijst en ronde afschuining, versierd met rocaille, XVIII B.
Het oudste gedeelte is de woonvleugel, die volgens het kadastraal minuutplan samen met Duivenstraat nr. 10 deel uitmaakte van één complex (op de kadastrale minuut nr. 405), waarvan het onderhavige woonhuis ook de oorspronkelijke woning moet zijn geweest. Na een splitsing zijn de poortvleugel en de schuur met toegang aan de straat bijgebouwd, mogelijk gelijktijdig met Duivenstraat nr. 14.
| |
Jonge Hagen
Jonge Hagen nr. 7
Villa, waarvan de vormgeving is geïnspireerd op voorbeelden uir de Engelse landhuisstijl. Gebouwd als woning voor Carel baron de Loë. Datering: ca. 1920.
Het huis is, hoewel grotendeels door geboomte aan het oog onttrokken, markant gelegen, schuin tegenover het kasteel, hoog aan de oostzijde van de Duivenstraat. Het rond het huis gelegen grondgebied is in de jaren '70 verkaveld, waardoor de villa nu ligt ingekapseld tussen bungalows.
De woning is gebouwd op onregelmatige plattegrond en opgetrokken in baksteen op een breukstenenen plint met gebruikmaking van mergel op de hoeken en voor blokken en banden in de gevelvlakken. Hardstenen vensters in de vorm van enkelvoudig ongedeelde, en gekoppelde twee-, drie en vierlichtsvensters met vaste tussendorpel. Het vierkante hoofdblok onder schilddak is aan de ingangszijde en aan de linkerzijde uitgebouwd en respectievelijk onder een zadeldak en schilddak gebracht die tegen de hoofdkap aansluiten. Overstekende en op korbelen steunende, met leien beklede kapconstructie.
Portiek met overkapping rustend op een hardstenen kolom met voetstuk, geringde schacht en Maaslands kapiteel. In de binnenhoek van de voorgevel een heiligenbeeldje op console en onder baldakijn.
| |
Papenweg
Papenweg nr. 3
Woonhuis in vakwerk (afb. 81-83), bestaande uit drie aaneengeschakelde onderdelen. Het complex bestaat respectievelijk uit een woning met de kopgevel aan de Papenweg, een in het verlengde liggende en daarmee verbonden, tot garage verbouwde schuur, alsmede een haaks daartegen aansluitende tweede vakwerkvleugel. Datering: XVIII A (woonhuis) en XVIII d.
Het gedeelte aan de Papenweg is een uit vijf gebintvakken bestaand vakwerkhuis, met kleine kelder en zolderverdieping onder een met golfpannen gedekt zadeldak.
De zes gebinten bestaan in de grondvorm uit H-vormige ankerbalkgebinten, met op de trekbalk een spant met kreupele (kromme) stijlen en een geschoorde nokstijl. Op de ankerbalk ligt de verdiepingsvloer. De lange gevels
| |
| |
bestaan uit vakwerk met verticale stijlen en schuin geplaatste korte hoekschoren voor het windverband.
Het huis is inwendig door een stenen scheidingsmuur met stookplaats verdeeld in twee vertrekken, de voormalige kamer en de woonkeuken, die respectievelijk twee en drie balkvakken tellen. De kelder is gelegen onder het grootste vertrek. In het vijfde vak is de toegangsdeur opgenomen. De vensters bevinden zich aan weerszijden van de tweede en vierde stijl. Het huis is in zijn huidige verschijningsvorm het resultaat van een in 1983 gereed gekomen restauratie. Deze werd uitgevoerd door de eigenaar-bewoner ir. J.A.M. Beijer, die het huis bouwkundig nauwkeurig analyseerde en in tekening bracht. Zeer belangrijk zijn de door hem opgetekende gegevens over de toestand vòòr en na de restauratie en reconstructie-werkzaamheden, hieronder vermeld onder de documentaire opmetingstekeningen. Dankzij deze notities is er ook een volledig beeld verkregen van het hier toegepaste telmerken-systeem (zie ook blz. 93 en afb. 80a).
Een vergelijking van de toestand voor en na de restauratie maakt duidelijk, hoe ingrijpend de wijzigingen zijn. Het huis is door het terugbrengen van de oorspronkelijke dakhelling en de verlaging van de langsgevels sterk van gedaante veranderd (afb. 81-82).
Een klein tussenlid verbindt het woonhuis met de verbrede eenbeukige vakwerkschuur, die wat versprongen in het verlengde staat van het voorhuis met de inrit aan de korte zijde naast de woning. De schuur is eveneens verlaagd.
Tegen de linker zijkant van de schuur sluit de tweede vakwerkbouw aan. Het is een zelfstandig woonhuis geweest met twee vertrekken, waarvan er een de trap naar boven bevatte.
Het geheel is vier vakken lang en met een tongewelfde ruimte onderkelderd in het tweede vak gerekend vanaf de schuur.
Op het minuutplan komt het huidige pand al voor, maar het perceel en de bebouwing staan te boek onder vier kadastrale nummers (nrs. 525 t.e.m. 528).
Het gedeelde complex is pas later in één hand gekomen, zonder dat aan de oorspronkelijke omvang iets werd gewijzigd.
- Opmetingstekeningen. Plattegronden, gevelaanzichten en doorsneden van de bestaande toestand in 1972 en van een restauratieplan uit 1973 (als ‘Bergstraat 57’), serie van 8 bladen (genummerd: la, 1b, 2a, 2b, 3, 4a, 4b en 5), schaal 1:50, door ir. J.A.M. Beijer. Afdrukken in Archief RDMZ (zie afb. 83).
