Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
Afb. 416. De kadastrale gemeenten Appeltern, Altforst en Maasbommel, 1866. Kaart uit Kuypers Gemeente-atlas.
| |||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||
Appeltern
| |||||||||||||||||||
Hervormde kerkDe Hervormde kerk aan de Maasdijk nr. 18 staat op het aan de noordzijde van het dijklichaam gelegen kerkhof. Het gebouw bestaat uit een romaanse toren, een laatgotisch koor en een in 1859 gebouwd eenbeukig schip. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente Wamel, de kerk behoort aan de Hervormde gemeente (afb. 418-428).
Bronnen - Literatuur. Teg. Staat 1743, blz. 273; Van der Aa i (1836), blz. 303; Schutjes iii (1872), blz. 128-130; Sloet 1872, blz. 245 (nr. 250), blz. 482 (nr. 477), 720 (nr. 726); Voorloopige | |||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||
Afb. 417. De kern van het dorp Appeltern, volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Lijst 1917, blz. 13; Bloys van Treslong Prins 1917/18, blz. 8-9; Weise 1937, blz. 34, 105; Stüwer 1938, blz. 44, 131, 189; Oediger 1940, blz. 59-60 (nr. 101); Wijnaendts van Resandt 1943, blz. 20; Verslag m.c.p.g. over 1959-1963, in: b.m. Gelre lxi (1962-64), blz. xxxvii; Van Heiningen 1965, blz. 239, 242, 252; Ten Boom 1974/75, blz. 128-129. - Afbeeldingen.
Geschiedenis De kerk van Appeltern is ongetwijfeld een van de oudste in het Land van Maas en Waal, wellicht beduidend ouder dan de eerste schriftelijke vermelding van 1134. Het karakter van de tufstenen toren rechtvaardigt een datering voor of in het begin van de 12de eeuw. De kerk, die eertijds was toegewijd aan de H. Servatius, bezat in de middeleeuwen twee altaren, een gewijd aan de H. Maagd, St. Jan de Doper en de Tienduizend Martelaren en een tweede altaar toegewijd aan St. Antonius Abt. De kerkgift behoorde aan de heer van Appeltern. Omstreeks 1500 waren er 180 communicanten. Bij de Hervorming ging de kerk over in handen van de protestanten en zij bleef dit met uitzondering van de periodes 1672-1674 en 1800-1813. Het geringe aantal hervormden - in 1706 waren dat slechts 12 huisgezinnen - maakte alleen gebruik van het koor, zodat | |||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
Afb. 418. De middeleeuwse kerk e.o. gezien vanaf de Maas in 1674 naar tekening van J. de Grave. g.m., Arnhem.
het schip in verval raakte. Op vroeg 18de-eeuwse afbeeldingen is het eenbeukige schip dat op de tekening van Josuah de Grave in het derde kwart van de 17de eeuw nog duidelijk aanwezig is, grotendeels afgebroken. Op die tekening ziet men dat het schip lager was dan de gotische koorpartij en dat er een sacristie of grafkapel aan de zuidkant van schip en koor aansloot. Hoe de situatie omstreeks 1800 was, toen de hervormden de kerk moesten overdragen aan de katholieken, is niet duidelijk. In 1813 eisten zij gewapenderhand de kerk weer terug, hetgeen hun ook gelukt is (zie blz. 328). Of er tussentijds nog een schippartij is gebouwd, wat het kadastraal minuutplan min of meer suggereert, is onbekend; mogelijk is hierop alleen de gebouwomvang aangeduid. In 1859 ging men over tot een ingrijpende renovatie. Tussen de tufstenen toren en het bakstenen koor werd een nieuw schip van vier traveeën gebouwd, waarin aan de westkant twee vertrekken en een over de breedte van het schip lopende gang werd opgenomen. De middeleeuwse aanbouw tegen het koor werd toen wellicht afgebroken.
Afb. 419. De Hervormde kerk e.o. volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 420. De Hervormde kerk e.o. volgens recent nette plan.
| |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
Afb. 421. Dorpsgezicht met de Hervormde kerk in 1732, getekend door C. Pronk. n.m.c., Nijmegen.
Afb. 422. Hervormde kerk. Het eenbeukige schip uit 1859 (opn. 1978).
Afb. 423. Hervormde kerk. Toren en schip vanuit het noorden (opn. 1978).
Ga naar margenoot+ De toren is tot circa 11,25 m opgetrokken uit tufsteen, die zich in- en uitwendig als zeerGa naar margenoot+ regelmatig gestapelde paramentmuren vertonen. De gemiddelde laagdikte bedraagt 10-12 cm en de tufblokken hebben een lengte die varieert van 37-42 cm. Op de hoeken zijn in de bovenbouw op de kant staande stenen verwerkt, afwisselend met telkens drie platte lagen. Een dergelijke brede band zit ook halverwege de galmgaten. De toren is verder verhoogd met baksteen, formaat 28 × 14 × 6,2 cm en aan de westzijde van de torenvoet met kleine baksteentjes versterkt. Het laatgotische koor is opgetrokken uit baksteen met verwerking van tufsteen, die alleen aan de voet van enkele steunberen zichtbaar is, aangezien het koor bij de verbouwing van 1859 grondig is bepleisterd met Portlandcement. Het schip is opgebouwd uit in staand verband gemetselde Waalsteen. De toegang is in Portlandcement geprofileerd.
Ga naar margenoot+ Het tufstenen torenlichaam vertoont geen echte geledingen, hoewel er wel aan de verschillende gevels lichte versnijdingen in het muurwerk zijn waar te nemen: aan de westmuur bij de onderkant van het spleetvenster, aan de noordzijde iets hoger en aan de zuidzijde op drie hoogtes. Bij de beklamping van de torenvoet is aan de westzijde een toegangspoortje aangebracht, waarvan niet zeker is of het een ouder vervangt; wellicht was de toren oorspronkelijk aan de westzijde gesloten. In de drie gevels komen op halve hoogte spleetvensters voor en bij de klokkeverdieping ongedeelde rondbogige galmgaten. Van de afgebroken westmuur van het middeleeuwse schip zijn breukvlakken nog gedeeltelijk zichtbaar op de noord- en zuidmuur van de toren (afb. 423).
Ga naar margenoot+ Inwendig bestaan de muurvlakken uit in het zicht gelaten tufsteen met verspreide reparaties in baksteen. De grondslag van de toren bestaat uit een onregelmatige rechthoek, die inwendig gemeten een breedte heeft van circa 4,55 m bij een diepte van 3,60 m. Inwendig vertoont de ruimte geen versnijdingen. De tufstenen muraalbogen in de onderbouw wijzen op een verdwenen overwelving van het torenportaal. Ter hoogte van de geboorte van deze muraalbogen lopen rondom uit grote kantstaande stenen geformeerde rollagen, die in hoogte corresponderen met de eerste pseudo-versnijding | |||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||
Afb. 424. Opmetingstekening van de Hervormde kerk. Plattegrond, lengtedoorsnede en dwarsdoorsnede over de eerste travee.
buiten. In de oostmuur is de 1,70 m brede rondbogige doorgang naar het kerkschip met groot-formaat baksteen dichtgezet (afb. 424, dwarsdoorsnede). De oorspronkelijke zolderingen, waarvan de hoogte is af te lezen uit de balkgaten, zijn vervangen door twee nieuwe, die respectievelijk boven en onder de oude zolderniveaus liggen (afb. 424, lengtedoorsnede). De voormalige eerste torenverdieping stond oorspronkelijk door middel van een 1,60 m hoge en 1,45 m brede, rondbogige opening in verbinding met de schipruimte. Ook deze boogopening is thans dichtgezet en van een deur voorzien. De breedte van de boogopeningen op begane grond en verdieping doet denken aan torenkapellen, verwant aan romaanse torens als in Dreumel (afb. 295) en Ewijk. Op de derde torenvloer, gedragen door moerbalken op korbeelstellen, staat de klokkestoel van het twee-jukkige type. Zie voor de klok uit 1685 blz. 327. In de torenwanden is een groot aantal gaten geboord op regelmatige afstand, mogelijk voor het insteken van stokken waaraan men gewassen - tabak? - liet drogen. Tegen de oostmuur zijn aan de schipzijde twee dakmoeten zichtbaar en een groot aantal balkgaten. De dakmoeten en een belangrijk deel van de balkgaten behoren blijkens hoogte en dakhelling respectievelijk bij het voormalige romaanse en gotische schip.
Ga naar margenoot+ Het eenbeukige kerkschip, dat in 1859 is opgetrokken, staat op of naast c.q. buiten de fundamenten van zijn voorganger. De lengte-as van het inwendig 8 m brede schip ligt in het verlengde van het 7 m brede koor. De lengte-as van de toren verspringt 50 cm ten opzichte van de kerk-as; hij ligt noordelijker. Het schipgedeelte bestaat uitwendig uit vier traveeën, versterkt met onversneden muurverzwaringen die aan de noordzijde niet veel zwaarder zijn dan lisenen (afb. 423). In de twee oostelijke schiptraveeën bevinden zich gietijzeren lancetvensters. De twee westelijke traveeën hebben zes- en negenruits vensters met gebogen strek ter verlichting van de erachter gelegen vertrekken. De toegang bevindt zich in de tweede travee aan de zuidzijde. Hij bestaat uit een korfbogige deuropening met gietijzeren bovenlicht, gevat in een neogotische lancet waarvan de profielen in cement zijn getrokken. | |||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het westelijk gedeelte van het schip is bij de herbouw in 1859 verdeeld in twee verdiepingen, bestaande uit een consistoriekamer en achterliggend vertrek, die door een brede gang zijn gescheiden van het schipgedeelte dat deel uitmaakt van de kerkruimte. In de consistoriekamer is een door kasten geflankeerde nis-schoorsteen opgenomen. In het vertrek aan de noordzijde bevindt zich de trap naar de zolderachtige verdieping, van waaruit men toegang heeft tot de bovenbouw van de toren. Het gedeelte boven de vestibulegang staat als orgeltribune in open verbinding met het kerkschip. Inwendig zijn het kerkschip en het koorgedeelte gedekt door een gekoofd stucplafond met omlopende geprofileerde lijst. Het plafond boven schip en koor vormt een doorlopend geheel (afb. 425-428).
