Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 99. Verpondingskaart van Puiflijk uit 1809. r.a.g., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Puiflijk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TorenOp de aan de zuidkant van de Koningsweg gelegen hucht in de kom van het dorp staat de gotische toren van de afgebroken middeleeuwse kerk. De toren die uit de eerste helft van de 15de eeuw dateert, is eigendom van de burgerlijke gemeente Druten (afb. 101-104).
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 100. De kern van het dorp Puiflijk volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis De middeleeuwse dorpskerk van Puiflijk, waarvan alleen de toren staande op de zich duidelijk in de dorpskom manifesterende hucht is overgebleven, was toegewijd aan de H. Johannes de Doper. Zij behoorde tot de oudste kerken van Maas en Waal, hetgeen door recent bodemonderzoek ook is bevestigd. De oudste schriftelijke vermelding van het kerkgebouw gaat terug tot 1176. In dat jaar blijkt de kerk al geruime tijd te zijn ingelijfd bij het kapittel van de St.-Victorskerk in Xanten, hetgeen door oorkonden uit 1225 en 1229 wordt bevestigd (Sloet, Weiler). Volgens een uit het tweede kwart van de 13de eeuw stammend Kalendarium werd te Xanten op de feestdag van St. Jan de Doper (24 juni) proost Herman gememoreerd. ‘8 kal. Jul. o(biit) Herimannus archidiac(onus) prep(ositus) et fr(ater) n(oste)r, de quo habemus eccl(esiam) Puflike’ In een andere tekst wordt weldoener Herman, die proost was van 1117-1124, genoemd onder degenen ‘...qui multa bona ecclesiae nostre fecerunt et sua nobis donaverunt ut videlicet (...) Hermanni prepositi, qui contulit nobis ecclesiam in Puflicke’ (Weise, Sloet nr. 477). De kerk bezat twee vicariën met altaren toegewijd aan de H. Maagd en de H. Petrus blijkens een visitatieverslag uit 1505. In 1434 is er sprake van een St.-Jorisaltaar. Verder wordt te Puiflijk nog melding gemaakt van een H. Kruiskapel, gefundeerd uit de goederen van de familie De Poll. Over de plaats van deze kapel is niets bekend. Ook blijft duister of het een zelfstandige kapel was of een mogelijk aan de dorpskerk aangebouwde ruimte. Het patronaatsrecht van de kerk was in handen van de proost van het Xantense kapittel. Tot 1801 bleven de aanzienlijke kerk- en vicariegoederen in bezit van het kapittel; daarna legde het Domein beslag op de goederen, die in 1839 openbaar werden verkocht. In 1609 ging de kerk over in handen van de hervormden en vestigde Hermannus Gerardi Postelius zich als eerste predikant in Puiflijk, van waaruit ook Leeuwen en een tijdlang Druten bediend werden. In 1706 telde Puiflijk slechts twintig hervormden, die zich in dat jaar terugtrokken in het gotische koor van de kerk, dat door middel van een muur ter plaatse van de triomfboog van het in verval geraakte schip werd afgescheiden. De Tegenwoordige Staat van 1741 vermeldt uitdrukkelijk het verval van de tufstenen kerk, hetgeen bovendien wordt geïllustreerd door de tekeningen en gravures die in en na 1732 van het kerkgebouw zijn gemaakt. Hierop is duidelijk te zien dat de kappen van toren en schip verdwenen zijn en lijkt aan de zuidzijde van de kerk een aanbouwsel te zijn afgebroken. Wat men in 1706 met behulp van de door ds. J. Stumphius en A. van Spyck gecollecteerde gelden aan het koor had opgebouwd, werd in 1795 ‘totaliter geruïneerd’ en opnieuw hersteld ‘uit liefdens gaven van den Gereform. gemeentens van p & l’ (Puiflijk en Leeuwen). In 1823 kocht het bestuur van de Domeinen voor f1500, - de verplichting af tot onderhoud, opbouw en vernieuwing en reparatie van het kerkdak in Puiflijk (Archief n.h.g. Leeuwen, inv. nr. 120). Wanneer het schip werd gesloopt is niet bekend; het koor zou in 1855 zijn afgebroken. Het sloopmateriaal werd gebruikt voor de bouw van de predikantswoning aan de Dijk te Boven-Leeuwen. De toren die eigendom is van de burgerlijke gemeente Druten en door de plaatselijke brandweer werd gebruikt voor het opbergen van spuitmaterieel leed zwaar onder decennia durende verwaarlozing. In 1954 is er een noodkap aangebracht. In 1980 kreeg de toren bij een ingrijpende restauratiebeurt, uitgevoerd naar een consolidatieplan van het bureau Heineman, Vos en Ten Broeke uit Velp, een nieuwe ingesnoerde lage spits als kapdekking, werd een nieuwe klokkezoldering aangebracht en werd het metselwerk in- en uitwendig gesaneerd.
Ga naar margenoot+ De toren is opgetrokken uit rode baksteen, formaat 24,4 × 11,5 × 5,8-6 cm, 10 lagen 75Ga naar margenoot+ cm, en bekleed aan de buitenzijde met regelmatige blokken tufsteen, die een gemiddelde dikte hebben van 7-10 cm, 10 lagen 95 cm. Op de hoeken aan de westzijde zijn even boven de grondslag enkele grote blokken natuursteen te zien.
Ga naar margenoot+ De toren heeft een vierkante plattegrond met een uitwendige maat van 6,50-6,75 m en een muurdikte van 1,40-1,50 m beganegronds en 1,25 m op de verdieping. Tegen de zuidmuur bevindt zich aan de oostzijde een uitgebouwde traptoren op de grondslag van een achthoek, die half is opgenomen in de torenmuur (afb. 104). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 101. De middeleeuwse dorpskerk in 1732 gezien vanuit het zuidwesten, door C. Pronk. r.k.d., Den Haag.
Afb. 102. De middeleeuwse toren op de centrale dorpsdonk gezien vanuit het zuidwesten (opn. 1906).
Afb. 103. De middeleeuwse toren vanuit het zuidoosten met aftekening van de kap van het verdwenen kerkschip tegen de oostmuur en dichtgezette boogopening naar het torenportaal (opn. 1981).