Serie bladen met weergave van gevels en gebinten in de bestaande toestand (1980), reconstructies en toestand na de restauratie (1983) en bladen met de timmermansmerken, schaal 1:100, door Ir. J.A.M. Beijer, Mheer. Afdrukken in Archief RDMZ (afb. 83).
| |
Papenweg nrs. 7-9-11
Aaneensluitend complex, bestaande uit drie afzonderlijke woningen, waarvan nr. 7 met bedrijfsruimten. De huidige toestand is het resultaat van splitsing en verbouwing.
| |
Papenweg nr. 7
Hoeve (afb. 289) op C-vormig grondplan, aan de rechterzijde aansluitend tegen Papenweg nr. 9/11, waarmee het ooit volgens het kadastraal minuutplan één gesloten complex heeft gevormd. Datering: XVIIa en later.
Hoeve gebouwd van baksteen met oudere onderdelen in breuksteen en vakwerk. De hoeve bestaat uit een hoog gelegen vleugel met twee grote poorten aan de zijde van de Papenweg en een links aansluitende woonvleugel onder gemeenschappelijk dak; in de zijgevel vanaf de hoek breuksteen muurwerk.
| |
Papenweg nrs. 7-9-11
Van de huidige panden Papenweg nrs. 9 en 11 is het in vakwerk opgetrokken middengedeelte nr. 11 (afb. 290) de oude kern, die aan weerszijden in baksteen is uitgebreid.
| |
| |
289 Papenweg nr. 7, opname 1989.
290 Papenweg nr. 11, opname 1989.
Het dwars aan de Papenweg staande woongedeelte bestaat uit een 18de-eeuws vakwerkhuis met kelder en verdieping onder een met pannen belegd zadeldak met een opmerkelijke overstek aan de ingangszijde. Dit moet oorspronkelijk een uit twee vertrekken bestaande woning zijn geweest, een dwarshuis, waarvan de lengte nog wordt verraden door de plaats van de schoorstenen.
Het huis had een lage zolderverdieping, die in een latere fase is uitgebouwd tot een volwaardige verdieping met vensters in de lange wanden. Een en ander verklaart ook de tamelijk vlakke dakhelling en de overstek van het huidige huis.
De oude kern is aan beide kopse zijden verlengd.
De uitbreiding naar de veldzijde (rechts) is uitgevoerd in vakwerk en met een ver uitstekende dakpartij. De vergroting aan de zijde van de Papenweg is opgetrokken in baksteen en onder een schilddak gebracht.
Na de splitsing van de hoeve, waarbij nr. 7 een zelfstandig bedrijf werd, is in het aan de straat gelegen bakstenen gedeelte de woonfunctie versterkt. Omdat het huis tegen de helling aanligt, heeft men van de natuurlijke situatie aan de straatzijde gebruik gemaakt voor de bouw van de kelder.
Aan de straatzijde is het huidige nr. 9 in het eerste kwart van deze eeuw opnieuw uitgelegd in baksteen, waarbij zoveel mogelijk partij is getrokken van het niveauverschil. De begane grond van het nieuwe gedeelte kwam op dezelfde hoogte te liggen als het niveau van de kelder in het oude huis, en de verdieping sloot aan op het vloerpeil van het vakwerkgedeelte. Rechts naast deze uitbreiding realiseerde men nog een nieuw vertrek, dat als een platte doos aan de voet van het oude huis kwam te staan.
| |
Papenweg nr. 4
Boerderij met woonhuis en bedrijfsgedeelte in elkaars verlengde op rechthoekig grondplan, onder een scherpe hoek dwars aan de westzijde van de Papenweg. Datering XIX B en later.
Woonhuis met verdieping, onder zadeldak met overstek aan de zuidzijde, in twee fases opgetrokken in vakwerk en naar de straatzijde verlengd in baksteen. Het oudste gedeelte van het huis omvat vijf gebintvakken met tussenstijlen, die lopen vanaf de westelijke kopmuur tot aan de middelste schoorsteen.
Waarschijnlijk was dit in oorsprong een huis van het gangbare type met kamers aan weerszijden van een middengang en met een lage zolderverdieping, De woning is eerst aan de oostzijde verlengd met twee gebintvakken, waarin ook tussenstijlen zijn opgenomen. In een latere fase is in baksteen nog een gedeelte toegevoegd en is ook de lange noordgevel wat aangepast.
| |
Papenweg nr. 16
Klein arbeidershuisje in vakwerk, met een lage verdieping onder een met golfpannen gedekt zadeldak, met de nok evenwijdig aan de straat.
Datering: XIX B.
| |
| |
In de voorgevel verticale stijlen, drie gebintvakken met tussenstijlen en schuine schoren voor het windverband. In de versteende zijtopgevels restanten van vakwerk
| |
Papenweg nr. 18
Klein vakwerkhuis met zolderverdieping en een met golfpannen belegd zadeldak, met de nok evenwijdig aan de straat. Datering: XIX B.
Gevelbreedte van vijf gebintvakken met hoekschoren. Indeling bestaande uit twee vertrekken en middengang. Vensteropeningen aan weerszijden van de tweede en vijfde stijl. In de linker zijtopgevel rest van vakwerkconstructie.
Eigentijdse aanbouw.
| |
Rondelenstraat
Rondelenstraat nrs. 2-4-6
Grote bakstenen hoeve (afb. 291), gebouwd ter vervanging van de afgebroken z.g. ‘Bovenste Hof’, een bij de Put gelegen opvolgster van een middeleeuwse laathof van Hardeberg.
Het huidige complex bestaat uit een woonvleugel evenwijdig aan de straat (inwendig gedeeld in de nrs. 4 en 6), met rechts daarvan een muur met inrijpoort en een grote bakstenen schuur (bij nr. 2), Via de met een afdakje overdekte poortmuur komt men op de binnenhof, die aan de achterzijde wordt afgesloten door een parallel aan het woonhuis lopend, haakvormig stalgebouw.
