Margraten, Mheer en Noorbeek
(1991)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GemeentehuizenDe dorpen Margraten, Banholt-Mheer en Noorbeek hebben tot aan de gemeentelijke herindeling van 1982 eigen gemeentehuizen gehad. Sommige hebben een nog aanwijsbare voorganger. Dit laatste is het geval in Noorbeek, waar het huis met klokketorentje, Pley nr. 4, als gemeentehuis heeft dienst gedaan (afb. 21). Het is in de naoorlogse periode vervangen door Dorpstraat nr. 19-21. In Banholt-Mheer heeft de woning van de kasteelheer onderdak verschaft aan de gemeentelijke bestuurders. In 1950 is op de grens van beide dorpsgebieden een eenvoudig raadhuis gebouwd in de stijl van de Delftse school, met als bijzonderheid een op de beide dorpen toepasselijke, eenvoudige beglazing. In Margraten is het uit 1880 daterende, oorspronkelijke schoolmeesterhuis met aanpalend schoolgebouw aan de Hoenderstraat nr. 2 in gebruik geweest als gemeentehuis. Het doet thans nog dienst als bureau voor de Dienst Gemeentewerken van Groot-Margraten. De gevel met natuurstenen decoraties bezit een representatief karakter (afb. 22). De zetel van het gemeentebestuur is sedert de gemeentelijke herindeling van 1982 gevestigd in Cadier en Keer.
21 Het voormalige Gemeentehuis aan de Pley nr. 4 te Noorbeek, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 Het voormalige Gemeentehuis aan de Hoenderstraat nr. 2 in Margraten, oorspronkelijk gebouwd als school met onderwijzerswoning, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SchoolgebouwenNaast het oorspronkelijk als schoolcomplex gebouwde voormalige gemeentehuis aan de Hoenderstraat nr. 2 in Margraten, verdient vooral het voormalig schoolgebouw van het zusterklooster aan de Rijksweg nr. 32 vermelding. Deze meisjesschool St. Julia kwam kort na de bouw van het zusterhuis (1911 - eerste steenlegging) in 1913 gereed. Voorts staat in Mheer aan de weg naar Banholt het voormalige schoolgebouw nabij de grens van beide dorpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StraatmeubilairGedenktekensIn Noorbeek werd in 1923 aan de zuidzijde van de Pley bij gelegenheid van het zilveren regeringsjublileum van koningin Wilhelmina een eenvoudig gedenkteken opgericht met een bronzen buste van de vorstin (afb. 23). De overige gedenktekens in de dorpen hebben betrekking op de Tweede Wereldoorlog. Vanuit België trokken de Geallieerden op 12 september 1944 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 Wilhelmina-monument, opgericht bij gelegenheid van het zilveren jubileum van de kroning (1898-1923) aan de Pley te Noorbeek, opname 1989.
door Noorbeek, Mheer, Banholt en Margraten naar het noorden. Noorbeek was de eerste Nederlandse gemeente die van de Duitse bezetting werd bevrijd. De herinnering aan oorlog en bevrijding wordt bewaard in een bescheiden monument in Noorbeek aan de Pley en met een gedenksteen in het voormalige raadhuis aan de Dorpstraat. Voorts staat op de grens van Mheer en Banholt een gedenkzuil bekroond met een sculptuur van Charles Eyk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beelden
24 Wegkruis bij Groot Welsden nr. 116-118, opname 1989.
Naast wegkruisen en kapellen staan verspreid in de dorpen op vitale punten beelden met een voor de overwegend Rooms- Katholieke bevolking religieuze betekenis. Het zijn meest levensgrote beelden ter ere van het H. Hart en van O.L. Vrouw. H. Hartbeelden worden aangetroffen bij de kerken van Margraten (links van het kerkportaal), Noorbeek (kerkhof; afb. 27), Mheer (in plantsoen tegenover de St. Lambertuskerk), Banholt (aan de Bredeweg) en Scheulder (aan de Scheulderdorpsstraat). Een groot Mariabeeld staat in Banholt aan de Bredeweg. Voorts staat er een aardig beeldje van een jonge boerin door Sjef Eymael in Mheer bij Duivenstraat nr. 1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WegkruisenDankzij de toenemende belangstelling voor de geschiedenis van de eigen streek is de aandacht voor het wegkruis, in vrije setting of als gevelkruis sterk toegenomen. Naast tal van 18de- en vooral 19de-eeuwse kruisen, die al sedert jaar en dag op straathoeken stonden of gevels sierden, is ook de 20ste eeuw met goede voorbeelden present. In wezen zet men een traditie voort. Het aantal wegkruisen, waaraan monument-waarde mag worden toegekend op grond van cultuur-historisch kwaliteit is veel geringer. Het eenvoudige smeedijzeren kruis waarvan de uiteinden meestal zijn bewerkt met een eenvoudig ornament, krul, of bol, en waarvan het crucifix vaak betrekkelijk klein is, komt in de dorpen en bij wegkruisingen geregeld voor. Zij zijn moeilijk exact te dateren. Een tweede belangrijke categorie is die van de gietijzeren kruisen. Zij vertonen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 Overzichtskaart van de verschillende wegkruisen in Margraten, Mheer en Noorbeek en de daartoe behorende gehuchten. Opname en tekening door T. Brouwer. Legende
26 Ongelukskruis in Margraten. Tekening door T. Brouwer.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeenkomst met de kruisen die voor funeraire doeleinden zijn vervaardigd. Zij zijn iconografisch interessant, vanwege de verscheidenheid in symboliek en voorstelling. Het gaat hier in wezen om in serieproduktie vervaardigde exemplaren (Groot Welsden nr. 118 (afb. 24); Termaar, hoek Sterre der Zeestraat). Voorts komen hardstenen kruisen voor, vaak met een gegoten metalen corpus. Niet onbelangrijk is de categorie van de vrij recent in hout gesneden (Groot Welsden, 't Kuulke) of in terracotta gebakken kruisen (Noorbeek, Vroelenstraat), waarvan sommige artistieke kwaliteiten bezitten. Kruisen opgehangen aan de gevels van woonhuizen (Mheer, Duivenstraat nr. 2) of boerderijen (Mheer: Stallestraat nrs. 12 en 34, Duivenstraat nr. 2), dan wel tegen bomen gespijkerd (Bergenhuizen, Bovenschey) vervullen, al naar gelang de locatie, ook de functie van wegkruis. Men treft voorbeelden aan uit alle hierboven genoemde categorieën. Aparte vermelding verdient het smeedijzeren kruis afkomstig van de koorpartij van de St. Brigidakerk in Noorbeek, dat in Onderschey staat opgesteld als wegkruis (afb. 383). De locale verspreiding van de kruisen is met aanduiding van materiaal weergegeven op afb. 25. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KerkenDe dorpskerken in de huidige gemeente Margraten vertonen onderling een zeer geschakeerd beeld. Van de negen kerken gaat de geschiedenis van zes gebouwen terug tot in de middeleeuwen, maar dat wil niet zeggen dat zij veel substantieels uit hun vroege bestaansperiode hebben bewaard. Dat geldt feitelijk alleen voor de kerken van Noorbeek, Sint-Geertruid en Eckelrade, waaraan heel wat bouwperiodes zijn af te lezen. Elders is die continuïteit onderbroken, sterk verstoord of weggevaagd. Een verkenning levert het volgende beeld op. In Bemelen trotseerde alleen de middeleeuwse kerktoren de tijd en werd in 1845 het kerkgebouw, toegewijd aan de H. Laurentius vervangen door een nieuw gebouw. Hetzelfde geldt min of meer voor de kerk van Margraten, waarvan de middeleeuwse toren en koorpartij gespaard bleven. Hier moest het overigens jongere kerkschip plaats maken voor een geheel nieuwe kerk, die naar plannen van architect A. Boosten in de jaren '20 dwars door de oude dispostie heen is gebouwd. Een andere, verwante variant hiervan staat in Cadier, waar op het kerkhof de oude toren als een soort gedachteniskapel in stand gehouden wordt, naast een in 1958 door de architect J.H.A. Huysmans gebouwde nieuwe kerk. Er zijn plannen geweest om de oude kerk veel direkter bij de nieuwbouw te betrekken en ermee te verbinden. In feite is het de zoveelste variant op het in Zuid-Limburg dikwijls toegepaste kerkvergrotings-principe. Het is letterlijk een ‘kruising’ van oude en nieuwe ruimtes, met het doel om althans zo mogelijk iets van het oude te bewaren en te integreren in het totaalbeeld. Niet overal zijn die oplossingen even geslaagd te noemen. Zij zijn in hoge mate karakteristiek voor het oplossen van een nijpend ruimtegebrek. De kerkelijke bestuursstructuur heeft geen grote invloed gehad op de vormgeving. De kortere lijnen tussen kerk en collator, zijn ongetwijfeld van meer betekenis geweest, omdat zij in sommige gevallen leidden naar kapittels, kloosterorden, particuliere heren, die invloed konden uitoefenen of hun stempel konden drukken op het gebouw. Dat is duidelijk het geval geweest in Margraten, waar jonker Frans van Eynatten, als heer van Gulpen en Margraten, in het midden van de 17de eeuw op eigen kosten schip en toren liet herbouwen. Evenzo hebben de heren van Mheer, de Van Imstenraedts en De Loës hun stempel gedrukt, de eerstgenoemden in het oude barokke kerkje vlak voor de hofpoort van hun kasteel. Verschillende generaties Van Imstenraedt hebben de kerk als grafkerk gebruikt. Als dat gebouw rond 1870 veel te klein wordt voor de aanwassende bevolking van Mheer en het naburige Banholt, legt Otto Napoleon baron de Loë alle gewicht in de schaal om een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe kerk te bouwen op een plek die hij, als grootste subsidiënt, persoonlijk verkoos. Niet halverwege beide dorpen, maar op de oude plek naast het kasteel. De kerk had evengoed elders gebouwd kunnen worden en dat was al eens bedacht. Een groots opgezet parkplan van de tuinarchitect L. Fuchs, dat in het huisarchief van Kasteel Mheer wordt bewaard, laat zien dat ook de locatie op het terrein van de z.g. Jonge Hagen, een paar honderd meter oostelijk van het kasteel, werd overwogen (afb. 42). Hoewel parochiekerk, was het kerkgebouw in de visie van de kasteelheer-collator een ‘eigenkerk’. Het zijn de hiërarchische lijnen en machtsverhoudingen die van beslissende invloed zijn geweest, niet alleen op de plaats, maar ook op de vormgeving en de daarin gestalte gekregen ideeën en smaak. De op zich zo droevige geschiedenis van het ‘Banholter Schisma’ is daar een schokkend gevolg van. De boeren van Banholt, die zich bewust zijn geworden van hun eigenwaarde zien anno 1870 niet in, waarom zij, hun vrouwen, kinderen en ouden van dagen in zomerhitte en winterkou verder zouden moeten lopen als het ook anders kan. Dan maar behelpen met een uit eigen middelen opgetrokken pretentieloos bouwsel, bescheiden opgeluisterd met een dankzij gulle schenkingen en door geldelijke offers bijeengespaarde inventaris. Uit de pas lopen, maar tegelijkertijd in de pas, omdat ook de dorpelingen in Banholt goed meubilair willen bezitten, gepast vaatwerk, en niet te vergeten kleurige glastapijten voor de vensters, gelijk aan die in Mheer en Noorbeek, in Bemelen en Margraten. Ondanks alle verschillen is er de overeenkomst en vooral een doelgericht streven, om de parochiekerk - of zij nu een nog tastbare respectabele ouderdom bezit, zoals in Noorbeek, of een jong gebouw is zonder pretenties - een voor de eredienst passende inventaris en uitmonstering te geven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerkgebouwen in het beschreven gebiedOm enig inzicht te krijgen in de bouwbedrijvigheid in de loop der eeuwen is het goed de verschillende kerkgebouwen in een min of meer chronologische volgorde de revue te laten passeren en om vervolgens aan te geven, wat de gemeenschappelijke hoofdlijnen zijn in de ontwikkeling, met name op het gebied van uitmonstering, bemeubeling en inventaris. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Brigidakerk in NoorbeekDe kerk in Noorbeek is een van de weinige kerkgebouwen met een grotendeels authentiek middeleeuwse substantie (afb. 27). Zij is een kleine dorpskerk met een naar verhouding hoge ouderdom, zeker voor wat betreft de 12de-eeuwse torenvoet, gebouwd in breuksteen en mergel. De kerk bezit mergelstenen netgewelven over schip, koor en zuiderzijbeuk. De zuilen met Maaskapitelen in het schip dateren het kerkgebouw in zijn huidige vorm in de 15de eeuw. De kleine, dichtgezette, rondbogige lichtbeukvensters in het schip zijn nog een laatste overblijfsel van een ouder driebeukig schip, dat in de 15de eeuw diverse veranderingen heeft ondergaan. Dat niet alles bij het bouwen even gemakkelijk is gerealiseerd, blijkt wel uit de wat rommelig en onervaren uitgevoerde, onhandige bouwkundige oplossingen zoals bij de aansluiting van gordelbogen en ribben. Een kerk, die grotendeels is opgetrokken uit moeilijk dateerbare breuksteen en uit mergel, een materiaal dat door het gemakkelijk wegschaven van de onooglijk geworden huid vaak geen duidelijk te interpreteren bouwsporen nalaat, geeft haar bouwgeschiedenis niet zo gemakkelijk prijs. Toch zijn aan het gebouw nog diverse fases afleesbaar, die door middel van een bouwkundige analyse duidelijk aan het licht komen. Een belangrijk hulpmiddel is daarbij ook de gelukkig nog intact gelaten constructie van de torenspits en van de kappen boven de schip- en koorpartij. Het resultaat daarvan is beschreven op blz. 312-324 en de uit het onderzoek voortkomende beredeneerde periodisering is in beeld gebracht op afb. 314. In Noorbeek is nog veel van het authentieke middeleeuwse materiaal bewaard gebleven. Hierbij moet echter wel worden bedacht, dat de restauratie die het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 De St. Brigidakerk op het kerkhof in Noorbeek met links van de trappartij het H. Hartbeeld van Auguste Falise, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouw in de jaren 1904-1913 heeft ondergaan toch een duidelijk stempel heeft gedrukt op het beeld zoals de kerk zich thans vertoont. De hand van de restauratie-architect W. Sprenger, die samen met de toenmalige parochieherder, pastoor C. Eygelshoven onder supervisie van rijksarchitect Adolf Mulder het herstelplan uitvoerde, heeft niet alleen sporen nagelaten in de neogotische raamtraceringen, maar ook in het als schoon werk behandelde interieur. Toch heeft het kerkgebouw van Noorbeek als een van de weinige dorpskerken in het Zuidlimburgse land nog iets van de middeleeuwse sfeer bewaard en zijn de hoofdvormen behouden. De kerk ontkwam aan het gevaar van de vergroting, waarbij andere middeleeuwse kerken half werden afgebroken of geheel geamoveerd. Het is ongetwijfeld mede te danken aan de geringe groei van het dorp. In St. Geertruid onderging de middeleeuwse kerk een veel ingrijpender verandering. Architect W. Sprenger ging in Noorbeek bewust consoliderend te werk, verbeterde het gebouw in technische zin en voegde er ondergeschikte onderdelen aan toe, maar hield het oorspronkelijke beeld zo gaaf mogelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Margarethakerk in MargratenIn Margraten is de toren van de St. Margarethakerk het oudste onderdeel van het gebouw (afb. 31). De onderbouw van de toren gaat zeker terug tot de 14de eeuw. Over het oorspronkelijke schip van de middeleeuwse dorpskerk is bekend, dat het een eenbeukige ruimte moet zijn geweest. In het begin van de 19de eeuw is het schip uitgebreid met zijbeuken. Het staat wel vast, dat deze ingreep zo goed als nieuwbouw van het hele schip heeft betekend. Wat gespaard bleef, is het priesterkoor dat qua overwelving enige overeenkomst vertoont met de kerk te Noorbeek. In het priesterkoor treft men op de wanden en enige gewelfvelden nog resten van 16de-eeuwse schilderingen aan, waarvan de leesbaarheid sterk was teruggelopen, maar die in 1989 zijn gerestaureerd. Het koor draagt overigens duidelijk de sporen van de restauratie, die in 1928/29 is uitgevoerd door architect A. Boosten. Al in 1922 heeft het neogotische schip plaats moeten maken voor de nieuwbouw van architect A. Boosten. De beide ‘historische bouwlichamen’ - toren en priesterkoor - hebben een bewust gewilde plaats gekregen in Boostens plan, waarover aan het slot van dit hoofdstuk meer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Lambertuskerk te MheerDe kerk in Mheer (afb. 28) was samen met die van Noorbeek afhankelijk van de moederkerk in 's-Gravenvoeren. Nadat de parochies in 1641 waren
28 De St. Lambertuskerk in Mheer, gezien vanuit de Duivenstraat, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 De St. Barbarakerk in Scheulder, gezien vanaf het kerkhof, opname 1988.
