Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 461. De kadastrale gemeente Batenburg. Kaart uit Kuypers Gemeenteatlas.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||
Batenburg
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 462. Gezicht op het stadje Batenburg en het slot van de rivierzijde, tekening door C. Pronk, circa 1732. g.m., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||
Blauwe SteenOp het kruispunt van de Grotestraat en de Kruisstraat lag tot 1873 de gerechtssteen, de zogenaamde Blauwe Steen, in werkelijkheid een ca. 75 cm dik blok roodachtig graniet. De steen is later verplaatst naar de noordwesthoek van de kruising. In de steen was een grote pin met een ring geklonken, waaraan men volgens overlevering gewoon was de doodskist vast te maken van personen die bij hun overlijden schulden hadden. Pas wanneer de schulden waren voldaan door de nabestaanden of de borgen, kon de begrafenis plaatsvinden. Dit gebruik zou tot ca. 1800 hebben bestaan. In werkelijkheid zal men echter wel gevangenen aan de steen, een schandblok, hebben vastgekluisterd. Resten van de oude steen liggen bij de ingang van het kerkhof aan Het Plein. - Literatuur. Staats Evers 1891, blz. 27; B. Charlé, De Blauwe Steen te Batenburg, in: Gelre xxvi (1923), blz. 183-184; Buiten 1931, blz. 224. | |||||||||||||||||||||||||
Stadspomp
Afb. 463. Plattegrond van Batenburg in 1778. Detail uit een kaart van ‘buijtenlanden onder de Stad en Vrijheid Batenburg’ getekend door de landmeters H. Hendrikman en P. Prillevitz. r.a.g., Arnhem.
Op het plein naast het kerkhof op de kruising van Kerkstraat en Kruisstraat staat een bakstenen pomp, in zijn huidige vorm xix a. | |||||||||||||||||||||||||
RaadhuisIn een particuliere collectie berustend in het r.k.d., catalogus nr. p 1339, bevindt zich een gewassen pentekening in o.i.-inkt, toegeschreven aan J. Stellingwerf, met het bijschrift ‘'t Raathuys te Batenburgh’. De tekening berust geheel op fantasie. | |||||||||||||||||||||||||
Voormalige stadsbevestigingIn de ‘statisticque beschrijving van de Ambtmanie Batenburg’ uit 1808 worden de overblijfselen van de stadsversterkingen als volgt omschreven. ‘De plaats is afgesloten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 464. Plattegrond van Batenburg volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||
door een wal, waarop nog een vervallen kruyttoren, genoemd wordende de Kattentoren (...) en tekenen of muren van twee poorten als Maas- en Appelternse poort’. Volgens ds. Heldring, gevolgd door Van der Aa, was de stad met een brede gracht omgeven en zouden de twee poorten in het jaar 1440 op St. Bonifaciusdag als gevolg van een besluit van Gijsbrecht van Bronckhorst voor het laatst zijn gesloten. De Appelternse poort heeft het langst bestaan. Nog in het begin van de 19de eeuw waren de fundamenten ervan zichtbaar, wanneer bij hoog water aarde was losgespoeld. Van de Maaspoort weten voornoemde auteurs de juiste plaats niet op te geven. Hij zal gestaan hebben bij het begin van de Grotestraat bij de Veerdam. Het stuk muur dat de Kattentoren was genaamd moet aan de noordkant van het stadje worden gelokaliseerd. Hij diende om een aanval van de kant van Bergharen te weerstaan. Bij de toren stroomden kasteelgracht en stadsgracht tezamen. In de collectie De Poll, berustend in het r.k.d., bevindt zich een pentekening in bruine inkt van een stadspoort die is opgenomen in een aarden omwalling en met een ophaalbrug evenwijdig aan de wal. Rechtsboven aan de tekening staat de aantekening ‘Batenburg’ en op de keerzijde ‘poort’. Op een gevelsteen boven de poortdoorgang is een wapensteen met dubbele adelaar en s.p.q.b. ingemetseld. De plaatsing van de brug wijst op de samenvloeiing van twee grachten. Of de tekening inderdaad een van de Batenburgse poorten verbeeldt, is zeer twijfelachtig. | |||||||||||||||||||||||||
TolDe stad had vroeger het recht van gruit, accijnzen en tol, benevens het muntrecht. Over de tol ontstonden moeilijkheden met mr. Adr. Houttuijn, die in 1691 in Den Haag uitgaf ‘Advys raekende de rechten, vrijheden en praeëminentiën der vrijheerlijkheid Batenburg’. - Literatuur. Staats Evers 1891, blz. 24. | |||||||||||||||||||||||||
VeerhuisHet café aan de Veerstraat nr. 1 (blz. 392) is de opvolger van een ouder veerhuis annex logement, dat eigendom van de graaf van Bentheim was. De drie panden aan de noorden westzijde van de haven gelegen zijn vervangen door twee T-huizen, Veerstraat nrs. 1 en 2. Van de oude situatie bestaat een foto en een doek. - Afbeeldingen. r.a.g., Arnhem, Hs. Charlé 324 e pl. 2 en 3. | |||||||||||||||||||||||||
MuntDe bannerheren van Batenburg bezaten reeds in 1349 het muntrecht, zoals blijkt uit een leenbrief van dit vrije Rijksleen. De oudst bekende munten zijn die van Gijsbrecht i van Bronckhorst-Batenburg (1351-1361). Er is tot 1435 onafgebroken muntslag op naam van Diederik i (1361-1407), Gijsbert ii (1407-1429) en Diederik ii (1429-1451). Toen er na de ontdekking van Amerika een toevloed kwam van edele metalen werd in Batenburg de muntslag hervat onder Willem van Bronckhorst-Batenburg (1556-1573). Uit deze periode is ook een muntmeester met name bekend, Peter Bosschenhaven. Onder Herman Diederik van Bronckhorst-Batenburg maakte men zich schuldig aan ‘hagemunterij’ door minderwaardige nabootsingen van in omloop zijnd geld te vervaardigen. In 1581 was de munt van Batenburg al door de Gelderse Staten bij een landdagreces verboden. In 1583 werd de muntslag gestaakt door hardhandig ingrijpen van bovenaf. Het gehalte aan edel metaal was te laag. Later werd dit verbod herhaald. Misschien was dit een politieke maatregel gericht tegen de toenmaals Spaansgezinde heren van Batenburg. In datzelfde jaar werd de muntgezel Govert Cornelis in de kerk begraven, getuige zijn grafzerk (zie blz. 364). Onder Maximiliaan van Bronckhorst-Batenburg (1612-1641) werd in de periode 1616-1622 opnieuw munt geslagen. De duiten en schellingen van de stad werden evenwel bij een placaat van de Staten, gedateerd 28 mei 1616, opnieuw verboden. Toch sloeg men nog in 1622 hagemunten. De muntmeester Laurens Rasière zond na het vernemen van klachten over de door hem geslagen munten, geuit door de Generaal- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 465. Gezicht op de Hervormde kerk en de Kerkstraat (opn. 1976).
meesters van de Munt der Vereenigde Nederlanden, zijn zoon Isaac naar Den Haag. Deze werd daar gehoord en in arrest genomen. Hij is tenslotte vrijgelaten, omdat zijn vader, zoals Maximiliaan van Bronkhorst in een request schreef ‘op 't uyterste cranck licht’. De vader werd als de hoofdschuldige beschouwd. De laatste Batenburgse munten zijn geslagen onder Willem Adriaan van Horne. | |||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerkDe Hervormde kerk is een driebeukig gebouw, waaraan de koorpartij ontbreekt, voorzien van een door zijbeuken ingebouwde westtoren en een oostelijk van de zuiderzijbeuk aangebouwde, voormalige koorkapel met grafelijke grafkelder en consistoriekamer. Het gebouw staat vrij op het ommuurde kerkhof ten zuiden van de Kerkstraat. Het kerkgebouw en de toren zijn sedert 1978 eigendom van de Stichting ‘Oude Gelderse Kerken’ (afb. 465-472).
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis Over de vroegste geschiedenis van de aan St. Victor gewijde, middeleeuwse kerk zijn geen gefundeerde gegevens voorhanden. De H. Willibrord zou volgens de overlevering persoonlijk de heer van Batenburg tot het christendom hebben bekeerd. Als argument voerde men het bestaan aan van een z.g. Willibrordusput bij een van de torens van het kasteel. Ofschoon er geen steekhoudend bewijs voor is te vinden - de bewering is namelijk gevoed door een in de vorige eeuw gedane opgravingsvondst die naar het klooster in Megen verhuisde en daar verdween - wordt Willibrord in ere gehouden op de kuip van de preekstoel in de r.k. St.-Victorskerk. Batenburg behoort echter tot de Maas-en-Waalse kerken die een speciale band onderhielden met Xanten. In de tweede helft van de 13de eeuw moest de kerk elk schrikkeljaar een schatting betalen aan de aartsdiaken in Xanten. In 1322 wordt een zekere Theodoricus Loeff als pastoor van Batenburg genoemd. De positie van de kerk wint aan belang, nadat het door Dirk ii van Bronckhorst, heer van Batenburg, Anholt, Gronsveld en Ringbergen, in 1440 aan de aartsbisschop van Keulen gericht verzoek om de kerk te verheffen tot collegiale kerk in 1443 of 1444 wordt gehonoreerd. Aan de kapittelkerk waren een deken en zes kanunniken verbonden. Zij kregen inkomsten en rechten toegewezen uit de kerk van Batenburg, terwijl de kerken van Horssen en Maasbommel werden geïncorporeerd. In de kerk stonden altaren toegewijd aan Maria, Maria Magdalena, Catharina en aan Gregorius en Laurentius. Hertog Karel van Gelre verleende op 19 maart 1507 aan het kapittel enige privileges, te weten vrijstelling van pondschatting, ruitergelden en andere lasten voor de gemortificeerde kapittelgoederen. Omstreeks het midden van de 16de eeuw was de verhouding tussen de toenmalige heer van Batenburg, Herman van Bronckhorst, en de deken van het kapittel uiterst gespannen, zoals blijkt uit stukken van een voor het Hof aangespannen proces, waarvan de afloop niet duidelijk is. In 1566 werd onder leiding van de zonen van Herman van Bronckhorst de kapittelkerk geplunderd. Stadhouder Karel van Brimeu wilde de aanstichters de les lezen, maar moest de hoge heerlijkheid eerbiedigen. Volgens getuigenverklaringen speelden twee Batenburgse kanunniken, de Horssense pastoor Oliverus en Willem Scheer, die grote invloed had op de Vrouwe van Batenburg, een heel actieve rol in het onder de Bronckhorsten ressorterende gebied. De pastoor van Bergharen getuigde, ‘dat eenen metselaer, genaempt Schaeff, daags elf stuyver gehad heeft om die beelden aldaer (Bergharen of Batenburg?) aff te breecken en dat hy sich wolde excuseren dair to gedrongen tsijn’. In 1569 werd door bisschop Lindanus van Roermond het dekenaat Batenburg opgericht en het gebouw werd derhalve dekenale kerk. Kort daarop werd het dekenaat echter verenigd met het dekenaat Nijmegen. In 1608 nam de hervormde predikant Wilhelmus Isfordink bezit van de kerk. Het gebouw had zwaar geleden van een door de troepen van Prins Maurits tijdens een offensief in 1600 op de stad uitgevoerd bombardement, dat grote verwoestingen aanrichtte. Van de kerk zal niet veel meer dan een ruïne over zijn geweest. Bij de herbouw is alleen nog gebruik gemaakt van het westelijke gedeelte van de middeleeuwse torenromp en de flankerende zijbeuken. De kerk zelf is grotendeels gesloopt en opnieuw opgetrokken op de oude grondslagen. Het koor werd niet meer herbouwd, ofschoon volgens een akte uit 1675 daartoe wel plannen hebben bestaan, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||
want er waren reeds gelden voor gevoteerd. Vrouwe Johanna van Bronckhorst-Batenburg bekende in de akte voor zichzelf en haar nakomelingen schuldig te zijn ‘aen de Victorskercke alhier binnen Batenburgh een som van driehondert Carolusgulden capitaal tot 20 stuyvers hollands yderen gulden’. Deze som zou met rente worden uitbetaald ‘aen de kerckmeesters, soo haest deselven den opbouw ofte reparatie oft vergrootinghe van 't koor sullen laeten doen’. De herbouw van het schip schijnt in 1612 een eind gevorderd te zijn, blijkens de jaarankers in het westelijk gedeelte van de zuiderzijbeuk. Over deze periode zijn de rekeningen bewaard gebleven, maar zij geven toch te weinig informatie om een sluitend beeld te krijgen. Wel blijft de indruk bestaan, dat de herbouw met pijn en moeite is gerealiseerd door de kleine hervormde gemeente. In 1619 is de uitbouw boven de grafkelder aan de oostkant van de zuiderzijbeuk gereed gekomen blijkens een jaartalsteentje in de geveltop. In 1634 schijnt de herbouw, met uitzondering van het koor, geheel of bijna voltooid te zijn. In hetzelfde jaar richtte Maximiliaan van Bronckhorst-Batenburg een verzoek om teruggave van de indertijd door de graaf van Mansfeldt weggevoerde klokken, die door de bisschop van Roermond binnen de stad waren gebracht. Verder werd in dat jaar een nieuw uurwerk aangebracht door Jan van Call uit Nijmegen.
Uit de reeks wapenborden, die de kerk siert en waarvan het oudste dateert uit 1635 en het jongste uit 1756, blijkt wel, dat er na deze turbulente tijden een periode van rust en stabiliteit volgde voor Batenburg. Een latere toevoeging is het uit 1714 daterende portaal tegen de zuidbeuk. Of het kerkinterieur in de na-reformatorische periode evenals thans ‘georiënteerd’ was ingericht, is zeer de vraag. Mogelijk stond de preekstoel ooit tegen een van de pijlers. In elk geval heeft de kerkruimte een vlakke houten zoldering gehad. In de 19de eeuw bepaalde men zich voornamelijk tot groot onderhoud. Tot de belangrijkste veranderingen behoorden het in 1836 aangebrachte stucplafond en de omtimmerde pijlerbasementen en kapitelen. Ook uitwendig veranderde het aspect, doordat het gebouw wit werd gesausd. Ingrijpende veranderingen en restauraties bleven ook tot aan de jaren '80 van de 20ste eeuw achterwege, zodat het Batenburgse kerkje een symbiose te zien gaf van inventarisobjecten uit drie eeuwen. Inmiddels was het kerkgebouw echter wel aan een grondige reparatie toe. De kleine gemeente was daartoe financieel niet bij machte en droeg de kerk in 1978 over aan de drie jaar eerder opgerichte Stichting Oude Gelderse Kerken. Deze Stichting slaagde erin om de restauratie van het kerkgebouw en zijn inventaris in 1981-1982 te realiseren. De restauratie stond onder leiding van ir. N.C.G.M. van de Rijt uit Lienden en werd uitgevoerd door het aannemersbedrijf ‘Mercator’ uit Doesburg. Uitgangspunt van de restauratie was een volledig constructief herstel, maar duidelijk gericht op het behoud van het door de eeuwen getekende karakter van het kerkgebouw en zijn unieke interieur.
Ga naar margenoot+ Het kerkgebouw heeft een merkwaardige plattegrond, die zowel een gevolg is van hetGa naar margenoot+ feit, dat men bij de wederopbouw in het begin van de 17de eeuw gebruik maakte van bestaande funderingen, alsook vanwege het feit, dat het middeleeuwse gebouw zelf een uitzonderlijk groeiproces heeft ondergaan. Een en ander wordt pas duidelijk, wanneer men de verschillende fases van de bouwgeschiedenis kent (zie blz. 358-361). In het huidige kerkgebouw is de driebeukige, middeleeuwse aanleg gehandhaafd, maar is de ruimtelijke dispositie 17de-eeuws. De toren is met de zijruimtes, de verlengden van de zijbeuken, van de kerk afgescheiden, zodat de eigenlijke kerkruimte een nagenoeg vierkante plattegrond heeft gekregen, waarin de pijlers de kerk in de lengte in drie volledige traveeën en een ‘rest’-travee verdelen. De toren lijkt op den duur als hoofdtoegang te hebben afgedaan, zeker na de bouw van het zuidportaal uit 1714. De flankruimtes naast de toren kregen een bijfunctie. Zo is de noordelijke ruimte naast de toren in de 19de eeuw voorzien van een schoorsteen en een schuifvenster, waardoor het vertrek onder meer bruikbaar was als schoollokaal (afb. 469). De consistoriekamer tegen het oosteinde van de zuiderzijbeuk vormt een soort appendix, die eveneens op middeleeuwse grondslag is gefundeerd.
Ga naar margenoot+ De kerk en toren zijn opgetrokken uit baksteen; de formaten zijn zeer divers en het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 466. De Hervormde kerk gezien vanuit het noorden na de restauratie van 1981-82 (opn. 1983).
Afb. 467. Toren, schip en zuidportaal (opn. 1983).
Afb. 468. Overzicht van de kerk en de grafkamer vanuit het noordoosten (opn. 1983).
Afb. 469. De kerk en de toren vanuit het noordwesten voor de restauratie (opn. 1961).