Ga naar margenoot+ Het torenlichaam bestaat uit drie geledingen met een lage plint en een tot halverwege de klokkeverdieping reikende traptoren, die eveneens uit drie geledingen bestaat en is beëindigd door een stenen dekking (afb. 103-104). De onderste geleding van de toren vertoont aan de noord- en zuidzijde spaarvelden met gekoppelde spitsboogjes. Een rechthoekige inkassing in de zuidmuur geeft de plaats aan van een niet meer aanwezige memoriesteen. In de vlakke westmuur is de ingang opgenomen met een thans dichtgemetseld bovenvenster binnen een spitsbogige omlijsting met dubbel holprofiel. De doorgang van de toren naar het voormalige schip is met baksteen gedicht, doch van een kleine toegang voorzien, dat met een traliehek is afgesloten. De tweede geleding heeft per gevel twee blinde, spitsbogige spaarvelden en een spleetvenster onder in elk linker veld. De oostmuur is vlak, voorzien van kortelinggaten en de zich nog duidelijk aftekenende dakmoet van het voormalige eenbeukige schip. De derde geleding bezit rondom telkens twee spaarvelden met dubbel holprofiel, uitgezonderd het spaarveld links van de traptoren, dat een enkelvoudig profiel heeft. In de spaarvelden zijn gekoppelde, spitsbogige, galmgaten opgenomen. De toren wordt gedekt door een bij de restauratie in 1980 aangebracht laag tentdak, dat een uit 1952 daterende noodbekapping vervangt.
Ga naar margenoot+ De toren is inwendig beganegronds voorzien van spitsbogige spaarvelden. Oorspronkelijk bezat het portaal een graatgewelf, waarvan nog restanten over zijn in de vier hoeken. In de zuidmuur zit de toegang tot de traptoren. Boven het portaal loopt het muurwerk zonder versnijding tot aan de kapvoet door, zij het dat ter hoogte van de torenverdieping hoge lancetten zijn uitgespaard, waarin de galmgaten zijn opgenomen. Qua breedte corresponderen deze spaarvelden met de buitenste dagkanten van de galmgaten; zij zijn echter minder hoog, aangezien zij inwendig 2 m boven de uitwendige versnijding van het tweede en derde torenlid beginnen. In de toren is in 1980 een vloer aangebracht ter hoogte van de klokkeverdieping. Oorspronkelijk lagen er boven het gewelf drie houten vloeren. Een direct boven de gewelfkruin, rustend op drie oost-west lopende balken met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 104. Opmetingstekening van de middeleeuwse toren met aanzichten van de west- en zuidgevel, een lengtedoorsnede gezien naar het noorden en plattegronden van de begane grond en de klokkeverdieping.
haaks daaronder twee strijkbalken; hiervan is de meest noordelijke moerbalk nog aanwezig. Van de tweede vloer wordt de hoogte halverwege de vloer aangegeven door 32 cm hoge balkgaten in de oost- en westmuur. De derde vloer lag net boven de huidige vlondervloer. Balkgaten wijzen op drie in oost-west richting lopende balken en een onderslagbalk in het midden daaronder.
Ga naar margenoot+ In 1980 is door een plaatselijke werkgroep een onderzoek ingesteld binnen het torenportaal. Men heeft tot ongeveer twee meter onder het peil van de drempel gegraven. In de toren lagen destijds nog de fragmenten van de op blz. 103 vermelde grafzerk. Deze was gelegd in een laag geel zand van circa 12 cm. Daaronder bevond zich een 10-20 cm dikke laag rood puin, waarschijnlijk de oude torenvloer. Onder deze vloer lag een ongeveer 95 cm dik pakket opgebrachte grijze grond, waarin resten van rode dakpannen, stukken natuursteen, stukjes tuf, lei en been. Deze grijze grond lag op een 3 cm dikke, uit leem, grint en kalk samengestelde, harde, niet doorlatende laag, die op haar beurt op een puinlaag met resten van blauwe tegels, leien, kalk, tufsteen en beenderen lag. Mogelijk zijn het resten van een vroegere vloer. Hieronder lag een 15-20 cm dikke laag teelaarde op de maagdelijke bodem van geel zand.
Ga naar margenoot+ Van het kerkgebouw was buiten de topografische afbeeldingen nagenoeg niets bekend. Na het klaar komen van de torenrestauratie deed zich de gelegenheid voor een archeologisch onderzoek in te stellen, hetgeen belangwekkende resultaten opleverde.
Ga naar margenoot+ In de periode van 15 tot en met 25 juni 1981 is door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort een onderzoek ingesteld naar eventuele resten van het afgebroken kerkgebouw dat tegen de oostmuur van de gespaard gebleven toren aansloot. De opgraving stond onder wetenschappelijke leiding van drs. H. Halbertsma en de technische leiding berustte in handen van M.J.A. de Haan. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een van notities voorziene opmetingstekening, welke op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 105. De middeleeuwse kerk gezien vanuit het noordoosten met de bebouwing aan de noordzijde van de Koningstraat, naar anonieme 18de-eeuwse tekening, de situatie weergevend van circa 1732. g.m., Arnhem.