Ga naar margenoot+ Het koor, dat in plattegrond een travee met 5/8 sluiting omvat, wordt uitwendig geschoord door zeven gotische steunberen; de meest westelijke aan de zuidzijde is vervangen door een muurverzwaring uit 1859. Het koor is uitwendig geheel gepleisterd. De oorspronkelijke vensteromvang kwam vrijwel overeen met de huidige, zoals aan het ten behoeve van de plaatsing van de kansel gedichte venster in de oostelijke sluitingsmuur nog goed is waar te nemen. De koorpartij dateert van circa 1400. De dakconstructie over schip en koor is in 1859 geheel vernieuwd. De gordingenkap is gedekt met rechtsdekkende oud-hollandse pannen.
Ga naar margenoot+ Bij de inwendige afwerking van 1859 zijn schip en koor tot een homogene ruimte samengevoegd. Om een vloeiende overgang van het schip naar het iets smallere koor te bewerkstelligen is de triomfboogmuur inwendig uitgebroken en zijn de hoeken op de overgang van beide ruimtes afgerond. De wanden zijn vlak afgewerkt en van een omlopende 1,60 m hoge lambrizering voorzien. Het stucplafond met kooflijst draagt op een simpele wijze tot het ruimtelijk versmelten van de koor- en schipruimte bij (afb. 425).
Ga naar margenoot+ Volgens de 17de- en 18de-eeuwse afbeeldingen was aan de zuidkant van de kerk een ruimte met een zadeldak aangebouwd. In de zuidgevel zaten twee vensters en de daknok sloot aan tegen de zuidmuur van het koor, precies op de overgang naar het schip (afb. 418 en 421). Op de kadastrale minuut komt deze aanbouw nog voor, maar in 1859 is hij verdwenen. Of de afbraak tijdens de toenmalige herbouw van het schip is geschied of al eerder, is onbekend. Boven het maaiveld zijn op het kerkhof geen sporen meer te ontdekken. Wel heeft men bij graafwerkzaamheden aan het eind van de jaren '70 bakstenen funderingsresten aangetroffen van de oost- en westmuur in het verlengde van de vierde schipliseen en de steunbeer tegen het midden van het koor. De plaats hiervan is in stippellijn aangegeven op de kerkplattegrond (afb. 424). Waarschijnlijk is deze ruimte als sacristie gebouwd en na de Hervorming als consistorie gebruikt. Het is echter ook mogelijk dat de ruimte als grafkapel diende voor de heren van Appeltern. Opmerkelijk is dat de aanbouw zowel tegen het koor als tegen het schip aansloot.
Ga naar margenoot+ Aangezien in en rond de kerk geen bodemonderzoek is verricht, moet de bouwgeschiedenis worden gereconstrueerd aan de hand van de gegevens die de toren en in veel mindere mate het koor opleveren. De topografische afbeeldingen leveren daarnaast enige steun voor wat betreft de gedaante van de kerk in het derde kwart van de 17de eeuw (afb. 418) en het tweede kwart van de 18de eeuw (afb. 421). Op de tekening die J. de Grave maakte vanaf de Maas, is duidelijk te zien dat het schip beduidend lager was dan het laatgotische koor. De hoogte van dit schip komt overeen met de bovenste dakmoet tegen de oostmuur van de toren. Aan dit schip, dat niet veel breder geweest is dan het torenlichaam, ging een lager schip vooraf, waarvan de onderste dakmoet nog aanwezig is. De dakhelling die beduidend vlakker is wijst op een schippartij van romaanse origine. De schipmuren omsloten de toren aan noord- en zuidzijde, hetgeen nog zichtbaar is aan de afbraaksporen op de noord- en zuidwand van de toren. De plaats van het snijpunt van de beide dakmoeten leidt tot de conclusie, dat het romaanse schip in de gotische periode met enige lagen is verhoogd. Het is de vraag of de oude schipmuren op de plaats van de huidige schipmuren uit 1859 staan, waarbij de inwendige schipbreedte 8 m bedraagt, of dat zij direct tegen de toren aansloten zonder | |||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||
Afb. 425. Het interieur van de Hervormde kerk gezien naar het koor (opn. 1978).
Afb. 426. Het interieur na de opruiming van het oude meubilair (opn. 1981).
Afb. 427. Het interieur gezien naar het orgel (opn. 1978).
Afb. 428. Het kerkschip na verwijdering van het bankenplan (opn. 1981).
westmuur bij een inwendige schipbreedte van 6 m, gelijk aan de buitenste breedtemaat van de toren. De inwendige schiplengte bedraagt 12 m, zodat in het eerste geval lengte en breedte zich verhouden als 3:2 en bij het smallere schip als 2:1. Over de vorm van het bij dit eenbeukige - in oudste aanleg romaanse - schip behorende koor is niets bekend. Volgens het verwachtingspatroon zal het een versmalde rechtgesloten koorpartij zijn geweest. Deze onbekende koorpartij is vervangen door het huidige gotische koor, dat om het romaanse koor is aangelegd en vrijwel zeker breder is geweest dan het romaanse schip. Na de bouw van het gotische koor is het schip door verhoging wat aangepast, zodat de mogelijkheid werd geschapen om door middel van een ruime triomfboog het schip met het koor te verbinden. Verhoging van de schipkap leidde vanzelf tot het verhogen van de toren in baksteen. Na de voltooiing van het koor is in een latere fase de sacristie of kapel gebouwd. In de tweede helft van de 17de eeuw kwam het schip tot verval. In 1859 herbouwde men het schip, hoogstwaarschijnlijk net buiten de middeleeuwse funderingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||
Afb. 429. Hervormde kerk. De preekstoel (opn. 1978).
Afb. 430. Hervormde kerk. Kansellezenaar, koper, 1765 (opn. 1978).
Afb. 431 a en b. Hervormde kerk. Snijwerk aan de preekstoel (opn. 1978).
Ga naar margenoot+ Tot 1980 vertoonde het kerkgebouw inwendig de aanblik die het in 1859 had gekregen (afb. 425, 427). Met uitzondering van twee overhuifde banken achter in de kerk voor de orgeltribune hebben alle banken, inclusief de gestoelten voor diakens en kerkvoogden aan weerszijden van de kansel, plaats moeten maken voor de obligate stoeltjes naar oud-hollands model. In de sluiting is een twee treden hoog houten podium aangebracht. De kansel heeft inmiddels plaats gemaakt voor die van Maasbommel (beschreven op blz. 293) en is opgeslagen.
Ga naar margenoot+ Kansel (afb. 429). Eikehout; deels xvii, doch hersteld en aangevuld in 1859. Zeszijdige kuip, staande op een balusterstam; op de hoeken van de kuip gesneden halfzuiltjes met ringbasement, gesneden groteske figuren (afb. 431a-b) en cannelures op de schacht en smalle kapiteeltjes; getoogde panelen met rondboogfries langs de arcade, gebosseerde boven- en onderregel met consoles, profiellijsten en panelen; ruggeschot met getoogd paneel tussen gecanneleerde pilasters; zeszijdig klankbord met gebosseerde hoekconsoles, ornamentaal fries en geprofileerde kroonlijst; moderne trap.
Ga naar margenoot+ Lezenaar (afb. 430), met draaibare arm aan de kanselkuip gemonteerd; geel koper; 1765. Ajour blad met rocaillemotief binnen een omlijsting, op drie plaatsen aan de op de draaiarm staande houder vastgemaakt. Op de platte omlijsting is aan de bovenrand een drieregelig opschrift gegraveerd: ‘deese : lessenaer : heeft : laten : maken / a : buysterlinck : schoudt : en : kerck / meester : tot : appeltern : in : het : jaer : 1765’.
Ga naar margenoot+ Lezenaar voor de voorzanger (afb. 432). Geel koper; door C. en P. Bayens; 1793. Ajour bewerkt, vlak blad met geprofileerde omlijsting, door middel van vier armpjes verbonden met een cilindervormige knop, die als draaibaar element is opgenomen in een gecanneleerde, zuilvormige stam. De versiering van het blad bestaat uit een stermotief omgeven door gestileerd bloemornament. De geschulpte onderrand aan het lezenaarsblad draagt aan de buitenzijde een versiering van koord en kleine kwastjes; aan de achterzijde staat | |||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||
de volgende schenkingsinscriptie: ‘de hoog geboore heer r.c. grave van rechtere en de hoog geboore / vrouwe mevrouw gravin van rechtere geboore baronnesse a.e. van der capelle hebbe dese lessenaer vereert aen de kerk van appeltere 1793 / c. & p. bayens fecit’. n.b. Tot 1980 was de lezenaar gemonteerd op een speciaal daarvoor vervaardigd voorlezenaarspodium (afb. 429), een eenvoudig, doch curieus meubel, dat is afgedankt.