30 De St. Gerlachuskerk in Banholt, gezien vanaf de Dalestraat, opname 1989.
afgescheiden, werden de beide dorpen bediend door één pastoor, te weten Willem van der Hallen. Zijn grafsteen is ooit in stukken teruggevonden op het erf van een boer en hij heeft door toedoen van pastoor Ad Welters piëteitvol buiten de kerk een plaatsje gekregen. De voorganger van het tegenwoordige godshuis in Mheer is echter van veel jonger datum dan de St. Brigidakerk in Noorbeek. Joshua de Grave maakte de oudste en zeer globale voorstelling die van het kerkje bekend is. De 18de-eeuwse kerk werd afgebeeld door de tekenaar Ph. Van Gulpen op een aquarel van kasteel Mheer en de daarbij behorende tuinen (afb. 252). De kerk komt ook nog voor op het kadastraal minuutplan. Uit die gegevens is vast te stellen, dat het een eenbeukig gebouwtje met een wat ingesnoerd koor is geweest. De toren stond aan de westzijde, met de ingang naar het kasteel gericht. Het moet een klein en sober, wat vroeg-barok kerkje met een zwierig bekroonde, slanke toren zijn geweest, te oordelen naar de summiere tekening. De band tussen kerk en kasteel zal zeer hecht zijn geweest. Hiervòòr is al gewezen op de functie van grafkerk voor de kasteelbewoners. De plattegrond van het oude gebouw is ook nog te bepalen aan de hand van gegevens die daarover zijn opgetekend in de schetsontwerpen van een nieuwe kerk die in 1870 en volgende jaren zijn ingediend door architect P.J.H. Cuypers (afb. 228). Voordat in 1876 met de nieuwbouw werd begonnen, die gedeeltelijk op de oude grondslagen is gezet, zijn ook andere ontwerpen voorgelegd (afb. 229). Het naar Cuypers' plannen uitgevoerde ontwerp is een tussenoplossing. Een eenbeukig kruiskerkje met houten tongewelven in het schip en stenen overwelving in het koor en de zijbeuken kwam in de plaats van een eerder ingediend ontwerp met een driebeukig schip. De uiteindelijk gerealiseerde kerk is gebouwd in neogotische stijl. Zij bezit een tamelijk gaaf interieur met een boeiend glas-ensemble en meubilair uit de bouwtijd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Barbarakerk te ScheulderNog iets ouder dan de neogotische kerk in Mheer is de St. Barbarakerk in Scheulder (afb. 29). Zij gaat terug op een gasthuiskapel die aan de overzijde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het huidige gebouw aan de Scheulderdorpstraat moet hebben gestaan. Omstreeks 1850 werd gestart met de bouw van het rectoraatskerkje, dat nu nog het oudste gedeelte van het schip vormt. De toren is pas in 1903-1904 voor de kerk gezet. Het 19de-eeuwse kerkje sluit aan in de rij van tal van neoclassicistische dorpskerkjes met rondgesloten koorpartij, gestuct tongewelf boven een met vlakke muurpilasters en kooflijst gelede wand, zoals architecten als M. Soiron, J. Dumoulin e.a. kwistig over het Zuidlimburgse land hebben gestrooid, maar waarvan er al weer vele zijn verdwenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Gerlachuskerk in BanholtDe kerk in Banholt is in feite een heel late en dorpse telg die voortkomt uit de classicistische traditie (afb. 30). Zij werd gebouwd, naar voorhanden voorbeelden, - het net over de grens gelegen Berneau - zonder een bewindvoerend architect, onder leiding van de aannemer die het karwei met de door teleurstelling verbeten inwoners van Banholt en Terhorst realiseerde. Een uiterst sober godshuis, maar wel driebeukig en gebouwd binnen de mogelijkheden van de regionale bouwtraditie. Wie realiseert zich, dat de zuilen ompleisterde boomstammen zijn? En wie goed kijkt, ziet, dat de kapconstructie niet verschilt van die van een flinke boerderijschuur. Dit dankzij een conflict met de kasteelheer van Mheer (‘Banholter Schisma’) geboren gebouw heeft een maatvoering die gelijk is aan de westvleugel van de bouwhoeve van kasteel Mheer. Als er tenslotte iets aan de uitmonstering van de kerk kan worden gedaan, kiest men voor een serie glas-in-loodvensters met episodes uit het leven van de kerkpatroon Gerlachus. In 1922 kreeg Banholt een kerktoren, die aan het tot dan toe wat amorfe dorpssilhouet een duidelijk herkenningsteken gaf. Qua soberheid in vormgeving wedijvert de toren met het kerkje uit de moeilijke jaren '70 van de vorige eeuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 20ste eeuwNog even terug naar Margraten. Werden de kerken van Scheulder en Banholt aan de ingangszijde van torens voorzien, respectievelijk in neogotische stijl en in eigentijdse vormen van het begin van de 20ste eeuw, in Margraten was door de aanwas van parochianen in de jaren '20 een heel ingrijpende oplossing
31 De St. Margarethakerk in Margraten, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32 Het interieur van de St. Brigidakerk in Noorbeek, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboden. De bouwopdracht viel daar toe aan de nog jonge architect A. Boosten die eerst alleen en later geassisteerd door diens medewerker Ritzen met een zeer rigoureuze verbouwing kwam, die feitelijk diametraal staat tegenover het werk van W. Sprenger in Noorbeek tien jaar eerder, waar overigens het ruimtegebrek veel minder in het geding was. De ‘kruising van oud en nieuw’ als vergroting van een te klein geworden kerkgebouw is de architectonische oplossing die een variant te zien geeft van Boosten's iets eerder ontworpen plan voor de kerk van Eygelshoven. De kerk werd gebouwd volgens een betonskelet-systeem en bekleed met streekeigen materialen als Kunrader zandsteen, die aan de hoge sokkels is verwerkt, en gladgeschuurde mergel voor de gevelvelden. Het meest opmerkelijke is de half-konische koorpartij van het nieuwbouw-gedeelte, waaraan Boosten een heel eigen karakter heeft gegeven, terwijl het in hoogte ondergeschikt blijft aan het kerksilhouet gezien vanuit het noorden (afb. 31 en 113). De historisch gezien belangrijkste onderdelen van de middeleeuwse kerk bleven gespaard en werden zelfs gerestaureerd, waaruit blijkt dat er wel degelijk respect voor was. Aan de nieuwbouw werden echter eisen gesteld die voldeden aan de moderne inzichten over liturgie. Boosten bouwde dan ook een kerk met onbelemmerd zicht op de koorpartij. Het hoogaltaar is omringd door een even modern als archaïsch aandoende zuilenarkade en een kooromgang die wordt verlicht door kleine beglaasde rondboogvensters. De toren werd aanvankelijk gedacht als doopkapel, maar werd in werkelijkheid een bijruimte. Het oude koor kreeg een bestemming als kinderkapel. De nieuwe kerk kwam in twee snel achter elkaar volgende bouwfases tot stand. Toen de ingrijpende bouwoperatie in 1928 klaar was, had het dorp Margraten vrijwel een heel nieuw hart. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KerkinterieurHet kerkinterieur wordt niet alleen bepaald door de ruimtelijke conceptie van het gebouw, maar vooral ook door de uitmonstering ervan en het daarin aanwezige meubilair. Een en ander kan niet los van elkaar worden gezien. In theorie loopt de geschiedenis van het gebouw parallel met die van de inventaris, maar in de praktijk is de uitkomst anders. Het gebouw gaat zijn eigen weg en de uitmonstering en inventaris ook, want zij zijn veel flexibeler en veel meer ‘smaak’-gebonden en ‘mode’-gevoelig. In de St. Brigidakerk in Noorbeek (afb. 32) treft men een voornamelijk neobarok aandoende kerkbemeubeling aan, waarvan bij nauwkeuriger beschouwing duidelijk is, dat hier uitgaande van het sobere barokke hoogaltaar het overige meubilair is bijgemaakt. Toch vertoont de Noorbeekse kerk nog heel duidelijk de smaak van de late 18de eeuw, die ook nog afleesbaar is van communiebank (deels vertimmerd tot dagaltaar), biechtstoelen en orgelkas. Al die kerkmeubels staan in een kerkruimte die haar huidige gestalte voornamelijk in de 15de/16de eeuw kreeg. Een zwaar stempel op het Noorbeekse interieur drukt de monumentale beglazing in de vorm van neogotische plaatjesvensters. De hele cyclus doet 19de-eeuws aan, maar dateert in werkelijkheid uit de periode van de restauratie onder pastoor Eijgelshoven en architect Sprenger. Laagsgewijs schuiven overblijfselen uit diverse periodes over elkaar heen. De neobarokke vormgeving heeft een lange en diepgewortelde traditie. In Scheulder is het neobarokke element in het hoogaltaar en de beide overhoekse zijaltaren nog duidelijk aanwezig. Voor de grootscheepse verbouwing van de parochiekerk van Margraten stond in het priesterkoor een, de gehele koorsluiting vullend, barok altaar (afb. 33), naar men aanneemt afkomstig uit het klooster in Hoog-Cruts. Het deed dienst tot 1922, maar keerde in de nieuwbouw van Boosten niet terug. Alleen het beeldje van St. Margaretha bleef deel uitmaken van de kerkinventaris. Een ouder gotisch altaar heeft eveneens Margraten verlaten, en bevindt zich thans in de collectie van het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Een stijlzuiver gebouw en dito aangepaste inventaris komt niet of nauwelijks | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33 Het voormalige neobarokke hoogaltaar in de St. Margarethakerk van Margraten in de middeleeuwse koorpartij, opname 1920.
voor. Op het terrein van kerkbemeubeling en aankleding bleef voortdurend beweging. De kerk van Mheer toont in haar meublilair (altaren, preekstoel, biechtstoelen) en koorbeglazing nog een zekere eenheid voor zover het hier produkten van neogotische makelij zijn. De latere neogotische beglazing in het schip uit 1928-1929 van het atelier Nicolas, artistiek en technisch van betere kwaliteit, sluit goed bij de koorbeglazing aan. De glazenier H.J. Pieters maakte het beeld compleet in 1946, zodat Mheer een heel goed voorbeeld is van de continuïteit in de uitmonstering gedurende driekwart eeuw. De inrichting van het nieuwbouwgedeelte van de kerk in Margraten werd voor een belangrijk deel overgelaten aan architect Boosten. Hij heeft zijn stempel gedrukt op de vormgeving van kerkbanken, biechtstoelen, portaaldeuren en een wijwaterbak. Verder werd voor de monumentale uitmonstering van zijn architectuur een beroep gedaan op de schilder en glazenier Harry Schoonbrood, een markante vertegenwoordiger van een generatie jonge Limburgse kunstenaars, die tussen de beide wereldoorlogen van grote invloed zijn geweest bij de vernieuwing van de kerkelijke kunst. Hij vervaardigde de kartons voor de gebrandschilderde vensters in schip en koor. Hij decoreerde de absiskalet en maakte vier monumentale muurschilderingen in het nieuwe schip op de wanden boven de triomfboog en achter het zangkoor, alsmede boven de doorgang naar het oude koor en op een blinde travee. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘kleine’ inventarisstukkenDe meeste kerken bezitten nog enig ‘oud kunstbezit’ dat door de eeuwen heen ter plaatse bewaard is gebleven, maar minder zijn stempel drukt op het aanzien van het kerkinterieur dan de monumentale onderdelen. Tot de kleine en niet nagelvaste inventarisstukken behoren de beelden, schilderijen en het kerkelijk vaatwerk. Kleine stukken die vaak heel duidelijk door middel van inscripties hun oude en heel nauwe relatie met het kerkgebouw tonen. Veelal vormen zij, hoewel uit hun oorspronkelijke verband gerukt, de enige tastbare bewijsstukken die iets vertellen over de kerk in een oudere gedaante. Zo zijn er nogal wat houten beelden bewaard gebleven, waarvan goede voorbeelden aanwezig zijn in Noorbeek (kruisgroep), Mheer (neobarokke beelden en een St. Lambertus-buste), Margraten (kruisbeelden en een St. Margaretha) en Scheulder (een gotisch beeld van St. Barbara, toegeschreven aan Jan van Steffensweert). Daarnaast is er nogal wat beeldenbezit dat afkomstig is uit ateliers voor kerkelijke kunst. Vertegenwoordigd zijn de Roermondse kunstwerkplaatsen van Cuypers en Stoltzenberg en van Jos. Thissen. Tot het oude kunstbezit behoren ook enige schilderijen en kruiswegstaties. Voorts is vrij veel liturgisch vaatwerk bewaard, waaronder diverse importante 17de- en 18de-eeuwse werken van Maastrichtse en Luikse zilversmeden. Zowel in Mheer als in Scheulder zijn helaas ten gevolge van diefstal in de jaren '80 de belangrijkste stukken verloren gegaan. In de collectie van het Bisschoppelijk Museum, dat een plaats heeft in het Bonnefantenmuseum in Maastricht, zijn enige zeer representatieve stukken uit het bezit van de parochiekerk van Margraten in bruikleen gegeven. Voor de verschillende stukken zij verwezen naar bij de kerkbeschrijvingen opgenomen kerkinventarissen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KapellenOnder de devotiekapellen neemt de St. Brigidakapel aan de Pley in Noorbeek de eerste en de voornaamste plaats in. De kapel is toegewijd aan de heilige op wier voorspraak Noorbeek in 1634 van een veepest verlost werd. Als bouwkunstig fenomeen is de kapel qua vormgeving uniek in het studiegebied. De kapel functioneert nog altijd als biden dagkapel. Als bijzonderheid geldt de naast de kerk opgestelde Meiboom, de Brigida-den, die jaarlijks door de Jonkheid van het dorp wordt opgezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er staan in de dorpen nog verschillende jongere en zelfs (quasi-)moderne kapellen, die vanuit architectonisch oogpunt nauwelijks vermelding verdienen, maar gezien in de traditie van de volksdevotie een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Sommige kapellen vervangen oudere exemplaren die ter plekke of in de omgeving hebben gestaan. Zo is een aardig mergelstenen kapelletje, dat in Margraten op de hoek van de Eykerweg bij de afslag naar IJzeren heeft gestaan in 1949 overgebracht naar het terrein van het Rijksmuseum voor Volkenkunde ‘Het Nederlands Openluchtmuseum’ in Arnhem (afb. 104) en staat een tweede wegkapel in het Openluchtmuseum in Bokrijk. Moderne wegkapellen, alle toegewijd aan Maria, zijn te vinden in Mheer (Dorpsstraat/hoek Stallestraat), 't Rooth (naast het mergelwinningsgebied), in Terlinden (bij de Kütersteenweg) en in Terhorst. Een andere belangrijke kapel is de grafkapel van de familie De Loë op het kerkhof in Mheer (afb. 35). Het gebouw dateert uit 1864 en is gebouwd naar ontwerp van C. Weber uit Roermond. Het mausoleum is ondanks het door het wegnemen van oorspronkelijke onderdelen wat vereenvoudigde exterieur een bijzonder voorbeeld van een grafkapel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkhoven en begraafplaatsenIn de dorpen Margraten, Mheer, Noorbeek en Scheulder liggen de begraafplaatsen rondom of in de onmiddellijke nabijheid van de kerkgebouwen als kerkhoven. In Banholt en Noorbeek zijn jongere begraafplaatsen in gebruik. Dat neemt niet weg, dat er in alle gevallen herinrichting en uitbreiding heeft plaats gevonden. Dat heeft consequenties voor de opstelling van de oudere grafmonumenten en hardstenen grafkruisen, die met name in Margraten, Noorbeek en Mheer worden aangetroffen. Zij staan thans voor het overgrote deel op een willekeurige plaats en zijn gevoegd in het patroon van de huidige aanleg. In Noorbeek staan op het ommuurde en hoge kerkhofplateau circa 23 grafkruisen, daterend uit de 17de en 18de eeuw, gegroepeerd langs het toegangspad (afb. 34). In Mheer zijn de oudere stenen en grafkruisen rondom de kerk geplaatst. Het kerkhof zelf ligt aan de noordzijde, gedeeltelijk op een perceel dat eertijds een onderdeel vormde van de kasteeltuin (afb. 35). De grafkapel van de familie De Loë en een houten kerkhofkruis vormen de markante elementen. In Margraten zijn de oudere monumenten eveneens in de nabijheid van het
34 Grafkruisen op het kerkhof in Noorbeek, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35 Het kerkhof bij de St. Lambertuskerk in Mheer, opname 1988.