Afb. 106. De middeleeuwse dorpskerk volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 107. De dorpstoren volgens recent nette plan.
blz. 96 onder de bronnen (opmeting nr. 7) is vermeld (afb. 109). Van de opgraving bestaat slechts een summier verslag. Volgens de vroeg 18de-eeuwse afbeeldingen, die de enige visuele neerslag vormen van de dorpskerk in haar vroegere gedaante, sluit tegen de rijzige gotische toren een betrekkelijk laag eenbeukig schip aan, dat een tamelijk ruïneuze staat vertoont. Niet alleen de kap is verdwenen, maar ook lijkt aan de zuidzijde een aanbouw of zijbeuk te zijn afgebroken, wat men uit drie rijen getekende balkgaten zou kunnen afleiden. Tegen het schip sluit een hogere, in gotische stijl gebouwde koorpartij aan die wordt geschoord door steunberen. De uit de afbeeldingen bekende bouwvolumes van schip en koor zijn bij de opgraving in plattegrond nauwkeurig bepaald. Zo zijn belangrijke resten van het schip en van de koorpartij met voorgangster blootgelegd, voldoende om de bouwgeschiedenis van de kerk in verschillende fases te ontleden. Bij de werkzaamheden is het opgravingsterrein in vier kwadranten verdeeld met als oost-west lopende snijlijn het verlengde van de hartlijn door de toren. Loodrecht daarop staat de tweede, noord-zuid lopende snijlijn, die op 12,50 m van de oostelijke torenmuur ligt. Volledig opgegraven zijn het noordoostelijk en zuidwestelijk kwadrant, beide tot geel zand verdiept. In het noordwestelijk kwadrant zijn zowel bij de voet van de toren als aansluitend bij het noordoostelijk kwadrant respectievelijk over een lengte van 5 en 2,50 m gedeelten ontgraven die een supplementair beeld opleverden. Op dezelfde wijze is over een lengte van 6,50 m het zuidoostelijk kwadrant onderzocht. De opgegraven funderingsresten, opgaand muurwerk en uitbraaksleuven geven een ontwikkeling van de kerkplattegrond te zien die bestaat uit vier fases (afb. 111).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 108. Overzichtsfoto tijdens de opgraving van het kerkschip in 1981. Op de voorgrond de aansluiting van de zuidmuur van het romaanse koor met voet van de triomfboog tegen het wat bredere eenbeukige schip (opn. 1981).
Afb. 109. Werktekening met de opgravingsresultaten van het in juni 1981 ingestelde bodemonderzoek naar de overblijfselen van de middeleeuwse kerk door M.J.A. de Haan. r.o.b., Amersfoort.
Ga naar margenoot+ Dank zij het bodemonderzoek zijn de noord- en zuidmuur van het schip, grotendeels opgetrokken uit forse brokken kolenzandsteen, vrijwel volledig aan het licht gekomen. In het zuidwestelijk kwadrant kon dit het beste worden bestudeerd, omdat daar na volledige uitdieping tot op het gele zand, muurwerk van 75-125 cm hoogte bloot kwam te liggen. De schipmuren liepen bij de toren ca. 60 cm door, waaruit bleek dat de oorspronkelijke westmuur pas bij de bouw van de toren is afgebroken. De toren heeft klaarblijkelijk geen oudere voorganger gehad. Ook de oostmuur van het schip is vrij gaaf te voorschijn gekomen, terwijl de zijmuren van het bij het zaalvormige schip behorende koor één geheel vormden met de vleistructuur van de kolenzandsteenblokken van het schip. De muurdikte van het kolenzandstenen zaalkerkje bedroeg gemiddeld 100 cm op funderingsniveau, afnemend tot 80 cm in het vrij opgaande werk. De zaalkerk had inwendig een schiplengte van 14 m bij een breedte van 7 m; uitwendig respectievelijk 16 m bij 8,70 m. De koorbreedte bedroeg inwendig 4,75 m, bij een waarschijnlijke lengte van ca. 5,50 m. De exacte plaats van de sluitingsmuur kon niet worden bepaald. In de noordwesthoek van het schip is op 9,95 m+ een fragment bewaard van de oorspronkelijke vloer, bestaande uit diagonaalsgewijs gelegde vierkante plavuizen van 15 × 15 cm. Het driehoekig vloerfragment had een oppervlakte van ca. 90 cm2. Op de aansluitende zuidmuur zaten nog resten van het oorspronkelijk pleisterwerk.
Afb. 110. Plattegrond en doorsneden van de in het kerkschip opgegraven smelttoren ten behoeve van een klokgieterij, weergave naar opmeting van M.J.A. de Haan.
In het tot 8,90 m+ verdiepte zuidwestelijke kwadrant zijn sporen van begraving gevonden, alle nauwkeurig ingetekend op de opgravingsplattegrond. Bij sommige skeletten, allen met het hoofdeinde op het westen, lagen kleine bijgaven, munten en potscherven. Bijzondere vermelding verdienen de resten van een bronssmelttoren en twee klokvormresten in het westelijk gedeelte van het schip. De smelttoren bestond uit vier met de hand uit klei gemodelleerde zuiltjes met aan de zuidzijde twee dito ‘sloffen’ ter flankering van de stookingang. De bij het stoken hard geworden kleimodellen waren roodkleurig met een zwarte kern (afb. 110). De twee vrijwel identieke klokvormresten, ca. 1,25 m in diameter, waren opgetrokken uit rode baksteentjes met onderin een dito vloertje. Om de buitenomtrek was een overblijfsel van de binnengietmal waar te nemen en daaromheen een band van grijze klei. In het schip is nog een tweede vloerfragment aangetroffen vlak voor de triomfboog. De hardstenen plavuizen, formaat 30 × 30 cm, liggen haaks in de schipruimte op 10,37 m+. Het niveauverschil van ca. 40 cm met de eerder genoemde plavuizenvloer duidt op een latere fase. De tweede vloer behoort tot de kerk in haar gotische fase. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 111. Geperiodiseerde plattegrondtekening gebaseerd op afbeelding 109 en eigen waarneming. De muurdikte van het koor houdt de dikte van de funderingssleuf aan.
Ga naar margenoot+ Van het gotische koor dat ter vervanging van het kleine romaanse koor is gebouwd, zijn afgezien van een klein muurfragment in het tot op 9,19-9,15 m+ uitgediepte noordoostelijke kwadrant, bestaande uit deels zeer rommelig samengesteld metselwerk, geen muurresten meer aangetroffen. Baksteen, formaat 27 × 13 × 6 cm, en natuursteen-brokken vormden de vleilaag voor het verder volledig uitgesloopte koor. Dank zij de 1,25 m brede uitbraaksleuf kon toch een zeer compleet beeld van de koorpartij worden verkregen. Het koor bezat inwendig een lengte van 10,50 m en een breedte van 6,25 m. Het bestond uit twee rechthoekige traveeën met een onregelmatige driezijdige sluiting, uitwendig rondom door steunberen geschoord. Het bijzondere van de sluiting is het feit dat de oostelijke sluitingsmuur smaller is dan de flankerende schuine koorzijden, doordat de oostelijke steunberen niet radiaal maar haaks op de oostmuur stonden, waardoor het tussenliggende gevelvlak uitwendig met 1,75 m veel smaller is dan de overige venstertraveeën van het koor. Het koor dat direct buiten de grondslag van het oude romaanse koor is aangelegd had nagenoeg dezelfde breedte als het schip van de zaalkerk, dat waarschijnlijk in deze of de volgende fase is aangepast aan de nieuwe ruimtelijke conceptie.
