Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzichtskaarten van het Land van Maas en Waal.
Kaart van de dorpsgrenzen, die samenvallen met de middeleeuwse kerspelgrenzen (boven). Kaart van de dorpen gelegen binnen de op 1-1-1984 van kracht geworden gemeentegrenzen. Van de uitgespaarde details zijn afzonderlijke kaarten bij de beschrijving van de betreffende dorpen opgenomen (onder). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingHet Land van Maas en Waal vormt het zuidwestelijke gedeelte van het Gelderse rivierengebied, waarvan de Waal en de Maas aan noord- en zuidzijde de natuurlijke begrenzing vormen. Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door de gemeenten die deel uitmaken van het Rijk van Nijmegen, en aan de westzijde vormt de grens met Heerewaarden de limiet. Het Land van Maas en Waal, waarvan de historisch juistere benaming luidt ‘Ambt van tussen Maas en Waal’ is een van de gebieden waaruit het veel grotere Kwartier van Nijmegen in de 14de eeuw is gevormd. Deze aflevering van de Geïllustreerde Beschrijving in de reeks Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst draagt evenwel de titel ‘Land van Maas en Waal’, omdat de begrenzing niet geheel samenvalt met het Ambtsgebied, waartoe tot 1800 ook de kadastrale gemeenten Over- en Nederasselt, Balgoij en Keent, alsmede de thans tot Noord-Brabant behorende voormalige heerlijkheden Dieden en Oijen behoorden die door de Maaskanalisatie definitief van het Gelderse grondgebied zijn afgesneden. De vier eerstgenoemde dorpen vormden een enclave van het ‘Ambtse’ gebied binnen het Rijk van Nijmegen. De landsgrenzen van het hier beschreven gebied behoeven nadere toelichting, alsook de indeling van het gebied in de verschillende, elkaar opvolgende bestuurlijke en administratieve structuren. De westgrens wordt gevormd door de limieten van de dorpspolders van Alphen aan de Maas en Dreumel met Heerewaarden, dat deel uitmaakt van de Bommelerwaard. De oostgrens van het Ambt van Maas en Waal met het Rijk van Nijmegen loopt noord-zuid door het dorpsgebied van Winssen (gemeente Beuningen), dat eertijds was verdeeld in Winssen-Ambts en Winssen-Rijks, en volgens een wat grilliger lijn langs de oostkant van de tot het Ambt behorende dorpsgebieden van Bergharen, Hernen, Leur en Batenburg met de tot het Rijk van Nijmegen behorende kadastrale gemeenten Wijchen en Niftrik. De tot het Land van Maas en Waal behorende dorpen, in totaal zeventien kerkdorpen plus een aantal kleinere gehuchten, die zijn voortgekomen uit vijftien middeleeuwse kerspels, maakten tot 1 januari 1984 deel uit van zeven gemeenten (Appeltern, Batenburg, Bergharen, Dreumel, Druten, Horssen en Wamel). Deze gemeenten waren bij Koninklijk Besluit van 11 februari 1817 samengesteld. Het Land van Maas en Waal op de kaart van Nederland.