middeleeuwse koor te vinden, alwaar ook twee aan twee de hardstenen grafkruisen zijn geplaatst die voor 1928 stonden opgesteld in het kerkhofgedeelte voor de pastorietuin. In Scheulder ligt het kerkhof achter het koor van de kerk. Het bevat, afgezien van een enkel gietijzeren grafkruis, geen monumenten van betekenis. Banholt bezit een aan de rand van het dorp gelegen begraafplaats, die de opvolger is van de voormalige dodenakker aan de Mheerderweg op de grens van Banholt en Mheer, die overgens is verdwenen. Een heel aparte plaats neemt de Amerikaanse Militaire Erebegraafplaats aan de rand van Margraten in, die in 1944 in gebruik werd genomen, maar pas in 1948 definitief de huidige vorm kreeg. Een groot monument in de vorm van een 30 m hoge toren met gedachteniskapel en voorafgegaan door een ereplein met museum en receptiegebouw, markeren het immense grafveld waar meer dan 8300, voornamelijk jonge mensen die in Duitsland en tijdens het Ardennen Offensief sneuvelden, hun laatste rustplaats vonden. Het kerkhof is aangelegd naar plannen van vier Amerikaanse architecten uit Boston (Massachusetts): Scheply, Bulfinch, Richardson en Abbot; de tuinarchitectuur is van Clarke, Rupuano en Halleran uit New York. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kasteel MheerOfschoon Zuid-Limburg in castellologisch opzicht als ‘el dorado’ kan gelden, is het gedeelte van het plateau van Margraten, dat binnen het bestek van de in deze Geïllustreerde Beschrijving behandelde gemeente wordt behandeld, met adellijke huizen dun bezaaid. Zo mogen in de directe omgeving, in de voormalige gemeente Bemelen ‘de Scheyffartshof’, in Cadier en Keer het tot klooster verbouwde kasteel ‘Blankenberg’ en de herenhofstede ‘Sint Antoniusbank’ worden genoemd, en in Sint Geertruid het ‘Huis Libeek’ en het ‘Stenen Huis’. Voorts kan hier gewezen worden op het boven op het plateau gelegen ‘Sibberhuuske’, maar veel talrijker zijn de kastelen en buitenhuizen in de stroomgebieden van Maas en Geul, Gulp en Eyserbeek. Binnen het beschrijvingsgebied ligt evenwel een zeer markant en bouwhistorisch zeer interessant complex: Kasteel Mheer (afb. 36-42). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kasteel van Mheer dat half verscholen ligt achter kerkhof en tuinmuur, even westelijk van de weg van St. Geertruid naar Noorbeek, behoort tot de indrukwekkendste kasteelcomplexen van het Zuidlimburgse heuvelland. Benadert men het kasteel vanuit het zuiden, dan rijst de gesloten burchthoeve op de heuvelkam als een machtig blok op voor het hoofdgebouw met zijn gearticuleerde silhouet van trapgevels, dakpartijen en torens. De ronde middeleeuwse verdedigingstoren op de zuidoosthoek van het hoofdgebouw met zijn door een uitzichtkoepel bekroonde dakconstructie is hierbij een markant gegeven. Maar dat geldt ook voor de slanke traptoren en de arkeltoren die het resultaat zijn van een kort na de Eerste Wereldoorlog begonnen, maar al spoedig gestrand plan, dat van droom- tot luchtkasteel werd. Het zijn juist de onhaalbaar gebleken verbouwingsplannen, die de mogelijkheid bieden om de beoogde metamorfose van middeleeuws kasteel tot een gerieflijke en vooral representatieve ‘Adelssitz’ op papier te volgen.
36 Gezicht op kasteel Mheer en de St. Lambertuskerk vanuit het zuidoosten, opname 1989.
Daaraan ging een lange geschiedenis vooraf die bouwkundig tot een aantal hoogtepunten heeft geleid. De ontwikkeling van kasteel Mheer is globaal samen te vatten in een vijftal hoofdperioden:
(Zie voor gedetailleerde beschrijving blz. 244-269).
De vroegste schriftelijke gegevens omtrent Mheer stammen uit het begin van de 14de eeuw, wanneer gesproken wordt over het ‘Stenen Huis’, dat in bezit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37 Kasteel Mheer en omgeving. Tekening door H. van der Wal.
was van Wilhelmus de Meere. Het hoge gedeelte van de westelijke vleugel kan hiermee wellicht worden geïdentificeerd. Vergelijkbare stenen huizen zijn te vinden in het naburige St. Geertruid en in de oude huiskern van de even verder op gelegen Hoeve Libeek. Het stenen huis is in fases uitgebreid, van een in plattegrond L-vormige tot een U-vormige woning met kelders en verdieping. Het is echter de vraag of dit stenen huis wel het oudste onderdeel van het complex is. De grote ronde toren met het aan de pleinzijde aansluitend muurwerk lijkt het restant te zijn van een verder onbekende aanleg, die verwantschap vertoont met op onregelmatige grondslag aangelegde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38 Kasteel Mheer. Het hoofdgebouw gezien vanaf de binnenplaats van de bouwhoeve, opname 1989.
ringburchten zoals b.v. de burcht van het naburige Gronsveld. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten. Na het geslacht De Meere komt de familie Van Libeek in bezit van goed en rechten. Daarna is het vooral het geslacht Van Imstenraedt geweest dat het stempel heeft gedrukt op het huidige complex. Johan I van Imstenraedt was gehuwd met erfdochter Berbe van Libeek die in 1487 in het bezit kwam van de goederen die de families Van Libeek in Mheer en omgeving bezaten. Wat de verschillende telgen uit het geslacht Imstenraedt in de tweede helft van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw aan huis en bouwhoeve hebben gedaan is voornamelijk op het conto van respectievelijk Gerard, Winand en Hans Adolf van Imstenraedt te schrijven. De waarschijnlijk oorspronkelijk aan de voorzijde meer open U-vormige burcht, kreeg in het midden van de 17de eeuw een afsluiting, die nog bekend is van foto's uit het einde van de 19de eeuw. De veel lagere voorbouw van het kasteel, waarin zich nu de hoofdingang bevindt, is ondanks het huidige laat-19de-eeuwse karakter, in eerste aanleg 17de-eeuws werk. De bouwhoeve en het poortgebouw op het voorplein dateren ook uit de 17de eeuw, zoals uit diverse jaartalstenen en andere gevelstenen blijkt. De toenmalige bezitters, leden van de familie Van Imstenraedt brachten in die periode het kasteel economisch tot grote bloei. Door vererving ging het kasteel in 1693 over op het geslacht De Loë van Wissen. De belangstelling voor het gebouwencomplex is door het onregelmatig bewonen niet groot, zodat er in de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw geen grote veranderingen plaats vonden. Kasteel Mheer was toen primair een groot boerenbedrijf, waarvan de eigenaar op het kasteel Wissen bij Kevelaer (Dld.) woonde. Hierin kwam verandering aan het einde van de 19de eeuw. Baron Otto Napoleon de Loë, zelf op Huis Mheer geboren, liet allerlei | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39a-b Kasteel Mheer. Een niet uitgevoerd ontwerp van ca. 1862 voor een verbouwing door architect Eug. Flanneau: a. de zuidgevel van het hoofdgebouw aan de binnenplaats; b. plattegrond. Tekening in Huisarchief Mheer.
plannen maken voor het kasteel en de omgeving. De oudste plannen voor de verbouwing van het huis zijn gemaakt door Eugène Flanneau uit Brussel omstreeks 1862. Er is een tekening voor deze ‘travaux d'amélioration’ bewaard gebleven, waarop de 17de-eeuwse zuidvleugel is afgebroken, zodat de cour aan de pleinzijde zou worden opengelegd. Voorts werd er een tweede toren als westelijke pendant van de grote ronde toren aan de zuidzijde gedacht. Het is een op effectbejag gemaakt symmetrisch ontwerp (afb. 39). Flanneau leverde ook verschillende fraai geaquarelleerde ontwerpen voor plafonds en kamerinterieurs. Helaas zijn van de ontwerpserie niet alle bladen bewaard gebleven (afb. 40). Dit geldt overigens ook voor de latere plannen, die door een zekere Ghyssels zijn gemaakt (afb. 41) voor een grootscheepse verbouwing van het huis, waarbij de binnenplaats van het hoofdgebouw werd voorzien van een brede trappartij met dubbel bordes. De noordvleugel zou volgens deze plannen worden verbreed en inwendig van een representatieve | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbele trap worden voorzien. De noordgevel zou ook een ingang krijgen die met rijtuigen was te bereiken. De hal werd een hoofdelement in het plan Ghijssels. Nog grotere veranderingen zouden de aan weerszijden gelegen noordwest- en noordoosthoek ondergaan, waar een grote en kleine vierkante hoektoren waren geprojecteerd. Ofschoon dit plan geen werkelijkheid is geworden, blijkt het toch van belang, omdat het preludeert op de ontwerptekeningen van Albert Martens die tussen 1914 en 1918 zijn ontstaan (afb. 263). Ook voor de omgeving van het huis zijn verschillende plannen getekend door J. Gindra, tuinbaas op Kasteel Amstenrade, en door de tuinarchitecten L. Fuchs uit Brussel en P. Custodis en J. Creten uit Hasselt (afb. 42). Op zich zelf is het niet verwonderlijk, dat baron Otto Napoleon de Loë zich op België richtte. Verwanten van de kasteelheer op andere Zuidlimburgse kastelen, als
40a-c Kasteel Mheer. Niet uitgevoerde ontwerpen voor de interieurs van de grote en kleine salon en enige plafonds door Eug. Flanneau. Tekeningen in Huisarchief Mheer.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41a-b Kasteel Mheer. Ontwerptekeningen voor een verbouwing van het hoofdgebouw door architect Ghijssels: a. de westgevel, b. een doorsnede over de binnenplaats, gezien naar de westvleugel. Tekeningen in Huisarchief Mheer.
Neubourg en Ter Worm maakten, respektievellijk in 1856 en 1862, gebruik van de diensten van Fuchs. Het plan Flanneau moet volgens een erbij behorende kostenraming worden gedateerd in 1862. Het plan van Ghijssels is van later datum. Het ligt voor de hand, dat beide in opdracht van baron Otto Napoleon de Loë zijn gemaakt. Waarschijnlijk heeft het overlijden van zijn echtgenote, Johanna Gräfin Wolff-Metternich, op kasteel Mheer op 25 februari 1864 de grootscheepse plannen voorlopig verdrongen. De baron heeft in de jaren nadien meer aandacht besteed aan de bouw van de kerk die, gezien de kwestie over de gewenste locatie en het daaruit voortvloeiende ‘Banholts Schisma’, alle aandacht vergde. Baron Otto Napoleon overleed in 1897. Zijn tweede zoon Levinus (1861-1925), die Mheer erfde, bezat al een even grote bouwlust als zijn vader. Hij begon met verbeteringen aan de bouwhuizen en het hoofdgebouw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden grootscheepse plannen gemaakt voor de vergroting van het hoofdgebouw en modernisering
42 Ontwerp voor een nieuwe parkaanleg bij kasteel Mheer, met de hoofd-as gericht van west (Belgische grens) naar oost (richting Banholt). Tekening waarschijnlijk van de tuinarchitect L. Fuchs, 1861. Tekening in Huisarchief Mheer.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de bouwhuizen. Het zijn de Akense architect prof. J. Buchkremer en de zich architect noemende aannemer A. Martens uit Venray, die plannen leveren, welke voor een klein gedeelte zijn gerealiseerd in de jaren 1917-1924. Buchkremer werkte aan de bouwhuizen (afb. 268) en voerde de verbouwing uit van de zuidvleugel aan de pleinzijde en van de westvleugel met de bibliotheek (afb. 38). Naar zijn ontwerp zijn ook de bruggen voor de poorten van bouwhoeve en kasteel gemaakt. De vormgeving was duidelijk geïnspireerd op voorbeelden van de Engelse kastelen en buitenplaatsen. De economische depressie en de dood van baron Levinus in 1925 maakten een voortijdig einde aan de uitvoering van de grootscheepse plannen. Deze bestonden volgens de bewaard gebleven blauwdrukken van Martens uit bijna een verdubbeling van de inhoud van het bestaande hoofdgebouw (afb. 263). Het plan voorzag in een extra verdieping en een overdekte binnenplaats, die waarschijnlijk was geïnspireerd op de in kasteel Neubourg te Gulpen gekozen oplossing. Voorts zou de ronde toren aanzienlijk worden verhoogd en als watertoren dienst gaan doen (afb. 261). Ook aan het wooncomfort werd gedacht door het aanbrengen van een omvangrijk centraal verwarmingssysteem. Al met al een zeer ambitieus plan. Het omringend landschap en de tuinen behoorden eveneens dienovereenkomstig te worden aangepast, waartoe de tuinarchitect Leonard Springer werd geconsulteerd. Het kasteel en de bouwhoeve vertonen nog overal de sporen van deze ingreep, die nu aan het huis de opmerkelijke tweeslachtigheid geeft en de charme van een ‘Unvollendete’. Na 1925 is er in wezen weinig meer aan de vormgeving van kasteel Mheer veranderd. Het is vooral de huidige eigenaar die zich inspant om voor het voortbestaan van het kasteel doeltreffende maatregelen te treffen, welke zich voornamelijk beperken tot consolidatie en restauratie van de aanwezige historische waarden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boerderijen en woonhuizenDe landelijke bouwkunst in Zuid-Limburg neemt binnen het Nederlandse architectuurbeeld een geheel eigen plaats in. Zij wordt niet alleen als buitenlands ervaren, maar doorgaans ook als zodanig behandeld en gewaardeerd. Een beoordeling van het architectuurlandschap vanuit een Noordnederlands kennispatroon stuit onherroepelijk op problemen, die vaak onvoldoende worden onderkend. De verschillen met de rest van Nederland werden en worden nog altijd gecultiveerd. Zo schreef de Dordtse predikant C.E. van Koetsveld in zijn reisverslag van een in 1828 ondernomen voettocht door Zuid-Limburg en de Belgische Ardennen over de dorpen tussen Maastricht en Aken: ‘De huizen zijn hier meest ruw van voorkomen en teekenen geenen rijkdom, ofschoon wij geenen spooren van eigenlijk gebrek bespeurden. De meesten zijn gebouwd van Pieterssteen en geeven een vrij goed en vrolijk oog. Anderen als ook de schuren, bestaan uit houten stijlen, welker tussenruimten met klei en koemest zijn aangevuld. Men meene dus niet, hier de rijke en nette Hollandsche en Zeeuwsche boerderijen te vinden; tevergeefs zou men die in deze provinciën zoeken’. De teneur is duidelijk. Er is waardering voor de stenen huizen en boerderijen, maar de vakwerkbouw wordt naar het tweede plan geschoven. En dat is ook wel enigszins te begrijpen, als men - gewend aan rechtlijnigheid en duurzaam metselwerk - die voor uiterlijk vertoon zo kwetsbare en schijnbaar warrig geconstrueerde, aaneen gegroeide bouworganismen ziet (afb. 43-44). Een totaal andere bouwwereld! De eigen aard komt tot uitdrukking in de verschijningsvorm, de constructiewijze en de toegepaste materialen, alsmede in de schaal van de bebouwing. Tezamen levert dat een beeld op van immens grote hoeven tot piepkleine woningen en keuterijen. Dit zeer gedifferentieerde beeld wordt nog eens extra geprononceerd door het bodemreliëf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43 Binnenplaats van de hoeve Stallestraat nr. 18 in Mheer, opname 1963.