De gebouwen hebben over het algemeen een laat 19de-eeuws karakter. Het woongedeelte heeft een verdieping en een met pannen belegd zadeldak.
Opmerkelijk is het hardstenen venster met tussenstijl in de straatgevel, een hergebruikt element. De tweebeukige schuur met korfbogige ingang aan de straat steunt inwendig op kolommen en wordt gedekt door een met pannen belegd, flauw hellend schilddak.
Verder heeft het stalgebouw op het achterterrein hardstenen deur- en vensteromlijstingen.
291 Rondelenstraat. Overzicht v.r.n.l. de nrs. 2-14, opname 1989.
| |
| |
Het is opmerkelijk, dat de op het kadastraal minuutplan voorkomende bebouwing van deze plek een totaal verschillend bebouwingsbeeld vertoont in vergelijkung met de huidige situatie. Zo gezien is er voor de eertijds machtige hoeve althans aan de straatkant een veel meer afgeslankte versie in de plaats gekomen. De oude hoeve stond tot aan de straat, besloeg ook de tegenwoordige stoep en voortuin.
- Literatuur. E. Vrijdag, Laathoven in Mheer, in: Maasgouw 67 (1948), 60, nr. 3.
| |
Rondelenstraat nr. 8
Woonhuis met oude vakwerkschuur op L-vormige plattegrond. Datering: schuur XVIII; woonhuis vernieuwd circa 1950.
Schuur op korte rechthoekige plattegrond, op gecementeerde (bak)stenen voet met vakwerkwanden, deels met leem en grotendeels met baksteen, onder met golfpannen belegd schilddak. Dubbele inrijdeuren met kleine dagdeurtjers in de westgevel van de schuur haaks op de straat. De schuur die ook al door haar lichte scheefstand een heel schilderachtig aspect oplevert, vertoont uitwendig aan de gevelwanden betrekkelijk kort van elkaar geplaatste muurstijlen en aan de korte zijden enige in patroon gemetselde vakken.
Het aansluitende woonhuis met lage verdieping staat ter plaatse van een ouder bouwsel waarvan de voorgevel bij vernieuwing ongeveer 1,50 m naar voren is geplaatst. Op het kadastraal minuutplan staat de hoeve aangegeven als een boerderij op U-vormige plattegrond. Links van het woonhuis bevond zich nog een tweede vooruitspringende vleugel. Op die plek staat nu een bedrijfsgebouw van het buurpand Rondelenstraat nr. 10, dat overigens op de kadastrale minuut niet voorkomt.
| |
Rondelenstraat nr. 10
Woonhuis met verdieping in vakwerk onder zadeldak met golfpannen, als dwarshuis aan de straat gebouwd. Datering XIX b.
Oorspronkelijk een uit vijf traveeën bestaand woonhuis dat aan de westzijde over de volle lengte is uitgebouwd omstreeks 1900 en inwendig ingrijpend gewijzigd ten behoeve van een eigentijdse indeling. Uitwendig is de vroegere indeling nog af te lezen aan de vijf balkvakken met hoekschoren en lange tussenschoren. De korte gevel aan de straat vertoont een constructie met anker- en kop(-anker)-balkgebint. De aanbouw is eveneens in vakwerk uitgevoerd. De woning wordt aan de rechterzijde belend door een schuur die deels staat ter plekke van een verdwenen, omvangrijker bouwsel dat volgens het kadastraal minuutplan deel heeft uitgemaakt van Rondelenstraat nr. 8.
- Opmetingstekening. Bestaande toestand, plan voor splitsing en verbetering, schaal 1:100, door H. Gulpers arch. h.b.o., 1978.
| |
Rondelenstraat nrs. 12 en 14
Klein woonhuiscomplex, bestaande uit drie woningen en een schuur, tezamen op een U-vormig, naar de straat toe gericht grondplan. Datering: XIX a (oudste kern) en later.
Het geheel is gegroeid uit een kleine enkelvoudige woning, die bij een opsplitsing van haakse op de straat staande uitbreidingen is voorzien, waarvan die bij nr. 12 weer een zelfstandige wooneenheid is geworden. Op het kadastraal minuutplan staat ter plaatse van nr. 12-14 een kleine woning met de lange zijde evenwijdig aan de straat. Het is het gedeelte van terugliggende vakwerkbouw dat twee vakken links van de nokschoorsteen omvat en drie wat smallere balkvakken rechts daarvan. Waarschijnlijk bestond het huis in aanvang uit een twee-kamerwoning. Dit huisje is eerst naar links uitgebreid met drie balkvakken. Waarschijnlijk is het huis toen ook gesplitst en vergroot met de haaks op de weg staande bijgebouwen, waarmee de beide huisdelen door middel van een verbindingslid zijn verbonden.
De schuur bij nr. 12 is een voor een groot deel versteende werkplaats, die circa 1977 werd verbouwd tot zelfstandig woonhuis, waarbij de gevel aan de straat een historiserende metamorfose onderging.
| |
| |
292 Stallestraat nrs. 12-14, opname 1989.
De bij nr. 14 behorende schuur is aan de linkerzijde over de gehele lengte verbreed.
- Bouwtekeningen. Drie bladen met bestaande toestand en verbouwingsplan van de schuur bij nr. 12, schaal 1:100, 1977, in archief RDMZ.
| |
Stallestraat
Stallestraat nr. 2
Vakwerkhuis, dat oorspronkelijk een geheel vormde met het links aansluitende, verhoogde pand Stallestraat nr. 4, dat geheel in baksteen is vernieuwd. Datering boven de deur: 1799.