Afb. 470. Het interieur van het driebeukige kerkschip gezien naar de kansel (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 471. Opmetingstekening van de Hervormde kerk. Plattegronden van de huidige situatie en met de resultaten van het bodemonderzoek, lengtedoorsnede en drie dwarsdoorsneden over het schip.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||
materiaal is deels secundair gebruikt, hetgeen datering van de gebouwonderdelen bemoeilijkt. De belangrijkste formaten zijn: westzijde toren 27,4/28 × 12,5/12,8 × 6,8 cm; 10 lagen = 72 cm; westzijde noordbeuk 25/25,6 × 12/12,5 × 6 cm; 10 lagen = 79,5 cm; westzijde zuiderzijbeuk 26 × 11,5/12,4 × 6/6,2 cm; 10 lagen = 70,5 cm; secundair gebruikt materiaal in 17de-eeuws werk: zuiderzijbeuk 23,5/25,8 cm × 11,8/12,3 × 6,2/6,8 cm, 10 lagen = 79,5 cm; oostmuur 26 × 11,5 × 5,5/7 cm, 10 lagen = 81 cm; zuidportaal, gedateerd 1714, 22/22,2 × 10/10,2 × 4 cm, 10 lagen = 53 cm. In het huidige gebouw is weinig natuursteen toegepast. In de tijdens de opgraving blootgelegde oude funderingen is zowel kolenzandsteen als tufsteen aangetroffen, daterend uit de romaanse periode (zie gefaseerde bouwgeschiedenis op blz. 358); verder is in de laat-middeleeuwse fases ook mergelsteen toegepast.
Ga naar margenoot+ De door de zijbeuken aan noord- en zuidkant geflankeerde toren bestaat over de volle hoogte aan de westkant uit een onversneden torenlichaam. De buitenhuid van de onderbouw met de blinde nisjes aan weerszijden van de ingang en het rechthoekige spaarveld daarboven maken deel uit van de 13de-eeuwse westmuur van het schip. De bovenbouw van de toren is tot halverwege de galmgaten aanzienlijk jonger, namelijk 15de-eeuws, voor wat betreft de westelijke torenhelft. Het oostelijk gedeelte dateert van na de herbouw van 1608. De toreningang is gevat in een lancetvormige omlijsting en in het gevelveld boven de deur voorzien van een excentrisch geplaatste oculus. De toreningang ligt niet in de as van het portaal, maar wel in de as van het schip en het verdwenen koor.
Ga naar margenoot+ De merkwaardige excentrische plaatsing van de ingangspartij houdt verband met het feit, dat de toren is gebouwd binnen en deels op de muren van een bestaand schip, zonder dat daarbij de volledige schipbreedte is aangehouden. Het torenlichaam is tegen de zuidmuur en de westmuur van het reeds bestaande schip aangebouwd, zodat er vanzelf een asverschuiving optrad tussen schip en toren. Dat schip was eenbeukig en had een breedte die ongeveer gelijk was aan die van het huidige middenschip. Een en ander kon archeologisch worden aangetoond (zie blz. 359 fase v); uit het voorgaande volgt ook de merkwaardige positie van de reeks pijlers aan de noordkant van het schip. De toreningang past zich in feite aan bij de totaalconceptie van de middeleeuwse kerk. Van de 15de-eeuwse toren op zijn deels 13de-eeuwse onderbouw bleef na het bombardement van 1600 maar weinig over. Alleen het westelijk gedeelte bleef staan. Het tekent zich nog als een soort ruïne binnen de huidige toren af. De kerk moet toen vanuit het oosten, wellicht vanaf het kasteel zijn beschoten, waarbij de bovenbouw van de toren die waarschijnlijk hoger is geweest dan thans het geval is, bovenop het kerkschip is gevallen. Bij de herbouw van de toren is dat oostelijke gedeelte volledig vernieuwd en zijn ook de spitsbogen naar de zijbeuken nieuw geconstrueerd; de aanzet van een oudere, lagere boog is tijdens de restauratie teruggevonden. Bij het herstel heeft men gebruik gemaakt van voorhanden materiaal. Toch bleek er een duidelijk karakterverschil tussen het westelijke en het jongere oostelijke gedeelte van de toren te bestaan, dat veel slordiger is gemetseld en om de zes lagen uitstekende koppen vertoont. In de toren bevinden zich de volgende ruimtes. Beganegronds staat de portaalruimte door middel van hoge - thans met glas afgesloten - spitsbogige doorgangen visueel in open verbinding met de flankerende zijbeuksruimtes. De doorgang naar het schip is door de plaats van het orgel al sedert 1770 afgesloten; in de vulwand is een dubbele deur opgenomen. Het torenportaal, dat in eerste aanleg overwelfd moet zijn geweest, is voorzien van een balkenzoldering met sleutelstukken. Ga naar margenoot+ Van de twee klokkestoelen die in de toren hebben gestaan is er nog een intact. De andere is afgebroken om er een avondmaalstafel van te maken. De inscriptie die erop stond is toen afgezaagd en is als een houten regel opgenomen in het torenportaal. De gesneden inscriptie op deze eikehouten plank, formaat 280 × 21 × 4 cm, luidt: ′″anno . jacobus . de... bont . 1758 - heeft . de(s)en . (s)toel . gemaakt . out . 19 . jare - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van het driebeukige schip zijn de muren voor een klein gedeelte nog middeleeuws, met name het westelijk deel van de zijbeuken. De buitenmuren van het schip zijn echter grotendeels uit oud materiaal opnieuw opgetrokken, waarbij spitsboogvensters en steunberen zijn toegepast. Hoewel enkele vensters bij het later dichtmetselen nog de hele vorktracering hebben behouden, werden toch de meeste vensteropeningen in de 19de eeuw vervangen door houten ramen met roedenverdeling. De verdeling van de vensters is onregelmatig ten opzichte van de travee-verdeling. Alles wijst op een herstel c.q. herbouw. De noordelijke en zuidelijke zijbeuksgevels worden beide aan de bovenzijde beëindigd door een tandlijst. Men ziet er eenvoudige staafankers ter plaatse van de balkkoppen; die aan de zuidzijde vormen het jaartal 1612. Tegen de zuidmuur is in kleine steen een naar drie zijden geopend buitenportaal geplaatst, in de gevel van het zadeldak gedateerd ‘Ao 1714’ door middel van een klein jaartalsteentje. Van de met deuren afgesloten rondbogige toegangen is die aan de zuidkant breder dan de zij-ingangen en voorzien van een bovenlicht met gesneden draperie. In de topgevel zit een rondbogig roedenvenster. Op de top staat een Malthezer kruis van smeedijzer (afb. 467). De oostmuur van het kerkschip vertoont de met oud materiaal dichtgezette tamelijk gedrukte triomfboog, waarin twee vensters zijn opgenomen aan weerszijden van een in die vulmuur aanwezig, dichtgezet centraal venster. Dit middenvenster heeft een geschilderde schijntracering met glas. Het is gedicht, omdat de preekstoel tegen het midden van de sluitingsmuur staat opgesteld. De oostmuur heeft een brede topgevel die schip en zijbeuken als basis heeft. De schipkap vormt een over de zijbeuken heen lopend, met rechts dekkende pannen belegd zadeldak. Een klein venster in de top van de oostmuur verlicht de kerkzolder. De afsluiting van de noorderzijbeuk is ongeleed, hetgeen op 17de-eeuwse nieuwbouw wijst, aangezien er wel een noorderzijkapel naast het koor heeft gestaan. Aan de zuidzijde sluit de grafelijke grafkapel tegen de zijbeuk aan die op blz. 358 wordt beschreven. In de noordmuur zijn twee vensters gedicht; de meest oostelijke van beide in verband met de plaats van de epitaaf van Willem Adriaan van Horne. De westelijke sluitmuren van de zijbeuken vormen een lijn met de toren. Van de twee spitsboogvensters is dat in de noordbeuk bij de restauratie in 1983 weer geopend; dat van de zuidbeuk bleef gesloten.
Ga naar margenoot+ De schippartij wordt inwendig door twee rijen van drie, witgepleisterde, bakstenen pijlers op hoge achtkante sokkels verdeeld in een middenbeuk en twee smallere zijbeuken. De beide westelijke pijlers staan op korte afstand van de oostmuur van de toren. Zij zijn gebouwd na de verwoesting van de kerk in 1600, maar staan op een oude fundering (zie blz. 359, fase iv en v). Over de middenbeuk is een gestuct, segmentboogvormig tongewelf geslagen in 1832; de zijschepen zijn per travee gedekt met haaks daarop staande, licht gebogen, gestucte plafonds. Langs de onderzijden van het tongewelf loopt een gestucte sierlijst. Bij het aanbrengen van de stucplafonds zijn de pijlersokkels voorzien van een in marmer geschilderde houten omkisting en is aan de bovenzijde van de pijlers een dergelijke omkokering aangebracht, die een geprofileerd, blokvormig lijstkapiteel suggereert. De toevoeging van deze elementen heeft aan het kerkinterieur een goeddeels 19de-eeuws karakter gegeven, ondanks vormelementen in de kerkmuren, zoals vensters en poortjes die nog het 17de-eeuwse aspect vertonen. Zo zijn de zijbeuksruimten naast de toren tijdens de herbouw na 1608 afgesloten en voorzien van rondbogige, gebosseerde poortjes. Het zuidelijke poortje is in kleine steen gemetseld; dat aan de noordzijde is gemaakt van grotere baksteen met ingegroefde schijnvoegen. Bij de herbouw heeft men de triomfboog hersteld, doch wel meteen dichtgezet. Men bleef rekening houden met een eventuele latere herbouw van het koor, hetgeen verband zal houden met het feit dat in het koor heren van Batenburg begraven lagen. Zo lag tot 1912 de zerk van Gijsbert van Bronckhorst buiten de kerk ter plaatse van de voormalige koorpartij (zie blz. 364). De meeste sporen van de middeleeuwse kerk zijn te zien in de ruimte ten zuiden van de toren, waar nog spaarnissen en vensters met montants in dichtgezette vorm zijn overgebleven. Deze ruimte wordt gedekt door een zoldering op moerbalken met sleutelstukken van hetzelfde type, dat men ook aantreft onder de eerste torenvloer. Eenzelfde zolder vindt men ook in de tot vergaderkamer bestemde zijbeuksruimte aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||
de noordzijde van de toren. Voor de restauratie van 1983 was dit vertrek door een muurtje van het torenportaal afgesloten. Het vertrek was in de 19de eeuw voorzien van een stookplaats tegen de westmuur en een venster links van de schoorsteen bracht wat extra licht, nodig omdat in deze ruimte school werd gehouden. Uit deze periode dateerde ook een extra ingang in de noordmuur met buitenportaaltje. Dit alles is bij de laatste restauratie voorzover nog aanwezig verwijderd en het spitsboogvenster achter het schoorsteenkanaal is opnieuw geopend.
Ga naar margenoot+ Het kerkschip wordt gedekt door een met pannen belegd zadeldak en heeft een opmerkelijke kapconstructie. Deze bestaat uit dekbalkgebinten met overstekschoren en aan de binnenzijde gebintbalkschoren, waarop twee jukdekbalkspanten en een nokstijl staan (afb. 471, a-a en c-c); boven de zijbeuken staan op de balken die de zijbeuksmuren met de kolommen verbinden halve jukdekbalkspanten, die in de stijlen zijn ingepend. De kap draagt telmerken in de vorm van bolletjes en kepers, die van oost naar west zijn genummerd van 1 tot 3. In de kap zijn ook oudere onderdelen gebruikt, zoals blijkt uit voorkomende haalmerken. De constructie vertoont veel gelijkenis met die van een boerderijkap.
Ga naar margenoot+ Tegen de oostkant van de zuiderzijbeuk, in de flank van het verdwenen koor, staat de grafkapel van de grafelijke familie, waarboven zich de consistoriekamer bevindt. Het is een uitbouw op vierkante grondslag gedekt door een oost-west gericht zadeldak. Het muurwerk staat op een middeleeuwse fundering en is na 1608 herbouwd en deels hersteld. Zo zit in de noordmuur een dichtgezette ontlastingsboog; deze muur maakte oorspronkelijk deel uit van de zuidmuur van het priesterkoor. In de oostelijke topgevel geeft een jaartalsteentje met ‘1619’ het gereed komen van de herbouw aan. De aanbouw is van oorsprong een zuidelijk zijkoor of sacristie geweest. Of hij meteen na 1619 in gebruik genomen is als grafkapel is niet bekend. De in de aanbouw aangebrachte grafkelder is deels uitgegraven en deels boven het vloerniveau van de kerk uitgebouwd. Bij de restauratie bleek dat hij was afgedekt met een hardstenen zerk van groot formaat, die was gebroken en geen inscriptie droeg. De toegang tot de kelder bestond uit een dichtgemetselde opening naast de trapopgang naar het boven de grafkelder ingerichte consistoriekamertje. De toegang was met cement afgesmeerd, waarin de vermelding was gegrift: ‘Begraafplaats / der / Grafelijke / Familie’. Deze inscriptie was aangebracht nadat men in 1907 de kelder had geopend en er enige resten lijkkisten en skeletresten had aangetroffen. Sommige kistfragmenten waren met koperen spijkertjes beslagen. Na samenvoeging waren de namen te ontcijferen van gravin Johanna Sidonia van Bentheim, geboren Horne en haar echtgenoot Statius Philippus van Bentheim, die beiden zijn overleden op kasteel Endegeest bij Leiden en respectievelijk zijn bijgezet in 1752 en 1749; zie voor hun rouwborden blz. 368. De fragmenten die destijds in tekening zijn gebracht door ds. D. Buurman, werden bij het opnieuw openen van de kelder in 1983 weer aangetroffen alsmede een groot aantal schedels en skeletresten. Deze zijn in een nieuwe kist geborgen, maar de kistfragmenten, waaronder ook die van de dijkgraaf Poelman en echtgenote, zijn uit de kelder gehaald.
Ga naar margenoot+ Op basis van een tijdens de restauratie uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek, dat door enige opgravingen van overigens zeer beperkte omvang kon worden aangevuld, is het mogelijk gebleken de bouwgeschiedenis te reconstrueren. Er is een achttal fases in de bouwgeschiedenis aan te wijzen, waarvan sommige nog moeten worden verdeeld in verschillende elkaar snel opvolgende periodes. De verschillende fases zijn tezamen in beeld gebracht op afb. 471 (rechts onder) en bovendien afzonderlijk gereconstrueerd in plattegrond (afb. 472a-h).
Ga naar margenoot+ Vroeg-romaanse zaalkerk met rechtgesloten koor (afb. 472a). Van de oudste gedaante van het kerkgebouw zijn gedeelten van de tufstenen fundering teruggevonden, te weten de westmuur van het schip en de beide oosthoeken, zodat de omvang van deze eenbeukige ruimte met een inwendige schipmaat van 11,90 × 7,15 m exact kon worden bepaald; de fundering had een breedte van 70 cm. Van de smallere, rechthoekige koorpartij werd de aansluiting tegen de oostmuur van het schip en de noordoostelijke hoek teruggevonden; de koorpartij had een inwendige maat van 5,15 m diepte bij een breedte van 3,90 m en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||
60 cm dikke muren. De onderkant van de fundering lag op 1,54 m onder de huidige kerkvloer. Het romaanse vloerpeil lag 85 cm beneden het huidige vloerniveau. Het materiaal bestond uit tufsteen met in het schip een dikte van 12 cm, die rustte op een vleilaag van brokken kolenzandsteen. De tufsteenmaat van het koor bedroeg 31,5 × 14 × 7,8 cm. Het schip uit deze vroege periode had een omvang gelijk aan de huidige schipbreedte, maar was wel iets korter dan het huidige middenschip. Als datering kan de 11de of het begin van de 12de eeuw worden aangenomen. In het opgaande werk zijn geen resten van de oudste kerk opgenomen.
Ga naar margenoot+ Uitbreiding van het eenbeukige tufstenen schip in westelijke richting met een lengte van 6,60 m en uitgevoerd in baksteen (afb. 472b). Van deze verlenging zijn de zuidmuur en de westmuur over die de buitenschil vormen van de huidige torenvoet. De noordmuur is over een lengte van 50 à 60 cm in fundering teruggevonden; de noordwesthoek is ook nog in het opgaand werk aanwezig; bij de restauratie is in de bouwnaad met de westmuur van de noorderzijbeuk (fase iv) buitenpleister aangetroffen. De kleine dichtgezette spitsbogige vensters aan weerszijden van de overigens latere toreningang behoren nog bij deze bouwfase. Het zijn geen spaarvelden, maar dichtgezette vensters, waar in een latere bouwfase (fase v) aan de binnenzijde de toren tegenaan is gebouwd. Tussen de vensterdichting en het metselpakket van de toren bevond zich een holle ruimte die tijdens het onderzoek in 1983 is waargenomen. Het spaarveld boven de toreningang is ook een dichtgezet venster uit deze bouwfase, die in de 14de eeuw zal zijn gerealiseerd als een waarschijnlijk vroeggotische uitbreiding.
Ga naar margenoot+ Bouw van een ruim opgezet gotisch koor met zuiderzijkapel of sacristie (afb. 472c). Van dit koor en de kapel zijn alleen de funderingen over, waarop de huidige grafelijke grafkapel is gebouwd (fase vii). Reeds in 1912 is de koorfundering blootgelegd; hiervan bestaat althans een opmetingstekening. Deze tekening diende als uitgangspunt bij het steekproefsgewijs en partieel ontgraven van het koor in 1983. Bij de recente opgraving zijn de aanzetten gevonden van de koorpartij bij de triomfboog, fragmenten van de noordmuur, van de noordoostelijke en oostelijke sluitingshoeken met steunberen en een stukje van de zuidmuur. Het koor was opgebouwd uit baksteen, formaat 27,6 × 12 × 6,5 cm; in de fundering bleek ook mergel verwerkt. De steunbeer tegen het midden van de noordmuur was beduidend langer dan de overige contreforten, wat kan wijzen op een geplande aanbouw van de noordzijde van het koor, die pas later (fase v) is gerealiseerd. De koorpartij is dateerbaar circa 1400.