Ga naar margenoot+ Bij de bouw van de toren, de derde grote bouwfase, is de westelijke schipmuur van de zaalkerk afgebroken. Onderzoek door amateur-archeologen verricht in het torenportaal omstreeks 1980 leverde geen aanwijzingen op van het bestaan van een oudere torenpartij. De kleine ruimten tussen schipmuren en torenlichaam bleken in de bodem keurig aangeheeld en haaks omgezet met tuf- en baksteen. Dat het schip door de bouw van koor en toren enige verandering heeft ondergaan, lijkt onvermijdelijk. Het betrekkelijk lage schip van de romaanse zaalkerk zal zeer waarschijnlijk toch wat zijn verhoogd. Hierop duidt een steunbeer tegen de zuidzijde. Verder lijkt de aanwezigheid van kleine gotische vensters in het schip, zichtbaar op de 18de-eeuwse tekening in het Arnhems Gemeentemuseum (afb. 105), hiervoor te pleiten.
Ga naar margenoot+ Na de bouw van de toren heeft het kerkgebouw slechts op ondergeschikte punten wijzigingen ondergaan. Tijdens het bodemonderzoek is aan de noordzijde van het schip naast de eerste steunbeer van het gotische priesterkoor op 10,26 m+ in de vorm van een uitbraaksleuf het spoor van een klein buitenportaal aangetroffen met een vloertje van in blokverband gelegde bakstenen. Het vloerniveau op 10,33 m+ komt vrijwel overeen met de hardstenen plavuizenvloer in de kerk uit de gotische periode (fase ii). In de schipruimte midden voor de triomfboog zijn, ondiep gefundeerd en rommelig verwerkt, twee lagen metselwerk aangetroffen. Het muurwerk dat aan de zuidkant haaks ombuigt naar de triomfboog toe, lijkt het restant van een uitbouw die tegen de in 1706 door een muur afgesloten triomfboog heeft gestaan. Het kunnen resten zijn van een buitenportaal gebouwd in de dakloze schipruimte en toegang gevend tot de door de kleine gemeente als kerk in gebruik genomen koorruimte.
Ga naar margenoot+ Zowel binnen als buiten de koorruimte zijn resten van begraving aangetroffen. In de koorruimte bevond zich een gemetselde grafkist die gezien het kleine steenformaat, 22 × 10,5 × 4,5 cm, op een 17de-18de-eeuwse bijzetting duidt. Buiten de noordwestelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steunbeer van het koor trof men een tufstenen grafkist aan met een lengte van 2,15 m en een taps toelopende breedte van 100-75 cm.
Ga naar margenoot+ Voor de toreningang aan de westzijde lag een stuk rode zandsteen als stoepsteen, waarschijnlijk een zerkfragment of sarcofaagdeksel; het is kort voor de restauratie verdwenen.
Ga naar margenoot+ In 1972 werden de op het terrein rond de toren verspreid liggende brokstukken bijeengebracht van de uit 1569 daterende grafzerk ter nagedachtenis aan Hendrik van Puyffelijck op ten Holte en diens vrouw Maria van Mekeren. In minder fragmentarische vorm heeft Bloys van Treslong Prins in het begin van deze eeuw de zerk gezien, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ernstig werd beschadigd. Helaas zijn de in 1972 verzamelde fragmenten in 1980 door de gemeente Druten per abuis als puin afgevoerd en in een geluidswal verwerkt. Voor zover bekend droeg de steen behoudens het alliantiewapen Puyffelijck en Van Mekeren, kwartierwapens op de hoeken en het volgende opschrift. Op de rand: ‘...n Puyffelyck dye sterf int jaer ons Heeren mvc’...’; midden op de zerk: ‘...ē̄ Joffer Merry van Mekerē sijn huisfrou die sterf ao mvc en̄ lxix den xv dach Mey’. - Literatuur. Bloys van Treslong Prins 1917, t.o. blz. 164; Reg. Leenaktenboeken 1924, blz. 126; Tweestromenland nr. 15 (1972-73), blz. 55-56; Idem nr. 16 (1973), blz. 5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Kerkstraat, hoek Van Mekerenstraat, staat de aan de noordzijde door het kerkhof begrensde r.k. parochiekerk van St. Jan de Doper, in 1868-1870 gebouwd door architect C. Weber in neogotische stijl (afb. 112-118).
Bronnen
Geschiedenis Aan de bouw van de parochiekerk aan de Kerkstraat ging die van een tweetal andere kerkgebouwen vooraf. Nadat de hervormden in het begin van de 17de eeuw beslag hadden gelegd op de middeleeuwse dorpskerk, duurde het tot 1663 eer zich weer een priester te Puiflijk vestigde. Het was Cornelis van 't Sandt die van hieruit ook Afferden, Leeuwen en Druten bediende. In 1672-1674 keerde het tij voor de katholieken. Nadien volgden een zware boete en opsluiting; toch hervatte Van 't Sandt in 1675 zijn werkzaamheden die hij tot zijn dood in 1698 bleef uitoefenen. Op de grens van de drie gemeenten hadden de katholieken een schuurkerk gebouwd, waarvan de fundamenten in de winter van 1972-1973 zijn teruggevonden in de hoek gevormd door de Kerkstraat en de Van Heemstraweg. In 1816 is deze schuurkerk, die op een grote boerderij leek, vervangen door een Waterstaatskerk, die met behulp van een staatssubsidie werd gebouwd aan de zuidzijde van de Van Mekerenstraat, ongeveer ter plaatse van de huidige r.k. pastorie (afb. 114). In 1868 begon men met de huidige neogotische kerk naar plannen van de Roermondse architect C. Weber. In 1865 werd door Weber een eerste ontwerp voor een nieuwe kerk gemaakt, dat echter niet de goedkeuring kon wegdragen van het kerkbestuur. Naar het in 1866 ingediende tweede ontwerp, waarvan de realisering werd begroot op f20 500, -, maar waarvan de stichtingskosten opliepen tot f35 652, -, kwam het kerkgebouw tot stand.