Ga naar margenoot+ Doopbekkenhouder met schaal (afb. 433). Houder bestaande uit schaal met draaibare arm; geel koper; 1793. Bekken, tin, gemerkt met een engel en de initialen ‘cve’. De houder bestaat uit een ajour bewerkte schaal met een gevlochten bandmotief, dito bewerkte nodus, vier blaadjes als overgang naar de draaibare armatuur; de armatuur is samengesteld uit C-vormige voluten. Schenkingsinscriptie op de draaiarm, waarvan de tekst luidt: ‘de hoog geboore heer en mevrouw graef en graevin van rechtere hebbe deese vundt vereert aen de kerk van appelteere 1793’. Jaartal, materiaal en uitvoering alsmede de schenkers verwijzen naar de koperslagers Bayens als maker.
Ga naar margenoot+ Twee kaarsarmaturen. Geel koper; 1805 en 1854. Tweelichts kaarsenhouder met gezamenlijk lekbakje op een voluutvormige arm, die draaibaar is op een balustervormige pin. De oudste kandelaar dateert uit 1805; hij werd in 1854 gekopieerd, zoals blijkt uit de omlopende inscriptie op de binnenrand van de lekbakjes:
Ga naar margenoot+ Twee lichtkronen (afb. 425-428). Geel koper; 1859. Balustervormige stam met achttien armen in drie naar boven toe kleiner wordende vluchten; aan de onderste bol hangt een druiventros; de stam wordt aan de bovenzijde omkranst door koperen bladwerk en een met sterren en palmetbloemen bekroonde lambrequinband met de inscriptie: ‘geschenk van r.g.g. van hasselt / burgemeester van appeltern 1859’. De kronen zijn bij gelegenheid van de nieuwbouw van het kerkschip aangeboden. De beide onderste vluchten zijn later geëlektrificeerd; de bovenste vlucht heeft nog busjes voor olie of gas. Ga naar margenoot+ In de toren hangt een luidklok, diameter 116 cm, waarop een tweeregelig opschrift is aangebracht tussen twee friezen, respectievelijk met spelende putti (boven) en met engelenkopjes tussen gestileerde florale motieven. De klok is gegoten door de gebroeders Johannes, Petrus en Henricus van Trier. Het opschrift luidt: ‘iohannes coetsius predikant + in appeltern + en altforst + engel ianssen + ende ian vaen - (handje) / kerckmeesteren + in der tyt + i + p + h + van trier
Afb. 432. Hervormde kerk. Voorzangerslezenaar, koper, door C. en P. Bayens, 1793 (opn. 1978).
Afb. 433. Hervormde kerk. Doopbekkenhouder, koper, 1793 (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||
+ fratres + me fecervnt + anno + 1685’. - Literatuur. Dorgelo 1961, blz. 50, 68, 87, randen xi en xii.
Ga naar margenoot+ Voor de ingang van de kerk ligt een hardstenen stoepsteen, formaat 168 × 98 cm en een dikte van circa 23 cm. Het is vermoedelijk een oude altaarsteen, waarvan de wijdingskruisjes met enige moeite zijn te onderscheiden. | |||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkDe r.k. kerk aan de Maasdijk nr. 24 is een aan de H. Servatius toegewijd, neogotisch gebouw, opgetrokken in 1906-1907 naar ontwerp en onder leiding van architect C. Franssen (afb. 436, 439-442).
Bronnen
Twee ontwerptekeningen van dorpskerken, schaal 1:200, beide voorzien van het stempelopschrift: ‘Van Dijk & Stornebrink / Architecten / Wijchen’; het blad met opschrift ‘Ontwerp van een r.c. Dorpskerk’, voorstellend een eenbeukige kruiskerk (afb. 438) is door Stornebrink eigenhandig gesigneerd; het andere blad, getiteld ‘Ontwerp van eene kleine Dorpskerk’ vertoont een eenbeukige zaalkerk (afb. 437), in het kerkarchief. Bouwtekeningen van de neogotische kerk in blauwdruk aanwezig in de collectie van het Bisschoppelijk Bouwbureau in Den Bosch; drie bladen met plattegrond, aanzichten en doorsneden, gesigneerd en gedateerd ‘Roermond juni 1906 / C. Franssen / de Architect’ en voorzien van het opschrift: ‘Plan voor de nieuwe r.k. Parochiekerk van den H. Servatius te “Appeltern”. Bisdom 's Bosch (Schaal 1:100)’ (afb. 440).
Afb. 434. De voormalige r.k. Waterstaatskerk aan de Maasdijk uit 1829 (repro van oude opname).
Geschiedenis Na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand in 1609 waren de overwegend katholiek gebleven dorpsbewoners voor het waarnemen van hun kerkelijke plichten aangewezen op het Franciscanerklooster in Megen. In 1645 werd de gardiaan van dit klooster met de zielzorg in Appeltern, Maasbommel en Altforst belast, waartoe in 1648 de kloosterkapel zelfs moest worden vergroot. In 1672 kregen zij voor slechts twee jaren met hulp van de Franse bezettingstroepen de kerk weer in handen. Na 1674 waren de katholieken weer aangewezen op Megen tot eind 1799, zij het met een onderbreking van 1731 tot 1742. Gedurende die elf jaar vonden zij een gastvrij onthaal op het aan de overzijde van de Maas gelegen kasteel Dieden, waar de toenmalige kasteelheer Singendonk een kapel had ingericht. Op 11 november 1799 werd de parochie van St. Servatius opnieuw opgericht. Bij gebrek aan een behoorlijke ruimte kerkte men in Appeltern aanvankelijk in de opkamer van een aan A. van den Hoek toebehorend huis. In 1800 kwamen de katholieken voor korte tijd weer in het bezit van de middeleeuwse kerk, waarvan het schip al vóór 1732 was gesloopt. Krachtens de provisionele beschikking van de toen geldende staatsregeling betaalden zij aan de protestantse minderheid f 886, - uit, maar de hervormden legden zich niet bij de nieuwe situatie meer. In 1803 verkocht de armmeester van het kerspel, A. Tillemans, eigenmachtig de kerkelijke goederen zonder een vergoeding te geven. Volgens het Registrum Memoriale uit 1855 maakten de protestanten zich in 1813 gewapenderhand, gebruik makend van enige ‘snaphanen’, opnieuw meester van de oude kerk zonder dat door de Nationale Conventie vonnis was gewezen. De katholieken schijnen overigens wel gebruik te hebben gemaakt van de middeleeuwse koorpartij. Na 1813 kerkten zij in een tot schuurkerk omgebouwde boerderij die zij in 1804 hadden aangekocht als pastorie. Deze schuurkerk annex pastorie staat afgebeeld op het kadastraal minuutplan van 1820 (afb. 435). Zij werd in 1829-1830 vervangen door een zaalkerkje tijdens het pastoraat van Wilhelmus Holl. Op 13 juli 1828 had koning Willem 1 voor de bouw een subsidie van f 4850, - verleend. Het Waterstaatskerkje (afb. 434) was een eenbeukige ruimte van 19 bij 8 m, had een lengte van vijf traveeën en | |||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||
Afb. 435. De plaats van de r.k. schuurkerk volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 436. De r.k. kerk van St.-Servatius volgens recente kadastrale kaart.
een driezijdige sluiting. Het werd verlicht door spitsbogige vensters met houten roedenverdeling. Het open klokkekoepeltje en de door gebosseerde pilasters en een smal hoofdgestel omlijste ingang gaven de voorgevel aan de Maasdijk enig accent. Een steen boven de toegangsdeur gaf het bouwjaar 1829 aan. Rond de eeuwwisseling voldeed de Waterstaatskerk niet meer aan de gestelde eisen. Pastoor F.J.M.L. Lambermont zette zich krachtig in voor het bouwen van een nieuwe kerk. Om financieel meer armslag voor de uitvoering van zijn bouwproject te krijgen, speelde hij met de gedachte om de Appelternse parochiekerk als oecumenische ‘verzoeningskerk’ te laten functioneren, tot uitwissing van de in 1900 op Appelterns grondgebied binnen een kleine extreem-religieuze secte gepleegde moorden in Blauwe Sluis. Dit plan is overigens niet gerealiseerd. In het kerkarchief bevinden zich twee ontwerptekeningen voor een kleine eenbeukige dorpskerk (afb. 437) met het stempel van de architectencombinatie Van Dijk en
Afb. 437. Ontwerp voor een kleine dorpskerk door P.Th. Stornebrink. Parochie-archief Appeltern.
Afb. 438. Ontwerp voor een eenbeukige kruiskerk door P.Th. Stornebrink. Parochie-archief Appeltern.
Afb. 439. De r.k. kerk van St.-Servatius aan de Maasdijk, gebouwd in 1906 door C. Franssen (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||
Stornebrink en voor een iets ruimer opgezette eenbeukige kruiskerk (afb. 438), voorzien van hetzelfde stempel en van de handtekening van Stornebrink. Dit tweede ontwerp toont een voorliefde van P.T. Stornebrink voor het toepassen van absiden tegen het dwarspand, een motief dat hij in de kerk van Hernen in 1892 overvloedig heeft toegepast. Zie blz. 424-425. Het staat overigens niet vast of deze ontwerpen door Stornebrink exclusief voor Appeltern zijn gemaakt. In 1906 kreeg architect C. Franssen uit Roermond de opdracht om een neogotische kerk te ontwerpen, die onder het pastoraat van Mgr. F.J.M.L. Lambermont werd gebouwd en ingericht. De kerk verrees op een perceel oostelijk van de schuurkerk, die heeft gestaan op de plaats van de huidige pastorie.
Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een driebeukig, basilicaal schip van vijf traveeën, met recht afgeslotenGa naar margenoot+ zijbeuken en een koorpartij, samengesteld uit een koortravee met 5/8 sluiting. De toegang bevindt zich in de toren, die geflankeerd door een polygonale doopkapel en een traptoren aan de Maasdijk staat. Doordat de kerk met haar lengte-as vrijwel loodrecht op het dijklichaam is gesitueerd, was de architect genoodzaakt een omvangrijke onderbouw te projecteren onder het priesterkoor en de twee aansluitende schiptraveeën (afb. 440-441). Aan weerszijden van het priesterkoor bevinden zich sacristieruimten, die eveneens een volledige onderbouw bezitten en zijn gedekt door zelfstandige, even afgewolfde zadeldaken.
Ga naar margenoot+ De toren bestaat uitwendig uit vier geledingen boven het plint. Ondiepe spitsbogige spaarnissen in de tweede en derde geleding vormen de zeer sobere decoratie. Boven de toreningang is een driedelige venstergroep opgenomen, die het zangkoor op de eerste verdieping in de toren verlicht. In een nis, die tussen de ondiepe spaarbogen van de derde geleding aan de frontzijde is opgenomen, bevindt zich een beeld van St. Servatius vervaardigd door J. Custers (zie blz. 333). De vierde geleding wordt ingenomen door een hoge klokkeverdieping met twee galmgaten in de vier gevels. De niet door steunberen of lisenen geschoorde toren wordt bekroond door een met leien in Maasdekking beklede, tot een achtkant ingesnoerde spits met kruis en haan. Het vijf traveeën omvattende kerkschip wordt verlicht door twee lancetvensters per travee in de lichtbeuk, waarmee in de zijbeuken telkens een lancet van iets grotere omvang correspondeert. Uitwendig komt de traveeverdeling in de lichtbeuk tot uitdrukking door de toepassing van lisenen; tegen de zijbeuken staan steunberen, evenals tegen de koorpartij (afb. 439). Op de schipkap zijn aan weerszijden twee dakvensters opgenomen en boven de triomfboogmuur de schoorsteen van de verwarming. De kap boven het priesterkoor, iets lager dan die boven het schip, bezit een dakvenster op het middelste sluitingsschild en wordt bekroond door een kruis. Schip en koor hebben Maasdekking.
Afb. 440. r.k. kerk. Lengtedoorsnede naar de ontwerptekening van C. Franssen. Diocesaan Bouwbureau, Den Bosch.
Afb. 441. r.k. kerk. Opmetingstekening van de plattegrond.
| |||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||
Afb. 442. r.k. kerk. Het interieur gezien naar het priesterkoor (opn. 1978).
Ga naar margenoot+ Inwendig is de kerk grotendeels als schoon werk uitgevoerd in rode en lichtgele baksteen die in staand verband is verwerkt, zodanig dat zeven rode lagen worden afgewisseld met een lichte speklaag (afb. 442). Over het priesterkoor en de zijbeuken zijn stenen kruisribgewelven aangebracht; over het middenschip een spitsbogig houten tongewelf met gordelbogen, verstevigd door trekstangen. De wandopbouw van het middenschip bestaat uit een arcadereeks met in doorsnede kruisvormige pijlers. Tussen de arcaden en de lichtbeukvensters bevinden zich per travee twee blinde nissen. Zij vormen in feite de dichtgezette onderhelft van grote lancetten, waarvan de bovenhelft als lichtbeukvensters de schipruimte verlicht. De ribben van de kruisribgewelven in de zijbeuken rusten op forse consoles met bladornament, uitgevoerd in witte steen. Op dergelijke consoles staan ook de heiligenbeelden in het middenschip, waarboven neogotische baldakijnen de bases vormen voor de met een kapiteel bekroonde schalken, die de gordelbogen van het tongewelf dragen. De gewelven van het koor worden gedragen door dito schalken, die op de koorvloer een basement bezitten. Tussen de steunberen van de middelste schiptravee zijn biechtstoelen uitgebouwd. De in steen overwelfde doopkapel tussen toren en linkerzijbeuk is slechts vanuit de toren toegankelijk. Volgens de bouwtekeningen is rekening gehouden met een partiële beschildering van de kerk, die in 1914 ook is gerealiseerd (zie blz. 333 onder Polychromie).
Ga naar margenoot+ De kerk is in het eerste decennium na de bouw tussen 1907 en 1918 vrijwel geheel ingericht met meubilair en beelden die zijn gemaakt in het atelier van J. Custers te Eindhoven. Voor de polychrome uitmonstering werd een beroep gedaan op de glazeniers F. Nicolas en Zn. en de kerkschilder F. Kops.
Ga naar margenoot+ Het hoogaltaar en de beide zijaltaren zijn vervaardigd van kalksteen door J. Custers en successievelijk in de jaren 1907, 1908 en 1911 in de kerk geplaatst. In 1914 zijn ze door F. Kops, die destijds de kerkruimte polychromeerde, in wit en goud beschilderd; dezelfde kleurstelling zit op de tot dagaltaar omgebouwde communiebank. | |||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||
Hoogaltaar (afb. 442). Het door verwijdering van het retabel onvolledige hoogaltaar bestaat uit een mensa met kaarsenbanken en een tabernakel. Mensa, uitgevoerd naar ontwerp van architect C. Franssen door J. Custers, 1907; neogotiek. Op de mensa een in reliëf uitgevoerde voorstelling van het Offer van Melchisedech, geplaatst in een nis, aan weerszijden geflankeerd door blindnissen met druiven en aren. De altaartafel draagt rechts de inscriptie: Geschenk van Mgr. F.J.M.L. Lambermont Pastoor. Tabernakel, door M. van Gardinge, Eindhoven, 1909; bekleding op de deuren een gegraveerde afbeelding van de Annunciatie; op het bekronende zadeldak een kruisbeeld. Het altaar is omringd door gordijnen, gedragen door vier koperen met beeldjes van staande engelen bekroonde standaards.
Ga naar margenoot+ Doopvont met standaard. Totale hoogte 164 cm, hoogte vont 25 cm, diameter 35,5 cm; geel koper. Standaard; ijzer; xvii. Op de ronde vont een gelobd deksel met knop. Standaard met een driezijdige voet op voluutvormige poten en ornament op de stam; op een van de standaardpoten is een kaarsenhouder bevestigd met een schildje waarop een afbeelding van Servatius is aangebracht en de tekst: ‘Parochia Servatii Appeltern’; draaibaar hefboompje.
Ga naar margenoot+ Preekstoel (afb. 442), uitgevoerd door J. Custers, Eindhoven, 1910; neogotiek. Met reliëfs versierde zeszijdige kalkstenen kuip op dito voet, omgeven door zeven marmeren zuiltjes. Rondende stenen trap met verguld, smeedijzeren leuning met gestileerde bloemtakken. Op de kuip een viertal reliëfs voorstellend: Christus met de Samaritaanse vrouw bij de put - de Bergrede - Uitzending van de apostelen - Servatius predikend; hieronder koppen van de evangelistensymbolen en inscriptieplaatje met de naam van de schenkster ‘B. van Rijckevorsel-Schijders, 's-Gravenhage’. Op het houten dorsaal een reliëf van de Goede Herder. Houten, zeskantig klankbord met getraceerde omlijsting en neogotische torenbekroning. Rond de preekstoel staat een smeedijzeren hek, vervaardigd door J. Meijers en Rientjes, Roermond, 1910.
Ga naar margenoot+ Orgel, vervaardigd door Gradussen uit Winssen, 1894. Neoromaanse kast met speeltafel aan de zijkant; driedelig front met rondbogig afgesloten, vlakke pijpvelden. - Literatuur. Registrum Memoriale van 1851, blz. 102.
Ga naar margenoot+ Het monumentale beeldenbezit van de kerk is vrijwel geheel vervaardigd door J. Custers uit Eindhoven. Bij de bouw van de kerk was rekening gehouden met de plaatsing van beelden tegen de schippijlers door het aanbrengen van grote consoles als voetstuk en het aanbrengen van baldakijnen waarop de kolonnetten rusten die de | |||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||
Afb. 443. Schematische plattegrond van de r.k. kerk met plaatsaanduiding van de monumentale decoraties (schilderingen en glas-in-lood), de beelden en het meubilair.
gordelbogen van het houten gewelf dragen. De beelden in het schip en tegen de triomfboog geplaatst maken deel uit van een serie van negen beelden die Custers in 1907-1908 aan de kerk leverde. Custers maakte eveneens een Servatiusbeeld voor de kerktoren in deze periode, maar ook in latere jaren maakte hij nog enige beelden, ditmaal niet alleen in steen maar ook in hout. Naast J. Custers kwam slechts de firma Thissen en Zn. in aanmerking voor de levering van een triomfkruis. Serie van negen beelden (afb. 442). Twee beelden, hoogte circa 150 cm, tegen triomfboog en zeven heiligenbeelden tegen de schippijlers, hoogte circa 120 cm, alle van kalksteen, vervaardigd door J. Custers, Eindhoven, 1907-1908. Zie voor de plaatsing afb. 443, nrs. 1-9.