Ga naar margenoot+ Bouw van de noorderzijbeuk (afb. 472d). De vergroting van het schip is uitgevoerd in baksteen, formaat 27,4 × 12,5 × 6,3 cm. De fundering van de bij deze eerste zijbeuk behorende oostmuur werd aangetroffen onder de huidige, vroeg-17de-eeuwse sluitmuur (fase vii). Ook in het opgaande werk is de zijbeuk uit deze fase nog gedeeltelijk aanwezig, namelijk de gehele noordwesthoek. Inwendig werd tegen het westelijk gedeelte van de noordmuur van de toren de dakmoet van de zijbeukskap gesignaleerd. Hoewel er geen gegevens over de inwendige dispositie van de tweebeukige kerk aanwijsbaar zijn, kan worden uitgegaan van de veronderstelling, dat de schippijlers dezelfde plaats hebben ingenomen als de huidige kolommen, hetgeen een indeling van het schip in vijf gelijke traveeën oplevert. De zijbeuk dateert van kort na de bouw van het koor, waarmee het ook qua materiaal sterk overeenkomt, waarschijnlijk kort na 1400.
Ga naar margenoot+ Bouw van de westtoren, zuiderzijbeuk en noordelijke koorkapel (afb. 472e). Deze bouwfase valt in drie periodes uiteen, die elkaar vrij snel opvolgen en het kerkgebouw in de eerste helft en het midden van de 15de eeuw haar grootste omvang doet bereiken. Allereerst zal in deze fase de bouw van de toren zijn aangevat. Deze werd binnen het westelijk gedeelte van het kerkschip gebouwd, tegen de west- en zuidmuur aan. Bij de bouw werd het bakstenen schipgedeelte uit fase ii in de torenvoet ‘geïncorporeerd’. Doordat men de toren niet over de volledige breedte van het hoofdschip bouwde, kwam het torenlichaam excentrisch ten opzichte van de schipas te staan. De bovenbouw van de toren kwam echter op de bakstenen schipmuur van fase ii te staan. Waarschijnlijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 472a-h. De bouwgeschiedenis van de Hervormde kerk weergegeven in acht bouwfases, schaal 1:400.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||
stond het torenportaal in open verbinding met de noordbeuk. Een volgende stap was de toevoeging van een zuidbeuk, waardoor de kerk een driebeukige aanleg kreeg. Hiervan rest nog de zuidwesthoek met haakse steunbeer in opgaand werk met inwendig spaarbogen en dichtgezette vensters in de west- en zuidmuur. De toegepaste baksteen heeft als formaat 25,5/26,5 × 12,2/12,5 × 5,5/5,8 cm. Na de voltooiing kwam de zuidbeuk middels een doorbraak in de zuidmuur van de toren, i.c. de buitenschil uit fase ii, in open verbinding met het torenportaal te staan. Van de in fase v tot stand gekomen toren rest nog oorspronkelijk muurwerk tot circa 14,5 m boven het huidige maaiveld, overigens voor zover dit de westelijke helft van het torenlichaam betreft; de oostelijke helft is ten gevolge van een in fase vi te vermelden calamiteit verdwenen en pas in fase vii hersteld. De derde toevoeging is de kapel die aan de noordzijde van het koor heeft gestaan. Van dit zijkoor zijn de funderingen van de noordwesthoek en van het grootste gedeelte van de oostmuur blootgelegd in 1983. De noorderzijkapel sloot aan op de zijbeuk, maar was inwendig een meter breder. Zij was aan de oostzijde recht gesloten. Het bouwmateriaal was baksteen van het formaat 28 × 12,6 × 6,2 cm. Tegen de oostmuur trof men een fundering van 1,75 m2 aan, waarschijnlijk een altaarfundering.
Ga naar margenoot+ Overblijfselen van de kerk na het verwoestend bombardement (afb. 472f). De kerk is in 1600 zo grondig in puin gelegd, dat bij de herbouw in de daarop volgende kwart eeuw, slechts een klein gedeelte van het opgaande werk is opgenomen in de nieuwbouw. Het betreft het westelijk gedeelte van de toren en van de zijbeuken.
Ga naar margenoot+ Herbouw van de toren en van het driebeukige schip met de aansluitende grafkapel (afb. 472g). De kerk is zo grondig verwoest, dat men bij herbouw eerst de nog overeind staande delen van het schip en het koor heeft gesloopt. Vervolgens heeft men het schip herbouwd met gebruikmaking van het voorhanden materiaal, maar ook van nieuw aangevoerde ladingen stenen en pannen, naar de rekeningen uit 1609 e.v. jaren aantonen. Het schip zal in ruwbouw in 1612 een heel eind gevorderd zijn, blijkens de jaarankers in de zuidmuur. Men heeft de schippartij grotendeels op de nog bestaande funderingen van de middeleeuwse voorganger gezet. De herbouw van het koor en het noorderzijkoor bleef achterwege. De herbouw van de zuiderzijkapel, die als mausoleum dienst ging doen, is voltooid in 1619. Ook dit onderdeel staat op de middeleeuwse fundering. Zie verder de beschrijving van het gebouw op blz. 353-358.
Ga naar margenoot+ Toevoegingen en wijzigingen in de 18de en 19de eeuw (afb. 472h). Een bescheiden 18de-eeuwse toevoeging is de bouw van het buitenportaal tegen de zuidzijde van het schip, gedateerd 1714. Waarschijnlijk is bij de bouw van het orgel, dat uit 1770 dateert, de doorgang van torenportaal naar kerkschip dichtgezet. Tenslotte onderging de zijbeuksruimte ten noorden van de toren in de 19de eeuw enige veranderingen toen zij werd ingericht als schoollokaal, waarbij zij een stookplaats en zelfs een eigen ingang met buitenportaaltje kreeg.
Ga naar margenoot+ De kerk bezit een bijzonder gaaf bewaarde inventaris, hetgeen vooral is te danken aan het feit dat de rouwborden tamelijk compleet gespaard zijn gebleven. Het accent valt voornamelijk op 17de- en 18de-eeuwse objecten.
Ga naar margenoot+ Doopvont (afb. 475). Romaanse kuip op vernieuwde voet. Hoogte van de kuip 35 cm, diameter buitenrand 97 cm; Naamse steen; xiii a. De kuip is aan de buitenzijde versierd met een romaans rondboogfries en vier koppen. Hij is waarschijnlijk afkomstig uit het Belgische Maasgebied. De middensteel en omringende kolonnetten, waaruit de voet is samengesteld, zijn aangebracht bij een restauratie. - Literatuur. R. Lichtenberg, Romaanse doopvonten in Nederland, in: Bulletin n.o.b. 1915, blz. 164; Bouvy 1947, blz. 8; D.P.M. Graswinckel, Batenburg, in: Bulletin k.n.o.b. 1954, kol. 134.
Ga naar margenoot+ Preekstoel (afb. 474). Eikehout; gedateerd 1665. De kansel bestaat uit een zeskante kuip, die wordt gedragen door een met zes voluten omkranste poot met vierkante nodus, waarop festoenen zijn aangebracht. De kuippanelen bezitten peervormige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 473. Hervormde kerk. Het orgel gebouwd door M. de Crane met beeldsnijwerk van P. Verhoeven, 1770 (opn. 1976).
Afb. 474. Hervormde kerk. De preekstoel, gedateerd 1665 (opn. 1976).
cartouches, waarin maskerons zijn verwerkt; die aan de voorzijde draagt het jaartal 1665; op de hoeken van de kuip blad- en vruchtenslingers. Rechte trap met ajour gesneden bladvoluten; ruggeschot met granaatappelmotief en voluten met gevleugelde engelenkopjes aan weerszijden. Zeshoekig klankbord met geprofileerd hoofdgestel en een gesneden fries met voluutranken; aan de voorzijde een cartouche met de aanduiding ‘anno’. Tegen de hemel van het klankbord een paneelverdeling en centraal een gesneden rozet. Aan de kuip een houten lezenaar.
Ga naar margenoot+ Doophek (afb. 476). Hoogte 116,5 cm; huidige lengte 10,19 m; eikehout; midden xvii. De opbouw van het hek bestaat uit een gesloten onderzone van toogpanelen, waarboven een reeks slanke balustervormige spijlen tussen de staanders en de gesneden bovenregel met bladmotieven en knorrenrand. Mogelijk werk van Christiaan Martens van Gent die een sterk verwant doophek maakte in 1659 voor de Hervormde kerk in Ravenstein. Het hekwerk is gemaakt uit een vertimmerde dooptuin, waarvan andere delen zijn verwerkt in een bank en als lambris achter de preekstoel.
Ga naar margenoot+ Lezenaar. Hoogte 29 cm, breedte 54 cm, diepte 40 cm; eikehout; 1669. Op het doophek geplaatste voorzangerslezenaar met gesneden front in de vorm van een cartouche, waarin het jaartal 1669 is vermeld. Aan weerskanten een koperen kandelaar met gedraaide arm, vastgehouden door een smeedijzeren pin.
Ga naar margenoot+ Het orgel (afb. 473) is een in 1770 door Mattheus de Crane uit Culemborg gebouwd instrument. De kast is versierd met een drietal beelden, volgens bewaard gebleven rekening geleverd door Petrus Verhoeven uit Uden en enig rococo ornament, waarop signatuur en jaartal. Het instrument is opgesteld op een door vier gemarmerde, houten zuilen gedragen balkon, in welks front de drie pijpentorens en de tussenvelden zijn opgenomen. De drie beeldjes vertonen putti met muziekinstrumenten, twee fluiten en een viool; de middelste putto houdt een cartouche vast met de tekst: ‘Psalm 150 vers 4-6’. Aan de binnenzijde van een deur van de orgelkast staat in handschrift de volgende | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||
tekst: ‘Johannes Weimar / In het speelen op de maet / gelet en leven naa des heeren / Wet Soo Wie det alle beijde / doet sal leeven wel en speele Goet / Ann 1771’. Op de deur van de orgelkast voorts de volgende aantekeningen: ‘J.J. Hofman / te / Herveld / 1863’; ‘C. Siezen / Orgeltrap begon / 30 april 1876 / en geeindigt 27 April 1879 / en op Zondag 5 Maart 1877 heeft hij eerst het orgel gespeeld’; ‘A. Neumann-Cordua / Orgelmaker te / Arnhem / Orgel gestemmt / Batenburg 29/30 Nov. 07’. Het orgel is in 1985-86 gerestaureerd door de Firma Verschueren uit Heythuizen; de beelden door J. Jacobs uit Velp. - Literatuur. N.A. Kock, Dispositien der merkwaardigste kerk-orgelen welke in de provincie Friesland, Groningen en elders aangetroffen worden. Groningen 1788; Van Os 1978, blz. 30, 99; A.G. Schulte, Een Betuws orgelbouwer en zijn Brabantse beeldsnijder. Mattheus de Crane en Petrus Verhoeven, in: Publikatieband Stichting Oude Gelderse Kerken 1, afl. 9, najaar 1979, blz. 211-219. Orgeldispositie:
Ga naar margenoot+ De kerk heeft als een der laatste oude Maas-en-Waalse kerken de bankenblokken behouden, zij het dat zij bij de restauratie van 1982-1983 wel zijn aangepast aan het modern zitcomfort. In het middenschip lage, gesloten bankenblokken; tegen de zuidwand van zuiderzijschip aan weerszijden van de toegangsdeur tweerijige met verhoogde zitplaatsen op de tweede rij. De banken zijn van geverfd grenehout.
Ga naar margenoot+ In de noorderzijbeuk is de z.g. gravenbank (afb. 484) opgesteld, een gestoelte met twee rijen van vijf zitplaatsen, waarvan de achterste rij is overhuifd. Het is een vrij primitief gemaakt gestoelte, vervaardigd uit deels secundair gebruikt materiaal. Tegen de overkapping hangt een wapenschildje van de grafelijke familie van Horne, gepresenteerd door twee hazewindhonden als tenanten. De overhuiving wordt gesteund door primitieve, ronde kolommetjes. Tijdens de restauratie van de kerk is het meubel afgeloogd en in bijpassend materiaal hersteld.
Ga naar margenoot+ Rechts naast de preekstoel staat een Ouderlingenbank, met getoogde panelen in vooren ruggeschot, dat wordt afgesloten door een horizontale regel met gesneden, gestileerde bladvoluten; midden xvii. Waarschijnlijk is de bank uit het oude, aan het doophek verwante materiaal in een veel latere periode gemaakt. Ga naar margenoot+ Tafelkist van stijl- en regelwerk en panelen. Hoogte 72 cm, breedte 77 cm, diepte 51 cm; eikehout; smeedijzeren handvatringen; xvii. De doorlopende stijlen van de kist vormen
Afb. 475. Hervormde kerk. Doopvont, eerste helft 13de eeuw met latere completeringen (opn. 1976).
Afb. 476. Hervormde kerk. Doophek, midden 17de-eeuws werk, mogelijk een werk van Chr. M. van Gent (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||
de poten van het meubel dat een naar boven openklappend blad heeft, dat alleen aan de voorzijde is geprofileerd (vernieuwd?). In gebruik voor het opbergen van boeken.
Ga naar margenoot+ Drie predikantsborden, gevat in als mahoniehout geschilderde grenen lijsten die aan de bovenzijde een tympaanvormige bekroning bezitten, waarop in gotische letters teksten zijn aangebracht. Hoogte 144 cm, breedte 99,5 cm. xix. De aanhef van het eerste bord met de woorden: predikanten der ned: herv: gem: batenburg, met niftrik gecomb: 31 Dec. 1818.
Ga naar margenoot+ Twee gezangborden. Hoogte 131 cm, breedte 63 cm; grenehout, als mahonie geschilderd; xix b. Epitaafvormig met zuiltjes en losse cijferbordjes.
Ga naar margenoot+ Links van de kansel is in de oostelijke sluitingswand van het schip een zandstenen plaquette aangebracht, formaat 57 × 44 cm, waarschijnlijk een gedenksteen, die verband houdt met de herbouw van de kerk in het begin van de 17de eeuw. De zwaar beschadigde steen toont een duidelijke omranding met sporen van een tekst. Leesbaar zijn op de omranding: ‘an (?)... ivnivs’ en op de tabella het slot van de zesde en laatste regel: ‘(i)n (d)er ty(t)’.
Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich een tegen de westmuur van het schip opgestelde zerk en een vijftal grafstenen die zijn opgenomen in de vloer voor de preekstoel.
Afb. 477. Hervormde kerk. Grafzerk van Gijsbrecht van Bronckhorst Batenburg (†1429) tegen de westmuur van het middenschip (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de collectie van het Nijmeegs Museum ‘Commanderie van St. Jan’ bevindt zich een kraagsteen met een gebeeldhouwd vrouwenfiguurtje, in 1982 door aankoop verworven uit particulier bezit. Het heet afkomstig te zijn uit de Hervormde kerk in Batenburg.
Ga naar margenoot+ Boven de toegangsdeur aan de zuidzijde van de kerk is in de zijbeuksmuur een klein gebrandschilderd glas aangebracht met het wapen van Batenburg, het Andreaskruis en vier schapescheerdersscharen, met twee vaandeldragers in krijgskostuum als tenanten. Onder het wapen een cartouche met puttohoofdje, driepuntige ster en de spreuk: ‘pour ronger les ailles aux romains’ (afb. 479). Het glas is afkomstig uit Utrecht, waar het bij een antiquair werd aangetroffen in het begin van deze eeuw.
Ga naar margenoot+ De kerk bezit een prachtige collectie 17de- en 18de-eeuwse wapenborden, in totaal elf stuks, waarvan er acht betrekking hebben op heren en vrouwen van Batenburg en hun aanverwanten. Een zestal borden is ruitvormig en de overige hebben een grote of kleine epitaafvorm. Tijdens de kerkrestauratie van 1982-1983 zijn de kleine borden schoongemaakt en de drie grote epitafen ingrijpend gerestaureerd en daarbij opnieuw geschilderd. In chronologische volgorde treft men de volgende wapenborden aan, die voor wat betreft hun plaats in het kerkgebouw zijn aangegeven met de nrs. i-xi. Vóór de restauratie zijn ze uitvoerig beschreven en gedocumenteerd. - Literatuur. A.G. Schulte, Gewapend ‘in vrede’, De rouwborden in de Hervormde St.-Victorskerk te Batenburg, Publikatieband i Stichting Oude Gelderse Kerken i, afl. 8, voorjaar 1979, blz. 161-204.
Afb. 478. Hervormde kerk. Ruitvormige graftegel, 1540 (opn. 1976).
De rouwborden memoreren respectievelijk:
De hierboven met een asterisk aangeduide personen hebben genealogisch een relatie met elkaar, zoals blijkt uit het onderstaande schema.
Afb. 479. Hervormde kerk. Wapenglas boven de zuidertoegang (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 480-483. Hervormde kerk. Reeks van vier ruitvormige wapenborden.