Andere factoren, die mede bepalend zijn voor dit beeld, liggen op het terrein van de sociale verhoudingen en de conjunctuur. Wie nù, anno 1990, door het zoveel dichter bebouwde Zuidlimburgse heuvelland trekt, ziet in de dorpen en langs de wegen over het algemeen een beeld van een zowel letterlijk als figuurlijk ‘schone’ en vaak fleurige, schilderachtige architectuur. De vakwerkbouw, maar ook de toepassing van natuursteen naast baksteen draagt daaraan veel bij. Maar dat was ooit anders. Nog lang na 1945 bepaalden de dampende bruin-zwarte mesthoop op de binnencour van de hoeves, de scharrelkippen en vrijpostig rondwroetend kleinvee het beeld. Dat zo tot de romantische verbeelding sprekende actieplaatje bestaat niet meer. Wat wel bestaat zijn de vele lege hulzen, die hun bestemming verloren of voorzover mogelijk werden aangepast. Het zijn vooral die herkenbare, picturale elementen, welke bewust en onbewust van veel betekenis zijn voor de visie die in het streven van de monumentenzorg besloten ligt. In optimale vorm verwezenlijkt zou deze visie leiden tot integraal behoud. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44 Gezicht op de bebouwing aan de Steegstraat in Mheer, gezien aan de veldzijde, opname 1971.
45 Groot Welsden. Gezicht op de ‘Dreeshof’ en Groot Welsden nr. 38, opname 1988
De werkelijkheid is echter anders. De landelijke bouwkunst is onder druk van de zich in steeds sneller tempo veranderende bedrijfsontwikkeling aan zeer ingrijpende wijzigingen onderhevig. Twee voorbeelden ter illustratie van functiewijziging en gebruikscontinuïteit. Wie van Margraten naar Groot Welsden gaat wordt getroffen door het ensemble, gevormd door de ‘Dreeshof’, de statige bakstenen hoeve nr. 9 met mergelstenen hekposten aan de ingang van de weide bij het ‘Kuulke’ (afb. 45). Links daarvan staat Groot Welsden nr. 38. Het is een dubbele woning van baksteen en mergel, onder een met rode pannen gedekt schilddak. De vorm verraadt de oorspronkelijke bestemming van het gebouw: een ruime schuur met stallen en opslagruimten aan weerszijden van de deelvloer. Het was een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46 Groot Welsden nrs. 38-40. Opmetingstekeningen, schaal 1:300, van de oorspronkelijke schuur en van de in 1979-1981 tot twee woningen omgebouwde schuur, schaal 1:300, naar globale opmetingstekening van Laugs & Laugs uit 1977 en eigen waarneming door A. Warffemius, 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oud en schilderachtig complex, dat ondanks de bouwkundig zeer bedenkelijke staat in 1963 een plaats op de monumentenlijst verwierf. De tand des tijds knaagde verder en dat duurde tot 1977. Op de eerste lentedag van dat jaar zakte de schuur uitgeput en ondermijnd in elkaar, met als resultaat een beeld van puin, pannen en gebinten. De liefde voor de plek deed de eigenaars besluiten om de schuur te herbouwen als woonhuis. Wat hier nu staat, is een dubbele woning in de huls van het gereconstrueerde schuurmodel (afb. 46-48). Een ander voorbeeld van functiewijziging. Aan de Kempestraat nr. 2 in Noorbeek staat een middelgrote vakwerkboerderij, heel charmant en uitnodigend op de hoek van een in het groene beekdal uitlopende onverharde landweg (afb. 350-351). In de flank staat een al even schilderachtig ogend complex aan het Martele Höfke. Zo maar een typisch stukje Zuid-Limburg. Een kijkje door de poort van Kempestraat nr. 2 levert zicht op de onregelmatig gevormde binnenplaats. Achter op de cour staat de woning. Haaks sluiten aan de rechterzijde de stallen en de schuur daarop aan, en links van de poort wat bijruimten. Aan de zijde van het Martele Höfke is de buitenkant goed te
47 Schuur in Groot Welsden, huidige nr. 38, opname 1963.
48 Groot Welsden nr. 38, tot woonhuis verbouwde schuur, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bemonsteren: vakwerk met telmerken en kleine vensters, opgenomen binnen stijl- en regelwerk. Alle ruimtelijke elementen die de kleine hoeve vormen, zijn hier aanwezig; zelfs de bakoven achter de woning lijkt een gespaard gebleven relict. Ten onrechte, want zij is ‘nieuw oud’. Het vertrouwde beeld lijkt intact. Alleen de mestvaalt die vroeger op de half open hof lag is, door niemand betreurd, verdwenen. In plaats van daarvan is keibestrating en de uitbundige fleur van bloeiende plantenbakken gekomen. Maar toch, er is zoveel meer veranderd. Ofschoon de boer en zijn gezin, zijn vee en vruchten zijn verdwenen, worden huis, schuur en stallen nog regelmatig bevolkt. De hoeve biedt plaats aan een reeks vacantieappartementen. De nieuwe bestemming is waarschijnlijk de redding van het complex geweest. Er zijn tal van voorbeelden te noemen van aangepaste boerderijen, waar de nieuwe gebruikseisen bepalend zijn geweest voor de uiteindelijke indeling en vormgeving. Toch is die ontwikkeling ook weer niet zo vreemd. Zij past feitelijk binnen de traditie van verregaande aanpassing van het bestaande aan nieuw gestelde eisen. Alleen vanuit de monumentenoptiek levert de teloorgang van ‘wat was’ ten faveure van ‘wat komt’ een cultuurhistorische caesuur en daarmee een onontkoombaar breukvlak op. Een werkelijk structureel probleem ten aanzien van het behoud is het ontbreken van overlevingskansen. Waar die wel aanwezig zijn, wordt de bestemming bepaald door nieuwe en veelal aan de oorspronkelijke functie van het gebouw wezensvreemde eisen, die zijn doorgevoerd op basis van een compromis. Het zijn vooral verlies en verandering van functie die de objecten van landelijke bouwkunst op een dood spoor hebben gezet, dan wel in een geheel nieuwe fase hebben gebracht. Bezien binnen het kader van de in historisch opzicht vooral retrospectief gerichte, traditionele opvatting van monumentenzorg is de nieuwe fase voor cultuur-historisch geïnteresseerde vakmensen en liefhebbers over het algemeen nog moeilijk te aanvaarden, ervaart men dit proces als afbrokkeling van het vertrouwde beeld en als materieel verlies. Ziet men de ontwikkeling in een continue lijn, dan zijn ook de aan een andere of nieuwe functie aangepaste vorm en de daarmee samenhangende wijzigingen rationeel aanvaardbaar. Maar het verlies en de schade aan het gefixeerde ‘historische beeld’ zijn blijvend en gevoelsmatig onherstelbaar. Eens te meer blijkt, hoe belangrijk het is om te komen tot een analyse en verklaring, waardebepaling, waardering en zonodig herwaardering van de nog bestaande objecten en resten. Dat dient zowel objectsgewijs als in onderlinge samenhang te worden gedaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landelijke bouwkunst in de gemeente MargratenOndanks overeenkomst met het omliggende gebied, met name oostelijk Zuid-Limburg en Belgisch Limburg, vertoont de landelijke bouwkunst in de tot de gemeente Margraten behorende dorpen, zij het op beperkte schaal, een aantal eigen kenmerken. Zo is er een voorkeur voor het ‘woonhuis met middengang’ boven de woning van het ‘tweekamer-type’ en is in de vakwerkbouw als gevolg van het verwerkte hout - men gebruikte veel essehout - optisch het onderscheid tussen hoofdstijlen en tussenstijlen veel geringer. Individualiteit en flexabiliteit zijn de voornaamste kenmerken van de Zuidlimburgse hoeve. Door de toepassing van tal van variaties in de groepering van woonhuis, stallen en schuren is een bebouwing ontstaan, die in de grondvorm wel een bepaalde basisstructuur en ordeningsprincipe vertoont, maar in de uitwerking steeds primair beantwoordt aan de op een bepaald moment bestaande behoefte. Eenheid in verscheidenheid. Een woning is even gemakkelijk tot stal te bestemmen als een stal tot woning. Het wisselen van functies en voortdurende aanpassing aan bestaande behoeftes bemoeilijkt dan ook een scherp toegesneden categoriebeschrijving. Er staat niet wat er staat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een bijzonderheid vormt het verschijnsel van bedrijfs-splitsing en/of bedrijfsvergroting door samenvoeging, wat vooral sedert de tweede helft van de 18de eeuw als gevolg van grote wijzigingen in de bezitsverhoudingen en de ontwikkeling in de landbouw op grote schaal heeft plaats gevonden (afb. 49). Dat leidde niet alleen tot gronddeling, maar noodzakelijkerwijs ook tot verdeling van de opstallen en herinrichting van bestaande ruimtes en zo nodig tot aanbouw van nieuwe woon- en bedrijfsgebouwen (zie blz. 108-110). Om dat proces van ‘beweging’ goed te kunnen volgen is men in de eerste plaats aangewezen op de bewoningsgeschiedenis van een pand of complex. Daarin vindt men de aanknopingspunten of mogelijke bewijzen die van dienst kunnen zijn bij een bouwkundige analyse van een boerderij met geschiedenis. Er zijn legio voorbeelden van splitsing, samenvoeging, afbraak en verschuiving te geven. Ze zijn echter stuk voor stuk anders. Elk object vertelt zijn eigen verhaal, ondanks de overeenkomsten die in grote lijnen zijn aan te geven. Samenvattend zijn als redenen voor het bijna organische groei- en veranderingsproces aan te geven:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ligging en groepering van de woon- en bedrijfsgebouwenVanouds is het Zuidlimburgse boerenbedrijf een overwegend gemengd bedrijf geweest waar, naast een rijk geschakeerde akkerbouw, veeteelt en tuinbouw alsmede de fruitteelt een belangrijke plaats innemen. Groepering, aard en omvang van de bedrijfsonderdelen zijn afhankelijk van economische factoren, mate van bruikbaarheid c.q. vruchtbaarheid van de grond en van het type bedrijf dat wordt uitgeoefend. Naast de woning voor de boer en zijn gezin zijn de belangrijkste onderdelen de stallen en de schuren. Verder treft men bijgebouwen aan, al dan niet aan de hoofdgebouwen gekoppeld. Voorts een meestal op veilige afstand van de hoeve gebouwd bakhuis. Voor wagens die niet in de schuur of op de hof konden worden ondergebracht, werd een stalling onder een afdak op palen gemaakt, meestal geplaatst tegen een schuur- of stalgebouw of als vrijstaand bouwsel. De groepering van de diverse bedrijfsonderdelen is al naar gelang de situatie ter plaatse verschillend, waarbij ook bodemreliëf en terreinsgesteldheid een rol spelen. De afbeeldingen 50-63 laten die grote gevarieerdheid in oplossingen zien. Aan de hand van schematische boerderijplattegronden - steeds vanaf de weg gezien - zijn verschillende functies uitgesplitst en geven de bijbehorende foto's een goede indruk van de bouwmassa's. De bodemgesteldheid is voorts van invloed geweest op de toepassing van bepaalde materialen: natuursteen of baksteen, een combinatie van beiden of alleen vakwerk. Plattegronden. De z.g. gesloten hoeve die als de meest karakteristieke vorm geldt voor de Zuidlimburgse boerderij is het eindresultaat van een ontwikkeling, waarbij de groepering van woonhuis, stallen en schuren evenwijdig of haakvormig ten opzichte van elkaar zijn geplaatst. De meest eenvoudige vorm is het woonhuis, dat met zijn korte zijde aan de straat staat, dwars ten opzichte van de weg, met een achter aan de korte zijde aansluitend bedrijfsgedeelte. Bij een te grote lengte van het complex wordt de schuur ofwel haaks, ofwel evenwijdig aan het woonhuis geplaatst, wat een half open hof of cour oplevert. De winkelhaakvormige groepering kan tal van variaties opleveren, al naar gelang het bedrijfsgedeelte voor of achter, links dan wel rechts tegen de woonvleugel aansluit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49 Opmetingstekening van een uit twee boerderijen bestaand hoevecomplex in Groot Welsden, ter plaatse van de huidige nrs. 12 en 14. Opmetingstekening van de situatie in 1949, tekening door G. Post (1953) naar opmeting van A.J. Aanstoot en L. de Jong (1949), Coll. N.O.M. Arnhem nr. 28-29.
Wanneer de hoeve dankzij een derde vleugel een U-vormige plattegrond bezit, zijn er ook weer tal van variaties mogelijk. Nog altijd is er dan een open cour, die naar de straat, maar ook naar links, rechts of achter ‘open’ is. Een volgende stap is de toevoeging van een vierde vleugel, zodat er een gesloten cour ontstaat. Hoe deze theorie in de praktijk kan uitpakken is te zien op afb. 50. Op basis van bestaande plattegronden in het studiegebied Margraten is de theorie aan de praktijk te toetsen. In de plattegrondschema's is per object aangegeven waar de drie hoofdelementen als woning, stal en schuur zich bevinden. Uitzonderingen bevestigen de regel. Het hierboven geschetste theoretische model geeft in grove lijnen een raster voor typologie. In werkelijkheid is het aantal variaties op het typologische thema legio, door de grote mate van individualiteit, die van elke boerderij iets unieks maakt, zeker wanneer zij een langdurig groeiproces heeft doorgemaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50 Schematische weergave van enige boerderijplattegronden, waarbij de ligging van woonhuis, stallen en schuren per groep afzonderlijk zijn weergegeven. Tekening door A. Warffemius. Zie voor de verschillende objecten en complexen de afb. 52-63.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51 Noorbeek. Martele Höfke, opname 1988.