Servatius (afb. 439). Hoogte 157 cm, op voetstuk hoogte 21 cm, natuursteen, J. Custers, 1907. Het beeld bevindt zich in een nis aan de buitenzijde van de toren in de derde geleding. Het werd door de beeldhouwer geleverd voor f 162,50. Theresia van Lisieux. Hoogte 115 cm, natuursteen, gepolychromeerd; J. Custers, Eindhoven 1928. - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 318. Kruisgroep. Hoogte 240 cm, hout, gepolychromeerd; J. Custers, Eindhoven; 1913 (kruis) en 1919 (beelden van Maria en Johannes). - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 280-281. Piëta. Hoogte 135 cm; hout, gepolychromeerd; J. Custers, Eindhoven; 1918. (Verwante beelden van dezelfde kunstenaar te Geldrop (H. Brigida) en Son) - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 285.
Ga naar margenoot+ Triomfkruis (afb. 442). Afmeting ongeveer levensgroot; hout, gepolychromeerd; Thissen en Zn., Roermond; 1908; neogotiek. Op de uiteinden van de kruisbalken vierpassen met de symbolen van de vier Evangelisten. - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 264.
Ga naar margenoot+ Serie van zeven gebrandschilderde ramen aangebracht in de lancetvensters van het priesterkoor door F. Nicolas en Zn., Roermond, 1907; neogotiek. Gevat in een ornamentale zetting is in zeven scènes de toediening van de sacramenten afgebeeld in de volgorde van links naar rechts: a Doopsel - b Vormsel - c Biecht - d Eucharistie (Laatste Avondmaal) - e Priesterschap - f Oliesel - g Huwelijk. Zie voor de plaatsing afb. 443a-g.
Ga naar margenoot+ Het kerkinterieur is in 1914 door F. Kops uit 's-Hertogenbosch van ornamentaal en figuratief schilderwerk voorzien op de gewelven van het priesterkoor en de zijbeuken, de triomfboog, het houten tongewelf van het middenschip en in de spaarbogen onder de schipvensters. Boven de triomfboog is een voorstelling geschilderd van het Apocalyptisch Lam, staande in een door lichtstralen omrande clipeus, omgeven door vier kleinere clipei met de Levende Wezens en zeven brandende lampen; aan weerszijden van dit centrale motief in vijf rijen de vierentwintig Oudsten, merendeels als halffiguren. In de middelste rij uiterst rechts het portret van bouwpastoor Mgr. F. Lambermont (afb. 442). Op het houten gewelfbeschot van het middenschip zijn in clipei de volgende symbolen aangebracht: a weegschaal, - b pelikaan - c ark van het verbond - d anker - e duif met olijftak - f hert aan de bron - g scheepje - h hand Gods - i broden en vis. Zie voor de positie afb. 443, a-i. Vgl. de r.k. kerk in Weurt. In de gewelfzwikken van het priesterkoor en de zijbeuken zijn rozetakken geschilderd; in de blinde nissen onder de schipvensters eveneens bloemtakken. | |||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Monstrans. Hoogte 65 cm, diameter voet 17,5 cm; zilver; merken: meesterteken ah boven kroon (= A.P. Hermans, Eindhoven, werkzaam 1854-1860), jaarletter z (= 1859), lopend leeuwtje, minervakopje; neobarok. Geschulpte, geprofileerde voet met vier voluten op de welving, bladornament en lege ovalen; balustervormige stam met vier engelenkopjes en festoenen op de nodus; rond de lunula stralen, een ombouw van kandelaberzuiltjes en baldakijn met door engelenkopjes opgehouden draperie, aan weerszijden van de kandelabers bladvoluten; op de baldakijn Madonna met Kind in stralenkrans onder kleiner, door twee voluten gedragen baldakijn met Geestesduif in medaillon; als bekroning een crucifix. (Vergelijkbare monstransen bevinden zich in de Noordbrabantse parochiekerken van Aalst, Acht, Casteren, Deursen en Volkel). Ciborie (afb. 444). Hoogte met deksel 42 cm, zonder deksel 27 cm, diameter voet 20 cm; zilver; merken: onder in het deksel: zittend leeuwtje in schild, onder in voet: a.s. en onleesbaar merk, trembleerteken; circa 1700; de in de cuppa aanwezige merken duiden op een herstelling uitgevoerd in 1950: meesterteken jb in ovale omlijsting (= J.M. van
Afb. 444. r.k. kerk. Ciborie, zilver, ca. 1700 (opn. 1978).
de Biggelaar, Tilburg 1943-1952), jaarletter p (= 1950); lopend leeuwtje + 2, minervakopje. Ronde, geprofileerde voet met een rand van acanthusbladeren en een parelrand; peervormige nodus met acanthusbladeren, twee grove en twee fijne parelranden aan de boven- en onderzijde van de stam; tegencuppa met bloem- en bladmotieven; deksel met forse, ajour bewerkte kroon met kruisje. Aan de onderzijde van de voet is een gehelmd wapen gegraveerd. De ciborie is volgens een aantekening in het parochiearchief in 1814 geschonken door Maria Banken. - Literatuur. Registrum Memoriale van 1851, blz. 25. Ciborie. Hoogte met deksel 32 cm, zonder deksel 24 cm, diameter voet 15,5 cm; verzilverd koper; ingekrast in de voet het jaartal 1842. Ronde, geprofileerde voet; op de welving een rand van wingerdbladeren; peervormige nodus; onversierde cuppa; geprofileerd deksel met bloem- en bladmotieven op de welving en knorren op het bovenste profiel; als bekroning een bol met neogotisch kruisje. Ciborie. Hoogte met deksel 34 cm, zonder deksel 23,5 cm, diameter voet 14 cm; zilver; merken: meesterteken ah boven kroon in vierkant met afgeschuinde hoeken (= A.P. Hermans, Eindhoven 1854-1860), jaarletter z (= 1859), leeuwtje + 2, minervakopje. Ronde, geprofileerde voet met op de welving een rand van bladmotieven en tussen gevleugelde engelenkopjes en korenaren drie ovale medaillons met de arma Christi; stam met een tussen twee platte knopen gevatte peervormige nodus die aan de bovenzijde met bladmotieven is omlijst; tegencuppa met een omlijsting van bladmotieven; geprofileerd, hoog deksel met bladmotieven aan de bovenzijde en bekroond door een bol met gelijkarmig kruisje. Kelk. Hoogte 24,5 cm, diameter voet 15 cm; verguld zilver; merken 13 onder drie kronen (Keulen, xviii a en midden xviii), een slechts gedeeltelijk leesbaar merk: mogelijk Theodor Orszbach, Keulen; midden xviii. Geschulpte, geprofileerde voet; over de welving in peervormige nodus getordeerde ribben; onversierde cuppa. Kelk. Hoogte 28 cm, diameter voet 18 cm; zilver; merken: meesterteken ah gekroond (= A.P. Hermans, Eindhoven 1860-1879), lopend leeuwtje + 2, zwaardje, minervakopje; gedateerd 1870. Geschulpte geprofileerde voet met op de welving tussen drie voluten bladmotieven en drie ingezette reliëfs waarop de navolgende voorstellingen: 1 Laatste Avondmaal, 2 Kruisgroep, 3 Verrijzenis; neobarokke stam; tegencuppa met drie medaillons met de bustes van Christus - Maria - Jozef, in cartouches tussen aren, wingerdbladeren en druiventrossen. Inscriptie op de voetrand: ‘den weleerw. heer t.a.b. smitz pastoor van appeltern wordt dit souvenier op zijn zilveren jubelfeest toegewijd door zijne parochianen 13 mei 1870’. Wierookvat met scheepje. Hoogte vat 32 cm, diam. 15 cm; hoogte scheepje 13,5 cm, lengte 14,5 cm; zilver; merken: v in gekroond schild (= import); neobarok; in 1864 gekocht bij Boerkamp te Nijmegen, die het uit Duitsland heeft geïmporteerd. Vat met geschulpte, geprofileerde voet met neobarokke versiering; op het lichaam gevleugelde engelenkopjes tussen voluten; een vlammende knop als bekroning. Scheepje in verwante uitvoering met gevleugeld engelenkopje op het deksel. - Literatuur. Registrum Memoriale van 1851, blz. 50.
Ga naar margenoot+ Zes kandelaars. Hoogte 75 cm; geel koper; xix c. Driezijdige voet op voluutvormige poten; op de zijden reliëfs met bustes van Christus - Maria - Petrus; vaasvormige stam, | |||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||
aan de onderzijde met bladmotief versierd en daarboven gecanneleerd; vaasvormige bobèche. Tien kandelaars. Hoogte 53 cm; rood en geel koper; neoromaans; in 1909 geleverd door Van den Breekel te Nijmegen. Driezijdige ajour bewerkte voet op hoge klauwpoten en een griffioen op de hoeken; getorste stam met opengewerkte nodus; geprofileerde bobèche met openstaande, opengewerkte rand met bladmotieven. - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 267. Twee kaarsenluchters. Hoogte 126 cm; geel koper; 1911 aan de kerk geleverd door Van den Breekel te Nijmegen. Driezijdige voet op klauwpoten en een griffioen op de hoeken; getorste stam met opengewerkte nodus, waarboven twee ringen met zes kaarsenhouders en een centrale kaarsenhouder op de stam (13-lichts). - Literatuur. Memoriale Parochiae blz. 276 en 277.