De gemeentelijke herindeling, per 1 januari 1984 van kracht geworden in het Land van Maas en Waal en het westelijk gedeelte van het Rijk van Nijmegen, bracht het aantal gemeenten in Maas en Waal van zeven terug tot drie grote gemeenten: Druten, Wamel en Wijchen. Aan de gemeente Druten is het voordien zelfstandige Horssen toegevoegd. Wamel en Appeltern zijn samengevoegd tot de gemeente Wamel, waarbij een Maaskant- en een Waalkantgemeente zijn gecompileerd tot één grote bestuurseenheid. De voormalige gemeenten Bergharen en Batenburg zijn toegevoegd aan Wijchen, dat ook aan de oostzijde een vergroting heeft ondergaan door de toevoeging van Balgoij; hier zijn dorpen afkomstig uit het Ambt verenigd met dorpen van het Rijk van Nijmegen. Het schema op blz. 4 en de kaartenreeks op blz. 5 geven een beeld van de bestuurlijke indeling van het gebied tussen Maas en Waal in zijn drie hoofdfasen. Voor de indeling van het studiegebied ten behoeve van de beschrijving is de gemeentelijke indeling van 1984 wat te grof; bovendien negeert zij de landschappelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot1Ga naar margenoot2 en historische verbanden. De in 1817 aan de kerspels opgelegde samenwerkingsverbanden vormen een beter uitgangspunt met een geschiedenis van ruim anderhalve eeuw, waaraan men niet zo maar voorbij kan gaan. Hieraan ligt een schaalvergrotingsmodel ten grondslag dat niet alleen door administratieve overwegingen is ingegeven, maar ook is gebaseerd op destijds geldende economische en landschappelijke structuren. De in de Geïllustreerde Beschrijving gebruikelijke alfabetische volgorde levert ook wanneer men uitgaat van de gemeentelijke indeling van 1817 wel problemen op, omdat Maas- en Waaldorpen sprongsgewijs worden behandeld. Als uitgangspunt is hier gekozen voor de gemeentelijke indeling van 1984, waarbij de dorpen binnen die nieuwe gemeentelijke grenzen worden behandeld naar hun ligging langs de Waal (stroomafwaarts) en langs de Maas (stroomopwaarts) met als sluitstuk Batenburg en de middendorpen, die tot de voormalige gemeente Bergharen hebben behoord. Hierdoor wordt recht gedaan aan de geografische ligging en wordt de indeling van 1817 zoveel mogelijk gerespecteerd, terwijl de huidige gemeentelijke indeling als uitgangspunt wordt genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landschappelijke opbouwHet Land van Maas en Waal is fysisch-geografisch te verdelen in een vijftal grotere en kleinere zones, die hun karakteristiek voor een belangrijk deel ontlenen aan hun hoogteligging en grondsoort en de daarmee samenhangende bodemvegetatie. In feite vormen deze zones een voortzetting van de landschappelijke structuur die men ook in het aansluitende Rijk van Nijmegen aantreft, oostelijk van de lijn Deest-Batenburg. De hoogst gelegen delen vormen de plaatselijk onderbroken stuifzandgebieden, die vanaf Heumen tot aan Bergharen en Horssen doorlopen. Het zijn overstromingsvrije gebieden. Aan de randen van dit centrale zandgebied bevinden zich z.g. gebroken gronden, die hoofdzakelijk als akkerland zijn gebruikt en bij voorkeur voor bewoning zijn uitgekozen. Het grootste gedeelte van het gebied tussen Maas en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijzigingen in de gemeentelijke indeling van het Land van Maas en Waal. Van boven naar onder:
a. kerspels en dorpsgebieden tot 1817. b. gemeentelijke indeling van 1817-1984. c. gemeentelijke indeling per 1-1-1984. Waal wordt ingenomen door z.g. komgronden, een vanaf Horssen tot Dreumel en Alphen vrijwel aaneengesloten gebied, ontstaan uit ontgonnen moerasgebied, waaruit overigens wel een aantal kleine zandstuifheuvels of donken opduiken. Behalve in het dorpsgebied van Horssen vindt men belangrijke donken in Puiflijk (de Hoge Bobbert). Die donken komen ook voor tussen de hierna te noemen oeverwallen. Het kommengebied laat zich namelijk niet scherp begrenzen, noch naar de randzone van de stuifzandheuvels, noch in de richting van de oeverwallen. De oeverwallen zijn van essentiële betekenis voor het landschap tussen de rivieren. Zij vormen als het ware de door de rivieren zelf uit zandige rivierklei