Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |||||
Afb. 411. Het boerderijcomplex De Munnikenwoerd aan de Woerdsestraat nr. 34 met links daarvan Woerdsestraat nr. 25 (opn. 1977).
Afb. 412. De Woerdsestraat volgens het kadastraal minuutplan.
| |||||
[pagina 313]
| |||||
WoerdVoormalige proosdij MunnikenwoerdAan de Woerdsestraat nr. 34 staat de hoeve Munnikenwoerd, ongeveer ter plaatse van een in 1134 door Bescela van Zumeren gestichte proosdij die door Norbertinessen werd bewoond (afb. 411, 412).
Bronnen
Geschiedenis In 1134 werd bij Altforst door Bescela van Zumeren, echtgenote van Fulco, stichter van de abdij van Berne, een Norbertinessenklooster gesticht, dat zij zelf tot aan haar dood in 1162 bestuurde. In de stichtingsakte van de Abdij Berne, gezegeld door de Utrechtse bisschop Andreas van Cuyck, wordt de schenking door Fulco (Fulcoldus) en Bescela vermeld, evenals in de oudste van omstreeks 1200 daterende goederenlijst van Berne, waarin men leest: ‘Sed et allodium in Altfursch et in Vourt cum omnibus suis attinentibus’. In diverse oorkonden wordt grondbezit van Berne in het Land van Maas en Waal genoemd. Na Bescela's overlijden nam een kanunnik van de abdij Berne de zorg over voor de proosdij, die was toegewijd aan Maria. De bijbehorende kapel had St. Nicolaas tot patroon. Over de proosdij is zeer weinig bekend. In het midden van de 14de eeuw is het klooster door krijgslieden van de hertog van Gelre verwoest. In de late Middeleeuwen is het complex een soort uithof, ‘curtis sive grangia’ van de abdij Berne, waar soms een priester of een à twee lekebroeders verblijf hielden; later werden de proosdijgoederen overgelaten aan een rentmeester. Dat er in 1552 nog religieuzen op de Munnikenwoerd waren, valt af te leiden uit de vernoeming van broeder ‘Wilhelmus van Erp out omtrent xlvii jaeren praepositus in Monickevoort alias Oltforst gelegen tussen Maes en Wael...’. Bij de abtskeuze van Th. Spierinck in Berne in 1552 werd door de toenmalige religieuzen een schriftelijke stemming gehouden; Van Erp ondertekende daarbij als volgt: ‘ondergescreven Guilhelmus Erp prepositus in Monickenwoert’. In een op 5 juli 1570 uitgevaardigde pauselijke bul geeft Pius v de wens te kennen, dat de abdij van Berne in haar bezit van de proosdij of ‘curtis Munnikenwoerd’ wordt | |||||
[pagina 314]
| |||||
gehandhaafd en belast hij de bisschop van Utrecht of diens vicaris met de uitvoering daarvan. Munnikenwoerd bleef als uitlands kloostergoed buiten het rentambt en in bezit van de abdij tot de algehele verbeurdverklaring bij resolutie van 9 juli 1646. Toen werden de goederen aangeslagen en overgebracht onder het bestuur van de Domeinen, waarna de Staten van Gelderland in 1651 begonnen met het in het openbaar verpachten van de goederen. Van het proosdijcomplex resten nagenoeg geen zichtbare sporen meer. Er zijn echter in 1934, 1969 en 1972 pogingen gedaan om door middel van bodemonderzoek wat meer aan het licht te brengen.