52 Banholt, Bredeweg nr. 14, opname 1988.
53 Mheer, Papenweg nr. 3, opname 1988.
54 Noorbeek, Vroelenstraat nr. 14, opname 1988.
55 Noorbeek, Kempestraat nr. 2, opname 1989.
56 Margraten, Pastoor Brouwersstraat nr. 5, opname 1989.
57 Ulvend nr. 3, opname 1988.
58 Mheer, Stallestraat nr. 34, opname 1988.
59 Banholt, Bredeweg nr. 2, opname 1963.
60 Mheer, Duivenstraat nr. 1, opname 1987.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61 Banholt, Loverixplein nrs. 7-8, opname 1989.
62 Scheulder, Scheulderdorpsstraat nr. 99, opname 1988.
63 Banholt, Mheerderweg nr. 65, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een korte karakteristiek van de verschillende gebouwenWoning. Bij de Zuidlimburgse hoeve staat de woning overwegend ‘dwars’ aan de straat. Achter het woongedeelte en daarmee onder hetzelfde dak sluit dikwijls een bijruimte aan, die als bijkeuken of stal wordt gebruikt. In de tweede helft van de 19de eeuw bestaat bij nieuwbouw de tendens om het woongedeelte langs de straat te bouwen. In navolging van die nieuwbouw zet die tendens zich ook voort bij verbouwing van bestaande boerderijen. Met name in Banholt zijn hiervan verschillende voorbeelden te vinden. Stallen. De stallen voor het vee zijn vanouds aansluitend aan de korte zijde van de woning of tegenover de woning gebouwd. Beide vleugels staan, gescheiden door een binnenplaats, dwars ten opzichte van de straat. Op deze regel zijn echter uitzonderingen. Het komt ook voor, dat de stal haaks aansluit bij de woning. Deze oplossing wordt doorgaans aangetroffen op locaties waar een schuur de plaats tegenover de woning inneemt. Bij de huizen die met hun lange zijden aan de straat of achter op de hof zijn gelegen, staan de stallen meestal haaks ten opzichte van de woning of sluiten zij aan een van beide korte zijden aan. Schuren. De plaats en het type van de schuur hangen nauw samen met de bereikbaarheid vanaf de weg en/of de cour. De twee hoofdtypen zijn de ‘dwarsdeelschuur’ en de ‘langsdeelschuur’. Het type dwarsdeelschuur, waarbij paard en wagen via de in het middelste schuurvak opgenomen deel vanaf de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
64 Dorpsgezicht in Mheer. Wegkruising van de Duivenstraat en de Leemweg, gezien vanaf de Rondelenstraat, 1989.
65 De Klompestraat in Noorbeek, de oplopende straat tussen de Wesch en de Pley, opname 1989.
cour naar het veld kunnen doorrijden, ligt vrijwel altijd achter op de cour. De jongere, tweebeukige doorrijschuur met langsdeel in de ene beuk en opslagruimte in de andere beuk is direct vanaf de straat toegankelijk. Poort. De inrijpoort aan de straat, al dan niet geflankeerd door een klein poortje voor personenverkeer kan zowel een rondom gesloten hof als een naar achter of naar terzijde open hof afsluiten. De poort is opgenomen in een afsluitmuur of in de straatgevel van een afzonderlijke vleugel, waarvan de ruimtes diverse bestemmingen kunnen hebben, waaronder die van stal, schuur of opslagruimte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bakhuis. Indien aanwezig heeft het bakhuis in verband met brandgevaar een plaats op veilige afstand achter of naast de boerderij. Schop. Voor bescherming van een zich uitbreidend aantal boerenwagens en landbouwwerktuigen zag men zich genoodzaakt een open wagenschuur te bouwen. Deze meestal op houten stijlen of bakstenen kolommen rustende dakconstructies komen voor als zelfstandig bouwsel, of in de vorm van een groot afdak tegen de buitenmuur van een stalgebouw of schuur.
66 Gesloten bebouwing langs de Hoenderstraat in Margraten, opname 1989.
Vrijstaande gebouwen. Tot deze categorie kan behoudens het bakhuis met name de veldschuur worden gerekend, die op een afzonderlijk perceel vrij van de hoeve staat. Nabij de hoeve komen ook wel andere, kleine vrijstaande gebouwen voor, maar meestal wordt zo'n kleinere latere toevoeging als een appendix aan het grotere complex geschakeld. Put. Voor de watervoorziening was men aangewezen op het slaan van putten. Over het algemeen is het bezit van een put op privé terrein uitzonderlijk. Dat komt alleen voor bij grote hoeves (zie blz. 145). Hoeve Dobbelstein in Margraten is zo'n voorbeeld. Meestal is op een wat centraal gelegen punt een put geslagen voor gemeenschappelijk gebruik. Vaalt. De mestvaalt lag zowel bij de gesloten hoeve als de niet-gesloten boerderijen op de hof, enigszins verdiept en zonodig door een keermuur of een verhoogd gelegen perron van de woning gescheiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwmaterialen en constructiesIn het gebied van de tot de gemeente Margraten behorende dorpen en gehuchten zijn de woonhuizen en boerderijen voornamelijk opgetrokken in vakwerk, mergel en baksteen. De toepassing van de diverse soorten natuursteen, uit de bodem gehaald of aangevoerd uit het grensgebied, maken het beeld nog gevarieerder. De verschillende materialen worden naast elkaar, vaak zelfs binnen eenzelfde gebouwencomplex gebruikt. Daarnaast neemt de vakwerkbouw een heel belangrijke plaats in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67 Margraten, Sprinkstraat nr. 12. Gevel opgetrokken in grote veldkeien, opname 1988.
68 Vroelen, St. Maartensweg nr. 35. Kopgevel in breuksteen, opname 1988.
69 Scheulder, Scheulderdorpsstraat nr. 99. Gevel opgetrokken in baksteen met hardstenen vensteromlijstingen, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwen in natuursteenVan de natuursteensoorten die in Zuid-Limburg worden verwerkt neemt de mergel en met name het Gulpener krijt de belangrijkste plaats in. Voorts treft men kolenzandsteen aan in oudere gebouwen zoals in kasteel Mheer, als breuksteen verwerkte vuursteen, en vanuit België aangevoerde hardsteen. De mergel is voornamelijk afkomstig uit de naburige groeven in Sibbe en Valkenburg. Hij is voornamelijk gebruikt voor gevels van woonhuizen en in mindere mate voor bijgebouwen (afb. 71). Volledig in mergel opgetrokken gevels zijn eerder uitzondering dan regel. Mergel wordt ook dikwijls in combinatie met baksteen verwerkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
70 Termaar, ‘Termaarhof’. Toepassing van baksteen en mergel in speklagen, opname 1989.
71 Scheulder, Scheulderdorpsstraat 62-64. Gevels uitgevoerd in mergel, opname 1988.
De afstand tussen bouwplaats en groeve is een factor die de toepassing mede bepaalt. Bij de 18de-eeuwse boerderijen is die toepassing nog tamelijk terughoudend. De indruk bestaat dat met name in de tweede helft van de 19de eeuw de mergelbouw door een ruimere winning haar grootste expansie bereikte. Het dorpsbeeld van Scheulder b.v. toont meer mergelbouw dan Margraten, maar in Banholt, Mheer en Noorbeek komt het materiaal nog spaarzamer voor. De mergel wordt in kantrecht gezaagde blokken verwerkt. Hoewel uitermate geschikt voor het aanbrengen van profileringen en decoraties is van die mogelijkheid in het landelijke gebied maar zeer beperkt gebruik gemaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een wat hardere soort mergel, die rijker is aan fossielen, is de Tauwsteen. Deze harde variant kan in staand leger worden verwerkt. De steen is soms gebruikt voor vensteromlijstingen. Het mergelstenen muurwerk werd en wordt nog veelal afgewerkt met een witte kalklaag, die fel afsteekt tegen de meestal donker geverfde plint. Naast mergel is ook regelmatig andere natuursteen voor het optrekken van het muurwerk of partieel voor funderingen en ondermuren toegepast: gladde veldkeien, bruut verwerkte vuursteen en Kunrader zandsteen, die eveneens uit eigen bodem komen, en uit België ingevoerde hardsteen of blauwe steen. De blauwe of Naamse steen is voornamelijk toegepast in bewerkte vorm voor deur- en vensteromlijstingen, sluitstenen, stoepen, vloertegels, traptreden buitens- en binnenshuis (vooral in kelders) en voer- en drinkbakken. De bodemgesteldheid is mede van invloed op de aanwezigheid van muurwerk dat is opgetrokken uit veldkeien en bruut materiaal. Veel keistenen zijn gewonnen bij het bewerken van de akkers. De uit dit type materiaal opgetrokken gevels (afb. 67) maken een veel archaïscher indruk dan de speklaagmuren (afb. 70). De onregelmatige blokken en brokken vuursteen, hardsteen of veldkeien zijn gestapeld tussen driehoekige bakstenen beitels. Zij vormen de dammen op de hoeken van de gevels en bij de muuruitsparingen ten behoeve van vensters of deuren. Dit type muren is als het ware opgebouwd in horizontale stroken. Soms is dit heel duidelijk te zien in de manier waarop grover materiaal door kleine keitjes en brokken worden geëgaliseerd, z.g. varkens in het metselwerk (afb. 68).
Gevels van dit type komen in het beschrijvingsgebied verspreid voor. Een heel bijzonder voorbeeld is de kopgevel van Sprinkstraat nr. 12/14 in Margraten, een 17de-eeuwse gevel met resten van een houten kozijn, waarin opmerkelijk grote zwerfstenen zijn verwerkt (afb. 67). Een veel jongere toepassing is te vinden in Terlinden nr. 16, maar de vensteropeningen in baksteen zijn omkaderd volgens een systeem, dat veel is toegepast in het winningsgebied van de Kunrader zandsteen (Voerendaal, Eys en Simpelveld). In het gebied van Margraten wordt voor deur- en vensteromlijstingen voornamelijk hardsteen gebruikt. De vorm van de omlijsting, met name van de bovendorpel kan een indicatie geven voor de datering, maar ook dat gaat niet zonder meer op. De bovendorpels zijn eenvoudige lateien, maar kunnen ook zijn samengesteld uit twee, al dan niet gebogen lateistukken met een sluitsteen. Vanaf het derde kwart van de 19de eeuw reduceert de vensteromlijsting eerst tot boven- en onderdorpel en vervolgens tot vensterbank. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwen in baksteenBaksteen vormt het meest toegepaste harde bouwmateriaal. De leem was als grondstof voldoende aanwezig om bij het bouwen van een woning of hoeve door brikkenbakkers stenen van ‘eigen bodem’ in veldovens te laten bakken. Ofschoon de vakwerkbouw een onafgebroken traditie kent tot na de eeuwwisseling, heeft het bouwen in steen vanaf de tweede helft van de 18de eeuw enorm aan betekenis gewonnen, niet alleen bij de bouw van nieuwe boerderijen, maar ook bij de vervanging of de verstening van onderdelen is baksteen het belangrijkste en meest toegepaste bouwmateriaal (afb. 69). Zo is baksteen ook toegepast als meer duurzame vulling van vakwerkgeraamtes. Soms levert dat zelfs decoratief gemetselde steenverbanden op (afb. 68). Het formaat van de brikken is gemiddeld 22/23 × 11/11,5 × 5,5/6 cm, 10 lagen 65-70 cm met weinig varianten. Zie het lijstje met steenformaten op blz. 85. In het algemeen wordt de baksteen in staand verband gemetseld. Door de eeuwen heen ziet men hierin geen wijziging optreden. Het metselverband levert dan ook geen hulp bij datering van gebouwen. De baksteen wordt ook toegepast in combinatie met mergel (afb. 70). Drie tot vijf lagen baksteen wisselen af met een laag mergel, een z.g. speklaag. Dit verschijnsel hoeft niet per se te duiden op een bijzonder hoge ouderdom. Bij het dateren bestaat daartoe vaak wel de neiging. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BaksteenformatenMargraten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorbeek
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mheer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwen in houtDe vakwerkbouw vormt een zeer belangrijk bestanddeel van de historische bebouwing in het beschrijvingsgebied. De traditionele vakwerkbouw loopt zeker door tot rond de eeuwwisseling. Daarna komt er nauwelijks nieuwbouw in vakwerk bij. Afgezien van vakwerkbouw in de zin van onderhoud, herstelwerk, restauratie en reconstructie behoort de beoefening van de traditionele, ambachtelijke vakwerkbouw tot de verleden tijd. Waar nieuwe materialen en technieken aan belang wonnen, ging de vakwerkbouw op zijn retour (afb. 72). Niettemin zijn er nog prachtige voorbeelden bewaard gebleven. Er dient wel onderscheid te worden gemaakt tussen gave constructies in min of meer originele staat enerzijds en de sterk gewijzigde c.q. aangepaste objecten, die geheel of gedeeltelijk werden versteend, maar veel van de oorspronkelijke materie bewaard hebben anderzijds. Voor het maken van houtskeletten (afb. 73) in de vakwerkbouw is door de timmerlieden naast eikehout vooral essehout en olmehout gebruikt. De afwezigheid van bosgebied met zwaar hout in de onmiddellijke omgeving van de dorpen in westelijk Zuid-Limburg is van invloed geweest op de architectuur. Men pastte in het algemeen veel dunner en lichter hout toe dan in het bosrijker oostelijk gebied tussen Slenaken en Vaals. In westelijk Zuid-Limburg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72 Vakwerkhuis in Mheer. Opmetingstekening, schaal 1:300, door P.A. Schols, 1949, Coll. N.O.M., Arnhem.
73 Vakwerkgeraamte met dubbel ankerbalkgebint van een schuur bij Terhorst nr. 23, opname 1989.
ziet men dan ook een frequent gebruik van vrij dicht bijeen geplaatste gebinten en tussenstijlen. Voor het vlechtwerk van de vakvullingen is vooral populier en wilgehout gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houtconstructies in de vakwerkbouwIn elk vakwerkbouwsel is de hoofdconstructie af te lezen uit gebinten en gevels. Wezenlijk bij de bouw in vakwerk zijn de gebinten, hun onderlinge | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbinding en de afwerking van de wand. De constructies zijn in hoofdopzet te herleiden tot een beperkt aantal principes van stapeling en verankering. De hoofdvorm is de eenbeukige ruimte onder zadeldak tussen topgevels, waarvan de breedte wordt bepaald door de maat van het gebint. De overspanning kan variëren van ca. 4 tot 7 m. Op het gebint, dat een of twee etages kan hebben, staat doorgaans een tweede gebint of jukspant, dat op zijn beurt de drager is van het schaarspant of de nokstijl, die bepalend is voor de hoogte en de helling van de kap.