Het uit twee balkvakken bestaande, in vakwerk uitgevoerde gedeelte, is het restant van een oorspronkelijk vijf vakken omvattend huis van het type tweekamer woning, al dan niet met middengang. Onder het huis ligt een kleine gereconstrueerde kelder.
| |
Stallestraat nrs. 12-14
Tot twee woonhuizen verbouwde hoeve (afb. 292, 293), ontstaan door splitsing en vergroting. Het pand nr. 12 is een dwarshuis met een naar rechts uitgebouwde, later toegevoegde schuur; nr. 14 is het linkergedeelte van het complex, bestaande uit twee vleugels en een poortmuur rond de binnenplaats. - Opmetingstekening van de bestaande toestand en restauratieplan, schaal 1:50, door Laugs en Laugs, Reymerstok/Mechelen, 1978, afdruk in archief RDMZ.
| |
Stallestraat nr. 12
Het woongedeelte van nr. 12, met kelder, verdieping en zolder, is uitgevoerd in vakwerk op een uit veldkeien opgetrokken voet. Het oorspronkelijk uit vier balkvakken bestaande, onderkelderde woongedeelte heeft aan de straatzijde een uitbreiding ondergaan naar links, waardoor een haakvormige plattegrond ontstond, wat ook uitkomt in de vorm van de dakpartij (afb. 292, 293). Bij die vergroting kreeg het huis ook inwendig een nieuwe indeling: twee kamers, een
| |
| |
293 Stallestraat nrs. 12-14. Boerderijcomplex bestaande uit twee woningen: nr. 12 (rechts) in haakvorm en nr. '14 (links) daartegen aansluitend. Plattegrond van het gehele complex, lengte- en dwarsdoorsnede over het woongedeelte van nr. 14 en twee dwarsdoorsneden over de schuur vòòr de verbouwing van 1987. Schaal 1:300. Tekening, deels schetsmatig, waarbij de weergave van nr. 12 mede is gebaseerd op gegevens van de Gebr. Laugs (1978) en van nr. 14 op eigen waarneming, door A. Warffemius 1987.
keuken en een portaal. De toegang tot de kelder kwam bij die verbouwing in het aan de straat grenzende vertrek te liggen; de keldertrap werd afgesloten met een luik in de vloer. De ingang met trap naar de verdieping bevindt zich in het portaal, van waaruit men ook in de verkleinde oude kamer kan komen en toegang heeft tot de door de uitleg verkregen nieuwe kamer. De indeling van de begane grond wordt op de verdieping herhaald.
Het bedrijfsgedeelte dat haaks tegen het woonhuis aansluit, bestaat uit een in fasen tot stand gekomen schuur. Deze is grotendeels in vakwerk uitgevoerd, maar heeft een voorgevel van baksteen. Bij een restauratie en verbouwing in 1987-1988 is dit gedeelte voor permanente bewoning geschikt gemaakt. De achtergevel liet voor de restauratie in het vakwerk drie fases zien.
Tegen de hoekstijl van de woning hangt een wegkruis, dat op het kruishout is gedateerd: 1811.
| |
Stallestraat nr. 14
Boerderij met schuur (afb. 293), geheel voor bewoning ingericht, bestaande uit een woongedeelte en een haaks daarop aansluitende vleugel achter op de binnenplaats. De cour wordt aan de straatzijde afgesloten door een muur waarin een overkapte lateipoort en een kleine dagdeur. Het complex wordt aan de rechterzijde begrensd door Stallestraat nr. 12, waarmee het oorspronkelijk één geheel moet hebben gevormd.
Het woonhuis links van de binnenplaats is opgetrokken in vakwerk. Het heeft een verdieping. De gebintconstructie bestaat uit een dubbel ankerbalkgebint met doorstekende pen- en gat-verbinding.
Het oorspronkelijk uit vijf gebintvakken bestaande woongedeelte met middengang en vertrekken aan weerszijden is aan de achterzijde met twee traveeën verlengd, waarbij de binnenmuur met stookplaats een half balkvak is verplaatst.
Die verlenging is jonger dan de schuur die haaks ten opzichte van het woonhuis achter op de binnenplaats staat. schuur. De schuur is een vrijstaand bouwdeel, dat blijkens het kadastraal minuutplan ouder is dan de verlenging van het woongedeelte, waarmee het onder één kap is gebracht. De schuur is een deels versteende vakwerkconstructie. Zij bestaat uit vier gebintvakken en sluit aan tegen de voormalige schuur van nr. 12.
| |
Stallestraat nrs. 18-20
Hoeve om gesloten binnenplaats, opgedeeld in nr. 20, de oorspronkelijke woonvleugel uit 1759 aan de zuidzijde, en aan de noordkant daartegenaan sluitend nr. 18 op haakvormige plattegrond met woonhuis in baksteen uit 1789 en grote vakwerkschuur.
| |
| |
294 Stallestraat nrs. 18-20. Links nr. 20, witgekalkte vakwerkbouw; rechts daarvan nr. 18, om binnenplaats, opname 1987.
295 Stallestraat nrs. 18-20. Binnenhof van nr. 18, met links de oorspronkelijke ingangsgevel van de nog ongedeelde hoeve, thans nr. 20, opname 1987.
| |
Stallestraat nr. 18
Hoeve (afb. 43, 294, 295) op haakvormige plattegrond, aansluitend tegen nr. 20, waarmee het oorspronkelijk een geheel heeft gevormd.
De cour is aan de straatzijde afgesloten door een poortmuur onder afdak, met de grote deuren onder een rechte lateibalk en een kleine dagdeur links daarvan, direct naast de zuidvleugel van het complex Stallestraat nr. 20.