Ga naar margenoot+ De kerk is een door een toren gedomineerde driebeukige hallekerk met een schip vanGa naar margenoot+ vier traveeën en een koortravee met een driezijdige sluiting, geflankeerd door sacristieruimtes (afb. 116). Het gebouw is niet georiënteerd; de toren staat op het oosten en het priesterkoor naar het westen gericht. De zijbeuksruimten van de vierde travee zijn iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 112. De r.k. kerk van St. Jan de Doper, gebouwd in 1868-1870 naar ontwerp van architect C. Weber, gezien vanuit het zuidwesten (opn. 1981).
Afb. 113. De r.k. kerk gezien vanuit het noordoosten (opn. 1981).
Afb. 114. De r.k. Waterstaatskerk gebouwd in 1816 aan de Van Mekerenstraat, volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 115. De r.k. kerk met pastorie volgens het nette plan.
naar buiten toe uitgebouwd, van grotere vensters en overhoekse steunberen voorzien, en vormen een soort pseudo-transepten. Het gebouw is opgetrokken in baksteen met spaarzaam gebruik van natuursteen voor venstertraceringen, afzaten, cordonbanden en torenbalustrade.
Ga naar margenoot+ De toren is gebouwd op een vierkante grondslag en versterkt door pilastervormige hoekverzwaringen. Hij wordt geflankeerd door een polygonale traptoren aan de zuidzijde en een kleine doopkapel die tussen deze traptoren en de zuiderzijbeuk is geprojecteerd. De torenvoet bestaat uit twee geledingen met een omlopende balustrade van traceerwerk als beëindiging. De bovenbouw wordt gevormd door een octogonale klokkeverdieping met hoge spits. De eerste geleding van de torenvoet bevat aan de oostzijde de ingang die samen met blind traceerwerk en een venster is gevat in een lancetvormige omlijsting. De tweede geleding heeft aan de vrijliggende noord- en oostkant drie spaarvelden. Aan de zuidkant loopt de traptoren met zijn afgeschuinde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 116. Opmetingstekening van de plattegrond van de neogotische kerk en een dwarsdoorsnede over het schip.
hoeken onversneden door tot boven de torenbalustrade, waardoor de omgang rond de achthoekige bovenbouw toegankelijk is (afb. 113). Uitwendig heeft het gebouw het aspect van een kruiskerk doordat de gevels van de vierde zijbeukstravee naar buiten springen als gevolg van de bouw van ongeveer 70 cm diepe dwergtraveeën, die door volledige topgevels worden bekroond. De vensters zijn in deze eindgevels tweemaal zo breed als in de overige zijbeukstraveeën en in de koorsluiting (afb. 112).
Ga naar margenoot+ Inwendig manifesteert zich de transeptvorm minder duidelijk, omdat in het hallevormige interieur alle in IJsselsteen uitgevoerde gewelven in schip, zijbeuken en koorpartij een nagenoeg gelijke kruinhoogte hebben. De scheibogen van het schip rusten op zeer forse ronde pijlers, die qua vormgeving zijn geïnspireerd op romano-gotische voorbeelden (afb. 117 en 118). Glimmend zwart gepolijste zuilschachten met geprononceerd profiel aan de voet staan op hardstenen, geschareerde sokkels met gepolijste banden en worden bekroond door forse bladkapitelen. In de zijbeuken en tegen de transeptwanden worden de gewelven opgevangen door lisenen met smalle lijstkapitelen; in het koor door ronde schalken. De venstervorm is die van het lancet met middenstijl bij de kooren zijbeukvensters en drie menelen plus koptracering bij de bredere transeptramen. De kerk bezit enige verwantschap met de in 1860-1862 door Weber gebouwde r.k. kerk in het Zuidlimburgse Vijlen.
Ga naar margenoot+ Het kerkinterieur is door de rond 1970 uitgevoerde moderniseringen vrijwel teruggebracht tot zijn naakte oervorm. Vergelijkt men de situatie voor en na de ingreep, dan blijkt vrijwel al het grote meubilair te zijn verdwenen. In de huidige kerkinventaris zijn niet meer dan enkele partiële restanten overgebleven zoals enige beschadigde details van de biechtstoelen. Ter vervanging van de neogotische uitmonstering zijn communiebankfragmenten als vrije plastiek aangebracht, afkomstig uit de kerk van het Groeseind in Tilburg; het is werk van Nico Kremers uit 1955. Van dezelfde herkomst zijn ook de kruiswegstaties uit 1950.
Ga naar margenoot+ Doopvont. Hoogte 100 cm, diameter 70 cm; witte Caensteen en marmer; ongepolychromeerd; vervaardigd in een Roermonds atelier, vermoedelijk J.A. Oor; 1870; neogotiek. Achtzijdig basement; dito stam, waaromheen acht marmeren zuiltjes op geprofileerd voetstuk met kapiteel; achtzijdig bekken met op iedere zijde een vierpas waarin rozet; overstekende bovenrand.
Ga naar margenoot+ Biechtstoelfragmenten. Afgeloogd hout; J.A. Oor, Roermond; circa 1870. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 117. Het interieur van de kerk met de oorspronkelijke bemeubeling, naar oude opname.
Afb. 118. Het huidige sterk versoberde kerkinterieur gezien naar het priesterkoor aan de westzijde (opn. 1981).
Twee reliëfs in spitsboog, hoogte 70 cm; voorstellend: Christus als goede herder bevrijdt een schaap uit de doornen - Terugkeer van de verloren zoon. Vier beeldjes, hoogte 60 cm; voorstellend: Johannes Nepomucenus - Maria van Egypte - de rouwmoedige Petrus - Maria Magdalena.