opgeworpen natuurlijke dijken, die bij een normaal rivierregime overstromingsvrij zijn. Geologisch wordt een combinatie van twee oeverwallen met een verlande stroomgeul aangeduid als een stroomrug. Dergelijke stroomruggen zijn ook in het studiegebied wel aanwezig, maar hoofdzakelijk weer toegedekt met komklei tijdens de post-Romeinse transgressieperiode in de 4de eeuw. Zij zijn later in de 9de en 10de eeuw aangevuld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zandige oevergronden en vanaf de 14de tot en met de 19de eeuw geregeld na diverse dijkdoorbraken met nog zandiger overslaggronden. De oeverwallen aan de Waalkant lopen van Weurt tot Afferden-Deest en van Druten tot Dreumel; die aan de Maaskant van Keent tot Alphen-Moordhuizen. Naar de rivierzijde ligt de afgrenzing vast sinds de aanleg van de ringdijk, die in de tweede helft van de 14de eeuw is gesloten. Wel zijn er ten gevolge van dijkdoorbraken marginale wijzigingen opgetreden, waarvan de talrijke binnen- en buitengedijkte wielen getuigen. Voordat de dijkring werd gesloten zijn van deze oeverwallen aanzienlijke gebieden verdwenen, vooral door meandervorming van de rivieren. De oorspronkelijke vegetatie op de oeverwallen bestond uit bos, maar dit is reeds vroeg gerooid ten behoeve van de aanleg van akkers, die hier veel frequenter dan in de randgebieden van de hogere stuifzandrug werden gecombineerd met weide-arealen. De oeverwallen nemen in de occupatiegeschiedenis van het gebied de belangrijkste plaats in, omdat op de hoogst opgeslibde delen ervan dorpen zijn ontstaan. Met de randzone van het stuifzandgebied van Bergharen e.o. en de donken van Horssen en Puiflijk vormen deze hoge stroken langs de rivierbeddingen de dragers van diverse, elkaar met onderbreking opvolgende cultuurfasen, waarvan de resten op talrijke plaatsen in de schoot der aarde zijn aangetroffen en nog steeds worden ontdekt. De oudste periodes vallen buiten het bestek van deze beschrijving, omdat de archeologie van voor het jaar 1000 buiten de opdracht ligt. Dat neemt niet weg, dat heel de occupatiegeschiedenis vanaf de prehistorie tot aan de Romeinse en Karolingische periode van essentiële betekenis is, niet alleen als zelfstandige epoque, maar ook als substructuur voor de hier wèl behandelde stof. Aan de rivierzijde van de oeverwallen ligt de in jaren jongste zone, die van de uiterwaarden. Hij bestaat uit drie grote complexen: a. het uiterwaardengebied langs de Waal benedenstrooms van Nijmegen tot aan Wamel-Dreumel; b. de uiterwaarden langs de Maas bovenstrooms van Alphen, hier behandeld tot Batenburg; c. de gecombineerde Maas-en-Waal-uiterwaarden tussen Dreumel-De Rooy en Alphen-Moordhuizen. De zone is ‘jong’, omdat zij feitelijk pas is ontstaan na het sluiten van de dijkring. Deze buitendijkse gebieden worden gekenmerkt door jonge rivierklei, een sedimentpakket, dat nog voortdurend wordt aangevuld. Qua hoogteligging zijn de uiterwaarden niet overstromingsvrij, ofschoon de aanleg van een zomerdijk het gebied 's zomers voor een groot gedeelte droog houdt, wat hele delen tot een soort rivierpolder maakt. Door het ontginnen van de bossen en moerassen en de aanleg van de dijken heeft de mens bezit genomen van het landschap en getracht het in zijn greep te krijgen. Dit continue proces is menigmaal rigoureus doorbroken door natuurovermacht, transgressies, klimatologische veranderingen en riviergeweld. Toch is dit proces van landwinning door ontginning, afwatering en bedijking wellicht de grootste prestatie in de cultuurgeschiedenis van het gebied. Immers, zij vormt de basis voor alles wat er staat en heeft gestaan. Geen veld of kamp, geen broek of blok, weg noch leigraaf, boerderij noch kerk of kasteel is los te denken van dit proces van het in cultuur brengen van de grond, algemeen gezegd van bewust creatieve aandacht voor de plek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Occupatie van het landschapDoor het sluiten van de dijkring in de tweede helft van de 14de eeuw en het regelen van het ontwateringssysteem, dat in de door graaf Reinald i in 1321 uitgevaardigde ‘landtbrieff’ is vervat, is aan het Ambt van Maas en Waal de