74 Schematische weergave van een vakwerkgevel met benaming van de constructie-onderdelen. Tekening door A. Warffemius.
De constructie van de vrij in de ruimte staande, travee- gebinten kan worden herhaald in de kopgevels, maar dat is geen vaste regel. Het is zelfs mogelijk, dat de gebinten in eenzelfde bouwvolume onderling verschillend zijn. De twee types hoofdgebinten die in Zuid-Limburg voorkomen zijn het ankerbalkgebint en het kopbalkgebint. Het meest gangbaar is het ankerbalkgebint, waarbij de gebintbalk met een pen aan het uiteinde door een gat in de verticale stijl heensteekt en wordt verankerd door middel van een of twee houten wiggen (afb. 75). De hoofdgebinten worden slechts bij uitzondering geschoord door korbelen. Bij het ankerbalkgebint lopen de stijlen boven de horizontale balk vaak een eind door, zodat er een borstwering ontstaat die de verdiepingshoogte ten goede komt. Het gebint heeft in dat geval de vorm van de hoofdletter H. Als er een volledige verdieping in de hoofdconstructie wordt opgenomen, komt de verdiepingsbalk ofwel voor als tussenbalk, ofwel als ankerbalk. Bij het kopbalkgebint is de horizontale gebintbalk ingelaten in de spantpoten, zodat de aan de uiteinden versmalde kopbalk in de stijlen verzinkt (afb. 75). De stijl steekt met pennen ter weerszijden van de balkversmalling in de gebintplaat. De kopbalk loopt soms nog een heel eind buiten de gevel als overstek door (afb. 75). Het kopbalkgebint is een constructie, die behalve in Zuid-Limburg, verder in Nederland alleen voorkomt in de Achterhoek en Twenthe.
75 Houtverbindingen in de spantconstructie, respectievelijk van ankerkbalk- en kopbalkgebint. Tekening door A. Warffemius.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
77 Gebintconstructies, voorkomend in diverse gebouwen in het studiegebied. Afgebeeld zijn constructies in vakwerkgebouwen (a-h): a. Papenweg nr. 3, Mheer - b. Ulvend nr. 3 - c. Stallestraat nr. 14, Mheer - d. Groot Welsden nrs. 38-40 - e. Steegstraat 23, Mheer - f. Sprinkstraat nr. 12, Margraten - g. Klein Welsden nr. 21 (woning) - h. Klein Welsden nr. 23 (schuur).
Kapconstructies in gebouwen met stenen muren (i-p): i. Rijksweg nr. 8, Margraten (zuidvleugel van de linker woning) - j. idem, oostvleugel - k. Vroelen nr. 29 (grote schuur) - I. Scheulder nr. 99 (grote schuur) - m. Mheerderweg nr. 65 - n. Banholt (grote schuur), Terhorst nr. 33 (schuur) - o. Banholt (kerkschip) - p. Duivenstraat nr. 1, Mheer (woongedeelte, reconstructie). Kapconstructies in de bouwhuizen en het hoofdgebouw van kasteel Mheer (q-t): q. oostelijk bouwhuis - r. zuidelijk bouwhuis - s. westelijk bouwhuis - t. noordvleugel van het kasteel. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76 Schematische tekening van de twee hoofdtypen in de spantopbouw. Tekening door A. Warffemius.
De hoofdgebinten hebben schematisch gezien de volgende samenstelling:
De meest eenvoudige manier om een verdiepingloze ruimte te creëren is het vormen van de kap met behulp van een nokstijl die wordt gesteund door een of twee voetschoren. Voor een gebouw met een grotere breedte wordt op de verdiepingsbalk (een anker- of kopbalk) een jukspant gezet. Dit jukspant wordt aan weerszijden geschoord door voetschoren die op de trekbalk staan. Een andere wijze van versteviging is het verbinden van de jukspantbenen met de doorschietende stijlen van het hoofdspant door middel van blokkelen. Boven op het jukspant staat dan nog een geschoorde nokstijl. De verschillende onderdelen zijn weergegeven op afb. 77.
De stijlen van het jukspant kunnen behalve loodrecht ook schuin staan of een van nature kromme vorm hebben. Dit doet niets af aan het wezen van de constructie. In de Duitse terminologie wordt wel gesproken van ‘stehender Stuhl’. Bij een grotere overspanning komt de stapeling van twee jukspanten voor. De keuze van de constructie is voor een belangrijk deel afhankelijk van het voorhanden zijnde hout en van het inzicht van de timmerman. Naast elkaar komen verschillende constructies voor, ook in eenzelfde object. Bovendien zijn er min of meer unieke oplossingen, zoals het inbrengen van een hoog opgaand jukspant dat met twee blokkelen naar de buitenwand toe wordt vast gehouden (afb. 77). Een andere hoofdconstructie is het gordingspant, dat respectievelijk is verankerd aan de stijlen van de ankerbalk, aan de uiteinden van de jukdekbalk en aan de kop van de nokstijl. Op de kop- of ankerbalk en bij stenen huizen op de trekbalk staat de volgende kapconstructie: een jukspant, bestaande uit een op schuin staande jukbenen (1) geplaatste jukdekbalk (2), al of niet aan de voet geschoord (3) of met een blokkeel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verankerd in de hoofdstijl of in de muur (4). Op de jukdekbalk staat een nokstijl (5), die geschoord wordt door ongeveer evenwijdig aan de dakhelling lopende spantbenen (6), die rusten op het blokkeel en verankerd zijn met de uiteinden van de jukdekbalk (afb. 77). De langsverbanden worden gevormd door de gebintplaat en de nokgording en door de gordingen die rusten op klossen, welke op de dakspantbenen zijn aangebracht. Op deze wijze is er een zeer hecht verband gemaakt tussen hoofdgebint c.q. muurwerk en het dakgespan, dat als het ware een ‘tweede paar’ benen vormt.
78a-d Gebintconstructies. a. Rijksweg nr. 6-8, Margraten - b. Ulvend (Belgische zijde, gesloopt in 1988) - c. Mheerderweg 1, Banholt - d. ‘De Grote Peul’, Vroelen (opnames 1988 en 1989).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevels in vakwerkKopgevelsDe kopgevels van de vakwerkgebouwen vertonen soms, maar lang niet altijd in hoofdopzet de binnen het gebouw toegepaste vorm van gebint- en dakconstructie (afb. 79). Meestal zijn er tussenstijlen of schoren en een aantal horizontale regels toegevoegd, waartussen het vlechtwerk van fitsels en twijgen als wapening van de lemen wand wordt ingebracht. Verder zijn er de uitsparingen voor vensters. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kopgevel kan echter ook een geheel afwijkende constructievorm bezitten. Verder speelt ook de verstening een rol. Het vakwerkgeraamte staat altijd op een stenen fundering. Soms loopt het muurwerk in de kopgevel tot aan de verdieping door. Dit is met name het geval als achter de gevel een stenen kelder is gelegen. Naast partiële verstening komt ook de volledig versteende kopgevel voor, die een oudere vakwerkwand vervangt of al van meet af aan in steen is opgetrokken. Krom gegroeid hout is in kopgevels meestal in gespiegelde vorm verwerkt vanaf het midden van de 19de eeuw.
79 Kopgevels van diverse vakwerk gebouwen: a. Vroelenstraat nr. 14, Noorbeek (woning) - b. Dorpsstraat nr. 44, Mheer (kopgevel schuur) - c. Terhorst nr. 23 (schuur) - d. Steegstraat nr. 23, Mheer (achtergevel) - e. Terlinden nr. 16 (stal). Opmetingstekening, schaal 1:300, door A. Warffemius.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LangsgevelsDe langsgevels worden gevormd door de stijlen van de hoofdgebinten, die onderling zijn verbonden door middel van voetplaten en gebintplaten. De voetplaten die op de stenen fundering rusten en de gebintplaten op de stijlen zijn door middel van een pen- en gatverbinding met de stijlen verbonden. Essentieel is verder het tegen het schranken toegepaste windverband, verkregen door het plaatsen van schoren, die vanuit de voetplaat schuin oplopen tot halverwege of zelfs tot bovenin de stijl. Primair worden de schoren verankerd met de kopgevelgebinten en de gebinten naast de grote gevelopeningen, waarin de deeldeuren en de huis- en staldeuren worden geplaatst. Een belangrijk gevolg van het toepassen van lichter en dunner materiaal is voor de vakwerkconstructie het dichter bijeen plaatsen van de gebinten of het toepassen van een of twee tussenstijlen per gebintvak. De vrij gelijkmatige stijldikte laat van ver af niet meteen de hoofdgebinten van de tussenstijlen onderscheiden, maar bij ankerbalkgebinten geven de ‘uit’stekende oren aan hoe die gebintvak-verdeling is. De dicht bijeen staande stijlen zijn doorgaans alleen door horizontale regels met elkaar verbonden. Zo gezien is de verschijningsvorm van het vakwerk in de langswanden vaak een eenvoudig lijnenspel van verticale stijlen en horizontale regels. Aangezien een vakwerkconstructie betrekkelijk gemakkelijk uiteengenomen en verplaatst kan worden is het een normaal verschijnsel om secundair verwerkt materiaal aan te treffen. Het is aan de inventiviteit van de timmerlieden om zo'n eerder gebruikt onderdeel een passende plaats te geven in het nieuwe geheel of om het passend te maken. Het werk laat zich niet in regels vatten. Alles is mogelijk. Veel vakwerkhuizen in het studiegebied zijn van betrekkelijk jonge datum. In het begin van de 19de eeuw en ook nog na 1850 nam het vakwerk een belangrijke plaats in op de toenmalige bouwmarkt. Bij verbouwing of vergroting van een bestaand pand werden er nieuwe ruimten bijgebouwd, vaak door verlenging, maar ook door verhoging van het huis met een verdieping. De vlakke dakhelling van een huis met verdieping geeft vaak al van verre aan, dat de wooncapaciteit is vergroot door het opwippen van de dakvlakken. Aan het houtskelet van de kopgevels of aan niet met de onderbouw corresponderende vakken in de langsgevels is dat vaak duidelijk af te lezen (afb. 81). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80 Telmerken op schematisch weergegeven vakwerkgevels. Afgebeelde reeks: a. Papenweg nr. 3, Mheer - b. Dorpsstraat nr. 40, Mheer - c. Dorpstraat nr. 29, Noorbeek - d. Terlinden nr. 16. Tekening door A. Warffemius.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Timmermansmerken of telmerkenEen heel belangrijk hulpmiddel om bij het gereed maken en het in elkaar zetten van vakwerkgeraamtes de diverse delen van gebinten en langsverbanden uit elkaar te kunnen houden is het aanbrengen van timmermansmerken (afb. 80). Alle onderdelen, zoals de verticale stijlen en de bijbehorende schorende delen, alsmede de horizontale verbindingen en het kleinere hout van regels en tussenstijlen werden gemerkt met guts of beitel. Het telsysteem is aan de buitenzijde goed waar te nemen. Dankzij de timmermansmerken is het ook mogelijk om binnen één constructie verschillende bouwfases of wijzigingen te onderkennen. De merken bieden niet zonder meer een waarborg voor een betrouwbare datering van het gebouw. Bij het merken van de onderdelen wordt onderscheid gemaakt tussen links en rechts, respectievelijk aangegeven met de merktekens ⋁ en. De spantpoten worden onderaan genummerd. Verder wordt genummerd bij de pengaten die dienen voor het inlaten van de schuine schoren en de regels. Op de voetplaat en op de gebintplaat is bij de pengaten het nummer van het spant aangegeven. Op de schoren staat het nummer dat overeenkomt met het corresponderende gat in spantpoot en voetplaat. Ook op kleinere onderdelen, zoals de horizontale regels en het raamhout voor venster- en deuropeningen, is het telsysteem doorgevoerd. Het volledig merken van een vakwerkconstructie is eerder uitzondering dan regel. Een heel mooi voorbeeld van een compleet systeem van telmerken is het huis Papenweg nr. 3 in Mheer (afb. 80a). Andere goede voorbeelden zijn Dorpsstraat nr. 40 in Mheer (afb. 80b), Bredeweg nr. 14 in Banholt en Terlinden nr. 16 (afb. 80d). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GevelafwerkingIn de vakken tussen de verticale stijlen, schuin geplaatste schoren en de horizontale regels zijn z.g. fitsels (staken) klem geslagen in een holte aan de bovenkant en een groef aan de onderkant. Door die verticale staken wordt vlechtwerk aangebracht van buigzame takken, twijgen of tenen, al naar gelang in de omgeving voorhanden. Het vlechtwerk wordt vervolgens beworpen met een brij van leem en water, vermengd met toeslagmiddelen als koemest, stro, koehaar, materialen die er samen voor zorgen, dat de leem enigszins een wapening krijgt en die tegelijkertijd krimpen tegengaan. Zijn de eerste lagen nogal grof van samenstelling, de bovenlaag, in een of twee keer aangebracht, wordt zo glad mogelijk afgestreken. De vakwerkvulling heeft een sterk isolerende werking, door de lucht in de leemwanden. Voor de afwerking wordt een laagje kalk of fijnpleister aangebracht, waardoor de leemwand een waterafstotend vermogen krijgt. Het was en is uiteraard zaak om de in wezen kwetsbare lemen vakwerkwand regelmatig te onderhouden. De afwerklaag is meestal wit en werd ook over het houten geraamte heen aangebracht en verdoezelde de houtconstructie. Deze afwerking is mettertijd grotendeels verdwenen ten gunste van een in het zicht gehouden constructie, waartoe het houtwerk met een conserveringsmiddel wordt afgewerkt. De gevlochten, met leem beklede vakwerkvulling is op veel plaatsen vervangen door baksteen. Aan de wijze van invulling is doorgaans te zien of het een originele of latere vakvulling is. Het voordeel van de baksteenvulling is de grotere duurzaamheid van de versteende wand, waardoor men ontkomt aan het regelmatig, jaarlijks nalopen en bijsmeren van de wand. Alle bovengenoemde materialen passen binnen het historisch patroon. Ofschoon de leemvulling nog wel incidenteel wordt toegepast met name bij restauratie, winnen moderne vul- en afdekkingsmaterialen in ras tempo steeds meer terrein. Met moderne materialen wordt echter een wezenlijk ander resultaat bereikt. Ofschoon men het historische beeld beoogt te bewaren of zelfs nadrukkelijk te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81 Papenweg nr. 3, Mheer, met verhoogde verdieping, opname ca. 1925.