Ga naar margenoot+ Biechtknielbank (afb. 119). Hoogte circa 90 cm; grenehout; xix d; neogotiek. In de knielbank een schuifbaar paneel met ajour roosvenstermotief, dat tijdens de biecht omhoog gehaald kan worden als scheiding tussen biechteling en priester.
Ga naar margenoot+ Bidstoel. Hoogte 99 cm, breedte en diepte 70 cm; eikehout; ongepolychromeerd; 1875; neogotiek. Op het voorpaneel in tondo het Apocalyptisch Lam; op de wangen blindtraceringen; op de lezenaar ihs-monogram en traceerwerk. Ga naar margenoot+ Het orgel (afb. 120), opgesteld in de rechterzijbeuk, is een in 1892 door de orgelmaker F.C. Smits uit Reek (1834-1918) gebouwd instrument. Het is een frontpijploos orgel,
Afb. 119. r.k. kerk. Biechtknielbank met verschuifbaar rozetpaneel, 4de kwart 19de eeuw (opn. 1984).
geplaatst in een eikehouten orgelkast, waarvan de klavierbakken met palissander zijn belegd. Het driedelige front heeft een eenvoudige versiering van een kam van lelies en hogels tegen het met blind traceerwerk gevulde driehoekige veld. Het pijpwerk wordt door deuren met metaalgaas gemaskeerd. Een gedeelte van het pijpwerk is blijkens inscripties en factuur vervaardigd door F.C. Smits sr. (1800-1876), naar bij een in 1972 uitgevoerde restauratie is gebleken. De constructie van het orgel is uniek, vooral door de vernuftige aanleg van mechaniek en registratuur. Het pijpwerk is op een windlade opgesteld, die dwars in het orgel ligt, waarbij de registers van het eerste en tweede manuaal op een bijzondere wijze op de lade zijn gegroepeerd. De restauratie werd verricht door de firma L. Verschueren uit Heythuizen. - Literatuur. Rapport d.d. 17-2-1971, opgesteld door J.J. van der Harst, in postarchief r.d.m.z., dossier r.k. kerk, Puiflijk; Van Os 1978, blz. 56. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dispositie luidt:
Ga naar margenoot+ H. Hart. Hoogte 110 cm; hout; vermoedelijk J. Custers, Stratum; circa 1900; neogotiek. Het beeld maakte eertijds deel uit van een serie beelden op consoles en onder baldakijnen opgesteld tegen de triomfboog en de buitenwanden van de zijbeuk (vergelijk afb. 117). Twee knielende altaarengelen. Hout, mogelijk afkomstig van neobarok altaar.
Ga naar margenoot+ Kruisbeeld. Hoogte circa 90 cm; hout, gepolychromeerd; xix a. Het corpus is bevestigd op nieuwe kruisbalken. Kruisbeeld. Hoogte corpus 35 cm.; hout, alleen het corpus is gepolychromeerd; vermoedelijk J.A. Oor, Roermond; 1870-1880; neogotiek. De balken hebben een geprofileerde lijst en eindigen in een vierpas; in de viering een geprofileerde nimbus.
Ga naar margenoot+ Torenmonstrans. Hoogte 77,5 cm, diameter voet 20,5 cm; verguld zilver; merken: meesterteken h + e (= H. Esser, Weert 1838-1892), lopend leeuwtje, zwaardje; 1881; neogotiek. Zeslobbige geprofileerde voet; op de lobben de voorstellingen van Maria - Antonius van Padua - Anna - Gerardus Abt, met staf en pijlen - Jozef - Johannes de Doper; zeszijdige stam met traceerwerk; aan de nodus zes ronde, uitstekende knoppen; rond de lunula de tekst: ‘sanctus - sanctus - sanctus - dominus deus sabaoth’; torenopbouw met steunberen en pinakels; aan weerszijden van de lunula, onder baldakijn, twee beeldjes, respectievelijk H. Hart van Jezus en H. Hart van Maria, beiden vergezeld van een staande engel; boven de lunula in aedicula, een beeldje van de
Afb. 120. r.k. kerk. Orgel, door F.C. Smits uit Reek, 1892 (opn. 1984).
Goede Herder. Chronogram-inscriptie onder in de voetrand: ‘christi ferens in evcharistia ex pecvnia g. mvlders’ (1881). Expositieciborie (afb. 122). Hoogte met deksel 42,5 cm, zonder deksel 23 cm, diameter voet 17 cm; zilver; gesigneerd: ‘W.M. Haan en Zoon fecit, Antverpiae’; 1898. Zeslobbige geprofileerde voet, met op de lobben de voorstellingen van Johannes de Doper - Petrus - Gertrudis - afgewisseld met drie maal een bladmotief; zeszijdige stam met traceerwerk; aan de onderzijde een platte kraag; afgeplatte bolvormige nodus versierd met bladmotieven en traceerwerk; ajour tegencuppa van wingerdbladen en druiventrossen; aan de rand van het deksel een kam van gestileerde lelies; het conische gedeelte is in segmenten verdeeld; als bekroning een aedicula, waarop drie zuiltjes, die een toren dragen; in de aedicula een beeldje van het H. Hart; het kruisje op de toren ontbreekt. Inscriptie onder in de voet: ‘d.d. petrus van der zandt, gertrudis van hoogstraten 1898’. Ciborie (afb. 123). Hoogte met deksel 36 cm, zonder deksel 26 cm; diameter voet 15,5 cm; zilver met vergulde cuppa; merken: stadsteken naar links springend bokje (= Boxmeer); leeuwtje in schild omgeven door penningen (= wapen van de heren van Boxmeer); meesterteken: p.a.t. (Petrus Antonius Theonville, 1751-1819); xviii d. Ronde geprofileerde voet met op de tweede geleding een rand van omlijste parels; vaasvormige nodus, aan de onderzijde versierd met laurierbladeren, het bovenste gedeelte geribd; onder de tegencuppa cherubskopjes; op de tegencuppa een versiering van omlijste cullots; het geprofileerde deksel heeft aan de onderzijde een omwonden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 121. r.k. kerk. Missaalbeslag, zilver, door Rabanus Raab jr., Boxmeer, omstreeks 1770-1780 (opn. 1984).