gestalte gegeven, die het nu in essentie nog heeft. Het gaf een nieuwe impuls aan de ontwikkeling van de dorpen op de oeverwallen en de van daaruit geschapen vroegste dorpspolders met hun nog primitieve bekadingen. Hierdoor werd het mogelijk de komgronden te ontginnen. De opbouw van de dorpsgebieden langs de rivieren volgt een identiek patroon van elkaar opvolgende zones: uiterwaard en oeverwal - versterkt door de gording van de bandijk, met de woongronden en de velden voor de akkerbouw - met daarachter de ingepolderde komgrond. Met name die komgronden eisten een zeer uitgebreid netwerk van dwarskaden en achterkaden (zijtwenden en beringen) en van weteringen en leigraven om water uit de bovenpolders en kwelwater te weren en af te voeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit hele waterbeheerssysteem is met al zijn technische en menselijke aspecten uitvoerig bestudeerd door H. van Heiningen in zijn in 1972 verschenen ‘Tussen Maas en Waal’, voorafgegaan door oudere publikaties van L.J. Pons. Binnen dat kader zijn niet alleen de opbouw, ontwikkeling en instandhouding onder de loep genomen, maar ook de gevolgen, de zware tol die het hele ontginnings- en bedijkingssysteem aan de in een te nauw keurslijf geperste rivieren moest betalen in de 18de en 19de eeuw, tot voor het laatst in 1926. Talrijk zijn de littekens die de rivieren en met name de Waal in de vorm van doorbraakgaten, teruggenomen dijkvakken, wielen of waaien als relicten van niet meer te betomen watergeweld in het landschap voor en achter de dijken heeft nagelaten. Het wassende water en kruiende ijs vormden de bedreiging van de rivierkant, kwelwater en menige daaruit voortvloeiende epidemie vormden een uit het land opdoemende plaag. Zij verzuurden de grond en het leven van deze in de 15de en 16de eeuw tot hun grootste expansie gekomen kerspels. Dit laatste is van beslissende betekenis geweest voor de bewoningsgeschiedenis van het gebied. Na het midden van de 17de eeuw dient een periode van economische teruggang zich aan, die ruim twee en een halve eeuw zal duren; het Land van Maas en Waal raakt steeds meer geïsoleerd. Hadden de ‘middendorpen’ op de stuifzandheuvels nog een natuurlijk contact met de aangrenzende dorpen van het Rijk van Nijmegen en bleven ook de oost-westverbindingen over de oeverwallen intact, de Maaskant en Waalkant waren door de onbegaanbaarheid van de komgronden een groot gedeelte van het jaar van elkaar afgesloten. Het aantal noord-zuidverbindingen is steeds erg beperkt geweest. Men concentreerde zich aan de rivier meer op de overburen in Brabant en de Betuwe dan op elkaar. Dat vond zijn neerslag in de mentaliteit en receptiviteit, die visueel tot uitdrukking komt in de monumenten. Het zijn geen werelden van verschil, maar diversiteit is er wel degelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisHet Land van Maas en Waal neemt binnen het Gelderse rivierengebied een heel eigen plaats in, die voor een belangrijk deel een gevolg is van de historische ontwikkeling die de streek heeft doorgemaakt en de sterke banden die het heeft gehad met het bovenstrooms gelegen gebied van de Nederrijn. Van de vroegste geschiedenis is bij gebrek aan schriftelijke bronnen maar weinig bekend, men is veel meer aangewezen op de overblijfselen van materiële cultuur. Feitelijk krijgt men pas een breed zicht met de uit de 14de eeuw daterende bronnen, waarin de bestuurlijke en kerkelijke organisatiepatronen heel gedetailleerd tot uitdrukking komen. Het Land van Maas en Waal heeft zich als grafelijk rentambt tot een uit de dorpen en heerlijkheden samengestelde landgemeente gevormd, een territoriaal ambt dat tevens een jurisdictiegebied vormt. In de Landvredebrief van 1359 wordt het Ambt van Maas en Waal verenigd met het onder leiding van de stad Nijmegen staande Kwartier van Nijmegen, dat het gehele Gelderse rivierengebied bezuiden de Rijn omvat, een situatie die blijft bestaan tot 1798. In het midden van de 16de eeuw bestond het Ambt uit een aaneengesloten gebied van twaalf dorpen en vier heerlijkheden (Batenburg, Hernen, Horssen en Leur), benevens de dorpen Over- en Nederasselt en de