Ga naar margenoot+ Harmonische schel. Hoogte 14,5 m, diameter 17 cm; gegoten brons; 1869. Vierkante voet met middenas; onder de greep een ajour bewerkte plaat waaraan vier bellen hangen. Harmonische schel. Hoogte 17,5 cm, diameter 14,5 cm; gegoten brons; xix c. Ronde, geprofileerde en versierde voet; onder de greep ajour bewerkte plaat waaraan drie bellen hangen.
Ga naar margenoot+ Wijwateremmer. Hoogte 27 cm, diameter 22,5 cm; geel koper; neogotiek; eind xix. Tegen het lichaam een rood koperen kruisje. | |||||||||||||||||||
H. HartmonumentAan de Maasdijk rechts van de kerk staat een monument ter ere van het H. Hart van Jezus. De beeltenis van de zegenende Christus is vervaardigd door Jan Custers uit Eindhoven in 1930. Het beeld staat op een sokkel onder een door een kruis bekroond ciborium (afb. 439). | |||||||||||||||||||
R.K. PastorieAan de Maasdijk nr. 26, links van de r.k. kerk, staat de eveneens door C. Franssen gebouwde pastorie (afb. 439), een in baksteen uitgevoerd, vijf traveeën breed pand met verdieping en een met leien bekleed omgaand schilddak. In de pastorie wordt een drietal bouwtekeningen bewaard waarop de gevel, lengtedoorsnede en plattegrond met wijzigingen voorkomen. Het betreft mogelijk de voorganger van de huidige pastorie. Het blijft o.i. de vraag of het een pand aan de Kerkdijk betreft; de tekeningen missen een nadere aanduiding. | |||||||||||||||||||
BegraafplaatsenAppeltern heeft twee begraafplaatsen, respectievelijk rond de Hervormde kerk en een r.k. begraafplaats aan de Spitsestraat.
Ga naar margenoot+ Volgens Bloys van Treslong Prins bevond zich op het kerkhof aan de zuidzijde van de Hervormde kerk een grafkelder voor leden van de grafelijke familie Van Rechteren, die vroeger waren begraven in een kelder in het bos bij het Huis te Appeltern. Boven het maaiveld zijn hiervan geen sporen meer aanwezig. Wel is men bij het delven van graven gestoten op bakstenen muurresten en een grote hardstenen zerk aangetroffen, waarvan nog een fragment op het kerkhof werd aangetroffen. - Literatuur. Bloys van Treslong Prins 1917/18, blz. 9.
Ga naar margenoot+ In 1863 werd aan de Spitsestraat de huidige r.k. begraafplaats aangelegd, waarvoor de grond was geschonken. In 1887 werden twee hardstenen hekposten van het kasteelterrein als ingangspartij geplaatst bij de met een haag omgeven dodenakker. Het kerkbestuur schonk het ijzeren hekwerk, dat voordien de doopkapel in de Waterstaatskerk had afgesloten. De nieuwe toegang verving een houten hek met in baksteen gemetselde posten. Het wit gesausde bakstenen lijkenhuisje met twee vertrekken onder een rood pannendak zal ongeveer gelijktijdig zijn gebouwd. In 1888 werd op het kerkhof een | |||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||
groot eikehouten crucifix geplaatst, afkomstig uit het klooster van de Franciscanen in Megen, waar het aanvankelijk in het kloosterpand naast de keukens hing, maar later op de begraafplaats in de kloostertuin was terechtgekomen. Het crucifix is niet meer aanwezig, maar vervangen door een hardstenen Calvariegroep op het priestergraf. Op het kerkhof staat nog een drietal gietijzeren grafkruizen, xix d-xx a. | |||||||||||||||||||
SchoolgebouwIn de voorgevel van het pand Maasdijk nr. 20 bevindt zich een gedenkplaat van hardsteen, formaat 57 × 72 cm, die herinnert aan de voormalige bestemming als schoolgebouw; de tekst luidt: ‘Den 1 mei 1835 / is de eerste steen gelegd / door Jacqueline Marie van / Hasselt dochter van / Mr. G. van Hasselt en / vrouwe Juliana Johanna / Diderica van Rechteren / van Appeltern / -- + --
Afb. 445a-c. Drie wapenstenen, opgenomen in de zuidmuur van Huis Appeltern. Alliantiewapens: a. Sweerts de Landas - Van der Elst, b. Van Rechteren - Van der Capellen, c. Van Dedem - Van Rechteren (opn. 1978).
- Literatuur. Van der Aa i (1836), blz. 303. | |||||||||||||||||||
Huis te AppelternVan het Huis te Appeltern, dat in 1881 grotendeels is gesloopt, staat nog een klein restant, namelijk de 18de-eeuwse aanbouw tegen het voormalige 17de-eeuwse hoofdgebouw op een omgracht kasteelterrein aan de Maasdijk nr. 6. Op het oostelijk daarvan gelegen voorterrein bevinden zich twee bouwhuizen. Van de voormalige tuinaanleg zijn summiere resten in het terrein buiten de omgrachting herkenbaar.
Bronnen - Literatuur. Teg. Staat 1743, blz. 274; Van Spaen iv (1805), blz. 89-92; Van der Aa i (1839), blz. 303-304; Schutjes iii (1872), blz. 127-128; Staats Evers 1891, blz. 15; Register Leenaktenb. 1924, blz. 81-83; Bloys van Treslong Prins 1917, blz. 9; ‘Het leven op het huis Appeltern in het midden der 19de eeuw. Herinneringen van Cornelia Henrietta Barones van Lynden’, medegedeeld en ingeleid door Jhr. Mr. C.C. van Valkenburg, in: B.M. Gelre lx (1961), blz. 209-218; Manders 1953, blz. 170-171; Zandstra/Van Schilfgaarde 1962, blz. 65-66, 92; Van Heiningen i (1965), blz. 188-190; F.J. van Capelleveen, Kasteel Appeltern, Tweestromenland nr. 8 (1970), blz. 35-36; W. de Vries, 150 jaar Welstand (1822-1972), Tilburg 1972; Tweestromenland nr. 19 (1974), blz. 25. - Afbeeldingen.
Geschiedenis De heerlijkheid Appeltern, waarvan de belening van huis en hofstad met toebehoren bekend is vanaf het jaar 1379, was aan het einde van de 14de eeuw en het grootste gedeelte van de 15de eeuw in handen van het geslacht Van Appeltern. In 1484 ging de bezitting over aan de familie Van Gent. In 1686 werd na een executaire verkoop het geslacht Sweerts de Landas eigenaar. Volgens Van der Aa zou het huis in 1686 zijn vernieuwd. Een steen met het alliantiewapen van Jacob Ferdinand Sweerts de Landas en Elisabeth van der Elst, voorzien van het jaartal 1686 (afb. 445a) is nog bewaard gebleven (zie blz. 338). Deze steen was blijkens de penseeltekening van D. van der Burg oorspronkelijk geplaatst boven de hoofdingang van het laat-17de-eeuwse huis. Door erfenis werd Frederik Jacob Derk van der Capellen in 1733 heer van Appeltern. In 1780 bewoonde de vermaarde patriot Joan Derk van der Capellen tot den Poll het huis en schreef hier in 1781 zijn opzienbarend pamflet ‘Aan het volk van Nederland’. In 1790 vererfde het goed op de grafelijke familie Van Rechteren van Appeltern. Joan | |||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||
Afb. 446. Huis Appeltern in 1732, gravure door H. Spilman naar tekening van A. de Haen. g.m., Arnhem.
Derks dochter Anna Elisabeth van der Capellen was gehuwd met Rudolph Christiaan van Rechteren, ambtman van Maas en Waal. Aan deze verbintenis herinnert een steen uit 1786 met hun alliantiewapen (afb. 445b). Mr. Godert graaf van Rechteren heeft het huis in 1881 grotendeels laten afbreken, met uitzondering van het rechter gedeelte van het 17de-eeuwse huis en de beide bouwhuizen van ca. 1800 op het voorterrein. Het goed kwam vervolgens in bezit van baron van Dedem via huwelijk met een gravin van Rechteren. Hieraan herinnert een derde wapensteen (afb. 445c). Na afbraak van het hoofdgebouw werden de overblijfselen als agrarisch bedrijf benut. In 1967 is het kasteelterrein met de opstallen en landerijen aangekocht door de Maatschappij van Welstand, gevestigd te Tilburg.
Ga naar margenoot+ Op de noordoosthoek van het omgrachte kasteelterrein staat de 18de-eeuwse noordvleugel van het in 1881 gesloopte 17de-eeuwse gedeelte van het Huis te Appeltern, waarvan alleen de witgepleisterde zuidmuur van het huidige gebouw nog een overblijfsel is. Dit restant wordt ook wel het washuis genoemd, waarschijnlijk omdat in de noordvleugel eertijds dienstruimten waren opgenomen. Uit de topografische afbeeldingen en het kadastraal minuutplan is de ontwikkeling die het Huis te Appeltern heeft doorgemaakt voor een goed deel te reconstrueren (afb. 446-450). Van het huis in zijn middeleeuwse fase is nagenoeg niets bekend. Het is mogelijk, dat de toren en de kleine vleugel onder zadeldak, die door A. de Haen en D. van der Burg zijn weergegeven, nog overblijfselen zijn van het oudste complex. Het hoofdhuis werd in de tweede helft van de 17de eeuw opgetrokken. Blijkens de afbeeldingen was het een onderkelderd gebouw met bel-etage en verdieping onder een omgaand schilddak. Opmerkelijk is het verschil in vensters op beide verdiepingen. Er is aan de westzijde een middenrisaliet van drie traveeën, waarvan de zijvensters op de verdieping smaller zijn dan het middenvenster. Het huis had in zijn totaliteit een breedte van negen traveeën. Op de tekening van D. van der Burg sluit tegen de noordgevel een lagere aanbouw aan, het z.g. washuis met kleine rondbogige raampjes en een dito deur. | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
Afb. 447. Huis Appeltern gezien aan de oostzijde, 18de-eeuwse tekening door D.J. van der Burg. r.k.d., Den Haag.