wingerdrand, op de tweede geleding een geribde rand; aan de halfbolvormige bekroning een getande rand en gelijkarmig kruisje. Ciborie (afb. 124). Hoogte met deksel 39 cm, hoogte zonder deksel 27 cm; diameter voet 15,5 cm; verguld koper; xviii d. Ronde, geprofileerde, gladde voet; dobbelsteenvormige nodus; onversierde cuppa; deksel met geprofileerde rand; op een klokvormige verhoging een bol, waarop een gelijkarmig kruisje. Inscriptie aan de onderzijde van de voet: ‘Tempore persecutionis / hoc ciborio usi catholoci / de Puyflijk / c.a.’ Kelk. Hoogte 26 cm, diameter voet 18 cm, zilver met vergulde cuppa; merken: rechthoekig merk met 4; Duits werk xixc; neobarok. Geprofileerde, geschulpte voet, door voluten in drie segmenten verdeeld met daarop de voorstellingen van Christus aan het kruis - Christus met kelk en hostie achter tafel - Johannes de Evangelist met adelaar; aan de onderzijde van de stam een nodus, versierd met grote bladmotieven, zich naar boven verbredend tot een met schelp- en bladmotieven versierde bolvorm; op de tegencuppa ovale cartouches, waarin de bustes van Maria - Petrus - Paulus; tussen de cartouches wingerdbladeren, druiventrossen, korenaren en voluten. Kelk. Hoogte 20 cm, diameter 18,5 cm; verguld zilver met koperen voet; merken: meesterteken he als monogram (= H. Esser, Weert 1914-1938); romeins zwaardje; 1919. Ronde voet, waarvan de welving geleidelijk overgaat in de stam; op de welving een viervoudige zigzagrand, waaronder gegraveerde druiventrossen en waarboven lelies; ronde stam met enkele filetstrepen; bolvormige nodus waarop vier rode stenen; op de cuppa een gegraveerde rand van gestileerde bladmotieven waarboven een rand van kleine cirkeltjes. Inscriptie onder de voet: ‘parochiani de puiflijk jubilanti pastori 19 maii mcmxix’. Bedieningsset, bestaande uit twee pixiden. Hoogte 2 cm, diameter 5,5 cm; verguld zilver; merken: meesterteken (= W.J.I. Thijssen, Haarlem 1919-1920); zwaardje; 1919-1920. Oliebusje met op het deksel een medaillon met olijftak en de tekst: ‘hoc olivum signvm vivum’. Hostiedoosje met op het deksel een medaillon met broodkorf en vis.Ampullenschaal. Afmeting 25 × 18 cm; tin; merken: Tudor-roos, dubbele adelaar (?), leeuwtje, drie bokjes in schild; midden xvii. Ovale schaal met platte rand; vrij diepe spieel. Het meesterteken kan van Habraken, 's-Hertogenbosch zijn. Twee ampullen. Hoogte 12,5 cm; tin, geen merken; xix a. Ronde, geprofileerde voet met palmettenrand; aan de onderzijde van het lichaam een rand van bladeren; aangezette sneb; voluutvormig oor; op het deksel een rand van bladeren en een knopje; als duimgreep, respectievelijk a (aqua) en v (vinum) in ovale omlijsting. Ampullen met blad. Hoogte ampullen 14 cm, afmeting blad 30 × 19 cm; zilver; merken: op ampullen een zwijnskopje (= import), op blad v in gekroond schild (= import); 1880; neogotiek. Ampullen: ronde, geprofileerde voet; korte stam met platte nodus waarop een parelrandje; het lichaam verbreedt zich naar boven en is versierd met drie koordrandjes, een sierrand en een vierpas waarin respectievelijk de letter a (aqua) en v (vinum); voluutvormig oor; korte hals en aangezette sneb; gewelfd dekseltje met een kruisbloem als bekroning. Blad: ovaalvormig met twee insnoeringen, waartussen een uitstekende punt, versierd met een ajour bladornament; aan de korte zijden van de geprofileerde rand eveneens een opengewerkt bladornament. Wierookvat met scheepje. Hoogte vat 28 cm, diameter 15 cm; hoogte scheepje 8,5 cm, lengte 16,5 cm; zilver; merken: meesterteken h + e (= H.G. Esser, Weert 1838-1892), jaarletter 1 (= 1868), leeuwtje, minervakopje; neogotiek. Vat: zeszijdige, geprofileerde voet, waarop de tekst: ‘dirigatur domine oratio mea sicut incensum in conspectu tuo’; op het deksel zes ronde gekanteelde torentjes en zes tympanen met open traceerwerk; tegen de geribde torenspits zes vierkante torentjes; als bekroning een kruisbloem. Scheepje: zeszijdige, geprofileerde voet; aan de bovenrand van het lichaam een gegraveerd sierrandje in golfslagmotief; op het platte deksel, dat in het midden scharniert, reliëf-wingerd. Godslamp. Hoogte 65 cm; geel koper; vermoedelijk De Haan, Antwerpen; circa 1920-1930. Op rechthoekig voetstuk, gedragen door vier griffioenen, knielen twee engelen, die de eigenlijke lamp dragen. De godslamp is afkomstig uit Huize Boldershof in Druten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 122. r.k. kerk. Expositieciborie, zilver, door W.M. de Haan en Zn, Antwerpen, 1898 (opn. 1984).
Afb. 123. r.k. kerk. Ciborie, zilver, door P.A. Theonville, Boxmeer, 4de kwart 18de eeuw (opn. 1984).
Afb. 124. r.k. kerk. Ciborie uit de schuurkerkperiode, verguld koper, 4de kwart 18de eeuw (opn. 1984).