Afb. 480. Bord gedateerd 1635, voor Agnes von Kettler zu Nesselrath. i Rouwbord 1635 - Agnes von Kettler zu Nesselrath (afb. 480). Ruitvormig paneel met zwarte, geprofileerde lijst; afmetingen: dagmaat 92 cm, met lijst 110 cm, diagonaal gemeten. Heraldische gegevens - schildvorm: ruitvormig op zwart fond, rechts gevierendeeld: 1 en 4 - in rood veld een klimmende leeuw (= Bronckhorst), 2 en 3 - in roodgouden Andreaskruis met 4 schapenscheerdersscharen (= Batenburg), 5 (hartschild) - 7 ruiten (3, 3, 1) (= Stein); links: in gouden veld een in drieën gevouwen vuurhaal (= Kettler); schilddekking: gouden gravenkroon. Opschrift langs de bovenranden van het paneel: ‘obyt die 29 / 19 aprilis / anno domini, 1635’. ii Rouwbord 1645 - Iacomyna Hoffmans (afb. 481). Ruitvormig, uit drie delen samengesteld paneel in zwarte, geprofileerde lijst; afmetingen: dagmaat 90,5 cm, met lijst 113 cm, diagonaal gemeten. Heraldische gegevens: - ongekroond ruitvormig schild, diagonaal gemeten 62 cm, op steenrood veld een staande
Afb. 481. Bord uit 1645, voor Jacomyna Hoffmans.
mansfiguur met pofbroek en nauwsluitende buis, met in de rechterhand een briefje. Opschrift: in de vier hoeken van de zwarte schildomranding: ‘1645. / den / 14. / avgvs’ Vergelijk de grafsteen op blz. 364, nr. 5. iii Rouwbord 1647 - Niet geïdentificeerd persoon (afb. 482). Ruitvormig, uit drie delen eikehout samengesteld paneel in zwarte, geprofileerde lijst; afmetingen: dagmaat 94 cm, met lijst 118 cm, diagonaal gemeten. Heraldische gegevens - ruitvormig wapenschild, diagonaal gemeten 51 cm, met groen veld waarop okerkleurige, tweekoppige adelaar met witte roos op het lijf en ringen om de snavels; schilddekking: gouden kroon, type gravenkroon. Opschrift op blank eiken omranding van het schild, links, rechts en onder het wapen: ‘16 / 47 / obyt den 3 december’. iv Rouwbord 1658 - Anna Maria Storm van Werle. Ruitvormig paneel, samengesteld uit drie delen, met zwarte geprofileerde lijst, die aan de voorzijde op het paneel is getimmerd; afmetingen: dagmaat 84 cm, met lijst 113 cm, diagonaal gemeten. Heraldische gegevens schildvorm, ruitvormig wapenschild op zwart fond, rechts gevierendeeld en van hartschild voorzien zoals op bord nr. 1 uit 1635
Afb. 482. Bord uit 1647, voor niet-geïdentificeerde persoon.
(Bronckhorst-Batenburg, Stein); links in gouden veld 7 zilveren weerhaken (= Storm); schilddekking: gouden gravenkroon. Opschrift op de omlijsting: ‘obiit. den 6 aug. / anno 1658’. v Rouwbord 1659 - Frederik Willem van Bronckhorst-Batenburg-Stein (afb. 483). Ruitvormig paneel met zwarte lijst; afmetingen: dagmaat 85 cm, met lijst 115 cm, diagonaal gemeten; olieverf op doek dat op paneel is gehecht. Heraldische gegevens - schildvorm: accoladeschild, gevierendeeld en beladen met hartschild; 1 en 4 - in rood veld een klimmende leeuw, gekroond en getongd (= Bronckhorst), 2 en 3 - in rood veld gouden Andreaskruis en vier schapenscheerdersscharen (= Batenburg), hartschild van 7 rode ruiten op gouden veld (= Stein); op veld 1 komen ook de wapenfiguren van Batenburg en Stein voor; schilddekking: gouden gravenkroon. Opschriften - op het paneel: ‘obÿt / stÿlo / noúo / 31. decembris Ao. 1659’; op de lijst: ‘obiit. den. 6 avg / anno. 1658’. vi Rouwepitaaf 1694 - Willem Adriaan graaf van Horne (afb. 484, links). Groots opgezet epitaafvormig monument, dat de volle hoogte van de zijbeuk beslaat;
Afb. 483. Bord uit 1659, voor Frederik Willem van Bronckhorst-Batenburg.
hoogte circa 5,50 m, grootste breedte 3,95 cm. Architectonische opbouw: aediculavormige epitaaf van hout, voorzien van gesneden decoratieve onderdelen en grotendeels als marmer geschilderd. De opbouw bestaat uit een piëdestal, gezet op een basement van voluutvormige consoles; een opstand van korinthische zuilen en halve pilasters, geflankeerd door gesneden wangstukken met krijgsattributen als kader voor de wapenfiguur; als bekroning een hoofdgestel met gebroken segmentvormig tympaan. Wapenfigu tegen een fond van blauwe smalt. Heraldische gegevens - accoladevormig wapenschild, gevierendeeld; 1 en 4 - in gouden veld 3 rode geringde en gemonde posthoorns (2, 1) (= Horne); 2 - op donkerblauw veld klimmende ongekroonde leeuw (= Kessel?), 3 - rood veld met wit hartschild, waarover gouden karbonkel (Baucignies); schilddekking: 1 zilveren pluim met zwarte hermelijnvlokken. 2 twee rode olifantstrompen, 3 gouden pluim of vederbos bestrooid met klaverblaadjes; als schildhouders twee klimmende met hermelijnvlekken bestrooide hazewindhonden met gouden, geringde halsband, staande op elkaar kruisende kanonnen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 484. Hervormde kerk. Noorderzijbeuk met de rouwepitaaf voor Willem Adriaan graaf van Horne uit 1694, de z.g. gravenbank en het rouwbord voor Lodewijk graaf van Nassau-Ottweiler uit 1699 (opn. 1983).
Afb. 485. Hervormde kerk, Rouwbord voor Anna van Nassau-Grimhuizen uit 1721 (oude opn.).
Opschrift op het fries van de kroonlijst het jaartal: ‘m d c x c iiii’ (1694) en in een cartouche op het basement: ‘obiit iii maart’. vii Rouwbord 1699 - Lodewijk graaf van Nassau-Ottweiler (afb. 484 rechts). Aediculavormige epitaaf, van zwart beschilderd hout, hoogte 4 m, grootste breedte 2,75 m. Gesneden wapenfiguur tegen fond van zwart fluweel. Heraldische gegevens - accoladevormig wapenschild gedeeld in zeven velden plus een hartschild: 1 - blauw veld bezaaid met zilveren kruisjes en beladen met klimmende, goud gekroonde zilveren leeuw (= Saarbrücken), 2 - zwart veld beladen met dubbele adelaar in zilver met gouden halskroon (= Saarwerden), 3 - gouden veld met zwarte dwarsbalk (= Mörs), 4 - gouden veld beladen met 2 boven elkaar geplaatste rode luipaarden (= Weilnau), 5 - blauw veld beladen met gouden Andreaskruis en 12 gouden klaverblaadjes (= Merenberg), 6 gouden veld met rode dwarsbalk (= Lahr), 7 gouden veld beladen met zwarte, klimmende leeuw (= Mahlberg), 8 (hartschild) - blauw veld bezaaid met gouden blokjes en beladen met gekroonde klimmende leeuw (= Nassau); schilddekking: gouden gravenkroon; schildhouders: twee aanziende klimmende, gouden leeuwen, gekroond, met de achterpoten staande op voluten en gekruiste zeeankers. Opschrift op het tympaanveld en de basementregel in opgetimmerde reliëfletters: ‘mdclxxxxix / obyt xxix desember’. Het rouwbord heeft betrekking op graaf Lodewijk van Nassau, geboren 26-2-1661 en in 1694 gehuwd met Amelie Louise, dochter van graaf Willem Adriaan van Horne en Anna van Nassau-Grimhuizen; hij was schout bij nacht en onderscheidde zich bij La Hogue. viii Rouwbord 1721 - Anna van Nassau-Grimhuizen (afb. 485). Aediculavormig epitaaf, zwart geschilderd hout, hoogte 340 cm, grootste breedte 252 cm. Wapenfiguur in reliëf tegen fond van zwart fluweel. Heraldische gegevens - ovaalvormig wapenschild; rechts, gevierendeeld als het wapen van Willem Adriaan van Horne (nr. vi); links, gevierendeeld en beladen met hartschild (1 en 4 gedeeld in 1 en 2, 5 en 6): 1 en 5 - blauw veld beladen met gouden leeuw en bezaaid met acht gouden blokjes (= Nassau), 2 en 6 - gouden veld beladen met donkerblauwe jachthoorn, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 486. Hervormde kerk. Rouwbord voor Statius Philippus graaf van Bentheim-Steinfurt (opn. 1954).
goud gemond en geringd met rood gestrikt koord in de bocht (= Oranje), 3 en 4 - uitgeschulpt gouden veld beladen met vier rode balken op donkerblauwe grond (= Merode), 7 (hartschild) - als 1 en 5 (= Nassau); schilddekking: gouden gravenkroon; rond het schild een weduwekoord, decoratief snijwerk in de vorm van krul- en bladvoluten, gebroken tympaan, bekroond door een schedel. Opschrift op het tympaan en de basementregel van de epitaaflijst: ‘an md. (...) ccxxi. / obiit.. iii yuny’. De overledene was de jongste dochter van Willem Maurits van Nassau en Maria van Aerssen van Sommelsdijk, geboren (waarschijnlijk) in 1638 en in 1659 gehuwd met Willem Adriaan van Horne (nr. vi). ix Rouwbord 1749 - Statius Philippus graaf van Bentheim-Steinfurt (afb. 486). Rechthoekig wapenbord met getoogde bovenregel; zwart beschilderd hout met vergulde profielen; hoogte 237 cm, breedte 140-155 cm; wapenfiguur en tekstcartouche in reliëf tegen fond van zwart fluweel. Heraldische gegevens - accoladevormig wapenschild met hartschild; 1 - rood veld met 19 gouden penningen (4, 5, 4, 3, 2, 1) (= Bentheim), 2 - zilveren veld met 3 rode waterleliebladeren (2, 1) (= Tecklenburg), 3 - blauw veld beladen met gouden anker (= Lingen), 4 - gouden veld met een rode schrijdende zwaan met zwarte zwemvliezen (= Steinfurt), 5 - zilveren veld met rode leeuw in blauw getongd en gekroond (= Hohenlimburg); hartschild met de volgende verdeling: 6 - rood veld met 2 zilveren balken (= Wevelinghoven), 7 - zilveren veld beladen met zwarte leeuw (= Rheda), 8 - gouden veld beladen met 2 zwarte bereklauwen (= Hoya), 9 - rood veld met zilveren leeuw (= Alpen), 10 - gedeeld veld met boven een lopende gouden leeuw in rood veld
Afb. 487. Hervormde kerk. Rouwbord voor Johanna Sidonia gravin van Horne (opn. 1954).
en onder een zilveren veld (= Lennep), 11 - gouden veld beladen met 6 rode balken (= Neuenahr-Erfvoogdij Stift Keulen); schilddekking: vier vizierhelmen met gravenkronen, waaruit de volgende helmtekens komen: 1 morenkop met gouden penningen op mantel en muts (= Bentheim), 2 pauw met gespreide staart in zilver (= Lingen), 3 rode zwaan met gespreide vleugels (= Steinfurt), 4 tussen zilveren pauwestaarten in bannervlucht een uitkomende, blauw gekroonde, rode leeuw (= Hohenlimburg); schildhouders: twee omziende, klimmende, vergulde leeuwen, staande op tekstcartouche met rocailleomlijsting en tegen een achtergrond van vaandels en kanonnen. Opschrift op het cartouche: ‘statius philippus s.r.i. / comes in bentheim / steinfurt tecklenburg / et limburg &.&.&. / reipublicae foederati / belgii supremus / equitum dux equitum / praetorianorum prae = / fectus et fortalitii heusdensis gubernator / obiit in castello / endegeest xxii martii / a: 1749 aetatis. 81’. Statius Philippus van Bentheim was de tweede zoon uit het morganatische huwelijk van graaf Ernst Wilhelm van Bentheim-Steinfurt met de uit Doetinchem afkomstige Geertruid van Zelst Hartgersdochter; hij huwde de jongste dochter van Willem Adriaan van Horne en Anna van Nassau-Grimhuizen (nrs. vi en viii), Johanna Sidonia van Horne (nr. x). x Rouwbord 1751 - Johanna Sidonia gravin van Horne (afb. 487). Wapenbord van hierboven onder nr. ix genoemde type, met twee wapenschilden, respectievelijk accolade- en ovaalvormig. Het mannelijk wapen is dat van Statius Philippus van Bentheim (nr. ix); het vrouwelijk schild is identiek aan dat van Willem Adriaan van Horne (nr. vi). De schilddekking van dit alliantiewapen is een gouden gravenkroon. Als schildhouder twee aanziende, klimmende leeuwen die op de tekstcartouche staan; achter de wapenschilden eikeloof en een weduwekoord. Opschrift op het door rocailles omlijst cartouche: ‘illustrissima comes et domina / iohanna sidonia. illustrissimi comitis / et domini statii philippi comitis / bentheimensis et reliq: vidua erat/comes hornes. hagae. comitis 28. martii / mdclxx. nata, et lxxxii. aetatis. / anno in arce. endegeest 16. marty / mdcclii. obiit’. Johanna Sidonia van Horne was de derde dochter van het echtpaar Willem Adriaan van Horne en Anna van Nassau-Grimhuizen. Zij en haar man Statius Philippus zijn in Batenburg in de grafelijke grafkelder bijgezet. xi Rouwbord 1756 - Heilewigt van Peterson geboren Noodt. Ruitvormig paneel, samengesteld uit delen grenehout met opgetimmerde, geprofileerde lijst; afmetingen: dagmaat 140 cm, met lijst 163 (diagonaal gemeten). Heraldische | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||
gegevens - accoladevormig schild met hartschild, rechts: 1 - in zilver een blauwe keper vergezeld van 3 goud beslagen zwaarden met de punten naar beneden, 2 - in rood een schrijdende gouden leeuw, 3 - in blauw 3 zilveren dwarsbalken beladen met rode schuinbalk, 4 - in blauw een zilveren keper vergezeld van drie gouden sterren; bovenstaande kwartieren behoren met het hierna onder 6 en 6a genoemde hartschild tot het wapen van de familie Van Peterson en omvat 2/3 van het beschikbare schildoppervlak; links: 5 - in wit veld geplante boom (= Noodt); 6-6a (hartschild) - in gouden veld een vogel overtopt door een gouden zon in blauw veld; schilddekking: gouden kroon; schildhouders: twee omziende klimmende leeuwen, rood getongd. Opschrift in de paneelhoeken: ‘obiit xxv / nov:md / cclvi. / aetatis suae l’. Het rouwbord memoreert de schoonmoeder van de grafelijke rentmeester Johannes Fridericus Liphard uit Amsterdam; bij haar overlijden verbleef zij waarschijnlijk te Batenburg bij haar enige maanden tevoren gehuwde dochter Henriëtte. - Literatuur. A.P. van Schilfgaarde, Een rouwbord in de kerk te Batenburg, in: De Nederlandsche Leeuw, lxxii (1955), kol. 189-190. n.b. Van de ruitvormige rouwborden zijn pentekeningen gemaakt door ds. A. Buurman omstreeks 1905, waarvan zich foto's bevinden in de bundels die B. Charlé heeft samengesteld over de geschiedenis van Batenburg; zie Rijksarchief in Gelderland, manuscriptenverzameling Ms. Charlé.
Ga naar margenoot+ Avondmaalsbeker (afb. 488). Hoogte 12,9 cm, diameter voet 7,2 cm; zilver; geen merken, bodem waarschijnlijk vernieuwd; circa 1700. Conische beker op geprofileerde voet; op het lichaam het gegraveerde alliantiewapen Horne-Nassau Grimhuizen met gravenkroon en tenanten. De beker is door het echtpaar of door Anna van Nassau Grimhuizen aan de kerk geschonken na de dood van Willem Adriaan van Horne. Avondmaalsbeker (afb. 490). Hoogte 12,9 cm, diameter voet 7,2 cm; zilver; merken: vier stuks deels afgesleten, nog leesbaar: klimmend leeuwtje, jaarletter r (= 1876). Conische beker op geprofileerde voet; op het lichaam een gegraveerde voorstelling van het Lam op het boek met de zeven zegels, en tussen samengebonden lauriertakken de inscriptie: ‘Hervormde Kerk / te Batenburg / Ingewijd, 14 April 1876’. Avondmaalskan en schaal (afb. 489). Kan, hoogte 29,5 cm, ovale voet 12,3 × 9,2 cm; schaal, diameter 33,5 cm; zilver; op schaal gemerkt: 60 in ruit; xix a. Kan op geprofileerde, ovale voet; aan de onderzijde eivormig lichaam, holle hals met sneb; scharnierend deksel bekroond met rozet van knorren en een puntige knop; gemonteerd ebbehouten oor. Ronde schaal met diepe spiegel en filetstrepen op de buitenrand; aan de onderzijde voorzien van de inscriptie: ‘Present aan de Hervormde Gemeente te / Batenburg / van Pieter Coerman / Chirurgijn te Noordwijk / alhier geboren den 19 October 1758 / Zoon van / Arnoldus Coerman / en Anna van Batenburg’.
Ga naar margenoot+ Twee collecteschalen. Diameter 24,5 cm; tin; gemerkt: ‘hvk’ en ‘I van Engelen’, bazuinende engel en roosmerk; xix.
Ga naar margenoot+ Twee kroonluchters (afb. 470). Vlucht respectievelijk 123 en 118 cm; geel koper; xviii d. Balustervormige stam met grote bol; acht voluutvormige armen met brede lekbakken.
Afb. 488. Hervormde kerk. Avondmaalsbeker, zilver, circa 1700 (opn. 1976).
Afb. 489. Hervormde kerk. Avondmaalskan en schaal, zilver, eerste kwart 19de eeuw (opn. 1976).