Ga naar margenoot+ Van het middeleeuwse proosdijcomplex zijn bij de bouw van de thans ter plaatse staande hoeve ‘Munnikenwoerd’, die in haar oudste onderdelen uit de tweede helft van de 17de eeuw stamt, slechts weinig sporen overgebleven. In de noordoosthoek van de kelder onder het rechter gedeelte van het voorhuis is een restant zichtbaar van een tufstenen muur, die onder de boerderij doorloopt (afb. 415). In 1969 en 1972 werd door pater J. Stokman O. Praem. van de abdij van Berne (Heeswijk-Dinther) bodemonderzoek verricht in de voor de boerderij gelegen tuin en bongerd, ten noorden van het woongedeelte van de hoeve. Er zijn toen verschillende putten gegraven, waarin opmerkelijke vondsten werden gedaan. Stokman groef enige vloertegels op van het formaat 15 × 15 × 3,5 cm en 15,2 × 7,6 × 3,3 cm, waaronder tegels met ingebakken leliemotief, een romeinse dakpan, een tufstenen halfzuil, dakleien en aardewerkfragmenten (17de-eeuws goed); ook werden nog menselijke skeletresten opgedolven. Zie afb. 415, rechtsonder. In samenwerking met de provinciaal archeoloog van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek werd een haaks ten opzichte van het tufstenen muurfragment in de boerderijkelder gesitueerde tufstenen muur over een lengte van circa 1,50 m blootgelegd. Dit muurwerk had een dikte van drie steenlengtes ofwel 115 cm. De beide muurfragmenten vormen met hun verlengden samen een rechte hoek die behoord heeft bij een voormalig middeleeuws gebouw, dat blijkens de ligging was georiënteerd. De bijbehorende zuidmuur is niet bepaald, aangezien het onderzoek een beperkte omvang had. Opmerkelijk is de afschuining van het tufstenen muurgedeelte in de kelder, waar de muur onder de voorgevel van de boerderij doorschiet. Het zou kunnen wijzen op de linker dagkant van een toegang. In dat geval zou men kunnen denken aan de ingangsgevel van een bij gebrek aan verdere aanwijzingen niet te duiden gebouw. De oriëntering van de aanleg en het feit, dat in 1934 loden lijkkisten zijn aangetroffen buiten de boerderijkelder op een plek die binnen de door de beide tufmuren gevormde hoek ligt, zou er op kunnen wijzen, dat men te doen heeft met overblijfselen van de noord- en westmuur van de voormalige prioraatskapel. In 1969 trof pater Stokman op ongeveer 4 m afstand van de voorgevel van de boerderij skeletresten aan die op een georiënteerde begraving wezen. Deze skeletresten zijn in 1983-'84 onderzocht door dr. T.S. Constandse-Westerman, verbonden aan het Instituut voor Antropobiologie van de Rijksuniversiteit in Utrecht. Het onderzoek wees uit, dat alle beenderen tot een skelet behoren van één jong-volwassen persoon, waarvan het geslacht niet met zekerheid kon worden vastgesteld. De meest waarschijnlijke veronderstelling is echter dat het een vrouw is geweest met een lichaamslengte van ongeveer 1,64 m, aldus het zeer uitvoerige rapport. Gezien de aard van de verschillende vondsten verdient het terrein voor de boerderij zeker een uitvoeriger archeologisch onderzoek. Zie voor de beschrijving van de hoeve blz. 315, Woerdsestraat nr. 34. | |||||
BoerderijenGa naar margenoot+ Aan de Woerdsestraat, die vanaf het dorp Altforst in noordwestelijke richting loopt, staan enige voornamelijk 19de-eeuwse boerderijen met een T- of L-vormige plattegrond. De voorhuizen zijn verdiepingloos of bezitten een lage verdieping en beslaan een breedte van drie of vier traveeën. De meest beeldbepalende zijn de nrs. 7 en 25 aan de zuidzijde van de Woerdsestraat en aan de kant van het Noorderblok de nrs. 16, 22 en 34 (Munnikenwoerd). Laatstgenoemde boerderij en het naastliggende pand nr. 25 zijn bouwkundig onderzocht. | |||||
[pagina 315]
| |||||
Afb. 413. Woerdsestraat nr. 25. Opmetingstekening met aanduiding van de oorspronkelijke indeling.
Woerdsestraat 25. Boerderij met een drie traveeën breed, dwars voorhuis waarvan de rechterzijkant een topgevel met smalle vensters bezit (afb. 411-412). De boerderij dateert in eerste aanleg uit de 18de eeuw, maar heeft wijzigingen aan de vensters ondergaan. Door modernisering, uitgevoerd in 1976, is het inwendige ingrijpend verbouwd. De met riet gedekte boerderij vormt tezamen met de Munnikenwoerd aan de noordzijde van de straat een markante groep op de zich in het landschap duidelijk aftekenende ‘kloosterwoerd’. De opmetingstekening (afb. 413) geeft een plattegrond van de huidige situatie en een reconstructie van de voor 1976 bestaande inrichting naar gegevens van de bewoner, de heer Van Gelder, meegedeeld in 1982.