Afb. 448. Huis Appeltern. Overzicht van het huis kort voor de sloop van het hoofdgebouw (opn. circa 1875).
Het washuis heeft men in het laatste kwart van de 18de-eeuw volledig vernieuwd. Op het kadastraal minuutplan heeft het herenhuis een totale breedte van circa 32 m, bij een diepte van circa 11,5 m. De noordmuur van de nieuwe vleugel staat aan de rand van de ringgracht. De nieuwbouw kreeg niet dezelfde hoogte als het 17de-eeuwse gedeelte. Men ging ook over tot het vernieuwen van de vensters en brak de oude zuidvleugel af. Het resultaat van de verbouwing is te zien op een kort voor de afbraak van het huis genomen fotografische opname van het hoofdgebouw gezien vanuit het zuidoosten. Men ziet daarop een vrij regelmatige gevelindeling met zesruits schuifvensters, symmetrisch gegroepeerd aan weerszijden van de toegangspartij. De ingangspartij aan de oostzijde bestaat uit een met fronton bekroonde pilasterstelling. Na de afbraak in 1881 bleef juist de 18de-eeuwse nieuwbouw over en is het 17de-eeuwse gedeelte gesloopt. Alleen de noordmuur, die een dikte heeft van 60 cm en een stuk van de oostgevel, waar nu de pomp tegen aan staat, bleven gespaard. De buitenmuren van het laat 18de-eeuwse gedeelte zijn slechts 30 cm dik, hetgeen duidelijk wordt geïllustreerd op de plattegrond (afb. 449). Het huis is teruggebracht tot een kubusvormig pand, onder een omgaand schilddak. Inwendig is de oude indeling van de ruimtes nog aanwezig, zij het ten dele in kleinere vertrekken onderverdeeld. Aan de westzijde bevindt zich een overwelfde kelder. Als gevolg van het gewijzigde gebruik zijn verschillende vensters dichtgezet of verplaatst, met name in de westmuur. De ingang bevindt zich in de oostmuur, waartegen ook een latere aanbouw onder zadeldak als varkensschuur is gebouwd. In de noordmuur zit een deur, waarvoor een stenen trappartij ligt, die tot in de gracht loopt, een soort aanlegsteiger. Naast het huis staat de buitenpomp met spoelbak onder een afdakje. In het deurkozijn zit een gesneden deurkalf onder een bovenlicht met gebogen, houten roeden.
Ga naar margenoot+ In de witgepleisterde zuidmuur van het huis is een drietal wapenstenen gemetseld, waarop in hoogreliëf alliantiewapens zijn aangebracht.
Ga naar margenoot+ Buiten de omgrachte huisplaats staan op het terrein voor de brug ten oosten van het | |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
Afb. 449. Huis Appeltern. Plattegrondtekening van de overblijfselen van het hoofdgebouw.
Afb. 450. Huis Appeltern. Restant van het hoofdgebouw op de omgrachte huisplaats (opn. 1978).
huis twee bouwhuizen van circa 1800. De beide 10,25 × 20,50 m metende bijgebouwen staan haaks ten opzichte van het grotendeels verdwenen hoofdhuis (afb. 453). In het zuidelijke bijgebouw is aan de oostkant een deels onderkelderde woning opgenomen (afb. 451). Het noordelijke bouwhuis heeft een volledige bedrijfsfunctie en bestaat inwendig uit vijf balkvakken. De moerbalken worden op een derde van de lengte ondersteund door standvinken. De in baksteen gebouwde bouwhuizen hebben een grotendeels gewijzigde vensterindeling; de korfbogige grote toegangspoorten zijn nog aanwezig. De oorspronkelijke gevelindeling is nog uit het muurwerk af te lezen. De kappen bestaan uit met pannen belegde hoge schilddaken. De bouw zal tot stand zijn gekomen ten tijde van of kort na de vergroting van het herenhuis met de nog bestaande noordelijke uitleg. Op de tekening van A. de Haen staan ook bouwhuizen, waarvan de nokrichting 90o gedraaid is ten opzichte van de huidige panden (afb. 446).
Afb. 451. Het zuidelijke bouwhuis (opn. 1978).
Afb. 452. Het toegangshek op de zuidwesthoek van het landgoed (opn. 1974).
Afb. 453. Opmetingstekening van de beide bouwhuizen (opn. 1978).
| |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van de toegangshekken tot het landgoed staan er nog twee op hun oorspronkelijke plaats aan de Maasdijk. Zij bestaan uit eenvoudige gebosseerde, hardstenen posten met plint en dekplaatbekroning, met smeedijzeren draaihekken, ca. 1800. Het westelijke hek aan de Maasdijk nabij de hoek met de Van Rechterenstraat bestaat uit vier posten. De twee binnenste zijn bekroond met vuurpotten en zijn wat hoger dan de buitenste (afb. 452). Het oostelijke hek bij de afrit naar het hoofdhuis heeft twee lage posten met twee ijzeren draaihekken. Een dito derde paar kreeg de bestemming van toegangshek tot de r.k. begraafplaats aan de Spitsestraat. Zie blz. 335 Begraafplaats.
Ga naar margenoot+ Tot het voormalig tuingedeelte van het landgoed behoort het blok percelen dat wordt omsloten door de Maasdijk, Van Rechterenstraat, Elberseweg en Kasteelstraat. De met een gracht omgeven standplaats van het oude huis wordt behalve door de rivierdijk aan de zuidzijde ook aan de west- en noordkant door een dijklichaam omsloten. Hierbuiten herinneren met eikebomen beplante laanrestanten en het beloop van enige paden aan de voormalige formele tuinaanleg. Van het stervormig lanenstelsel dat volgens het kadastraal minuutplan (afb. 417) doorliep tot aan de Elberseweg zijn geen visuele restanten bewaard; evenmin van de vijvers ten noorden van het huis. In 1970 heeft de Maatschappij van Welstand als eigenaresse van het goed de gracht laten uitdiepen en de oude lanen gerestaureerd en deels nieuw laten inplanten. Het park werd in 1975 voor het publiek opengesteld. | |||||||||||||||||||
BoerderijenAls voor de meeste Maasdorpen geldt ook voor Appeltern, dat het boerderijenbestand door diverse ingrepen veel van zijn oorspronkelijke gaafheid heeft verloren. Hoewel er nogal wat historisch materiaal aanwezig is, ligt de waarde meer in het ensemble dan in de individuele waarde als monument. Het belangrijkste ensemble is gelegen ten oosten van de kasteelplaats aan de Walstraat en de Koningstraat. De panden Walstraat nr. 3, 11, 19, 23 en 25 vormen ondanks de ingrepen in het historisch karakter toch een ondersteuning van de in het historisch landschap bij de Tuut dominerende hoeve Walstraat nr. 13/15 en het Appelterns Stoomgemaal. Aan de Kerkstraat en Maasdijk is het boerderijenbeeld zwakker.
Ga naar margenoot+ Het aaneensluitend boerderijencomplex Walstraat nrs. 13-15 bestaat uit een drietal onderdelen, namelijk nr. 13 een boerderij van het langgeveltype, nr. 15 een herenhuis en rechts aansluitend een bedrijfsruimte. Zij zijn als een complex onderzocht en opgemeten. Het complex draagt de naam ‘Griet Geurtshof’ en is in de 19de eeuw gebouwd met gebruikmaking van oudere elementen (afb. 454-457). Walstraat nr. 13. Deze boerderij van het langgeveltype is gebouwd ter plaatse van een waarschijnlijk 17de-eeuwse hoeve, die in 1887 bijna geheel is afgebrand. Van het oude
Afb. 454. Walstraat nrs. 13-15. De Griet Geurtshof voor 1887 (oude opname).
Afb. 455. Walstraat nr. 15. Achtergevel (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
Afb. 456. Walstraat nrs. 13-15. De Griet Geurtshof, voorzijde (opn. 1983).
huis resteren alleen de rechterkopgevel, thans scheidingsmuur met het belendende herenhuis (nr. 15) en twee smalle kelders aan de straatkant die door tongewelven zijn overkluisd. Het oude huis staat afgebeeld op een foto in bezit van de huidige bewoonster mej. J.M. Spies (afb. 454). Bij de herbouw is het woongedeelte voorzien van vier vertrekken en een gang: aan de straatzijde een woonkamer, gang en opkamer met bedsteden boven de 17de-eeuwse kelders; daarachter de keuken en de ‘geut’. De opkamer, die lange tijd als catechesatielokaal heeft dienstgedaan, en de geut zijn vanuit het herenhuis, dat als domineeswoning heeft gefungeerd, toegankelijk. Het bedrijfsgedeelte links van de woning is vier traveeën lang en heeft een dwarsdeel in de derde travee vanaf het woongedeelte. Rechts van de deel die ook als dorsvloer werd gebruikt en als standplaats voor het jongvee liggen bietenkuil en tasruimte op een door luiken in de voorgevel toegankelijke zolder. Tegen de achtergevel is een jongere varkensschuur aangebouwd. De boerderij draagt een met pannen belegd schilddak.