Afb. 490. Hervormde kerk. Avondmaalsbeker, zilver, 1876 (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het in de Voorloopige Lijst genoemde torenuurwerk, vervaardigd door Jan van Call in 1634 en in 1846 hersteld, is niet meer aanwezig. Het werd in 1910 door een nieuw vervangen, een jaartal dat voorkomt op de wijzerplaten blijkens oude foto's uit 1916. Het opschrift op het oude uurwerk luidde: ‘Het - erste - groot - werc - van / Jan van Call - Anno - 1634. / 500 U - cost 250 guld.’
Ga naar margenoot+ In de toren hingen oorspronkelijk twee klokken, waarvan er een over is. Deze klok heeft een diameter van 78 cm en is versierd met twee bladmotiefranden. Het opschrift luidt: henricvs.mvers.me.fecit. 1600. † soli.deo.gloria. De tweede klok is door de Duitsers versmolten. Hij had een diameter van 118 cm en was versierd met het merk van de klokkegieter. Boven het opschrift was het zegel aangebracht van graaf C.P.E. van Bentheim. Het opschrift luidde: ‘Deese klock vergoten / op den 22 Aug-deses / yaars 1758 onder de / regeringe van den / Hooggeboorn Heer Gra / ve Carel Paulus Ernst / grave van Bentheim / Steinfurt vrye / heer / der stadt en heerlyc / heyd Batenburgh. Alexius en Petrus Petit me fuderunt ao 1758’. Volgens een aantekening in het kerkarchief moet in 1759 nog een honderd jaar oude klok die gebarsten was door een nieuwe zijn vervangen. Hij droeg de namen van de toenmalige kerkmeesters, o.m. van Hendrick Breyer, die in de kerk begraven ligt (zie blz. 364). | |||||||||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Molendijk nr. 3 staat de aan St. Victor toegewijde r.k. kerk, in 1873-1874 gebouwd naar ontwerp van architect C. van Dijk in neogotische stijl (afb. 491-493).
Bronnen - Literatuur. Schutjes iii (1872), blz. 194-196; Staats Evers 1891, blz. 26; Kalf 1906, blz. 397; Buiten 1913, blz. 224; Rosenberg 1972, blz. 95; H. van Heiningen, Kerk en parochie St. Victor te Batenburg 1976, blz. 13-14; Van Helvoort 1975 (Ms. van Dijk), nr. 3. - Archivalia. Registrum Memoriale in parochie-archief.
Geschiedenis Na de Hervorming gingen de katholieken van Batenburg vooral kerken in het aan de overzijde van de Maas gelegen dorp Demen in het land van Ravenstein. In 1674 werd Batenburg kerkelijk toegevoegd aan de statie Hernen, die in dat jaar een pastoor kreeg, een pater Franciscaan uit Megen, die zich in het kasteel van de heren van Hernen, de familie Van Steenhuys mocht vestigen. In 1796 opende pastoor Antonius van Luunen
Afb. 491. r.k. kerk van St. Victor. Opmetingstekening van de plattegrond.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 492. De r.k. kerk en voormalige pastorie aan de Molendijk, gebouwd in 1873-74 door C. van Dijk (opn. 1971).
Afb. 493. Gezicht in de linkerzijbeuk van de r.k. kerk naar het Maria-altaar (opn. 1971).
een schuurkerk aan de huidige Molendijk op het perceel, waar later de r.k. pastorie, het huidige pand Molendijk nr. 1, is gebouwd. In 1825 is voor herstel van dit bedehuis door de landsregering een subsidie van f 2500,- toegekend. De toenmalige pastoor Wilhelmus van Geijn heeft met die rijksbijdrage en giften van de Batenburgse katholieken zijn kerk en pastorie onder een dak aanmerkelijk kunnen verbeteren. Door een schenking van de familie Steeg, Gertrudis Steeg-Smits en haar zoon Joannes Steeg, kon men na aanplemping van de grond ten noorden van de Waterstaatskerk overgaan tot de bouw van een nieuwe kerk, die in 1873-1874 gereed kwam. De bouwkosten bedroegen f 55 000,-. Een hardstenen plaat boven de linkerzij-ingang van de toren memoreert de stichters. Als architect werd Cornelis van Dijk gekozen, die in 1868-1869 de r.k. kerk in Maasbommel had gebouwd. Bij het graven van de bouwput zijn enige archeologische vondsten gedaan.
Ga naar margenoot+ Het kerkgebouw, dat met zijn lengte-as vrijwel loodrecht op de Molendijk staat, is nietGa naar margenoot+ georiënteerd, maar loopt van toren naar koor in noordwestelijke richting, met de toren aan de dijk (afb. 491). De kerk heeft een driebeukig, basilicaal schip van vijf traveeën en een koorpartij bestaande uit een travee met 5/8 sluiting, welke wordt geflankeerd door lage sacristieën; de toren ter breedte van het middenschip is half omsloten door de vanuit het torenportaal toegankelijke doopkapel en een kapel, die beide tevens de afsluiting vormen van de zijbeuken. Tussen de toren en de linkerzijkapel sluit een polygonale traptoren aan.
Ga naar margenoot+ De kerk is geheel opgebouwd uit rode baksteen en natuursteen toegepast voor traceringen, afzaten, lijstwerk en balustrade; inwendig is het muurwerk grotendeels gepleisterd en zijn de kolommen voorzien van kapitelen in gipswerk.
Ga naar margenoot+ Uitwendig toont de kerk een tamelijk sobere opbouw (afb. 492); qua detaillering is zij eenvoudiger dan de sterk verwante kerken, die C. van Dijk in Maasbommel (blz. 287) en Zeeland (n-br.) bouwde. De toren bestaat uit vier geledingen, die door overhoekse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||
steunberen worden begeleid tot aan de balustrade. Het torenportaal is door drie toegangen te betreden die diep terug liggen in de torenvoet. Een groot venster verlicht het boven het portaal gelegen zangkoor. De architectonische geledingsmiddelen zijn eenvoudige spitsbogige spaarvelden, vensters en galmgaten en een uitspringend spitsboogfries als basis van de rond de torenspits lopende balustrade. In het schip worden de lichtbeuk en de zijbeuken verlicht door enkelvoudige spitsboogvensters met drie- en vierpassen en middenstijl. Het koor sluit met zespasvensters hierbij aan. De gewelfdruk wordt opgevangen door versneden steunberen bij zijbeuken en koor en onversneden contreforten tegen de lichtbeuk. Gemetselde friezen vormen de daklijst bij hoofd- en zijbeuken. Het middenschip en koor worden gedekt door een doorlopend dak in Maasdekking met dakvensters boven de tweede en vijfde travee.
Ga naar margenoot+ De geheel in baksteen overwelfde kerk heeft een tweeledige wandopbouw in het middenschip. De op bundelpijlers rustende arcade wordt door een lijst gescheiden van de lichtbeuk waarvan de spitsboogvensters aan de onderkant blindtraceringen bezitten ter hoogte van de aansluitende zijbeuksdaken. De bundelpijlers en doorlopende schalken zijn door hun basement en de vorm van de gotische bladkapitelen tamelijk plastisch. Die plasticiteit wordt versterkt door de profilering van ribben en voussures. De tweedelige wandopbouw loopt door in het hoogkoor. De zijaltaren staan tegen de bij het begin van het priesterkoor recht gesloten zijbeuken die geen aparte architectonische accenten bezitten. Door het wegnemen van de polychromie en het versoberen van de inventaris is een dimensie weggevallen. Het kerkinterieur is van een ‘horror vacui’ tot het andere uiterste vervallen.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren de volgende objecten.
Ga naar margenoot+ Hoogaltaar. Steen, wit geverfd; H. Geelen, Roermond, 1877; neogotiek. Op de tombe reliëfs: in het midden een kruis, links en rechts korenaren; de reliëfs zijn onderling gescheiden door zuiltjes; predella met vier wingerd-reliëfs; aan weerszijden van de expositietroon een reliëf: Verrijzenis en Hemelvaart, en een engelenbeeld; boven de expositietroon een reliëf: zegevierend Lam. Op het tabernakeldeurtje, xx b een reliëf: vis met korf broden. - Literatuur. Boek Notulen van kerkbestuur, waarin inkomsten en uitgaven, blz. 245. Maria-altaar (afb. 493). Steen, wit geverfd; H. Geelen, Roermond; 1877; neogotiek. In de retabel twee reliëfs: Annunciatie en Visitatie; als bekroning een beeld van de Immaculata. Fragmenten van het Victor-altaar. Steen, wit geverfd; H. Geelen, Roermond; 1877. Beeld, hoogte 150 cm; Victor, staande, als krijgsman gekleed, met schild en palmtak. Twee reliëfs, hoogte 88 cm; Victor voor keizer Maximianus en twee soldaten - marteldood van Victor. Het altaar is gedemonteerd.
Ga naar margenoot+ Doopvont. Hoogte 102 cm, diameter 110 cm; Naamse steen; firma Petit Tilburg, 1948, bekroond door koperen deksel door firma Meyers-Rutten, Nijmegen; 1954; kopie van de hardstenen vont in de Hervormde kerk (zie blz. 361).
Ga naar margenoot+ Preekstoel. Eikehout, ongepolychromeerd; reliëfs, wit geverfd; vermoedelijk atelier Geelen, Roermond; 1877-1880; neogotiek. Zeshoekige voet met vrijstaande zuiltjes; zeshoekige kuip met vier reliëfs in spitsbogen met scènes uit het leven van Willibrordus:
Ga naar margenoot+ H. Hart van Jezus. Hoogte 150 cm; hout, wit geverfd over polychromie; 1893; neogotiek. Jozef. Als voorgaand. - Literatuur. Registrum Memoriale, blz. 52. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het orgel is opgesteld met twee pijpentorens op de eerste verdieping van de kerktoren, die met een galerij tot zangkoor is uitgebouwd. Het orgel is een door Vollebregt uit Den Bosch in 1853 voor de Waterstaatskerk geleverd instrument, dat werd overgeplaatst naar de in 1875 begonnen neogotische kerk en bij die gelegenheid werd uitgebreid door de Gebroeders Smits uit Reek. In 1878 is de huidige kast geplaatst, vermoedelijk door J. Goossens uit Den Bosch. Een ontwerptekening van zijn hand, voorstellende een hoektoren, gedateerd 1878, bevindt zich in de Provinciale Bibliotheek en het Bisschoppelijk Museum in Den Bosch. Het ontwerp is evenwel niet uitgevoerd. Het zangersbalkon rust op twee gesneden balken, waaronder bazuinblazende engelen; balustrade met ajourpanelen met spitsboognissen. In de balustrade twee beelden onder baldakijn: Gregorius en Ambrosius. - Literatuur. Registrum Memoriale, blz. 51; Frans Jespers en Ad van Sleeuwen, ‘Tot roem van zijn makers’, een studie over J.J. Vollebregt en Zoon, orgelmakers te 's-Hertogenbosch, Uitgave Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, 1978, blz. 76-77.
Ga naar voetnootmargin De gebrandschilderde vensters zijn aangebracht in de kerk in 1922 en 1924 door F. Nicolas, Roermond. Het eerst zijn de drie centrale ramen in het priesterkoor geplaatst, die van de zijkapel, doopkapel en zangkoor; twee jaar later volgden de vier overige koorvensters. Priesterkoor. Zeven lancetvensters met middenstijl en zespas in de kop. De taferelen zijn alle gevat in een architectonisch kader van gotische traceringen en baldakijnen; in de zespas telkens een symbool of figuur (afb. 494).
Afb. 494. r.k. kerk. Gebrandschilderde ramen in de koorsluiting (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||
Doopkapel. Twee ramen: Doop van Christus in de Jordaan - H. Familie in de timmerwinkel. Mariakapel. Twee ramen: Calvariegroep - Opdracht in de tempel. Torenvenster bij de zangerstribune: Caecilia (boven), Gregorius en David (onder). Ga naar margenoot+ Monstrans. Hoogte 49 cm; diameter voet 18,5 cm; verguld zilver; merken: v in gekroond
Afb. 495. r.k. kerk. Kelk, verguld zilver, door B. Rijke, Den Bosch, 1809 (opn. 1976).
schild (import); circa 1870; neogotiek. Ronde, geprofileerde voet; ronde stam met gesegmenteerde nodus; rond de lunula op de stralen aren en druiven; links onder neogotische arcade een gegoten reliëf van Maria met Kind; rechts onder dito arcade een beeldje van de H. Victor; boven de lunula driehoek met naam Gods; in de top een kruisje. Ciborie. Hoogte met deksel 36 cm, zonder deksel 24 cm, diameter voet 16 cm; zilver; merken: meesterteken i b in ruit (= waarschijnlijk J.A. Boermans, Venlo 1830-1866), jaarletter t (= 1853), lopend leeuwtje, minerva. Zeslobbige, geprofileerde voet met floraal motief op de welving; peervormige, zeszijdige nodus, waarop gevleugelde engelenkopjes en traceerwerk; ajour bewerkte tegencuppa, versierd met bladmotieven; het deksel is verdeeld in zes segmenten, waarin traceerwerk, engelenkopjes en bladwerk en wordt bekroond met een kruisje. Import uit Duitsland. Inscriptie onder in de voet: ‘Pastor M. Coppes eiusque mater vidua A. Coppes donaverunt ecclesiae de Batenburg’. - Literatuur. Registrum Memoriale blz. 51. Ciborie. Hoogte met deksel 36 cm, zonder deksel 21 cm, diameter voet 18 cm; verguld zilver; merken v in gekroond schild (= import); circa 1880; neogotiek. Zeslobbige, geprofileerde voet met uitstekende punten tussen de lobben, parelrand in de profilering; zeszijdige stam met blind traceerwerk; nodus met zes vierpasknoppen met jhesus en blind traceerwerk; deksel met ronde rand, waarop een zeshoekige kam en dito torenspits met kruisje. Kelk (afb. 495). Hoogte 22,5 cm, diameter voet 14 cm; verguld zilver; merken: stadsteken een wildeman (vermoedelijk 's-Hertogenbosch 1807-1812), meesterteken br in liggende rechthoek (= B. Rijke, 's-Hertogenbosch vanaf 1796) (Crooy 179), 10 in liggende rechthoek, jaarletter b (= 1809). Ronde geprofileerde voet met parelrand; vaasvormige nodus met laurierbladeren en aan de bovenzijde een parelrand; tegencuppa versierd met knorren en onderbroken parelrand. Ingekrast onder in de voet: ‘A. van Berkel pastor van Batenburg anno 1809’. Twee ampullen. Hoogte 13,5 cm; zilver; merken: meesterteken ib in ruit (= J.A. Boermans, Venlo 1830-1886), belastingteken s in gebruik van 1852 tot 1859; circa 1855. Ronde voet, ribverdeling op voetwelving, ampullichaam en dekseltje; voluutvormige greep; deksel met duimgreep en knop; de letters a en v op de sneb. De wijnampul is beschadigd. Vergelijkbare ampullen in de r.k. parochiekerk in Esch (n.-br.).
Ga naar margenoot+ Vier kandelaars. Hoogte 54 cm, rood en geel koper; midden xix. Hoge, ronde voet op drie bolpootjes; op de voet drie ronde ornamentjes; de voet gaat geleidelijk over in een conische stam met kleine knoop in het midden; een hoge, vaasvormige vetvanger. Twee kandelaars. Hoogte 67 cm; geel koper; xix c. Ronde voet met knorren; gecanneleerde, conische stam uit vaas, hoge vetvanger met knorren.
Twee kandelaars. Hoogte 128 cm; geel koper; circa 1900; neogotiek. Ronde voet op drie leeuwtjes; gedraaide stam met schijfnodus; respectievelijk voorzien van de teksten: ‘In honorem Dei et beatae Mariae Virginis’ en ‘In honorem sancti Josephi’. Zes kandelaars. Hoogte 52 cm; gegoten brons; xxa; neogotiek. Hoge, ronde, geprofileerde voet op klauwpootjes; voet gaat geleidelijk over in een ronde stam, in het midden een nodus, waarop vier acanthusbladeren; hoge, geprofileerde vetvanger, waarvan de bovenzijde gekanteeld is. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||
Acht kandelaars. Hoogte 45,5 cm; gegoten brons; xx a; neogotiek. Ronde, bijna conische voet op drie klauwpootjes; op de welving doorboorde vierpasjes; aan de bovenzijde van de voet een parelrand en een krans van vijf gekoppelde gaatjes; rechte, ronde stam met in het midden een nodus, waarop een krans van palmetten; hoge, geprofileerde vetvanger met twee parelranden en aan de bovenzijde puntvormig uitgesneden.
Ga naar margenoot+ Twee wandarmen. Vlucht 37,5 cm; gegoten brons; xix d; neogotiek. Gebogen arm met gotisch traceerwerk; aan de bovenzijde hogeltjes; op de arm een geprofileerde vetvanger; de muurplaat ontbreekt.
Ga naar margenoot+ Wijwatervat. Hoogte 84 cm, breedte 47 cm; marmer; midden xviii. Muurplaat met in reliëf Geestesduif in stralenkrans, omlijst door voluten die aan de bovenzijde een golfslagmotief omvatten; ronde bak met golfslagmotief naar de bovenrand. Wijwateremmer. Hoogte 28 cm, diameter 30 cm; geel koper; midden xix; neogotiek. Ronde, geprofileerde voetrand, waarop een bolvormige emmer met uitstaande bovenrand.
Ga naar margenoot+ Harmonische schel. Hoogte 21,5 cm, diameter 18,5 cm; gegoten brons; xix d. Vier bellen die door een kruisstuk, waarop hogeltjes, met elkaar zijn verbonden; ovale greep.