heerlijkheden Balgoij en Keent als exclave in het Rijk van Nijmegen gelegen, alsmede de door de Maaskanalisatie thans van het Gelderse grondgebied afgesloten heerlijkheden Dieden en Oijen. De Bataafse omwenteling bracht een departementale indeling naar Frans model, waarbij alle inlandse heerlijkheden werden ingelijfd bij het Ambt van Maas en Waal, als onderdeel van het Departement van de Dommel. Alleen Batenburg viel als buitenlandse heerlijkheid onder het gezag van de graaf van Bentheim-Steinfurt buiten de incorporatie. Die nieuwe verdeling in het omvangrijke Ambt en het kleine Batenburg bleef bestaan tot 1810. Van 1810-1815 was er weer een administratieve wijziging, die echter de dorpsgrenzen ongemoeid liet, maar de gemeenten of mairies onderbracht in twee kantons, te weten het kanton Druten en het kanton Wijchen. Samen maakten zij deel uit van het Arrondissement Nijmegen, dat weer een onderdeel vormde van het nu Département des Bouches du Rhin genoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied van Gelderland bezuiden de Waal met het aansluitende oostelijk gedeelte van Noord-Brabant en Noord-Limburg. Alleen Bergharen en de combinatie Hernen-Leur behoorden tot het kanton Wijchen, alle westelijk daarvan gelegen gemeenten tot het kanton Druten. Na 1815 heeft men eerst de situatie van voor 1795 willen herstellen, maar bij Koninklijk Besluit van 11 februari 1817 werd het aantal door samenvoeging teruggebracht tot zeven. Bijna 59% van de bevolking woonde in de dorpen aan de Waalkant; bijna 17% in de Maasdorpen en ruim 24% in de dorpen van het middengebied. De jongste wijziging werd doorgevoerd op 1 januari 1984, zoals op blz. 3 is uiteengezet. De kerkelijke indeling is een tweede organisatiepatroon dat van invloed is geweest op de geschiedenis van het gebied. De kerspelindeling volgt die van de dorpsgebieden en heerlijkheden, waarbij Afferden en Deest samen een kerspel vormden; in Afferden stond de parochiekerk en in Deest een kapel. Het gebied tussen Maas en Waal behoorde kerkelijk tot het aartsbisdom Keulen en ressorteerde onder het aartsdekenaat Xanten. In 1117 verleende de Keulse aartsbisschop Frederik aan het stift Zyfflich het ‘cathedraticum’ van de tussen Maas en Waal gelegen kerken. De bisschop vorderde van de geestelijkheid de tienden, bijgehouden in het z.g. Liber Valoris en de proost van Xanten bezat in zijn hoedanigheid van aartsdiaken het recht van de investituur, d.w.z. het benoemingsrecht van de priesters (procuratio) en van de geestelijke rechtspraak (peticio). Ook hiervan is een administratie bijgehouden, die van onschatbare waarde is als bronnenmateriaal voor de bewoningsgeschiedenis van het studiegebied (het Liber procurationum et peticionum). Op de kaart bezien stak het Keulse aartsbisdom als het ware een wig tussen het tot de bisdommen Utrecht en Luik behorende gebied. Deze situatie bleef bestaan tot 1569. Tien jaar eerder had paus Paulus IV met de bul ‘Super universas’ van 12 mei 1559 een door koning Philips II in de Nederlanden gewenste kerkelijke herindeling goedgekeurd, waarbij het hele gebied tussen Maas en Waal werd ingelijfd bij het nieuw opgerichte bisdom Roermond, en wel bij het dekenaat Batenburg. Deze indeling duurde voort tot 1591. Aparte vermelding verdienen verschillende kloosters, die naast het invloedrijke Xanten in het Land van Maas en Waal uitgebreide bezittingen hadden liggen. Ook hun administratie is van eminent belang; helaas zijn deze door Duitse wetenschappers gepubliceerde bronnen nog te weinig effectief gebruikt en gekarteerd; voor de object-beschrijving van monumenten leveren zij zeer spaarzame en meest zijdelingse gegevens, maar voor de historische geografie van de streek zijn al die uit kerkadministratieve sectoren afkomstige gegevens, gekoppeld aan leenakten en verpondingsgegevens, van een zeldzame betekenis voor het ophelderen van veel duistere plekken in de geschiedenis van het land en zijn bewoners. Bij het intreden van de Reformatie is de bestaande kerspelindeling door de Classis van Gelderland gehandhaafd. Het kleine getal van de aanhangers van de Reformatie heeft echter geleid tot de vorming van een