In het op de cour uitziende gedeelte van de westvleugel, die in baksteen is opgetrokken, een verdieping heeft en schuilgaat onder een hoog met pannen belegd zadeldak, is het woongedeelte opgenomen. Beganegronds heeft het woongedeelte, waaronder een kelder, twee in hardsteen omlijste vensters en daarboven op de verdieping later ingebroken vensters. De gevel is gedateerd met smeedijzers: ‘Ano 1789’. De toegangsdeur is in verband met de splitsing van het complex ingebroken. Rechts daarvan, waar het ‘leufpad’ ophoudt, bevindt zich de thans bij het voorhuis getrokken voormalige doorrit naar het veld. De houten lateibalk is nog aanwezig en het wandgedeelte daarboven bestaat tot aan de kap uit een houten beschot. Deze voormalige doorrit ligt schuin tegenover de grote poort aan de straat.
Haaks tegen de westvleugel staat de grotendeels in vakwerk gebouwde, in fasen tot stand gekomen grote schuur met ankerbalkgebint onder een massaal met golfpannen gedekt schilddak. Oorspronkelijk heeft de aan de Stallestraat grenzende vakwerkgevel van deze schuur een topgevel gehad (vergelijk de voormalige en huidige toestand van Stallestraat nr. 32).
Ten noorden van de grote schuur staat nog een uit twee balkvakken bestaand gebouwtje van vakwerk op breukstenen voet en met ankerbalkgebint. Het is een restant van een hoeve die op het kadastrale minuutplan in kaart is gebracht onder nr. 621.
Dat het hoevecomplex is gesplitst, is ook duidelijk aantoonbaar. De in de gevel van het witgekalkte vakwerkpand Stallestraat nr. 20 aanwezige deur- en vensteropeningen zijn aan de zijde van de binnenplaats allemaal dichtgezet.
Zie beschrijving van nr. 20.
| |
Stallestraat nr. 20
Vakwerkhuis en schuur (afb. 295) met verdieping, opgetrokken op breukstenen voet, met witgekalkte vakvulling in leem en baksteen, onder een met pannen belegd schilddak. Vakwerkgedeelte met de korte gevel aan de Stallestraat en aansluitend tegen een wat hogere, bakstenen westvleugel, die grotendeels behoort bij Stallestraat nr. 18.
Het vakwerkgedeelte heeft een oorspronkelijke lengte van vijf balkvakken. Door de onregelmatige plattegrond verschillen de gebintafstanden. Aan de zijde van de binnenplaats bevinden zich overstekende kopbalken. Tussen het vijfde vak en de bakstenen westvleugel zit een verbindingslid in baksteen, wat heel goed is te zien op de binnenplaats van Stallestraat nr. 18.
Oorspronkelijk is deze vakwerkbouw de woning van de hoeve in de nog ongedeelde vorm, die was georiënteerd op de binnenplaats. Hiervoor zijn verschillende aanwijzingen. Niet alleen loopt het ‘leufpad’ aan de courzijde
| |
| |
langs de vakwerkgevel en bevindt zich hierboven de dakoverstek, maar ook de gevel zelf vertoont aan de cour-zijde sporen van de voormalige deur- en vensteropeningen, die alle zijn dichtgezet toen de hoeve werd gesplitst. In de balk boven de plaats van de oorspronkelijke toegangsdeur is, zij het vrijwel weggewit door opeenvolgende kalklagen, een inscriptie met jaartal te zien:
P.S.
AN IHS M.DCCLVIIII DEN VII MEY
Na de deling werd de toegang verzet naar de zuidgevel en is het woongedeelte verkleind, doordat men het gedeelte van de woning aan de straat over drie vakken als bedrijfsruimte is gaan benutten.
Dit vakwerkhuis moet aan de straatzijde een topgevel hebben gehad. In de loop van de 19de eeuw is de topgevel aan de straat afgebroken en vervangen door een dakschild, evenals bij de grote schuur van nr. 18. Het is kennelijk wel de bedoeling geweest om ook de vakwerkvleugel te verstenen. Hierop wijst de vertanding in de zuidgevel bij de overgang van baksteen naar vakwerk.
Het hoeve-complex Stallestraat nrs. 18-20 heeft de volgende fases doorgemaakt. Het vakwerkhuis Stallestraat nr. 20, zuidvleugel van het complex, is het oudste gedeelte (nog gedateerd 1759). Evenwijdig daaraan is de vakwerkschuur van nr. 18 gebouwd, de huidige noordvleugel. In een volgende fase is haaks op de vakwerk-woning de bakstenen westvleugel gebouwd (gedateerd 1789) met thans verdwenen doorrijschuur in de flank. De grote vakwerkschuur van nr. 20 is naar achter verlengd, zodat ook de noordwesthoek van het complex werd gevormd. De open hof voor het inmiddels U-vormige complex is vervolgens met een poortmuur afgesloten van de straat, met de kleine dagpoort naast het oude vanaf de binnenplaats toegankelijke woonhuis.
Bij een splitsing, die na 1830 plaatsvond, is het midden 18de-eeuwse vakwerkhuis met het zuidelijk gedeelte van de westvleugel tot een zelfstandige eenheid geworden, het huidige pand Stallestraat nr. 20.
Hoeve nr. 18 bezit sedertdien een haakvormige plattegrond.
| |
Stallestraat nr. 32
Hoevecomplex (afb. 296-298) met op U-vorm gegroepeerde bouwvolumes en een poortgevel aan de straat. Het complex bestaat in zijn huidige vorm uit een links van de binnenplaats staand woonhuis met kelder en verdieping, opgetrokken in verschillende materialen, een haaks aansluitende tot woning omgebouwde bakstenen schuur en een grote vakwerkschuur evenwijdig aan het huis rechts van de cour. Het woonhuis is als vacantiewoning in gebruik.
Het in oorsprong 18de-eeuwse woonhuis heeft een omvang van vier balkvakken, waarvan twee vakken aan de straatzijde in breuksteen en baksteen zijn opgetrokken tot halverwege de verdieping. Daarboven is over een lengte van drie vakken de verdieping verhoogd met vier lagen mergel aan de veldzijde en met baksteen aan de courzijde.