Ga naar margenoot+ Collecteschaal. Lengte 30 cm, breedte 19 cm; geel koper, xix d. Op de voorplaat de inscriptie: ‘Voor de kerk’; ovale bak die aan de achterzijde voor de helft is afgedekt. Bijbehorende houten steel ontbreekt. | |||||||||||||||||||||||||
Ruïne van het Slot BatenburgDe ruïne van het kasteel Batenburg bestaat uit de door een gracht omgeven overblijfselen van een in plattegrond cirkelvormige schildmuur met drie verdedigings- c.q. woontorens en een poortgebouw aan de oostzijde. Van de drie naar de overige windstreken gerichte torens is de westtoren nog tot op een hoogte van drie verdiepingen bewaard gebleven; de noordelijke en zuidelijke toren zijn grotendeels tot aan het maaiveld gesloopt. De burcht ligt ten noorden van het stadje Batenburg. De overblijfselen maken deel uit van een omstreeks 1600 in traditionele trant herbouwde 15de-eeuwse ringburcht, die in oorsprong wellicht teruggaat tot de 11de eeuw. Van de bebouwing op het binnenterrein is weinig bekend. Na een brand in 1794 is de burcht tot ruïne vervallen en grotendeels gesloopt. Burchtterrein en omgeving zijn sedert 1953 eigendom van de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ (afb. 496-514).
Bronnen - Literatuur. Van Slichtenhorst 1654, 1, blz. 50, vi, blz. 79; Teg. Staat 1741, blz. 279-280; Van Spaen i (1801), blz. 309, 407, iv (1805), blz. 110; J.M. Pfeil, De vier Batenburgen en Batenburg, 1855; O.G. Heldring, Batenburg en het slot aldaar, in: Geld. Volks-alm. 1839, blz. 49 e.v., 51-61; Van der Aa ii (1840), blz. 173-175; J. van Schevichaven 1846, blz. 41-47; A.W. Engelen 1847, blz. 296-307; F.N.M. Eyck van Zuylichem, Batenburg, in: Geld. Volks-alm. 1872, blz. 91-92; Schutjes iii (1874), blz. 192-193; Staats Evers 1891, blz. 23-27; H.D.J. van Schevichaven, Geschillen tussen de heeren van Batenburg en de stad Nijmegen, in: b.m. Gelre xvi (1913), blz. 27-54; Jongsma en Loosjes ii (z.j.) blz. 4, 68-69; Jaarverslag p.g.a.c. over 1916, in: b.m. Gelre xx (1917), blz. xxvii; Voorloopige Lijst 1917, blz. 30; C.A. Hiebendaal, Het verbranden van het kasteel te Batenburg, in: b.m. Gelre xxv (1922), blz. 151-152; Idem, Eenige bijzonderheden betreffende het slot te Batenburg, in: b.m. Gelre xxvi (1923), blz. 165-182; Reg. Leenaktenboeken 1924, blz. 73; Manders 1952, blz. 153-169; D.P.M. Graswinckel, Batenburg, in: Bulletin k.n.o.b. 1954, kol. 131; Zandstra e.a. 1962, blz. 92-93; Van Heiningen 1965, blz. 254-279; Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen 1940-1965, Arnhem 1965, blz. 52-55; Idem 1965-1975, Arnhem 1975, blz. 7, 144, 164-165 en 165-170 (i.e.D.J.G. Buurman, Batenburg in 1674; M.H. Breitbarth-van der Stok, Josua de Grave tekent Batenburg); F.M. Eliëns en J. Harenberg, Middeleeuwse kastelen van Gelderland, Rijswijk 1984, blz. 190-196. - Archivalia. D.P.M. Graswinckel, Het Archief van het kasteel Batenburg, Verslagen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||
omtrent 's lands oude archieven xlviii, 1925 ii, 's-Gravenhage 1926, blz. 121-211; idem 1926 ii, 's-Gravenhage 1927, blz. 183. Het archief is geponeerd in het r.a.g., Arnhem. Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Schloss Burgsteinfurt ii. Rep. a, 5, Geldrische Belehnungen, a, Herrlichkeit Batenburg, 1706-1800. Dit archief met voornamelijk 18de-eeuwse stukken die betrekking hebben op Batenburg berust in het archief van Burgsteinfurt. Inventare der nichtstaatlichen Archive der Provinz Westfalen, Schloss Anholt, i. Stock, Nachtrag i, a Die Herrlichkeit Batenburg. Deze stukken berusten in het vorstelijk Salm-Salmsche Archiv in Anholt. Enige stukken over het kasteel treft men voorts aan in het Archief van de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente van Batenburg, dat berust in het r.a.g. Arnhem. J.A.B.M. de Jong, Het Oud-Archief der Gemeente Nijmegen, 1960, inv. nr. 3228. - Afbeeldingen. Van het kasteel in welstand en van de ruïne bestaan talloze afbeeldingen, hier gegroepeerd naar kunstenaar c.q. periode. Drie tekeningen van het kasteel gezien vanaf de Maas en gedateerd 15-11-1674, pen in sepia en grijs gewassen, in de volgende collecties. In een particuliere collectie r.k.d., Den Haag (p 1331 a) berust een tekening met de annotatie: ‘'thuys te batenbörg / den 15 November 1674’ (afb. 499). In dezelfde collectie (p 1331 b) een tekening van het kasteel identiek aan de vorige en voorzien van het bijschrift ‘'t húys te Baten-Borghe / getekent den 15 Nvr 1674’. Deze tekening is iets grover en heeft de toegangspoort in het front. In het Gemeentemuseum te Arnhem bevindt zich een tekening gesigneerd: J. de Grave fecit en op de keerzijde door een andere hand gedateerd 15-11-1674. Het blad is verwant aan de twee voornoemde exemplaren. Tekeningen door en prenten naar C. Pronk. Overzicht van de stad Batenburg met het kasteel gezien vanaf de Maas in 1732, gewassen pentekening in o.i.-inkt en sepia, niet gesigneerd en gedateerd, maar toegeschreven aan C. Pronk, Gemeentemuseum Arnhem (gm 9103). Het kasteel gezien vanuit het zuidoosten, gewassen tekening in o.i.-inkt, gesigneerd en gedateerd: ‘C. Pronk del: ad viv: 1738 - Batenburg.’, Topografische Collectie r.d.m.z., oude tekeningen. In dezelfde collectie een kleine gewassen pentekening in o.i.-inkt, gesigneerd en gedateerd ‘C: P. del ad viv:-Batenburg’ en een dito exemplaar, penseel in grijs, maar iets meer opgewerkt.
Afb. 496. Kasteelruïne van Slot Batenburg. Resten van de toegangspoort en de westelijke toren (opn. 1976).
Tekeningen door en prenten naar A. de Haen. Het kasteel gezien vanuit het zuidoosten, gewassen pentekening in o.i.-inkt en sepia, met opschrift, signatuur en datering: ‘Het Kasteel te Batenburg 1732. / A. d: Haen ad viv. del.’, Part. Collectie r.k.d. (p 1333). Naar deze tekening is in 1740 een gravure vervaardigd door H. Spilman met het onderschrift: ‘Het Kasteel batenburg van voren 1732’, opgenomen in de bundel ‘Gesigten van Voorname Hollandsche Dorpen’. Er bestaat ook een kleinere gravure door J.v.S. (J van Strij?). Naar de tekening of de prent bestaan twee grijs gewassen pentekeningen. Eerstens is er een klein formaat tekening in dorso gesigneerd: ‘c.s.’, in de Part. Collectie r.k.d. (p 1332); verder is een zeer schematische kopie op groter formaat (354 × 509 mm) aanwezig in het Gemeentemuseum in Arnhem (gm 11 093). Een andere met penseel ingekleurde kopie-versie, door een anonieme kunstenaar (Gerrit Torenburgh?) berust tenslotte in de Part. Collectie r.k.d. (p 1337 b). Tekeningen door en gravures naar Jan de Beijer. Het kasteel gezien vanuit het zuiden, grijs gewassen pentekening, gesigneerd en gedateerd op de keerzijde: ‘jdb (monogram) ad viv: del: Kasteel Batenburg. 1741’, Part. Collectie r.k.d. (p 1335). Gravure naar deze tekening door H. Spilman, opgenomen in Het Verheerlijkt Nederland ii, 198. Het kasteel gezien vanuit het noorden met een kijkje door de Kasteelsche Allee op de kerktoren van Demen, grijs gewassen pentekening, anoniem werk (toegeschreven aan Jan de Beijer) met op de keerzijde van het blad de annotatie: ‘t' Kasteel te Batenburg, juny 1763’, verblijfplaats onbekend (afb. 500). Vrije kopie naar bovengenoemde tekening is een grijs gewassen pentekening, anoniem werk (toegeschreven aan Dirk van den Burg) berustend in r.a.g. (inv. nr. 40). 19de-eeuwse tekeningen van de kasteelruïne. De kasteelruïne, gezien vanuit het zuidoosten, olieverf op doek, anomiem werk berustend op kasteel Baarlo. Een dergelijk schilderijtje werd door mej. I.R. Vorsterman uit Zutphen geschonken aan de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ (afb. 501). De toegangspoort en het tijnshuisje vanuit het zuiden, gewassen tekening, gesigneerd en gedateerd: ‘J. van Ravenswaaij fecit 1823’ (afb. 504), bevindt zich in het Gemeentemuseum in Arnhem (gm 9104). Hiernaar is een litho vervaardigd door P. Lauters en gedrukt bij Desguerrois en Co. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 497. Slot Batenburg in welstand naar tekening van C. Pronk uit 1738. r.d.m.z., Zeist.
In de collectie van dr. J.W. Niemeijer te Broek in Waterland bevindt zich een viertal gezichten op de Batenburgse ruïne, potlood en waterverf, gesigneerd door J.A. Knip (afb. 502, 505, 508, 512): 1 overzicht van de ruïne vanuit het zuiden, grijs gewassen potloodtekening, 380 × 549 mm; 2 De overblijfsels van brug en toegangspoort, geaquarelleerde potloodtekening, 380 × 451 mm; 3 De zuidelijke toren en het zuidoostelijk muurschild, 380 × 511 mm; 4 De westelijke en noordelijke toren vanaf het burchtterrein, potloodtekening met o.i.-inkt en waterverf, 395 × 550 mm. Cat. Den Bosch 1977, J.A. Knip, nrs. 93-96 en 97. In Part. Coll. Den Haag, gouache van de nr. 4 genoemde tek. van Knip. Westelijke toren in detail, potlood- en waterverftekening gesign. en gedat. I.A. Knip 1823 Teylers Museum Haarlem, inv. nr. Y88. Schilderij (verwant aan Knip nr. 1) door Alfred ii, Fürst zu Salm-Salm, Schloss Anholt (inv. nr. 799). Het Arnhems Gemeentemuseum bezit een tekening (gm 9109) van de westelijke toren met de aansluitende ringmuur vanuit het zuiden gezien, krijttekening, gesigneerd door A.L. Koster (1859-1937). In de Collectie Bodel Nijenhuis in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevinden zich de navolgende drie tekeningen.
Afb. 498. Slot Batenburg gezien vanuit het zuiden getekend in 1741 door J. de Beijer. r.k.d., Den Haag.
De ruïne met de brug, tekening in o.i.-inkt en zwart krijt, gesigneerd en gedateerd: ‘G. Lamberts, 1834’ en opgemaakt in 1845. Tekening in potlood en sepia, geannoteerd: ‘Kasteel te Batenburg 1841; gezicht van buiten’, volgens een aantekening van Bodel vervaardigd door H.M.A.J. Asch van Wijck. Tekening van de westelijke toren, schets in potlood en sepia, geannoteerd: ‘De Groote Toren van het kasteel te Batenburg van binnen 1841’ en gesigneerd: Eyck (F.N.M. van Eyck van Zuylichem). - Opmetingstekeningen en schetsen. Schematische plattegrond van het kasteel en omgeving door B. Charlé in het Archief van de Nederlands Hervormde Gemeente van Batenburg in r.a.g. Arnhem, afgebeeld in b.m. Gelre xxv (1922). Opmetingsschetsen door A. Mulder gemaakt in 1883 in collectie Mulder tekeningenarchief r.d.m.z. Opmetingstekening van de ruïne in plattegrond en opstanden en doorsneden, maart 1942, door H. van Beveren in collectie r.d.m.z. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 499. Slot Batenburg in 1674, getekend door J. de Grave. r.k.d., Den Haag.
Geschiedenis In 1162 wordt reeds gewag gemaakt van de heren van Batenburg. De geschiedenis van de kasteelplaats zal ongetwijfeld verder terugreiken. De ronde vorm van de burcht, die ondanks verschillende verwoestingen toch bewaard is gebleven, duidt ook op een respectabele ouderdom, die alleen d.m.v. archeologisch onderzoek zal zijn te achterhalen. In 1262 kwam de heerlijkheid Batenburg door huwelijk van Johanna van Batenburg met Willem van Bronckhorst in het bezit van dat geslacht. In 1408 werd Batenburg een tijdlang verpand aan Jan van Berlair, heer van Helmond, een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst. Van Berlair verpandde de heerlijkheid op zijn beurt in 1412 tijdelijk aan hertog Anton van Brabant, die het als bruggehoofd ging gebruiken in zijn strijd tegen de Geldersen. Gijsbert van Bronckhorst veroverde daarop het versterkte stadje en in 1413 loste de Gelderse hertog Reinoud iv de pandsom in, die Gijsbert niet kon opbrengen. De stad en de burcht kwamen in 1432 weer in handen van de Bronckhorsten. Het slot
Afb. 500. Gezicht op het slot Batenburg vanuit het noorden, toegeschreven aan J. de Beijer. Verblijfplaats onbekend.
werd in 1586 verwoest door een beschieting en viel in 1600 na een beleg in Staatse handen. In 1630 kwam Batenburg door het huwelijk van de erfdochter Johanna van Bronckhorst met Johan van Horne in het bezit van dit geslacht. Onder leiding van de Hornes zijn verschillende verbeteringen aan het slot uitgevoerd. Waarschijnlijk zal toen het zogenaamde nieuwe gebouw tegen de westtoren zijn opgetrokken (zie blz. 379). In 1701 is de kleindochter van voornoemd echtpaar, Isabella Justina, gravin van Horne en vrouwe van Bronckhorst-Batenburg, in het huwelijk getreden met graaf Ernst Willem van Bentheim-Steinfurt, in wiens familie het kasteel tot 1945 is gebleven. In 1721 is er een taxatie verricht die veel gegevens over de indeling van het slot en de inventaris oplevert. In augustus in 1794 was het kasteel een tijd door Hessen in gebruik als hospitaal. Na hun vertrek zijn Franse émigrés ingekwartierd en op 26 oktober daaropvolgend werd het kasteel moedwillig door zes Fransen in brand gestoken. In de volgende jaren diende de ruïne als leverancier van bouwmaterialen voor de plaatselijke bevolking. Tot 1820 stonden er nog aanzienlijke delen van de poort en de drie torens. Als voormalig Duits bezit in 1945 geconfisqueerd, is de kasteelruïne in 1953 door het Nederlands beheersinstituut voor het symbolische bedrag van f 1,- overgedragen aan de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’. Ook de terreinen van de ‘Kasteelsche hof’ met het tijnshuisje en een arbeiderswoning werden met een perceel tuinland door de Stichting verworven. De Stichting spant zich sedertdien in om de ruïne te consolideren. In 1967 kwam er een restauratieplan gereed van architect H. Korswagen, dat voorzag in volledige restauratie van de poort en de grote westtoren en consolidatie van de ringmuur en de zijtorens als ruïne. Men kon echter in de jaren '70 wegens geldgebrek slechts tot uitvoering van de hoogstnoodzakelijke voorzieningen komen. De zuidelijke schildmuur werd versterkt door verankering van het muurwerk en het aanbrengen van een steunbeerconstructie; de vitale delen werden van een noodafdekking voorzien (afb. 510).