aantal gecombineerde gemeenten, waarbij twee en soms zelfs drie dorpen door een predikant werden bediend. Daar de Hervormden als enige godsdienstige groepering van staatswege werden geduld, moest het katholiek gebleven deel van de bevolking zijn kerkelijk heil elders zoeken, hetzij over de Maas in de tot de heerlijkheden van Megen en Ravenstein behorende dorpen, die onder het gezag van de Keurvorst van de Palts vielen, dan wel in het geheim ergens op het platteland of in een van de huizen van Rooms gebleven adel. Voor hen wordt het een periode van schuilkerken en schuurkerken, totdat de Bataafse Republiek de gelijkheid van alle godsdiensten voor de wet doorvoert. Na het opheffen van het in 1569 opgerichte bisdom Roermond is het gebied ten zuiden van de Waal feitelijk missiegebied geworden, dat behoorde onder het Apostolisch Vicariaat Roermond. Bij het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in 1853 wordt heel het voormalige Xantense/Roermondse gebied toegevoegd aan het Bisdom 's-Hertogenbosch. Dat dit alles ook consequenties voor het bouwkundig erfgoed heeft gehad, wordt in het hoofdstuk ‘kerkelijke architectuur’ nader uiteengezet. Grondbezit, godsdienstige verhoudingen en strategische ligging zijn voor het Land van Maas en Waal lot-bepalende factoren geweest. Het verschijnsel van groot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondbezit in handen van niet-autochtonen loopt van de Middeleeuwen over naar de Nieuwe Tijd. De invloed van Xanten blijft, zij het beperkter dan voorheen ook na de Reformatie bestaan, maar wanneer een Cisterciënserklooster als Altenkamp zijn grondbezit afstoot, nemen kapitaalbezitters van buiten de streek - Amsterdamse kooplieden - zijn plaats in. Als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog is het gebied verarmd uit de strijd gekomen en het heeft nadien, ofschoon op papier volwaardig onderdeel van de Provincie Gelderland, in de praktijk juist op grond van de heersende godsdienstige verhoudingen meer weg van een Generaliteitsland. Dat ook de bezittende klasse en geestelijkheid deze tegenstellingen eerder aanscherpten dan overbrugden, blijkt uit de bewuste toepassing van een immigratiepolitiek ter versterking van het reformatorische volksdeel. In Leur kwam dit kolonieverschijnsel duidelijk tot uitdrukking in het boerderijtype van de vroegere boerderij Het Hof, dat zo uit de Zuid-Hollandse Waarden was geïmporteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MonumentenHet Land van Maas en Waal is een door historisch-geografische en economische fluctuaties getekend plattelandsgebied, waar stedelijke ontwikkelingen ondanks pogingen daartoe in Batenburg en Maasbommel geen kans hebben gekregen. De dorpen zijn architectonisch bepaald door in drie hoofdcategorieën onder te brengen monumenten: kerken, kastelen en adellijke woonhuizen, en voortbrengselen van landelijke bouwkunst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KerkenOp het gebied van de kerkenbouw heeft het Land van Maas en Waal een heel complexe ontwikkeling doorgemaakt, die overigens parallel loopt aan die in het aangrenzende Rijk van Nijmegen. Historisch gezien kan men in de kerkenbouw van het gebied een vijftal fasen onderscheiden.
Slechts drie van deze vijf fases zijn nog in reëel aanwezige gebouwen vertegenwoordigd; de onder 2 en 4a genoemde gebouwen zijn volledig verdwenen. De tot de fases 1, 4b en 5 behorende kerken vereisen een meer gedetailleerde bespreking, terwijl van de onder 3 genoemde categorie in het studiegebied slechts één gebouw voorkomt. De eerste groep omvat gebouwen, die gedurende de Middeleeuwen zijn gebouwd en meestal een heel groeiproces hebben doorgemaakt. De kerken zijn voor de r.k. eredienst gebouwd, maar na de Hervorming in handen van de protestanten overgegaan. De hervormden kregen, gezien hun geringe aantal in deze overwegend katholiek gebleven streek, veel te ruime gebouwen ter beschikking, die dan ook maar ten dele werden gebruikt. Het gevolg hiervan was, dat het koor of het schip van de kerk verviel, soms zelfs werd gesloopt. De overcapaciteit aan kerkruimte noopte niet tot nieuwbouw. In de 17de en 18de