Walstraat nr. 15. Het ‘herenhuis’ heeft door zijn opbouw met souterrain, bel-etage en fors schilddak alsmede door de opmerkelijke empire toegangsdeur met bovenlicht de meeste allure van het complex. Het huis moet in het begin van de 19de eeuw zijn gebouwd, naar men zegt door een Franse officier. Men bouwde het tegen het woongedeelte van nr. 13, waarmee het ook in verbinding staat. De linkerzijmuur van het herenhuis is de 17de-eeuwse zijgevel van de boerderij (nr. 13), letterlijk de brandgevel die het vuur in 1887 de pas afsneed. Omdat de voorgevel ten opzichte van die van nr. 13 een knik maakt, heeft de ruimte waarin gang en trappenhuis zijn ondergebracht een in plattegrond gerende vorm. De vertrekken waarin souterrain en bel-etage zijn onderverdeeld hebben alle een rechthoekige vorm. Deze vertrekken liggen aan de voor- en achterzijde van het huis, gescheiden door een gang, die parallel loopt aan de voorgevel en samen met de gang in het gerend gedeelte op de bel-etage een T en in het souterrain een L vormt. In de oorspronkelijke opzet bevond zich in het souterrain een viertal vertrekken achter de voorgevel, verlicht door naar binnen draaiende vensters met zesruits verdeling achter | |||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||
Afb. 457. Walstraat nrs. 13-15. Opmetingstekening van het boerderijcomplex met gevelaanzichten, plattegrond en doorsneden.
diefijzers; het zijn slaapvertrekken geweest of dienstbodenkamers. Aan de overzijde van de gang ligt de waskeuken met stookplaats en trap naar de bel-etage. De bestemming van het vertrek naast de waskeuken, dat is onderverdeeld, is onduidelijk. De hoofdindeling wordt herhaald op de bel-etage, met dien verstande dat aan de voorkant twee kamers liggen met stookplaatsen ruggelings tegen de scheidingsmuur. In de rechtervoorkamer zit nog de oorspronkelijke schouw met hoge haardnis. De beide kamers worden verlicht door zesruits schuifvensters, die eertijds met blinden werden afgesloten. Aan de achterzijde van het huis ligt de keuken boven de wasruimte. In de keuken zit een nisschoorsteen als in de rechtervoorkamer, een buffetkast boven de souterraintrap en een provisiekast aan de raamzijde. Het vertrek naast de keuken is later onderverdeeld. De venstervormen in de achtergevel wijken op de bel-etage af van die in de voorgevel. Het zijn schuifvensters met de wisseldorpel in het midden en roedenverdeling in het bovenlicht (twaalfruits). Het huis wordt gedekt door een met pannen belegde dakconstructie bestaande uit twee | |||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||
kappen met een zakgoot. De constructie bestaat uit drie jukdekbalkgebinten, ondersteund door een korbeelstel waarop de zakgoot rust. Daarop staan twee schaarspanten, onderling door haanhouten verbonden waarop de flieringen rusten; de smalle zijden worden opgevangen door halve spanten (afb. 457 doorsnede e-f). Het ver overstekende dak is opgewipt en met een gegolfde daklijst afgezet. Het overstek is aan de onderzijde gestuct. Op de zolder zijn ter plaatse van voormalige vertrekken gedeelten in stuc beschoten.
Schuur naast nr. 15. De oorspronkelijke tweebeukige houten schuur stond vrij achter nr. 13. Eind vorige eeuw is zij tegen de zijmuur van het herenhuis geplaatst, versteend en met een lage zijbeuk uitgebreid die onder het oostelijk dakschild van de kap werd getrokken. Het ankerbalkgebint met de aan een kant van een korbeel voorziene tussenstijl is stellig nog 18de-eeuws. In de tussenstijl bevinden zich tussenbalkgaten en het gebint draagt gehakte telmerken. De dekking van het afgewolfde zadeldak bestaat uit riet en pannen (afb. 457 doorsnede a-b rechts). | |||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||
StoomgemaalHet aan de binnenzijde van de oude Maasdijk gelegen stoomgemaal, aan de Tuut nrs. 1, 2 en 3, is in 1918-1919 gebouwd voor de bemaling van de Nieuwe Wetering, waarmee een deel van het Land van Maas en Waal afwatert op de Maas. Tot het complex, dat in 1969 buiten werking werd gesteld, behoren het machinehuis, het ketelhuis, de kolenloods, twee machinistenwoningen en de aan- en afvoerkolk met sluizen en duiker; de drie eerstgenoemde onderdelen zijn aan elkaar vastgebouwd. De gebouwen zijn in 1983 overgegaan in handen van de Maas-en-Waalse Monumentenstichting ‘Baet en Borgh’. Het Appelterns stoomgemaal met de bijbehorende machinistenwoningen en de waterwerken is in het rivierengebied het laatste, als zodanig ontworpen gemaal met horizontale eencilinderstoommachines en centrifugaalpompen. Dit type bemalingsinstallatie is kenmerkend voor de laatste fase van de stoombemaling van de middelgrote klasse gemalen. Als zodanig is het een belangrijk, gaaf voorbeeld, zowel uit het oogpunt van architectuurhistorie als dat van techniek en waterhuishoudkunde. - Literatuur. Documentatiegegevens door Chr. Hofstee, in postarchief r.d.m.z.; H. Louvet, Stoomgemaal te Appeltern, Nieuwsbrief Baet en Borgh nr. 1, november 1984, blz. 7-8.
Het in schoon metselwerk opgetrokken machinehuis zonder verdieping onder een met grijze pannen gedekt zadeldak met twee houten roosterkappen op de nok, heeft door penanten in drie vakken onderverdeelde gevels met aan de bovenzijde een uitgemetseld fries, dat bij de topgevels trapsgewijs opklimt, en een in blokvorm gepleisterde plint aan de waterzijde (noordwest- en noordoostzijde). In de gevels hoge rechtgesloten vensters met negenruits bovenramen en vierruits onderramen; in de top van de westgevel een gietijzeren roosvenster en een hardstenen gedenksteen. Inwendig heeft het machinehuis een met rode en gele, hard gebakken tegels belegde vloer; wanden door penanten in drie velden verdeeld; ziende kap. In de ruimte staan twee gietijzeren, in 1917 door Gebr. Stork en Co. te Hengelo (Ov.) vervaardigde centrifugaalpompen met eenzijdige instroming en twee in 1918 door dezelfde firma vervaardigde eencilinderstoommachines (afb. 459).
Ten zuidoosten van het machinehuis en ten opzichte daarvan terugspringend staat het in schoon metselwerk opgetrokken ketelhuis zonder verdieping, onder een met grijze pannen bedekt zadeldak met op de nok twee houten roosterkappen. De zijgevels zijn door penanten onderverdeeld in vijf vakken, aan de bovenzijde afgesloten door een uitgemetseld fries. Aan de waterzijde een in blokvorm gepleisterd plint. In de vlakke kopgevels hoge rechtgesloten vensters van hetzelfde type als in het machinehuis. In de zuidwestgevel bevindt zich een dubbele deur met getoogd, zestienruits bovenlicht en een gietijzeren roosvenster in de geveltop; in de noordoostgevel een deur met twee gekoppelde zesruits vensters; aan de noordoostzijde door een gemetseld kanaal met het gebouw verbonden het restant van de gesloopte schoorsteen. Inwendig zijn de zijwanden in vijf velden verdeeld door penanten en heeft het ketelhuis
Afb. 458. De sluis ten zuiden van Huis Appeltern volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 459. Gedeelte van de installaties in het Appelternse stoomgemaal (opn. 1981).
| |||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||
Afb. 460. Het gehucht Blauwe Sluis naar het kadastraal minuutplan.
een ziende kap. In de ruimte staan twee Lancashire-ketels (twee vuurgangen) en één Cornwall-ketel (één vuurgang), alle in 1918 vervaardigd.
Ten zuidoosten van het ketelhuis staat de bij het complex behorende, houten kolenloods onder een met grijze pannen gedekt schilddak, gedragen door vijf gebinten, die zijn voorzien van een middenstijl en waarvan alle stijlen rusten op betonnen vloeren.
Los van het hiervoor genoemde complex staan twee, deels in schoon werk opgetrokken, deels gepleisterde machinistenwoningen, die tegen de dijk zijn aangebouwd. Aan de voorzijde twee deuren met bovenlicht, vier T-vensters met onderluiken en dakkapellen tegen het zadeldak. De woningen hebben aan de voorzijde een woonlaag en aan de tegen de dijkvoet gebouwde achterzijde twee woonlagen. Tegen het midden van de achtergevel staan twee aaneengebouwde, gepleisterde schuurtjes. In de woningen zijn, behoudens in de voorgevel, secundaire vensters van verschillende grootte aangebracht.
In de oude Maasdijk tussen de tot aanvoerkolk uitlopende Nieuwe Wetering en de afvoerkolk bevinden zich twee gemetselde sluizen, waarvan de zuidelijke geheel en de noordelijke, die voorzien is van twee schuiven, gedeeltelijk met beton is dichtgezet. Tussen de afvoerkolk en de Maas een betonnen duiker, die onder de in de jaren '30 bij de Maaskanalisatie gelegde jongere Maasdijk doorloopt. |
|