Ga naar margenoot+ Het kasteel in welstand. Dankzij de 18de-eeuwse topografische tekeningen van C. Pronk, A. de Haen en J. de Beijer is nog een vrij goed beeld te vormen van het kasteel in welstand in het midden van de 18de eeuw. Over de verschillende vertrekken en hun meubilering levert een in 1721 opgemaakt taxatierapport daarenboven waardevolle inlichtingen. Niettemin blijft het onmogelijk om een volledig afgerond beeld te krijgen. Onderzoek van het binnenterrein is daarvoor onontbeerlijk. Vergelijkt men de 18de-eeuwse tekeningen met de tekening die J. de Grave in 1674 heeft gemaakt (afb. 499), dan blijkt alleen bij de zuidelijke toren een hoog huis met zadeldak op het burchtterrein te staan en een laag gebouw tegen de noordelijke toren. De westelijke hoofdtoren is aan zijn vlakke oostzijde onbelend. De poorttorens hebben kantelen. De dekking met peerspitsen op de torens inclusief de talrijke kapellen tegen de dakhelling zijn in de 18de eeuw onveranderd. Op een plattegrond van het kasteel en zijn omgeving, getekend door Eyk van Zuylichem in 1841, is de bebouwing van het binnenterrein globaal aangegeven. Hieruit blijkt, dat segmenten van het ronde burchtterrein aan de zuid- en westzijde waren bebouwd met wat in het rapport van 1721 wordt omschreven als het ‘oude gebouw’ en het ‘nieuw gebouw’. De aansluitende bebouwing aan de noordzijde is moeilijk te traceren. Men krijgt de indruk dat hier bedrijfsgebouwen c.q. voorraadschuren stonden, zoals is te zien op de anonieme tekening die berust in het r.a.g. Achter het poortgebouw lag dus een onregelmatig rechthoekig binnenplein. Met het ‘oude gebouw’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 501. De slotruïne van Batenburg, anoniem schilderij, met situatie-weergave van omstreeks 1800. Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen.
wordt bedoeld de zuidelijke vleugel van het complex, dat bestond uit een rechthoekig woongebouw met verdieping en gedekt door een zadeldak tussen topgevels. De gevel aan het binnenplein was een gezwenkte Gelderse topgevel. Het gebouw werd aan de oostzijde belend door een drie traveeën brede gevel, geflankeerd door een kleine toren in het midden van de zuidoostelijke schildmuur. De zijgevel stond op de ringmuur. Kruiskozijnen waren in de gevels aangebracht. De belangrijkste vertrekken waren hier de entree of het voorhuis, de garderobe, de logeerkamer voor de graaf van Horne en de grote zaal met linnen behangsel, waarop de zeven sacramenten waren verbeeld. Op de verdieping bevonden zich twee kamers, waaronder de z.g. koningskamer met entree, garderobe en antichambre. Verder trof men in dit gedeelte nog verschillende slaapkamers aan en de papenkamer. Mogelijk is dit laatste vertrek identiek aan het bidkamertje, waarvan Ds. O.G. Heldring in een artikel in de g.v.a. van 1839 melding maakt. Het vertrek was azuurblauw geschilderd en voorzien van het wapen van het geslacht Horne
Afb. 502. Het zuidelijk gedeelte van de slotruïne door J.A. Knip, 1823. Particulier bezit.
met de spreuk ‘God is mijn Hoorn, Baet en Burg’, alsmede van Oud- en Nieuw-Testamentische teksten in gouden letters. Het ‘nieuw gebouw’, dat aansloot tegen de vlakke oostgevel van de grote westtoren, vertoont zich op de tekeningen als een brede 17de-eeuwse vleugel met verdieping en zolder. De gevel aan de pleinzijde, waarschijnlijk zeven traveeën breed, bezat pilasters op de muurdammen tussen de smalle vensters en even zoveel dakkapellen. Over de indeling van deze westvleugel informeert de taxatielijst eveneens. In het voorhuis of de entree waren boven de deuren zeven beelden aangebracht en acht beelden cupidor (?). ‘In de voorsael van dit slot vindt men verscheyde beelden’. In de beschrijving staat niet met evenveel woorden of het hier gaat over sculptuur of schilderingen, hoewel het laatste meer voor de hand ligt. Genoemd worden de volgende personages, van wie bijzonderheden waren te lezen op de piëdestals:
De datering van de vleugel kan men stellen in het derde kwart van de 17de eeuw. Hij is gerealiseerd door de graven van Horne. Volgens de beschrijving van 1721 zou ook boven de toegang tot de voorzaal de spreuk ‘Godt is mijn Hoorn, Baet en Burgh’ hebben gestaan. Verder bevond zich in dit gedeelte van het kasteel een eetzaal met geschilderd schoorsteenstuk, dessus de porte en diverse portretten. Achter de eetzaal lag de bottelarij. Verder worden o.m. genoemd de kamer met een kabinet voor de prins van Horne met een portret van Justinus van Nassau, de kamer met het kabinet van de gravin van Nassau. In beide kamers hingen respectievelijk veertien en achttien portretten van leden van het geslacht Horne. Verder trof men er de marionettenkamer met kabinet en een garderobekamertje. Boven het voorhuis lag de biljartkamer en verder waren er op de verdieping kamers voor de vorstelijke dames met antichambres en kabinetten. De zolderverdieping was ingenomen door provisie- en meubelkamers, kleerzolders en dienstruimtes. In de kelder van de grote toren, die de Bronckhorster toren werd genoemc was een keuken. Boven de toegangspoort bevond zich een steen, die in gotische letters de volgende inscriptie droeg: Bato Batoburgum ad Mosae struit arva rotundum Hic condit Batavos ad fluviumque Rhenum Centum et bis decies annis quoque bis ter et uno Haec stetit arx nondum cum Deus esset homo. (Bato heeft de ronde burcht gebouwd bij de oever van de Maas. Hier heerste hij over de Bataven tot aan de Rijnstroom. Honderd zeven en twintig jaren (100 + 2 × 10 + 2 × 3 + 1). Stond deze burcht reeds toen God nog geen mens geworden was). Deze steen is naar Burgsteinfurt overgebracht. In de ringmuur bevonden zich aan weerszijden van de poort vier schietspleten die met een schelpmotief waren bekroond. Hierachter stonden kanonnen opgesteld die eveneens naar Burgsteinfurt zijn overgebracht. Het kasteel was omgeven door een onderaardse kanaalverbinding met de Maas. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 503. Plattegrond van de ruïne van het slot Batenburg, schaal 1:400. Horizontale doorsnede over het opgaande muurwerk. Vergelijk de afb. 504-514.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||
Ten oosten van de burcht lag de tuin, ook wel de ‘Kasteelsche Bloemhof’ genaamd. Het terrein aan de noordzijde werd eertijds ingenomen door een bos dat is gekapt. Ten oosten van de brug stonden twee barrièrehuisjes aan weerszijden van de toegangslaan, die door een hek was afgesloten. Een hekwerk sloot eveneens de toegang gelegen bij de Molendijk af.
Ga naar margenoot+ De kasteelruïne gedurende de 19de eeuw. Aan de hand van de tekeningen van J.A. Knip en G. Lamberts en de olieverfschilderijtjes genoemd onder de afbeeldingen op blz. 377, blijkt, dat er in de eerste helft van de 19de eeuw aanzienlijk meer van de ruïne over was dan nu het geval is. Van de noordelijke en zuidelijke torens stond het muurwerk nog tot aan de dakvoet overeind. Ook de toegangspoort heeft lange tijd de bedaking behouden. Vóór 1823 is, blijkens een tekening van J. van Ravenswaay, het poortgebouw verder afgebroken. Van de westelijke hoofdtoren is ook de noordflank afgebroken.
Afb. 504. Slotruïne van Batenburg, in 1823 getekend door J. van Ravenswaay. Poortgebouw, brug en tijnshuisje. g.m., Arnhem.
De zichtbare bovengrondse resten van de kasteelruïne bestaan uit een in plattegrond ronde schildmuur, die een terrein van circa 55 m doorsnede omvat (afb. 503). De toegang tot het burchtterrein wordt gevormd door een poort met twee ronde flanktorens, waarvan de zuidelijke nog een kelder bevat. De poort staat aan de oostzijde van het complex. Van de drie verdedigbare torens aan de noord-, zuid- en westkant, die in plattegrond gezien hoefijzervormig zijn uitgebouwd, is de laatstgenoemde voor een belangrijk gedeelte gespaard. Van de ringmuur zijn de gedeelten aan de zuidwest- en zuidoostkant het best bewaard gebleven; die aan de noordoostzijde is fragmentarisch bewaard en komt hier en daar boven het grondniveau van het binnenterrein uit. De noordwestelijke flankmuur is tot beneden deze grondslag afgebrokkeld. Tot nu toe is binnen de ommuring nooit een systematisch bodemonderzoek verricht. Het is dan ook onmogelijk het kasteel volledig te duiden. Met de wijzers van de klok meedraaiende zullen achtereenvolgens de nog bestaande muur- en torenfragmenten uitwendig en inwendig worden beschreven, beginnende bij de toegangspoort.
De zware bastion- en ringmuren die uit het water van de omringende gracht oprijzen, zijn door een sterk wisselend waterpeil, dat een zomer- en winterniveauverschil van circa 2,50 m heeft, op vele plaatsen ondermijnd. Daar de grondslag van de al sedert decennia als moestuin in gebruik zijnde binnenplaats belangrijk hoger ligt dan de gracht, zelfs 2,50 tot 3 m boven het omringende terrein, is de gronddruk van binnenuit zeer groot. Het uitblijven van ernstige instortingen is waarschijnlijk te danken aan het grondkerende vermogen van de grotendeels ingestorte keldergewelven.
Ga naar margenoot+ Van de toegangspoort resteert de rondbogige, natuurstenen doorgang en het venster daarboven met een hardstenen kruiskozijn (afb. 505-507). Onder dit venster is een inkassing zichtbaar, voor de gevelsteen die zich nu in Schloss Burgsteinfurt bevindt. Van de flanktorens, die zijn opgetrokken uit afwisselend 8-10 lagen rode baksteen en een laag mergelsteen, zijn alleen de westelijke delen van het opgaande muurwerk over tot een hoogte van circa 7,70 m vanaf de grondslag van het binnenterrein en circa 12 m gerekend vanaf de grachtbodem. In de linkertoren is een ruitpatroon van zwarte koppen in de baksteen zichtbaar. Het formaat van de in staand verband gemetselde baksteen bedraagt 25 × 12 × 6 cm, 10 lagen 75 cm. De zuidelijke flanktoren bevat nog een overwelfde kelder met twee schietspleten en is toegankelijk via een grotendeels verdwenen trap. De noordelijke kelder is niet meer toegankelijk. De baksteen in de kelder meet 27 × 13 × 7 cm, 10 lagen 84 cm. De voet van de poorttorens is aan het einde van de vorige eeuw hersteld.
Ga naar margenoot+ De zuidoostelijke ringmuur is gemetseld in baksteen, formaat 25 × 12 × 6 cm, 10 lagen 76 cm, waartussen enkele grotere moppen, afgewisseld met lagen mergelsteen. De muur is overwegend in kops verband opgetrokken. Halverwege de poort en de zuidelijke toren is een uitkraging, restant van de voet van een arkeltoren.
Ga naar margenoot+ Van de zuidelijke toren is de onderbouw met een overwelfde kelder nog in wezen. De | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 505. Overblijfsel van het poortgebouw van het slot Batenburg in 1823 naar tekening van J.A. Knip.
Afb. 506. De poortruïne (opn. 1976).
Afb. 507. Plattegrond en doorsnede over de resten van het poortgebouw en de kelder in de zuidelijke poorttoren.
schietspleet aan de zuidzijde is intact, die aan de oost- en westkant zijn deels uitgebroken (afb. 508-510).
Ga naar margenoot+ Van het zuidwestelijk gedeelte van de ringmuur is een belangrijk fragment van het opgaande werk over. In het midden van deze schildmuur bevindt zich eveneens een uitkraging voor een arkeltoren. De voet ervan wordt gevormd door afwisselend lagen strekken en de combinatie van strekken en koppen, waarvan de laatste uit het muurvlak steken. Het gedeelte tussen deze hangtoren en de zuidelijke toren was een vrij liggende schildmuur, waartegen men later gebouwen heeft gezet. In het muurwerk, dat hier nog een hoogte van circa 3,50 m boven het maaiveld van het binnenplein uitkomt, zijn de resten aanwezig van drie tot vensters vergrote schietgaten. Ter hoogte van de plaats van de bovendorpels bevindt zich een tandlijst. Een vierde venster is bij de afbraak van het belendende gebouw afgebroken. Het bevond zich oostelijk van de genoemde vensterreeks. Direct boven de nog bestaande hoogste mergellijst is nog een klein rondbogig venstertje aanwezig, dat vermoedelijk verband houdt met een vroeger ter plaatse aanwezige trap, waarvan de sporen van zes treden aan de binnenzijde van de muur waarneembaar zijn. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 508. Overzichtstekening van de slotruïne door J.A. Knip met links de zuidelijke toren. Particulier bezit.
Afb. 509. Plattegronden en doorsneden van de zuidelijke toren en gedeeltelijk aanzicht van het zuidwestelijk gedeelte van de ringmuur.
Afb. 510. Aanzicht van de slotruïne vanuit het zuiden (opn. 1976).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 511. Plattegrond en doorsnede van de westelijke kasteeltoren.
Afb. 512. De overblijfselen van de westelijke en noordelijke kasteeltoren, getekend in 1823 door J.A. Knip, resp. links en rechts op de afbeelding. Particulier bezit.
Afb. 513. De westelijke kasteeltoren uitwendig (opn. 1976).
Afb. 514. De westelijke kasteeltoren vanaf het hart van het binnenterrein (opn. 1976).
Het westelijk gedeelte van de schildmuur mist de bekleding van in verband gemetselde baksteen met mergelbanden.
Ga naar margenoot+ Van de westelijke toren, de hoofdtoren (afb. 511-514), staat ongeveer de helft van het opgaande muurwerk. Het noordelijke gedeelte is geheel verdwenen. In de onderkelderde toren bevonden zich boven de begane grond nog twee verdiepingen. In de uitwendig voor driekwart ronde toren lagen boven elkaar vierkante vertrekken van plusminus 7,50 × 7,20 m. De muurdikte bedraagt maximaal 3 m en minimaal bij de hoeken van de torenvertrekken 1,50 m. In het muurwerk waren in de flanken kleinere ruimtes uitgespaard. Uitwendig is de toren bekleed met baksteen, om de 8 tot 10 lagen afgewisseld met mergelbanden. De baksteen meet 25 × 12,5/13 × 6 cm, 10 lagen 73 cm. Daarbij zijn grote moppen verwerkt. Aan de zuidkant is een schietgat met daarboven drie uitgebroken vensters. Een dergelijke vensteropening bevindt zich ook op de tweede verdieping aan de westkant. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||
Inwendig bevinden zich tegen de westmuur van de vertrekken de sporen van drie stookplaatsen, waarvan de in sierverband gemetselde haardplaten, de aanzetten van de schouwboezem en twee rookkanalen over zijn. Naast de haardplaatsen op de begane grond en de eerste verdieping zijn schietgaten aanwezig. Het vertrek op de begane grond is blijkens resten van een muraalboog overwelfd geweest. Van de kelder bleef het westelijk gedeelte gespaard. Half opgenomen in de torenmuur bevindt zich op de noordwesthoek van het verder verdwenen keldervertrek een ronde put die met machinale steen is hersteld. Deze put hangt samen met het gebruik van de kelder als keuken. In de volksmond wordt hij een z.g. Willibrordusput genoemd.
Ga naar margenoot+ Het noordwestelijke segment van de ringmuur is het verst afgekalfd en komt niet boven de grondslag van het binnenterrein uit. In deze muur zitten brokken basaltlava.
Ga naar margenoot+ De noordelijke toren is geslecht tot circa 2 m boven het niveau van het binnenterrein. De kelder ervan is dichtgestort en ontoegankelijk. Uitwendig zijn er sporen van schietgaten (afb. 512 rechts).
Ga naar margenoot+ Het noordoostelijke gedeelte van de ringmuur is grotendeels geamoveerd en steekt op twee plaatsen circa 60 cm boven het binnenterrein uit.
Ga naar margenoot+ Van de brug, oorspronkelijk een op drie bogen rustend vast gedeelte met gemetselde borstwering en een ophaalbaar gedeelte voor de poort, resten alleen de pijlers. De bogen en leuningen zijn verdwenen. Het houten loopvlak rust direct op de bakstenen pijlers en het landhoofd, waarvan het metselwerk is afgebrokkeld (afb. 505-507).
Ga naar margenoot+ Op het voorterrein nabij de brug staat een kleine boerenwoning, waarin een van de beide 17de-eeuwse barrièrehuisjes is opgenomen, die het buitenhek flankeerden aan de oost-west lopende toegangslaan vanuit de Bloemhof. Men ziet de beide huisjes nog op de plattegrond van Charlé en op de tekeningen van Jan de Beijer (afb. 500), J. van Ravenswaay en een anonieme tekening uit 1763 in het r.a.g., Arnhem. Het pandje, dat thans de woonkamer van de boerderij vormt en inwendig circa 4,75 × 3,50 m groot is, toont uiterlijk nog duidelijk de sporen van de vroegere bestemming als barrière- en tijnshuisje (afb. 515). De lange westgevel is door drie pilasters in twee traveeën verdeeld, welke indeling ook in de bovenmuur van de oostmuur is waar te nemen. De verdikking van de smalle zuidmuur is het restant van de noordelijke hekpijler (afb. 516).
Ga naar margenoot+ Ten noordwesten van het kasteelterrein ligt in het vrije veld een eendenkooi met aanvliegplas op een circa 7 ha groot terrein, dat eigendom is van de Stichting Het Geldersch Landschap. De kooiplas is omringd door een dichte begroeiing van eikvarens op knotwilgen en essen. De eendenkooi behoorde eeuwenlang tot de goederen van het kasteel en is thans in het bezit van de genoemde stichting.
Afb. 515. Opmetingstekening van de plattegrond van het tijnshuisje opgenomen binnen de omtrekslijnen van de huidige boerderij.
Afb. 516. Het tijnshuisje (opn. 1984).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 517. Grotestraat nr. 13. ‘De Munte’, ingangsgevel en zijgevel aan de straat (opn. 1983).
- Literatuur. Handboek van Natuurreservaten en wandelterreinen, Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland. | |||||||||||||||||||||||||
Boerderijen en woonhuizenAl in de jaren '60 nam de belangstelling voor Batenburg als voorbeeld van een kleine ‘stedelijke kern’ in het Gelderse rivierengebied een opmerkelijke vlucht. Het mondde tenslotte uit in de ministeriële aanwijzing tot beschermd gezicht op grond van de monumentenwet. Een en ander heeft ertoe geleid, dat het herstel van woonhuizen en boerderijen hier aan de conservatie en restauratie van de obligate monumenten als de kasteelruïne en de Hervormde kerk voorafging; precies het omgekeerde van wat er in de omgeving gebeurde. Die vrij intensieve aandacht voor met name de landelijke architectuur had als gunstig neveneffect de documentatie van een relatief groot aantal objecten van landelijke bouwkunst gelegen in een klein, geconcentreerd gebied. Vooral de opname van de vóór het restauratieproces bestaande toestand is van grote betekenis, want ook in Batenburg hadden de restauraties doorgaans zeer ingrijpende wijzigingen van vooral de interieurs tot gevolg. De oude gebruikscultuur week voor nieuwe gebruikseisen. Niettemin steekt Batenburg nog gunstig af tegen andere dorpen in Maas en Waal, waar de ontwikkeling documentair gezien veel minder goed is te volgen. Waar het vergaren van kennis en materiaal inzake de landelijke architectuur op vele praktische moeilijkheden stuit, is het een goede zaak om Batenburg in dit opzicht door middel van opmetingen en fotomateriaal wat breder in beeld te brengen dan de andere dorpen in het gebied. Globaal valt de bebouwing in twee categorieën uiteen: de woonhuizen aan de Grotestraat en de boerderijen aan de Kerkstraat en Kruisstraat; daarnaast zijn er nog wat kleinere arbeidershuisjes te vinden aan de Stadswal. De belangrijkste objecten worden hieronder individueel vermeld. Zie ook afb. 533.