De verhoging met vakwerk heeft plaats gevonden gelijktijdig met de uitbreiding van twee balkvakken naar achteren.
Aan de buitenzijde zijn de vier achterste balkvakken, inclusief de uitbreiding, versteend. Rond 1850-1860 vond de verstening plaats van de voorste gedeelten van de veldgevel, de straatgevel en de gehele gevel aan de binnenplaats.
De kelder bezit breukstenen wanden en een bakstenen tongewelf uit het midden van de 19de eeuw.
In de kopgevel aan de straat vensters met hardstenen onderdorpels en brede hardstenen lateien, twee boogvenstertjes in de top. Tussen de vensters op de verdieping een mergelstenen beeldnisje, waarin beeldje van Maria met het Kind Jezus en de letters ‘AVM’ (Ave Maria). Inwendig heeft het woonhuis een kelder met segmentbogig tongewelf evenwijdig aan de straat. De huisindeling bestaat uit kamers aan weerszijden van een middengang en een verlenging naar achter.
Bij een verbouwing omstreeks 1972 is in de woonkamer boven de kelder een steentje gevonden met het jaartal ‘1640’ boven een kruisje. Aan de courzijde
| |
| |
296 Stallestraat nr. 32. Woonhuis en vakwerkschuur met afgewolfde geveltop, opname 1966.
297 Stallestraat nr. 32. Woonhuis en schuur met gereconstrueerde vakwerk-topgevel aan de straat, opname 1987.
langs het woonhuis en de haaks daaraan grenzende 19de-eeuwse achterbouw een hoge stoep.
De schuur aan de noordkant van de binnenhof is een uit drie gebintvakken bestaande, op bakstenen voet staande vakwerkschuur, waarvan de topgevel aan de straat bij een herstelling ca. 1972 is herbouwd.
De poortmuur met afdak, rechthoekige poortvleugels en links daarvan de kleine dagpoort is opgetrokken in vakwerk.
De hoeve is aan de linkerzijde belend geweest.
De sporen in het muurwerk van de linker zijgevel van het woonhuis kunnen verband houden met een vroegere belending. Op het kadastrale minuutplan sluit de poortvleugel van een belendende, op een C-vormige plattegrond
| |
| |
298 Stallestraat nr. 32. Boerderij, thans woning met schuur. Plattegrond van begane grond en kelder, alsmede twee doorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van R. Bertels te Noorbeek (1971-1973) en eigen waarneming door A. Warffemius, 1987.
gebouwde hoeve, (nr. 604) aan, juist tegen het breukstenen gedeelte van de voorbouw van nr. 32. Rond de binnenplaats lag links de woonvleugel, daarachter sloot een doorrijschuur aan en tussen de verdwenen woonvleugel en het huidige woonhuis van Stallestraat nr. 32 lag de poortvleugel. Links van achterschuur lag nog een uitbreiding, waarschijnlijk ook een doorrijschuur naar een perceel dat op de kadastrale minuut wordt aangegeven als nr. 605. De hoeve is in haar geheel van de kaart verwenen, behoudens schuur D, die thans nog een onderdeel vormt van de noordvleugel van het bedrijfspand Stallestraat nr. 34.
- Opmetingstekeningen. Reconstructietekening, schaal 1:100, door J.H. van Gerven, Mheer, afdruk in archief RDMZ.
Plattegrond, gevels en doorsneden, bestaande toestand in (1971) en restauratie (1972), schaal 1:100, door R. Bertels Noorbeek, afdruk in archief RDMZ.
Plattegrondtekening, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1988, origineel in Coll. RDMZ (afb. 298).
| |
Stallestraat nr. 34
Gesloten hoeve (afb. 58, 299-300), bestaande uit vier vleugels rond een binnenplaats, voornamelijk opgetrokken in baksteen en vakwerk met baksteenvulling. Datering: XVIII A of ouder, voor wat betreft woonvleugel en achterschuur; overige vleugels van na 1830.
De woonvleugel, links van de grote poort, ligt aan de zuidzijde van het complex. Aan de courzijde en aan de veldzijde bezitten de gevels vensters met kleine hardstenen omlijstingen op de begane grond en de verdieping, regelmatig verdeeld in het muurvlak. De vensters zonder die omlijsting zijn
| |
| |
299 Stallestraat nr. 34. Straatgevel vanuit het noorden, opname 1987.
later ingezet. In de topgevel aan de straat zitten vensters van een afwijkende vorm en ook een grotere maat op begane grond en verdieping, terwijl de zoldervensters in de puntgevel een gebogen bovendorpel hebben. De kamer aan de straat zal overigens een jongere uitbreiding zijn van de woning, waarvan aan te nemen is, dat de oudste kern moet worden gelocaliseerd in het midden van het huis, d.w.z. een middengang geflankeerd door een kamer aan weerszijden, mogelijk aan de noordzijde nog verlengd met een stalruimte. Aan de zuidzijde is pas later een kamer aangebouwd. Hierop wijst niet alleen de plaats van de kelder, maar ook die van de schoorsteen tegen de buitenmuur in plaats van tegen de gemeenschappelijke scheidingsmuur. Het kan zijn, dat de woonhuiskern pas in een betrekkelijk late bouwfase is versteend. Dat kan een verklaring kan zijn van het feit, dat er uitwendig in het muurwerk niets van een periodeverschil is te bespeuren.
Dit eenbeukige, langgerekte bouwvolume bestond na de vergroting uit vier vertrekken met een middengang: de woonkamer aan de straat, de voormalige woonkeuken met daaronder de kelder, vervolgens de gang en dan de bijkeuken en de koestal. Al déze ruimtes kregen successievelijk een andere bestemming, namelijk zondagse kamer, gewone kamer, gang, keuken en bijkeuken; de beide kamers zijn inmiddels samengetrokken tot één grote kamer. De kamerindeling wordt op de verdieping herhaald.