manifesteren, gaat ondanks een oud geraamte het levendige aspect van de wand doorgaans verloren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapconstructies in stenen gebouwenDe beschreven dakstoelconstructies van eenbeukige vakwerkgebouwen zijn ook toegepast bij in baksteen of mergel opgetrokken huizen en schuren, meestal in een wat vereenvoudigde vorm. Bij grote objecten nemen een houten tussenstijl (Mheerderweg nr. 1, Banholt) of stenen kolommen (Mheerderweg nr. 65, Banholt), soms zelfs brandmuren of scheidingswanden van steen (Rijksweg nrs. 6-8, Margraten) een deel van de draagfunctie over. Naast en binnen de hierboven op blz. 89 genoemde, algemeen gangbare constructiesystemen, zijn er diverse varianten te vinden, waaronder min of meer unieke oplossingen. Een mooi voorbeeld hiervan is een zeer hoog zoldergebint met extra korbeel in Klein Welsden nr. 23 (afb. 77h). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
82 Papenweg nr. 3, Mheer. Het dak heeft bij de restauratie weer zijn oorspronkelijke helling gekregen, opname 1988.
De mogelijkheid om de dakconstructie te verbeteren of daarin varianten uit te proberen is duidelijk waar te nemen in de stenen één- of tweebeukige schuren (afb. 77i-o). Een uitzonderlijk voorbeeld is de kapitale schuur van hoeve ‘De Grote Peul’ in Vroelen (afb. 77k). Ook bij de tweebeukige bakstenen schuren die vooral in de tweede helft van de 19de eeuw werden gebouwd, zoals Mheerderweg nr. 65 in Banholt (afb. 77m), is geëxperimenteerd om te komen tot een constructieverbetering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huis en hoeve nader bezienHet traditionele Zuidlimburgse woonhuis is te onderscheiden in twee hoofdtypes, met als indeling: - kamer en woonkeuken naast elkaar gelegen, al dan niet met een gang aan de kopse zijde. - woonvertrekken aan weerszijden van een middengang. De hoofdindeling treft men zowel bij grote als kleine woonhuizen aan, ongeacht of zij zijn verbonden aan een bedrijf. Uitgangspunt is steeds het eenbeukige bouwlichaam, dat al dan niet is voorzien van een kelder en een verdieping met daarboven een zolder. Bij de woonkeuken sluit een stal of bijkeuken aan, die met het woongedeelte onder dezelfde kap ligt. De plaats van de woning ten opzichte van de straat is van evident belang voor de verschijningsvorm van de boerderijcomplexen (zie blz. 76-79). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee-kamer-typeIn zijn eenvoudigste vorm is het huis verdeeld in twee vertrekken: woonkeuken en woonkamer (go-kamer). Tegen een eindmuur en/of tegen de scheidingswand bevindt zich doorgaans de plaats van de haard. De toegang is meestal gelegen bij de buitenhoek van de woonkeuken. Soms is de gang van de keukenruimte afgescheiden door een wand. Het komt ook voor dat de toegang zich bevindt in een extra gebintvak, een echte gang, waarin zonodig ook de trappen naar de kelder en de verdieping zijn opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn Papenweg nr. 3 (afb. 83) en Dorpsstraat nr. 16 in Mheer (afb. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
83 Papenweg 3, Mheer. Woonhuis in vakwerk, voordien twee woningen. Serie opmetingstekeningen met plattegrond, doorsneden en gevelaanzichten.
a. Toestand voor de restauratie op blz. 96. b. Huidige toestand, na restauratie en reconstructie op blz. 97. Tekeningen, schaal 1:300, naar opmeting van Ir. J.A.M. Beijer te Mheer uit 1972-1973, bewerkt door A. Warffemius, 1988. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
84 Pastoor Brouwersstraat 5, Margraten. Woonhuisgevel aan de binnenplaats, opname 1989.
273), Bredeweg nr. 14 (afb. 209) en Bergstraat nr. 16 in Banholt (afb. 205). Binnen die twee vertrekken kan nog een onderverdeling van de ruimte plaats vinden ten behoeve van een slaapgelegenheid. Een mooi voorbeeld hiervan is het woongedeelte van Klein Welsden nr. 23 (afb. 160) en Schilberg nr. 36 (afb. 390). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huistype met middengangBij het grootste gedeelte van de Zuidlimburgse woningen neemt de middengang een heel belangrijke plaats in. Zij ligt tussen de hoofdvertrekken en loopt over de gehele breedte - of gezien vanuit de voorgevel - ‘diepte’ van het pand in de as van de woningplattegrond. De gang loopt uit op een trappartij, in de vorm van een rechte steektrap of, bij iets bredere gangen op een bordestrap. Onder de houten trap naar de verdieping c.q. zolder bevindt zich de stenen trap naar de kelder. In de eenvoudigste vorm gaat het om twee kamers op de begane grond, waarvan er meestal een is onderkelderd. Soms is er een derde kamer aan de straatkant bijgebouwd, maar deze huizen met asymmetrische plattegrond vormen geen afzonderlijk type. Voorbeelden zijn Klein Welsden nr. 23 (afb. 160) en Stallestraat nr. 34 in Mheer (afb. 300). De breedte van het woonhuis varieert van ca. 6 tot 8 m, afhankelijk van de reikwijdte van het spant of van de lengte van de trekbalk. Bij voldoende breedte is het mogelijk om achter de aan de courzijde gelegen kamers kleine vertrekken af te scheiden, die bij verdiepingloze huizen vaak dienst doen als slaapvertrek. Voorbeelden hiervan zijn Dorpsstraat nr. 48 in Mheer (afb. 281) en ‘De Grote Peul’ in Vroelen. Die vertrekken zijn vanuit de kamers toegankelijk en niet vanuit de gang. Dit verschijnsel komt ook voor bij huizen die niet met de korte zijde aan de straat staan, maar een kwartslag gedraaid met hun lange zijde evenwijdig aan of direkt langs de weg zijn geplaatst. Een 17de -eeuws voorbeeld is Duivenstraat nr. 1 in Mheer. De woning met de ingangszijde evenwijdig aan de weg komt tot ca. 1850 veel minder voor dan het huis dat in de dwarsrichting is geplaatst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85 In gen Bauerkoel nr. 5, Termaar. Woonhuisgevel aan de binnenplaats, opname 1989.
86 Kelder met gordelbogen en troggewelven, onder de woonvleugel van Vroelen nr. 30, hoeve ‘De Kleine Peul’, opname 1988.
Vanaf het midden van de 19de eeuw neemt echter de behoefte toe om de lange ingangsgevel naar de straat te verleggen, zodat de voorgevel en de daarachter gelegen hoofdvertrekken niet meer aan de cour, maar aan de straat komen te liggen. Met name aan de Mheerderweg in Banholt zijn verschillende voorbeelden te vinden van na 1850, in baksteen gebouwde hoeves, waarbij dit type woonhuis voorkomt. Ook in de vakwerkbouw bestaat in de tweede helft van de 19de eeuw de tendens om kleine huizen met de lange ingangsgevel naar de weg te richten, b.v. aan de Duivenstraat, Rondelenstraat en Papenweg in Mheer. Bij oudere boerderijen treft men dit verschijnsel echter ook aan, maar dan als gevolg van een verbouwing. Voorbeelden hiervan zijn te vinden aan de Dalestraat in Banholt en aan de Hoenderstraat in Margraten. De indeling van die op de straat gerichte woonhuizen is feitelijk identiek aan die van het huis met de middengang. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een variant is het woonhuis achter op de cour, met de ingangsgevel evenwijdig aan de weg of aan de poortvleugel. Stallestraat nr. 18 in Mheer (afb. 295) is hiervan een voorbeeld, zij het dat het hier gaat om een fase binnen een veel gecompliceerdere ontwikkelingsgeschiedenis. Een ander voorbeeld is Kempestraat nr. 2 in Noorbeek (afb. 350). In huizen met een verdieping wordt de indeling van de begane grond meestal op de eerste etage herhaald. De plaats van de trap, terzijde of achter in de bovengang, is bepalend voor de indeling. De zolders zijn bij kleinere woningen meestal niet onderverdeeld, mede omdat zij voornamelijk voor opslag dienden. Bij een groter woonhuis zoals Dorpstraat nr. 11 in Noorbeek, lopen de scheidingsmuren van de kelders door tot de nok van het huis (afb. 346). De plaats van de kelder ligt niet vast in de plattegrond. Bij huizen die dwars ten opzichte van de straat staan is de kelder meestal aan de straatkant opgenomen, maar dat is bepaald geen regel. Doorgaans bevindt hij zich onder een van de woonvertrekken of onder de gang en is hij door een vloerluik of ruimte onder een gangtrap toegankelijk. De kelders zijn in het algemeen opgetrokken in mergel, soms met breukstenen wanden en een mergelstenen gewelf, in een combinatie van mergel voor de wanden en baksteen voor het gewelf, of geheel in baksteen. Er komen twee types voor: ruimtes gedekt met een doorlopend tongewelf en kelders met brede bakstenen gordelbogen, waar tussen troggewelfjes zijn geslagen. De kruin van het gewelf kan zowel evenwijdig aan, als haaks ten opzichte van de korte gevels lopen. De kelders zijn door het naast elkaar gebruiken van diverse materialen en de vaak primitieve vorm moeilijk te dateren. Er bestaat niet altijd een relatie in verticale zin tussen de kelder en de bovenliggende ruimte. Vooral bij oudere complexen is het huis door vernieuwing of verbouwing, b.v. als gevolg van huis- en erfdeling, menigmaal verschoven. Een voorbeeld hiervan is de ligging van de kelder in het woonhuis Klein Welsden nr. 21, waar de kelder half onder de doorrit van de poortvleugel ligt (afb. 160). Bij Terlinden nr. 16 staat de buitengevel van de woonvleugel op het keldergewelf. De kelder kan ook onder de gang zijn gesitueerd, zoals bij de oude pastorie van Margraten (afb. 132). Bij hoeve ‘De Kleine Peul’ in Vroelen ligt de hardstenen toegangstrap naar de kelders buiten het oorspronkelijk woonblok (afb. 86). Hoeve ‘Dobbelstein’ in Margraten heeft een indrukwekkende kelderpartij onder het oudste woongedeelte, maar ook hier is de verticale relatie alleen verklaarbaar bij een reconstructie van de bouwgeschiedenis (afb. 143).
87 Stal met haaks aansluitende schuur van Vroelen nr. 30, ‘De Kleine Peul’, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InterieursHet interieur van de Zuidlimburgse boerderij-woning wordt gekenmerkt door lage ruimtes, gedekt met troggewelfjes tussen de balklagen, betrekkelijk kleine vensters en weinig opvallende interieur-onderdelen. Hooguit een schoorsteenmantel waarboven een gedrukte schoorsteenboezem. Voorts een kastenwand naast de schoorsteen en kleine bergkastjes in de doorgaans dikke muren. Soms heeft een schouw gebeeldhouwde wangen (afb. 146), maar meestal is het een eenvoudige houten betimmering (afb. 417). Uit het interieur straalt een zekere robuustheid, waartoe met name de dikke muren en de massale vensteromlijstingen bijdragen in het geval van een in baksteen of natuursteen opgetrokken gebouw. De verhoudingen van lengte en breedte van de vertrekken dragen eveneens bij tot dit bijzondere karakter. Ook de gepaneelde binnendeuren zijn soms breed ten opzichte van de hoogte en lijken hierdoor naar verhouding laag. Al die verschijnselen geven samen een heel specifiek karakter aan het Zuidlimburgse binnenhuis. De lage zoldering bestaat uit trekbalken, waartussen troggewelfjes van gebogen plankjes zijn gespalkt die samen zijn betengeld en vervolgens samen zijn gestuct. Het interieur weerspiegelt in zijn afwerking een voorkeur voor het gebruik van de streekeigen materialen. De precisie legt het bij de uitvoering en de toegepaste oplossingen af tegen de creativiteit en gemoedelijkheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StallenDe stal lag aanvankelijk naast het woongedeelte, waarmee hij ook onder een kap was gebracht. Het vee stond naast elkaar met de kop naar de achtermuur gericht. Daar stond tegen de muur een grote stenen, gemeenschappelijke
88 Gezicht vanaf de Papenweg op het boerderijencomplex Dorpsstraat 40-44 in Mheer, opname 1966.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
89 Stal achter de ‘Bovenste Hof’, aan de Rondelenstraat 2-6, opname 1989.
voerbak. Bij de betrekkelijk smalle, eenbeukige bouwvolumes bleef alleen nog ruimte over voor een meststrook en giergoot, waarlangs aan de ingangszijde een z.g. kruipad liep. Deze primitieve situatie is verbeterd bij stalgebouwen die wat breder werden opgezet. Dat leverde wat extra ruimte op voor een voerpad, dat bereikbaar was via een verbinding tussen het kruipad en het voerpad. Bij bredere stallen wordt deze opstelling nog eens geheel of gedeeltelijk gespiegeld. De stalgebouwen zijn over het algemeen veel lager dan het woonhuis, tenzij de zolderruimte is ingericht voor opslag. Veestallen met een oorspronkelijke inrichting zijn niet of nauwelijks meer aan te wijzen. De boeren hebben de oude stallen grotendeels buiten gebruik gesteld, afgeschreven dan wel omgebouwd t.b.v. een nieuwe functie. De ligstal met moderne apparatuur neemt hand over hand de plaats van het oude bedrijf in. In veel gevallen is de oorspronkelijke indeling al niet meer bekend, ook al omdat er zo vaak wisselingen in het gebruik plaats vonden. Van Dorpsstraat nr. 40 in Mheer is de situatie nog wel bekend. Voor paarden is er meestal een aparte stal dichtbij het woonhuis of naast de poort. Een nog volledig ingerichte paardenstal bevindt zich in hoeve ‘De Grote Peul’ te Vroelen (afb. 416) en een wat jonger exemplaar met paardenboxen naast de poort van Stallestraat 34 in Mheer (afb. 300). Bouwconstructie en materiaal verschillen niet met hetgeen hierover ten aanzien van de woning en de schuren is beschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SchurenDe schuren zijn in te delen in twee types doorrijschuren:
De dwarsdeelschuur komt zowel voor in vakwerk als in baksteen. Het langsdeeltype is een jongere ontwikkeling die voornamelijk in baksteen is gebouwd. Dit type, dat afkomstig is uit de Kempen en Wallonië, won vanaf de tweede helft van de 18de eeuw steeds meer terrein. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DwarsdeelschurenDe eenbeukige dwarsdeelschuur bestaat uit drie of meer gebint- of balkvakken met de toegang aan de lange zijde (afb. 90). Aan de veldzijde zitten de wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
90 Dwarsdeelschuur in vakwerk achter Pley nr. 5 te Noorbeek. Plattegrond, twee gevelaanzichten en twee doorsneden. Schaal 1:300. Opmetingstekening door J. Jehee, 1969.
91 Dwarsdeelschuur van Klein Welsden nrs. 21-23, gezien naar de lage deuren aan de veldzijde, opname 1988.
lagere deuren van de uitrit (afb. 91). Een asymmetrische opzet komt ook voor. De doorrijschuur staat meestal achter op de cour, met de lange zijde evenwijdig aan de straat. Hierdoor kunnen de beladen wagens vanaf de cour zonder te draaien naar binnen de deel oprijden. Aan weerszijden zijn er ruimtes voor de opslag beganegronds en op de zolders. De gebinten zijn vaak in een gemetselde lage ondermuur opgenomen. Het was niet ongebruikelijk om ook vee in de schuur te stallen. De indeling van dit type schuur is zowel in vakwerkbouw als in steen nagenoeg gelijk, maar qua uitvoering zijn er verschillen. Voorbeelden: Dorpsstraat nrs. 40 en 44 (afb. 278) en Stallestraat nr. 34 in Mheer (afb. 300), Klein Welsden nr. 21-23. In het geval dat de schuur dwars ten opzichte van de weg staat, verschuift de deel naar de straatkant, zodat ook hier de wagens zonder te draaien naar binnen kunnen rijden, zoals | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld het geval was bij de schuur van Rondelenstraat nr. 8 in Mheer (afb. 291). Dwarsdeelschuren hebben als eenbeukige ruimtes, qua constructie en materiaalbehandeling, ook veel overeenkomst met het woonhuis. Bij de in vakwerk uitgevoerde schuren berust de hoofdopzet eveneens op dezelfde gangbare constructieprincipes. Dat geldt ook voor de afwerking. In wezen wordt het huisschema met de middengang ook in de schuur herhaald. Het verschil tussen woonhuis en schuur is dat de schuren over het algemeen een veel forser volume hebben. Ook bij de bouw van de schuren zijn tal van creatieve oplossingen aan te wijzen, die variaties vormen op bekende thema's. Bij de bouw van stenen schuren nemen de buitenmuren de functie van het bij de vakwerkbouw toegepaste stijl- en regelwerk over. De zolder- en kapconstructies sluiten over het algemeen aan bij die van de vakwerkbouw. De dakpartij van de in plattegrond rechthoekige schuren heeft ofwel de vorm van een zadeldak met topgevels of die van een schilddak. De dekking bestaat uit rode of zwarte golfpannen. Heel opmerkelijk is het verschijnsel om dakvlakken door middel van aankapping door te laten lopen over aanpalende ruimtes. Dat maakt het vaak moeilijk om van buiten gezien de inwendige indeling te onderkennen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LangsdeelschurenDe tweede groep is die van de tweebeukige langsdeelschuren. Deze schuren staan met de korte zijde aan de weg en zijn in een beuk over de hele lengte doorrijdbaar. Via een meestal rond- of korfbogige poort, aangebracht in de aan de zijde van de cour gelegen beuk, rijden de wagens naar binnen. Zij verlaten de schuur weer via de in de achtergevel opgenomen deeldeuren. De andere beuk en de zolders zijn volledig beschikbaar voor de opslag van koren en andere veldvruchten. Dit schuurtype komt echter voornamelijk voor in baksteen. In doorsnee vierkante stenen pijlers vangen de balklagen op. Door die reeks pijlers kan de breedte van de schuur enorm toenemen. In de kapconstructie wordt die breedte ondervangen door het stapelen van meer gebinten en de creatie van
92 Tweebeukige doorrijschuur bij hoeve ‘Dobbelstein’, Rijksweg nrs. 6-8 in Margraten, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kapspantconstructie met het dakgespan, zoals beschreven op blz. 89. Het type van de langsdeelschuur komt in de tweede helft van de 19de eeuw op en heeft allengs bij nieuwbouw het dwarsdeeltype wat verdrongen. Voorbeelden van dit type zijn Mheerderweg nr. 65 in Banholt (afb. 93), Rondelenstraat nr. 6 en Dorpsstraat nr. 24 in Mheer, Groot Welsden nr. 9, Rijksweg nr. 6 in Margraten (grote schuur, afb. 92).