Woerdsestraat nr. 34. Het hoeve-complex ‘Munnikenwoerd’, gelegen op een natuurlijke verhoging aan de noordzijde van de Woerdsestraat, bestaat uit een met de lengte-as evenwijdig aan de straat staande T-boerderij, een noordelijk daarvan deels tegen het voorhuis aanpalende tweede schuur en een vrij ten noordwesten van het hoofdcomplex staande schaapskooi. Het complex, dat is gebouwd op de voormalige standplaats van de onder de abdij Berne behorende proosdij werd in 1982 uitvoerig onderzocht en in tekening gebracht (afb. 415). Het hoofdgebouw, een markante T-boerderij, vertoont in plattegrond en opstand een gefaseerde opbouw, waaruit een bouwgeschiedenis van drie eeuwen is te destilleren. Uitwendig geeft de hoeve door buitenbepleistering en venstervormen (T-vensters met luiken) en een vroeg-2oste-eeuwse deur weinig geheimen prijs. Alleen in de noordgevel van het woonhuis is een fragmentarisch bouwspoor te ontdekken, een dichtgezet venster van de opkamer. Bouwnaden waren tijdens het onderzoek door de bepleistering niet waarneembaar. Opmerkelijk zijn overigens de diverse muurankers. Het oudste gedeelte van de boerderij is het middengedeelte van het woonhuis met kelder en opkamer aan de noordzijde. In eerste aanleg stamt het woongedeelte in de middenbeuk vanaf de voorgevel tot aan de brandmuur over een diepte van twee en een half balkvak uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het was oorspronkelijk één grote ruimte met een op moer- en kinderbalken rustende zoldering. Een brandmuur met brede schouw vormde de scheiding met het bedrijfsgedeelte. De voorgevel, die blijkens de nog aanwezige, doorlopende gebintplaten oorspronkelijk van hout moet zijn geweest, is in een volgende fase versteend. Pas in de 19de eeuw heeft men de grote woonruimte onderverdeeld in een woonkamer met kleine kamers en langslopende gang. Voordien was het woongedeelte, mogelijk in het laatste kwart van de 17de eeuw, aan de noordzijde uitgebreid met een kelder en opkamer ter plekke van de buitenstijls gelegen zijbeuk. De kelder is met een tongewelf overkluisd en toegankelijk aan de westzijde. De opkamer heeft een balkenplafond met moer- en kinderbalken, waarvan de balkkoppen rusten op consoles (zie afb. 415 c-c), en twee eiken spanten. Waarschijnlijk heeft de rechterzijgevel van de opkamer een gezwenkte topgevel gehad. Uit het verschil in vorm en materiaal van de daksporen - oostelijk en westelijk dakschild met in doorsnede vierkante, eikehouten sporen; noordelijk dakschild met ronde, grenen sporen - uit de nok en de afgezaagde jukplaten blijkt een wijziging van de kap.
Afb. 414. Woerdsestraat nr. 34. De kapconstructie boven het rechtergedeelte van het voorhuis (opn. 1982).
Uitbreiding van het voorhuis naar de straatkant toe is pas in een veel later stadium gerealiseerd. Het eerst kwam hier de achter de voorgevel gelegen zuidoostelijke hoekkamer tot stand, die nog verwantschap toont met de opkamer; het is stellig een vroeg-18de-eeuwse uitbreiding. In het begin van de 20ste eeuw is het erachter gelegen vertrek met enkelvoudig balklaag-plafond aan het woongedeelte toegevoegd. Het driebeukige bedrijfsgedeelte bezit een deels later vernieuwd, waarschijnlijk ingekort, ankerbalkgebint, dat jonger is dan het gebint in het voorhuis. Aan de noordzijde lopen de stijlen ook niet in een doorlopende lijn met die van het woongedeelte. Toch is het gebint weer ouder dan het muurwerk van de achter- en zijgevels, dat een 19de-eeuws - overigens gefaseerd - karakter heeft, hetgeen kan wijzen op een latere verstening van een aanvankelijk houten bedrijfsgedeelte. Het bedrijfsgedeelte is ingericht op veeteelt, met deel- en hooizolder in de middenbeuk en koestallen met voedergang en grup in de zijbeuken. Tweede schuur. De ten noorden van het hoofdgebouw staande schuur is eveneens driebeukig van aanleg en bestemd voor graanopslag en paardenstal. Hij bestaat uit een ouder, vier traveeën omvattend, westelijk gedeelte, waarvan de spantconstructie aan de | |||||
[pagina 316]
| |||||
Afb. 415. Woerdsestraat nr. 34. Opmetingstekening van het hoevecomplex De Munnikenwoerd. Plattegrond met gevelaanzichten, doorsneden, situatie en enige details. Voorts plattegrond van de schaapskooi.
noordzijde door middel van gehakte telmerken is genummerd van i-iiii. De schuur moet jonger zijn dan 1820, aangezien op het kadastraal minuutplan ter plaatse een veel kleiner bouwsel voorkomt dan de schuur in haar aanvankelijke omvang mat. Voor 1884 heeft men haar naar het oosten toe vergroot met twee traveeën en een kort verbindingslid. Men bracht ook in de oostgevel deeldeuren aan. Boven de middenbeuk van het jongere gedeelte bevindt zich een strozolder. De noorderzijbeuk is als varkensstal benut. De gebintconstructie met rondhouten stijlen sluit niet in maat aan bij het oudere gedeelte. Schaapskooi. Op het erf, achter de noordelijke schuur, staat een driebeukige schaapskooi (afb. 415), waarvan de brede, zuidelijke zijbeuk een jongere uitleg is. Bij verstening van de oorspronkelijk houten kooi is ook de lage noordwand ongeveer 75 cm naar buiten toe nieuw in steen opgetrokken. De oorspronkelijke omvang bleek aan de hand van de bouwsporen nog te reconstrueren; zij mat 11 × 6 m inwendig. De kooi heeft drie, onregelmatig diepe traveeën, gevormd door vier gebintstellen, waarvan de buitenste tegen en in het muurwerk staan. Datering tweede helft 19de eeuw en later. | |||||
[pagina 317]
| |||||
|