Tegen de kopgevel hangt een gietijzeren crucifix met een engel aan de voet van de kruisboom; het is een voormalig grafkruis.
Aan de oostzijde langs de Stallestraat de overzolderde poortvleugel onder een korfboog en met een klinketdeurtje in de poortdeuren. In de poortvleugel is de paardestal met gietijzeren afscheidingen tussen de paardeboxen.
De cour wordt aan de achterzijde, d.w.z. de westzijde, afgesloten door een vakwerkschuur ter breedte van acht balkvakken, met een doorrit naar het veld tegenover de grote poort aan de straat.
Deze vleugel is naar het zuiden toe verlengd met een bouwlichaam in vakwerk onder een schilddak, dat haaks achter de woonvleugel doorsteekt.
Aan de noordzijde tegenover het woonhuis bevindt zich de grote schuur die is aangekapt tegen de poortvleugel en de achtervleugel. Van deze schuur, waarvan overigens veel vernieuwd is, kan het middelste gedeelte als oudste onderdeel worden aangemerkt.
Volgens het kadastraal minuutplan bestond de hoeve voor 1830 uit de woonvleugel in zijn huidige omvang en de doorrijschuur aan de achterzijde ter breedte van de huidige binnenplaats. Daar lag de noordelijke begrenzing van het huisperceel. De verlenging van de schuur in vakwerk naar het zuiden toe, d.w.z. achter de oude koestal in de woonvleugel, is van na 1830. Dat geldt ook
| |
| |
300 Stallestraat nr. 34. Gesloten hoeve. Plattegrond van het gehele boerderijcomplex. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius, 1987.
voor de poortvleugel en vrijwel de gehele noordvleugel, uitgezonderd het middengedeelte dat nog deel kan hebben uitgemaakt van een niet meer bestaande hoeve, die heeft gestaan tussen de huidige panden Stallestraat nrs. 32 en 34.
- Opmetingstekeningen. Plattegronden, gevels en doorsneden, gedeeltelijke, globale weergave, schaal 1:100, door R. Bertels, Noorbeek, 1974, afdruk in archief RDMZ.
Plattegrondtekening, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1988, origineel in archief RDMZ (afb. 300).
| |
Steegstraat
Steegstraat nrs. 11-13
Woonhuis met verdieping onder zadeldak. Vakwerkgevels aan de straat, vier vakken met hoge schoren en puntgevel in vakwerk aan de rechterzijde Datering: ca. 1800. Oorspronkelijk een geheel vormend, maar gesplitst voor dubbele bewoning en aan de achterzijde vergroot.
Steegstraat nr. 11, gewelfde kelder.
Steegstraat nr. 13, vakwerk puntgevel aan de rechterzijde.
| |
Steegstraat nr. 15
Ter plaatse van nr. 15 heeft een hoeve gestaan met een grote schuur en een woonhuis aan de straat. Het vakwerkhuis is nog een restant daarvan. Van de
| |
| |
301 Steegstraat, overzicht vanaf nr. 23, opname 1987.
linkerzijvleugel is de tuinmuur van baksteen en mergel in speklagen op de grens met nr. 13 nog een overblijfsel. Volgens het kadastraal minuutplan werd de binnenplaats aan de achterzijde afgesloten door een vrij omvangrijke schuur, die weer half achter het woongedeelte van het ernaast liggende pand nr. 17 aansloot. De genoemde schuur is evenwel niet identiek aan de grote vakwerkschuur, die door blikseminslag in 1984 verloren ging en vervangen is door een moderne loopstal. De 19de-eeuwse stal is nog te zien op diverse opnamen uit de jaren '60 en '70 (afb. 44).
| |
Steegstraat nr. 17
Boerderij om gesloten binnenplaats, met het woonhuis aan de linkerzijde van de korfbogige toegangspoort en bedrijfsgedeelten in de rechtervleugel en aan de achterzijde van de cour. Voorgevel vrij recent vernieuwd in baksteen. In de achtervleugel aan de veldzijde nog vakwerk; het aansluitend gedeelte op de zuidoosthoek is een invulling van na 1830.
| |
Steegstraat nr. 19
Vakwerkhuis met korte gevel aan de straat en bijbehorende schuur aan de overzijde van de oprit, met de lange zijde aan de straat gelegen.
Oorspronkelijk een kleine boerderij, thans verbouwd tot woningen. Datering: woongedeelte omstreeks 1800; schuur midden XIX.
Woonhuis met verdieping onder een tamelijk vlak hellend zadeldak, dat een gevolg is van een latere verhoging van de verdieping. Bij deze gelegenheid is ook de kopse muur aan de staat in mergelsteen opgetrokken.
De woning staat rechts van de inrit, haaks op de straat en met de lange rechter zijde tegen Steegstraat nr. 21. Het gedeelte aan de straat heeft gefungeerd als schuur. In de korte gevel aan de tuinzijde en de gevel aan de doorrit vakwerk met ankerbalkconstructie, waaraan een groeiproces in fases plus een verhoging is af te leiden.
| |
| |
302 Steegstraat nr. 23. Vakwerkschuur, vier gevelaanzichten en dwarsdoorsnede. Schaal 1:300. Opmetingstekening door A. Warffemius, 1987.
| |
Steegstraat nr. 21
Woonhuis (afb. 301) met verdieping onder met golfpannen gedekt zadeldak, evenwijdig aan de straat. Datering: midden XIX. Schakel in de groep boerderijen en woonhuizen aan de zuidzijde van de Steegstraat.