93 Tweebeukige langsdeelschuur aan de Mheerderweg nr. 65 in Banholt, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poorten en poortvleugelsBij de gesloten hoeves wordt de binnenplaats van de weg afgesloten door een poortmuur (afb. 298), al dan niet door een zadeldakje afgedekt, of door een volledige poortvleugel (afb. 160). Naast de grote openslaande deuren kan ook een klein toegangspoortje voor personenverkeer voorkomen. De poortdoorgangen komen in verschillende vormen voor: met een rechte latei, maar ook met een rondboog of ellipsboog als afdekking. Een jaartalsteen of ankers geven soms een indicatie over de ouderdom van dit onderdeel of hebben betrekking op een verbouwing. Tegen de afsluitmuur is dikwijls een hele vleugel gebouwd, waarvan de kap over de inrit doorloopt en waarbij de ruimte boven de poortdoorgang is overzolderd met planken of slieten. De ruimte naast de poort diende dikwijls als paardenstal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BakhuizenDe bakhuizen zijn met het oog op brandpreventie op afstand van de boerderij gebouwd. Het bakhuis bestaat uit de eigenlijke gemetselde oven met een werkruimte, die 's winters kon worden gebruikt om er bij voldoende warmte huisnijverheid te bedrijven. Om die reden waren de bakhuizen tamelijk ruim. Tegenwoordig zijn zelfs de bakhuizen voor bewoning geschikt gemaakt. Voorbeelden van bakhuizen zijn te vinden bij Dorpsstraat nr. 40 in Mheer (afb. 278), Bredeweg nr. 2 in Banholt, Rijksweg nr. 6 in Margraten (afb. 94), bij hoeve ‘De Savelsberg’ te Vroelen. Een kleine variant op het volledige bakhuis is de kleine gemetselde oven die onder een afdak is geplaatst. Een niet oud voorbeeld daarvan staat bij Kempestraat nr. 2 in Noorbeek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
94 Bakhuis bij de hoeve ‘Dobbelstein’, Rijksweg nrs. 6-8 in Margraten, opname 1988.
Er zijn oorspronkelijk veel meer van dit soort gebouwtjes geweest. Dat blijkt ook uit het wat oudere kaartmateriaal, waarop zij in groten getale voorkomen. Veel is vervallen en vervolgens opgeruimd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Putten en poelenVoor de watervoorziening (zie ook blz. 26-27) waren de bewoners van de dorpen en gehuchten in de eerste plaats aangewezen op de openbare putten die vaak tot grote diepte moesten worden geslagen. Zij zijn nog te vinden in Margraten aan de Sprinkstraat (afb. 97) en aan de Rijksweg, in Termaar (afb. 96), in Mheer, Terhorst en Klein Weldsden. Het particulier bezit van een put is vrij uniek en duidt op een bijzondere positie van het huis. Kasteel Mheer bezit nog een waterput in de kasteelkelder. Hoeve Dobbelstein in Margraten bezat eveneens een eigen watervoorziening; deze laatste put is overigens dichtgestort. Een voorbeeld van een put bij een kleinere boerderij is Vroelenstraat nr. 14 in Noorbeek (afb. 372). Ten behoeve van het vee werd het water opgevangen in poelen bij de hoeve, waartoe meestal een inspringende buitenhoek van het complex diende. Voorbeelden daarvan zijn de hoek tussen stal en schuur bij de Termaarhof aan In gen Bauerkoel te Termaar, maar ook de hoeve Pley nr. 3-3a in Noorbeek.
95 Poel in Groot Welsden, tegenover nrs. 116-118, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
96 Put bij Termaar. Opmetingstekening door A. Warffemius.
97 Het puthuis voor de R.K. kerk bij de samenkomst van Sprinkstraat, Pastoor Brouwersstraat en Eijkerweg, opname 1989.
Daarnaast zijn er verzamelplaatsen in het veld en langs de wegen. Een heel mooi voorbeeld is de in mergel en breuksteen opgemetselde poel in Groot Welsden, een bekken dat heel hoog ligt aan de rand van een vrij steil aflopende holle weg (afb. 95). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wagenstalling of schopOm werktuigen en wagens de nodige bescherming te bieden zijn er open wagenschuren gebouwd. Zij komen voor als vrijstaande bouwsels, maar ook in de vorm van een groot afdak tegen de buitenmuur van een hoeve. Het zijn heel eenvoudige constructies die bestaan uit een aantal, meestal bakstenen
98 Schop voor stalling van wagens en werktuigen aan de Scheulderdorpsstraat in Scheulder, opname 1988.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
99 Kaart van het dorp Mheer, waarop in arcering de huidige bebouwing is aangegeven en in toon de situatie zoals weergegeven op het kadastraal minuutplan van ca. 1830. Tekening door T. Brouwer.
pijlers met een flauw hellende dakconstructie, die afwatert naar een of twee zijden. Het schop is de voorloper van de ‘carport’. Originele voorbeelden worden zeldzaam. Vermelding verdienen het schop tegenover Genhöf nr. 12, een exemplaar bij ‘De Grote Peul’ te Vroelen, Mheerderweg nr. 65 te Banholt en in Scheulder (afb. 97). Een heel karakteristiek, inmiddels verdwenen exemplaar, stond tegen de schuur van Klein Welsden nr. 31. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kaartbeeld als bron voor bouwhistorisch onderzoekVergelijking van het oudste kadastrale kaartmateriaal met de huidige situatie maakt het mogelijk een paar ijkpunten vast te stellen, die van cruciale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100a-d Vergelijking van bebouwde oppervlakten van boerderijcomplexen anno 1989 met die op het kadastrale minuutplan van ca. 1830. Afgebeeld zijn: a: Pley 3/3a, Noorbeek; b. Dorpsstraat 40-42-44, Mheer; c. Duivenstraat 1 en 3, Mheer; d. Kempestraat 2 en Martele Höfke.
betekenis zijn bij de bestudering van de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening in het algemeen en van de objecten in het bijzonder. Als voorbeeld moge dienen een recente kadastrale kaart van het dorp Mheer, met als ondergrond in raster de bebouwing van het dorp omstreeks 1830 (afb. 99). Het wegenpatroon is in hoofdlijnen ongewijzigd. De huidige bebouwing dekt voor een belangrijk deel de bouwsubstantie die ook al op het kadastraal minuutplan voorkomt. Uit de kaart blijkt, dat ter plekke van de niet omlijnde en slechts in een grijstoon aangegeven plekken bebouwing heeft gestaan die is verdwenen. Tenslotte geven de gearceerde en omlijnde delen de locaties aan die tussen ca. 1830 en heden in gebruik zijn genomen. Er ligt een tijdsbestek van ruim anderhalve eeuw tussen de opgetekende gegevens. Dankzij de tamelijk grote betrouwbaarheid van het kadastrale materiaal wordt het mogelijk om in een oogopslag en met meer houvast iets over de anciënniteit van de bouwlocaties en bouwmassa's te concluderen. Een paar voorbeelden ter verduidelijking. Ten noorden van de kasteeltuin staat de boerderijgroep Duivenstraat nr. 1 en 3 (afb. 284). Van Duivenstraat nr. 1 is thans nog alleen het hoofdhuis over met aan weerszijden respectievelijk de overdekte toegangspoort met paardenstal (rechts) en de voormalige koestal (links); tegen de achterzijde van de woning sluit nog een achterhuis aan met stallen en schuur, blijkens de merkwaardige aansluiting los van het hoofdhuis opgezet. Het huidige beeld van de bebouwing is echter onvolledig, want oorspronkelijk werd de nu open hof afgesloten door een grote doorrijschuur. Achter de rechts van de poort aanwezige paardenstal liep een smalle stalvleugel. Een brand was er ongelukkigerwijs de oorzaak van, dat de hoeve zo drastisch werd verkleind. Voor de bouwgeschiedenis van het complex geven de beide kaartbeelden dus belangrijke aanwijzingen (afb. 100c). Gaat het hier om een voorbeeld van boerderij-verkleining, het omgekeerde komt ook voor. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een mooi voorbeeld is Stallestraat nr. 12-14 (afb. 293). In oorsprong stond hier een kleine, gesloten vakwerkhoeve met het woongedeelte, het huidige nr. 14, haaks op de straat gericht. Links van dit woonhuis en evenwijdig daaraan stond een vakwerkschuur aan de (nog open) hof. Bij splitsing van het complex is die schuur als zelfstandige woning in gebruik genomen, als het huidige pand nr. 14, waarbij ook de achtervleugel werd betrokken en de poortvleugel aan de straat. Het huis nr. 12 onderging ook wat wijzigingen en breidde uit met een nieuwe bedrijfsruimte aan de rechter zijde, zodat nr. 12 een haakvormig grondplan kreeg. Een dergelijke ontwikkeling maakte ook Stallestraat nrs. 18-20 mee (afb. 294, 295). Boven aan de Stallestraat staat een tweetal boerderijen, de nrs. 32 en 34 (afb. 298, 300). Stallestraat nr. 34 is thans nog volledig als bedrijf in gebruik en bestaat uit de 18de-eeuwse hoeve en recentere aanbouwsels, alsmede vrij recente opstallen achter de hoeve, vrijstaand op het veld. Stallestraat nr. 32 is een gesloten hoeve, waarvan het woonhuis de sporen van de hoogste ouderdom in zich bergt. Tegenover het woonhuis, nu in gebruik als tweede woning, staat een grote vakwerkschuur, die bij de in 1985 uitgevoerde restauratie weer is voorzien van een topgevel. Tussen beide hoeves in ligt een open terrein. Op het kadastraal minuutplan is een wezenlijk andere situatie in kaart gebracht: een serie aaneengesloten bouwmassa's, feitelijk drie hoeves. Hiervan is het woonhuis van nr. 34 met de bijbehorende dwarsdeelschuur thans nog aanwezig. Dat geldt ook voor de bouwmassa die is gesitueerd ter plekke van het woonhuis van nr. 32. Het verschil tussen beide kaartbeelden is, dat het woonhuis van 32 één geheel vormde met een thans niet meer bestaande bebouwing aan de linkerzijde. Sterker nog, het woonhuis behoorde tot een volledig zelfstandige hoeve van het gesloten type. Die hoeve is echter verdwenen. Alleen het woonhuis, nu onderdeel van nr. 32, is blijven staan en heeft zich zelfstandig ontwikkeld tot een gesloten hoeve, die uitbreidde naar de rechter zijde. Stallestraat nr. 34 breidde ook uit, namelijk op het terrein van de ‘verdwenen’ hoeve. Er heeft dus een heel opmerkelijk verschuivingsproces plaats gevonden. In het dal van de Dorpsstraat in Mheer, vlak voor de afslag naar de Stallestraat staat een woonhuis, deels van vakwerk, met het huisnummer 32 (afb. 276). Ofschoon de Dorpsstraat hier aanmerkelijk is verbreed, ligt het pand op ruime afstand van de straat. De kadastrale situatie van circa 1830 geeft de oplossing. Het huis is een aangepaste achterhelft van een voormalige gesloten hoeve. Niet alleen in Mheer vindt men dit soort verschijnselen, maar evengoed in Banholt, Margraten, Bergenhuizen en Noorbeek. Het is een algemeen verschijnsel, waarmee bij de beoordeling van het architectuurbestand rekening dient te worden gehouden.
Een heel mooi voorbeeld is Sprinkstraat nr. 12/14 in Margraten, waarvan het woongedeelte in het oog springt door de in grote keien opgetrokken kopgevel aan de straat. Het huidige huis heeft aan de linker zijde de ingangsgevel en aan dezelfde kant sluit ook achter de schuurpartij aan. Hoe anders was de oorspronkelijke situatie, waarbij het huis deel uitmaakte van een gesloten hoeve, die de ingang aan de rechter zijde had en een grote schuur langs de straat en achter aan de hof, ter plaatse van het huidige van de straat af gelegen pand nr. 10 (afb. 149). Een en ander houdt nauw verband met de bewoningsgeschiedenis, die strikt genomen voor dit soort situaties zou moeten worden doorgelicht, om ook vanuit de bezitsverhouding inzicht te krijgen op de ‘levensloop’ van het gebouwde object. Een dergelijke studie geeft echter ook nog maar partieel antwoord op de vragen over het geschiedverhaal van een gebouw. Er blijven altijd lacunes. Hoewel voor de beeldvorming in de vormgeving continuïteit wordt gesuggereerd en met moderne middelen nagestreefd, bestaat de werkelijkheid uit het voortdurend spel van schuivende panelen: er staat niet wat er staat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MolensMonumenten van bedrijf en techniek zijn in het voornamelijk agrarisch georiënteerde plateau van Margraten niet aanwezig. Een uitzondering vormt de korenmolen in Wolfshuis, de Mr. dr. Van Tienhovenmolen (afb. 101 en 172). In Banholt staat nog de rest van een molenromp aan de noordzijde van het dorp bij de Banholter Grub. Deze molen had elders in het dorp een voorganger. Bij gebrek aan stromend beekwater zijn er in het behandelde gebied geen watermolens.
101 De Mr. dr. Van Tienhovenmolen in Wolfshuis, opname 1989.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SchutterszilverIn de hoofddorpen - Margraten, Mheer en Noorbeek - zijn schuttersgilden actief, die kunnen bogen op papieren van een eerbiedwaardige ouderdom: St. Sebastiaansgilde in Margraten 1541; St. Sebastiaansgilde in Mheer XVIIa; St. Brigidagilde in Noorbeek 1622. Alle drie de schuttersgilden zijn in het bezit van oud gildezilver met massief zilveren vogel en tal van koningsschilden, die op enige 18de-eeuwse uitzonderingen na, dateren uit de 19de en 20ste eeuw. Zie beschrijving onder schutterszilver op blz. 147 (Margraten), 308 (Mheer) en 356 (Noorbeek). |
|