Ga naar margenoot+ Grotestraat nr. 13. Dit wit gepleisterde huis onder afgewolfd, met pannen gedekt zadeldak heeft in de gevel aan de straatzijde een steen met daarin de naam die tevens de vroegere bestemming van het pand aangeeft: ‘De Munte’. Het steentje is overigens pas ca. 1910 aangebracht. Het huis staat met de korte gevel aan de straat en met zijn lange gevel, waarin de ingang is opgenomen, aan het Kerkpad. Met name deze gevel vertoont een aanzienlijke vlucht, waartegen later een corrigerende muurdambeklamping is gezet. Ofschoon het huis niet bouwkundig onderzocht kon worden en het pand uiterlijk veel 19de-eeuwse kenmerken vertoont, is toch een datering xvi-xvii heel wel mogelijk (afb. 517). Grotestraat nr. 15. Woonhuis op onregelmatig rechthoekige plattegrond, onder een aan de straatzijde afgewolfd met pannen gedekt zadeldak en met de korte zijde aan de Grotestraat gelegen. Het huis heeft een indeling van drie achter elkaar gelegen vertrekken met een rechts daarnaast lopende gang, die zich van voor naar achter eerst versmalt en vervolgens verbreedt. Het huis bestaat uit een laat-16de- of vroeg-17de-eeuws voorhuis
Afb. 518. Grotestraat nrs. 13 (links) en 15 (rechts) (opn. 1961).
Afb. 519. Grotestraat nr. 15. Opmetingstekening van de plattegrond en dwarsdoorsnede over het onderkelderde gedeelte.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 520. Grotestraat nr. 6-8. Voorgevel (opn. 1983).
Afb. 521. Grotestraat nr. 6-8. Plattegronden en doorsneden.
Afb. 522. Grotestraat nr. 6-8. Toegangspartij (opn. 1983).
ter diepte van de voor- en tussenkamer, die oorspronkelijk samen met de gang een onverdeelde ruimte hebben gevormd, door nog aanwezige moerbalken in drie traveeën verdeeld (afb. 518, 519). Het onderkelderde achterhuis is wat jonger, uit de eerste helft van de 17de eeuw en heeft een zoldering met enkelvoudige balklaag. De uitgebouwde keuken is als appendix in het midden van de 19de eeuw toegevoegd. De voorgevel met zes- en vierruits schuifvensters is gepleisterd. Links van het huis staat een stenen bijgebouw, grotendeels van na 1830, maar met een restant van ouder muurwerk in het rechtergedeelte van de voorgevel; mogelijk een overblijfsel van een verwant pand.
Grotestraat nr. 6/8. ‘Het Hoge Huis’, een circa 1800 gebouwd woonhuis, dat zowel door formaat als detaillering opvalt in de boerse bebouwing van de Grotestraat (afb. 520-522). Het rechthoekige, bijna vierkante grondplan heeft zowel op de begane grond als de verdieping een over de volle diepte doorlopende middengang met twee vertrekken aan weerszijden, alle voorzien van tegen de scheidingswanden geplaatste schoorstenen. De linkervoorkamer is onderkelderd; de kelder heeft een balkenzoldering en is toegankelijk vanuit de keuken linksachter. De trap naar de verdieping is in de keukenruimte uitgespaard. De indeling van de verdieping volgt die van de begane grond. Het pand wordt gedekt door een met pannen gedekt schilddak, waarvan de nok evenwijdig loopt aan de straat. Het huis heeft een vijf traveeën brede voorgevel met zesruits schuifvensters en een binnen een fraaie omlijsting gevatte paneeldeur (afb. 520). De deuromlijsting bestaat uit geblokte pilasters en een smal hoofdgestel met gesneden guirlandes en rozetten. De bovenlichten van toegangsdeur en schuiframen hebben houten zwikken met gestileerd motief. Alleen de frontgevel heeft een houten daklijst met goot. Tegen de achtergevel staat een smal achterhuis onder zadeldak. Het huis dateert grotendeels uit circa 1800. De achtergevel is echter tot op een hoogte van 3,25 m ouder en heeft deel uitgemaakt van het voorhuis van een T-boerderij die na brand of sloop is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 523. Grotestraat nr. 30-32. Voorgevel (opn. 1976).
Afb. 524. Kerkstraat nr. 1 (opn. 1976).
Afb. 525. Kerkstraat nr. 1. Plattegrond en doorsnede over het achterhuis.
vervangen door het huis in zijn huidige gedaante. Inwendig fraaie paneeldeuren met snijwerk en gang met aardige tegelvloer (afb. 521).
Grotestraat nr. 30/32. Herenhuis met vier traveeën brede voorgevel, verdieping en schilddak met de nok evenwijdig aan de straat (afb. 523). De deuromlijsting heeft verdiepte pilasters en hoofdgestel; paneeldeur met koperen knop en getoogd deurkalf. In de parterre schuifvensters met middenstijl en op de verdieping dito, minder hoge vensters. Tegen de achtergevel een aanbouw onder lessenaarsdak. Datering xviii en xix.
Ga naar margenoot+ Hoppenhofstraat nr. 1. Op de hoek van de Stadswal en Hoppenhofstraat gelegen boerderij op L-vormig grondplan en een bedrijfsgedeelte met dwarsdeel en een houten aanbouw tegen de achtergevel, die bij de in 1973 uitgevoerde restauratie is versteend. Voorbeeld van een historiserende restauratie waarbij opmerkelijke veranderingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van zowel de vorm als de plaats van de vensters en waarbij de deeldeuren zelfs van de oorspronkelijke plaats zijn verdwenen. Datering xix b-c.
Ga naar margenoot+ Kerkstraat nr. 1. Wit gepleisterde boerderij op L-vormig grondplan, in oorsprong xviii met wijzigingen xix en na een restauratie in 1963, uitgevoerd o.l.v.H. Korswagen, als woonhuis in gebruik (afb. 524). Weergave van de oorspronkelijke indeling op afb. 525. In de plattegrond valt vooral het geren van de voorgevel ten opzichte van het driebeukige bedrijfsgedeelte op en de naar rechts uitgebouwde zijkamers. De linkerzijbeuk is over de hele lengte opgewipt, hetgeen ook al voor de restauratie het geval was; het bouwvolume is als zodanig gelijk gebleven. De boerderij ligt zeer karakteristiek aan de langs de noordzijde van het kerkhof lopende Kerkstraat.
Kerkstraat nr. 3. Een ten opzichte van de andere boerderijen aan de Kerkstraat ver naar achter gelegen, wit gepleisterde boerderij onder afgewolfd zadeldak, die met het achterhuis op de Stadswal uitkomt. Massaal dak met riet en pannen gedekt. In de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||
voorgevel smalle voordeur en twee zesruits schuifvensters met klampluiken voor de oorspronkelijke woonkeuken; in de linkerzijbeuk een kleiner venster; twee kleine raampjes voor de zaadzolder. Achterhuis met inspringende hoekgevel. De boerderij is bij de restauratie in 1968 aangepast aan een totale woonbestemming. Datering xviii.
Kerkstraat nr. 5. Wit gepleisterde boerderij onder afgewolfd zadeldak met riet boven de middenbeuk en pannen op de zijbeuken. Voorgevel, waarin twee zesruits schuifvensters, voorzien van klampluiken, links van de toegangsdeur en een vierruits venster in de rechterzijbeuk; kleine vensters op de zolderverdieping, direct onder het wolfseind (afb. 529). Bedrijfsgedeelte met dwarsdeel, geplaatst achter het woongedeelte met de deeldeuren in de rechterzijbeuk onder een met riet gedekt kapeldak. Datering xviii.
Kerkstraat nr. 9. ‘De Custerie’, wit gepleisterd huis (afb. 526-527) met zolder tussen zijtopgevels, waarvan die aan de linkerkant is afgewolfd. Het huis dat als kosterswoning en school heeft dienst gedaan, bestaat in plattegrond uit een 17de-eeuws voorhuis en een kleine midden-19de-eeuwse achterbouw. Het voorhuis heeft in hoofdvolume een inwendige traveemaat van vier en een half balkvak. Doordat de rechterzijmuur jonger is dan de rest van het huis, is het zeer waarschijnlijk dat de kosterij met een halve travee is ingekort. In de jongere zijmuur is een tufstenen lijst verwerkt, die niets anders is dan een fragment van een venstertracering afkomstig van de middeleeuwse dorpskerk. Bovendien is er een onvolledige jaartalsteen in de muur opgenomen met de aanduiding ‘anno...’; de topgevel is gemetseld in kleine steen. De interieurindeling is nog deels 17de-eeuws, doch heeft vooral in de 19de eeuw de huidige vorm gekregen. De oorspronkelijke indeling is onduidelijk. De plaats van het keldertje in de linkerhoek van het dwarshuis en de bouwsporen in de afgewolfde linkerzijgevel doen vermoeden dat deze gevel aanvankelijk als voorgevel heeft gefungeerd en dat de inrichting tot dwarshuis van recenter datum is. Opmerkelijk zijn verder de staafankers van grote lengte en de diversiteit in venstervormen en -formaten.
Afb. 526. Kerkstraat nr. 9. ‘De Custerie’ (opn. 1976).
Afb. 527. Kerkstraat nr. 9. Plattegrond en doorsneden.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 528. Kerkstraat nr. 11. Plattegrond en doorsnede over het voorhuis en detailtekening van geprofileerde korbeel.
Afb. 529. Kerkstraat nr. 5 (opn. 1983).
Kerkstraat nr. 11. Boerderij, gelegen op de hoek van de Kerkstraat en de Kruisstraat (afb. 528). Waarschijnlijk een in oorsprong 16de- of 17de-eeuws huis, dat door latere verbouwing en vergroting van de oude kern en de aanleg van een omvangrijk bedrijfsgedeelte een naar achter toe L-vormige plattegrond heeft gekregen. Uitwendig gepleisterd voorhuis met lage zolderverdieping en kleine topgevel boven de voordeur. Vanuit de plattegrond laat zich de ontwikkeling van het huis het beste duiden. De oudste kern vormt de onderkelderde linkervoorkamer met het ernaast gelegen gangetje. In de gang is nog een korbeel zichtbaar, die behoort bij een in de muur opgenomen gebintstijl, die een moerbalk met kinderbinten steunt. Op de verdieping boven deze kamer zijn nog kromme spantpoten aanwezig, die behoorden bij een kapconstructie, waarvan de nok loodrecht op de voorgevel heeft gestaan. Deze oudste kern van het huis dateert van omstreeks 1700 en is in de loop van de 18de eeuw respectievelijk naar rechts (richting Kruisstraat) en naar achter toe vergroot, waar vertrekken ontstonden met enkelvoudige balklagen. Hierachter sloot een driebeukig bedrijfsgedeelte aan, dat mogelijk in eerste opzet tweebeukig is geweest en later met een derde beuk is verbreed, die achter de Kosterij (Kerkstraat nr. 9) loopt. De 19de-eeuwse bedrijfsruimte is bij de rond 1975 uitgevoerde restauratie grotendeels vernieuwd. Het huis kreeg toen een woon- en winkelbestemming.
Ga naar margenoot+ Kruisstraat nr. 8. Schilderachtige boerderij van het middenlangsdeeltype met dwarshuis op de oosthoek van de kruising van de Kerkstraat met de Kruisstraat (afb. 530). Bakstenen voorhuis met zolderverdieping onder hoge met riet gedekte schildkap. Tegen de linkerzijgevel aangebouwd bakhuis en rechts van de toegangsdeur, met gesneden levensboom in het bovenlicht, een groot negenruits venster voor de woonkamer en een roedenvenster, dat de opkamer boven de kelder verlicht; de opkamer heeft verder een zesruits venster in de rechterzijmuur van het voorhuis. Op de zolderverdieping zijn kleine luiken. De boerderij dateert ondanks haar archaïsche verschijning op zijn vroegst uit het laatste kwart van de 18de eeuw, aangezien op een kaart uit 1778 deze plek nog onbebouwd is. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 530. Kruisstraat nr. 8 (opn. 1976).
Kruisstraat nr. 15. Wit gepleisterde boerderij onder afgewolfd zadeldak, in oorsprong circa 1800, na restauratie omgebouwd tot woonboerderij (afb. 531-532). In het vroegere bedrijfsgedeelte een dwarsdeel, met de deeldeuren onder opgewipt lessenaarsdak uitkomend op de Stadswal. In de voorgevel zesruits schuiframen met luiken en een zoldervenster; staafankers en S-vormig gebogen ankers. - Literatuur. Bouw 1963, blz. 108-109.
Ga naar margenoot+ Molendijk nr. 1. Voormalige r.k. pastorie. Herenhuis, gebouwd na afbraak van de kerk met pastorie uit 1829 die in 1876 heeft plaats gemaakt voor de neogotische kerk. Het blokvormige pand onder een laag hellend schilddak met leien bekleed, heeft een vijf traveeën brede voorgevel met smal middenrisaliet en hoekverzwaringen. Schuifvensters met middenstijl en afgeronde hoeken, omgeven door een geprofileerde omlijsting met bekronend middenornament. Daklijst met paneelversiering en oculus.
Afb. 531. Kruisstraat nr. 15 (opn. 1976).
Afb. 532. Kruisstraat nr. 15. Plattegrond en doorsnede over het bedrijfsgedeelte.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van de bebouwing aan de Ringdijk is alleen een gedeelte van een vroegere bergplaats aan het oosteinde van de Parallelweg, de voormalige Achterstraat, vanuit historisch oogpunt van belang; het pand dient te worden gezien in relatie tot de gedempte haven (zie kadastraal minuutplan, afb. 464).
Ga naar margenoot+ Aan de Stadswal staat een drietal kleine huisjes, namelijk Stadswal nrs. 5, 7 en 9, waarvan alleen nr. 5 dateert uit het begin van de 19de eeuw; de beide andere huisjes zijn jonger, doch wel 19de-eeuws. Het zijn verdiepingloze kleine woningen met de lange zijde aan de straat. Als gemeenschappelijk kenmerk hebben zij een simpele, lage deur geflankeerd door respectievelijk een groot en klein venster.
Ga naar margenoot+ Veerstraat nr. 1. Café ‘Het Veerhuis’, T-huis met verdieping en een vier traveeën breed voorhuis, dat aan de rechterzijde is onderkelderd, xix c. Bakstenen gevels in staand verband gemetseld, beganegronds voorzien van zesruits schuifvensters met brede middenstijl; op de verdieping gewijzigd in vierruits openslaande vensters. Houten deuromlijsting met consoles; vrouwenkopjes onder voluut. Omlopende daklijst met paneelindeling en rond kijkgat (als in r.k. pastorie). Het pand vervangt het oudere veerhuis dat ongeveer op dezelfde plaats aan de toenmalige Veerdam heeft gestaan. Van de oude situatie is nog een afbeelding bekend, geschilderd door B. te Gempt (foto in Handschrift B. Charlé, in r.a.g., Arnhem).
Veerstraat nr. 2. T-boerderij op de hoek van de Veerstraat en de Ringdijk, xix c, bedrijfsgedeelte waarschijnlijk iets ouder. Drie traveeën breed, rechts onderkelderd voorhuis met lage verdieping, beganegronds voorzien van T-vensters en op de verdieping van naar binnen draaiende vensters. Omgaande houten daklijst en met pannen gedekt schilddak. Bedrijfsgedeelte onder afgewolfd pannendak en rondbogige stalramen; de deeldeuren aan de Ringdijk zijn vervangen door een kleine toegang. Voor het huis een spijlenhek.
Afb. 533. Plattegrond van de kern van Batenburg met in zwart de in de tekst behandelde objecten.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 534. Windkorenmolen aan de Molendijk (opn. 1976).
Afb. 535. Kaart van het Kasteelsche Blok met kasteel en korenmolen volgens het kadastraal minuutplan.
| |||||||||||||||||||||||||
WindkorenmolenAan de Molendijk nr. 15 ten oosten van de kern staat de Batenburgse windkorenmolen aan de noordzijde van de dijk (afb. 534-535). Het is een gesloten standerdmolen, die dateert uit het einde van de 18de eeuw. Omstreeks 1860 is de achtkante stenen onderbouw aangebracht met drie deuren. Aan de met riet gedekte kast met balkon vindt men een rechte trap, houten spruit, schoren en kruilier. De kruisbalken zijn versierd en enige balken in de molen dragen inscripties: h.v.d. 1789, Peter van der Zande 1790, Cornelis van der Zande 1792. De molen is gerestaureerd in 1913 en 1976. Tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was de molen in bezit van de graaf van Bentheim-Steinfurt en is thans eigendom van de stichting ‘De Hollandse Molen’. - Literatuur. Gelders Molenboek 1968, blz. 314-316. |
|