Het huis is opgetrokken in vakwerk, bestaande uit twee maal drie vakken, waartegen aan de linkerzijde een bakstenen uitbreiding aansluit. Het huis heeft de gebruikelijke indeling met middengang geflankeerd doorde kamer (links) en de keuken, waaronder de kelder (rechts). De in baksteen bijgebouwde stal is thans bij de woonkamer getrokken. Haaks achter de stal staat een lagere aanbouw.
| |
Steegstraat nr. 23
Vakwerkschuur (afb. 301-302), op bakstenen voet onder met pannen gedekt zadeldak, met rechts in de naar de straat gerichte kopgevel grote schuurdeuren. Datering: 1855.
De twee achterste traveeën van de vakwerkschuur hebben oorspronkelijk als woning gediend, met de toegang in het midden van de rechter langsgevel. De indeling is op enkele sporen na geheel verdwenen. De oorspronkelijke omvang van het schuurgedeelte besloeg drie balkvakken. Uitwendig vertoont het uit vijf balkvakken bestaande bouwvolume in de lange vakwerkwanden tussenstijlen en in de kopgevels kromme stijlen. Het stijl- en regelwerk van de linker, d.w.z. de oostelijke vakwerkwand is voorzien van gehakte telmerken, waarvan de nummering van onder naar boven loopt (I, II, III). Aan de linkerzijde een geschoorde dakoverstek. Aan de naar de straat gekeerde puntgevel is een extra luifel aangebracht. De gebintconstructie bestaat uit kopbalkgebinten met een aan één zijde verankerde tussenbalk. Bij de drie eerste balkvakken staan tussenstijlen op een lage scheidingsmuur, waardoor er een tweebeukige schuurruimte met dorsvloer is ontstaan. De beide achterste vakken hebben als woning dienst gedaan. Op de lateibalk boven de schuurdeur is een insriptie gesneden:
AAN 11. 1855 A.M.K.B.T
De initialen ‘BT’ zouden die van Bartholomeus Tessings zijn.
Opmetingstekening. Plattegrond, gevelaanzichten en doorsnede, schaal 1:100, door A. Warffemius, 1987, origineel in archief RDMZ (afb. 302).
| |
Wieneckerstraat
Wieneckerstraat nrs. 2-4
Boerderijcomplex (afb. 303), bestaande uit twee woningen, die door deling en uitleg van een kleine kern tot stand zijn gekomen. Op de kadastrale minuut
| |
| |
303 Panorama op Mheer. Kasteel en kerk, gezien vanaf de Stallestraat achter de Wieneckerstraat nr. 2. Rechts Dorpsstraat nr. 44 en de Papenweg, opname 1988.
komt een klein rechthoekig bouwsel voor, dat waarschijnlijk identiek is aan het huidige onderkelderde gedeelte van pand nr. 4 en het aansluitende gepleisterde stuk van nr. 2 die, gebouwd in twee periodes, samen één woning vormden met de lange zijde aan de Wieneckerstraat. Dit huis is in een latere fase in de richting van de Stallestraat vergroot. Aan de achterzijde werd een schuurgedeelte gebouwd, dat bij de splitsing deel ging uitmaken van nr. 2. Het linker pand, nr. 4, is ook uitgebreid met een haakvormige aanbouw, die ineens of in twee fases tot stand is gekomen. Rechts van de toegang van nr. 4 loopt de bouwnaad die de linker hoek van de oorspronkelijke kern van het complex aanduidt.
| |
Schutterszilver
De schutterrij van Mheer, het St. Sebastianusgilde, bezit als sieraad een gegraveerde, zilveren vogel met opstaande vleugels en kroon, staande op een boomtakje. De poten, de snavel en het fleuronkroontje zijn verguld. De volgel is onder de staart gemerkt met het stadsteken van Maastricht en een schildje met de letter Q.
Aan de vogel hangt een verguld wapenschildje met het alliantiewapen Van Imstenraedt-Mheer / Van den Bongart (1600-1622). Uit dezelfde periode is ook de sluiting aan de ketting in de vorm van een rolwerk cartouche met masker.
Aan het hoofdsieraad hangen o.m. de volgende vermeldenswaardige koningsplaatjes, alle van zilver, deels gemerkt en, op een na, alle gedateerd. Een oud keizerschildje uit 1811 (ovaal met sterpunten en parelrand);
| |
| |
ongedateerd hartvormig schildje; voorts schildjes gedateerd 1726 (in- en uitgezwenkt); 1781 (cartouche); 1784 (schildvorm); 1785 (cartouche); 1791 (hartvorm); 1797; 1803 (ovaal met gegraveerde rand); 1804 (ovaal); ongedateerd (hartvormig schild met jaarletter: 1814); 1825 (groot schild met gegraveerde festoenrand; 1845 (ovaal met rankenwerk); 1850 (ovaal met geornamenteerde rand, gemerkt en met jaarletter 1847); 1851 (hartvorm); 1852? (ovaal met gedreven rand, jaarletter 1851); hartvormig gemerkt schild met letters C en O, alsmede jaarletter 1864.
Tot de uitrusting van het gilde behoorde ook een vaandel met in olieverf geschilderd medaillon, waarop een afbeelding van St. Sebastiaan en aan de keerzijde het wapen De Loë met het jaartal 1857, thans bewaard in de pastorie (zie blz. 239).
Voorts twee degens. Een degen met zilveren gevest en op het lemmet de inscriptie: ‘Jean Neef Hoffschwertreger a Düsseldorff 1747’; degen met koperen gevest, waarop in zilver gegoten gekruiste degens met festoen en wapenschildje waarop een kop, XIX A.
- Literatuur. Voorl. Lijst 1926, 308; Jolles, in: PSHAL 73 (1937), 1-4.
Aantekeningen van W. Marres, in archief RDMZ. |
|