Missaalbeslag (afb. 121). Afmeting schilden: 18,5 × 15,5 cm; zilver; merken: als stadsteken een naar links lopend bokje (= Boxmeer), meesterteken r r in rechthoek (= Rabanus Raab jr., Boxmeer 1721-1786); 1770-1780. Montage op jonger Missale Romanum. Op de voor- en achterzijde van de boekband een symmetrisch cartouche met voluten, bladmotieven en schuimkammen, waarin aan de voorzijde: Johannes de Doper met kruisvaan en Lam aan zijn voeten; aan de achterzijde: Maria als O.L. Vrouw van Lepanto, staande met het Kind op haar arm en een scepter in de hand; onder haar voeten een halve maan, krijgsattributen, slang, Turk met tulband en wolk. De hoekstukken bestaan uit asymmetrische rococo-cartouches, met bladvoluten en schuimkammen. Altaarschel. Hoogte 21 cm, diameter 26 cm; zilver; merk: zwijnskopje (= import); xixd; neogotiek. Klokvormige, geprofileerde mantel op vier klauwpootjes; op de mantel een fries met de symbolen van de vier evangelisten, waartussen wingerdmotief; aan de bovenzijde een wingerdrand. Wijwateremmer. Hoogte 29 cm, diameter 27 cm; geel koper; xix a. Ronde, geprofileerde voet; buikig lichaam.
Ga naar margenoot+ Kandelaar. Hoogte 46 cm; brons; circa 1600. Ronde geprofileerde voet op drie afgeplatte bolpootjes; balustervormige stam; schaalvormige bobèche. Zes kandelaars. Hoogte 59 cm (4 ×); 45 cm (2 ×); geel koper; 1870-1880; neogotiek. Ronde, geprofileerde voet op drie griffioenen; ronde stam met drie platte nodi; gekanteelde bobèche. Vijf kandelaars. Hoogte 59 cm (4 ×); 46 cm (1 ×); geel koper; 1870-1880; neogotiek. Ronde geprofileerde voet op drie liggende leeuwtjes; ronde stam met twee platte nodi; geprofileerde bobèche met gekanteelde bovenrand. Acht kandelaars. Hoogte 44 cm; geel koper; 1870-1880; neogotiek. Ronde, geprofileerde voet; ronde stam met drie nodi; gekanteelde bobèche.
Ga naar margenoot+ Kazuifel. Rood fluweel, xix c. Op de rugzijde in gouddraad geborduurde wingerd; in de viering de Geestesduif. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 125. Koningsweg nr. 79 (opn. 1977).
Ga naar margenoot+ Credenskast in de sacristie. Hoogte 256 cm; eikehout; vermoedelijk J. Oor, Roermond; circa 1880. Zeven laden tussen pilasters, geflankeerd door twee kastjes met deurtjes met briefpaneel; het opzetstuk heeft zes deurtjes met briefpanelen boven vier kleine kastjes met twee open vakjes; aan weerszijden smalle, kasthoge deuren met drie briefpanelen; als bekroning een tandlijst.
Ga naar margenoot+ Lavabostel. Hoogte 55 cm, breedte 17 cm; geel koper; xix d; neogotiek. Reservoir in de vorm van een halve tienhoek met op de zijden blinde nissen met rasterwerk; de onderzijde waarin het kraantje is gemonteerd is lampetvormig; om het met een bol en kruis bekroonde dak een kantelenrand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BoerderijenVan het boerderijenbestand is in Puiflijk weinig gaaf bewaard gebleven. Van de schuin tegenover de r.k. kerk aan de Kerkstraat nr. 9 staande, door de jaartalankers ‘1778’ gedateerde boerderij bleef door sloop in 1973 niets over. Toch zijn er wel enkele opmerkelijke panden.
Ga naar margenoot+ Houtsestraat nr. 9. Zeer fors opgezette boerderij (afb. 126) van het middenlangsdeeltype met breed uitgebouwd, zeven traveeën omvattend voorhuis, xix b. De boerderij is gelegen op een hoge stroomrug in de oude dorpskern. Het voorhuis met schilddak en hoekschoorstenen is gedekt met gesmoorde pannen. Beganegronds zesruits schuiframen en op de verdieping vierruits schuifvensters; deur met omlijsting, uit de jaren '30. Het aan de achterzijde afgewolfde bedrijfsgedeelte heeft een met pannen gedekt zadeldak.
Ga naar margenoot+ Kerkstraat 28. Hallehuisboerderij van het middenlangsdeeltype met drie traveeën breed, dwars geplaatst voorhuis, xix b. Het voorhuis met verdieping heeft een met riet gedekt schilddak. In de drie traveeën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 126. Houtsestraat nr. 9, rechts op de overzichtsopname (opn. 1980).
brede voorgevel twee zes- en drie vierruits schuiframen. De voordeur is niet oorspronkelijk. Het bedrijfsgedeelte is voorzien van een rietgedekt zadeldak met wolfseind.
Ga naar margenoot+ Koningsweg nr. 79. Boerderij onder afgewolfd, rieten zadeldak (afb. 125). In de gepleisterde voorgevel een onvolledig stel jaarankers: ‘17.3’. Boven de zijbeuken liggen pannen. Het dak is aan de linkerzijde iets opgewipt. De voorgevel is gepleisterd en grijs geschilderd. Het voorhuis is beganegronds vier traveeën breed en heeft zesruits schuiframen; de kelder bevindt zich in de linker zijbeuk. De zaadzolder is voorzien van drie vierruits vensters, waarvan het middelste een schuifraam is en de buitenste klapvensters zijn. Achtergevel met overstek, voorzien van een hooiluik en gemoderniseerde deeldeur.
Ga naar margenoot+ Scharenburg nr. 4. Hallehuisboerderij met middenlangsdeel en omvangrijk voorhuis, dwars voor het brede bedrijfsgedeelte, xix b. Het voorhuis bestaat uit een begane grond met schuiframen en een lage verdieping onder een met gesmoorde Hollandse pannen belegd schilddak met hoekschoorstenen. Overstekende, geschulpte daklijst; niet oorspronkelijke voordeur, roedenverdeling uit de vensters gehaald. Het bedrijfsgedeelte heeft een dekking van gesmoorde Hollandse pannen en een deels houten, gepotdekselde achtergevel; het bakstenen ondergedeelte is gemoderniseerd. |
|