eeuw hoefden de hervormden in het Land van Maas en Waal dan ook geen nieuwe kerken te bouwen, behalve in Leeuwen, waar een dijkdoorbraak een einde had gemaakt aan de middeleeuwse Aldegondiskerk. De van hun bedehuizen beroofde katholieken namen hun toevlucht tot schuilkerken (Huis Hernen, Huis Sterkenburg te Wamel, Huis Doddendaal in het naburige Ewijk) of richtten schuurkerken op (Alphen, Puiflijk, Deest e.a.) in de tweede helft van de 18de eeuw. Een andere mogelijkheid was het uitwijken naar plaatsen aan de overzijde van de Maas, waar het politieke klimaat aan degenen die de oude leer trouw waren gebleven, wel toestond hun godsdienstige plichten te vervullen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bataafse Republiek heeft na twee eeuwen een grondige wijziging doorgevoerd in de eigendomsverhoudingen. In de eerste nationale grondwet was bepaald, dat alle oude kerkgebouwen, die niet uit eigen middelen door een particulier of een kerkgenootschap waren gesticht, zouden worden toegewezen aan de kerkelijke gemeente, i.c. protestantse of katholieke, die de meeste leden telde in het desbetreffende kerspel. In alle Maas- en Waaldorpen - waar gemiddeld meer dan 80% van de bevolking katholiek was - werden pogingen ondernomen om de middeleeuwse kerken van de hervormden terug te krijgen. In 1801 maakte echter een nieuwe staatsregeling vrij abrupt een einde aan de in gang gezette procedures door de bepaling, dat ‘ieder kerkgenootschap onherroepelijk in het bezit bleef van hetgeen met den aanvang dezer eeuw door hetzelve bezeten werd’. Voor de kerken van middeleeuwse oorsprong heeft deze verdeling tot gevolg gehad, dat de kerkgebouwen die in handen van de hervormden bleven zoveel mogelijk hun oude - overigens vaak al zwaar geattaqueerde - gedaante behielden en alleen wat werden opgekalefaterd. De kerkgebouwen die in handen van de sterk in aantal groeiende katholieken overgingen, werden zo mogelijk opgeknapt of gedeeltelijk herbouwd, maar bleken toch op den duur niet meer aan de eisen van die snel wassende kerkgemeenschappen te kunnen voldoen. Dan bleven er twee mogelijkheden: òf men brak de oude kerk, c.q. de geheel of gedeeltelijk vernieuwde kerk af, vaak met uitzondering van de toren, waarop in sommige gevallen de burgerlijke gemeente aanspraken maakte en bouwde tegen de oude toren een nieuwe kerk; òf men brak alles af en bouwde ter plekke of op een andere plaats een geheel nieuwe kerk. Een en ander heeft tot gevolg gehad, dat er een heel fragmentarisch bestand aan van oorsprong middeleeuwse gebouwen gespaard bleef.
Middeleeuwse kerken. De thans nog overeind staande resten van middeleeuwse parochiekerken vormen minder dan de helft van wat er omstreeks 1600 in dit gebied heeft gestaan. En dan zijn de kloosterlijke stichtingen in Wamel, op de Munnikenwoerd bij Altforst en Holtmeer bij Horssen nog buiten beschouwing gelaten. Wat overbleef is schematisch aangeduid op de op blz. 13 afgebeelde tabel, waarop de monumentale overblijfselen in het Land van Maas en Waal zijn weergegeven. Wat bleef zijn:
Resteren nog de kerken die plaats hebben moeten maken voor nieuwbouw: Druten en Maasbommel; ook de Antoniuskapel in Deest is geamoveerd. Door bodemonderzoek is komen vast te staan, dat het grootste gedeelte van de nog bestaande en van de verdwenen kerkgebouwen kunnen bogen op een respectabele ouderdom; opgravingen in Alphen aan de Maas, Bergharen, Leur, Wamel, Puiflijk en Batenburg hebben aangetoond, dat men de eerste kerkstichtingen in steen kan terugvoeren tot de 11de en 12de eeuw. De resultaten bevestigen in materie hetgeen uit schriftelijke bronnen bekend is. Hoewel van de oudste periodes maar heel weinig bekend is en er ook geen aanwijzingen voor houtbouw zijn - de onderzoekingen zijn daartoe ook veel te fragmentarisch geweest - is het duidelijk dat in de 11de-12de eeuw de kerkenbouw een duidelijke bloeiperiode heeft doorgemaakt. Men vindt tufsteen als bouwmateriaal in vrijwel het hele gebied, zoals trouwens ook in het Rijk van Nijmegen het geval is. Zo zijn er de tufstenen torens van Alphen aan de Maas, Appeltern en Dreumel, deels in een gietwerkconstructie gemaakt. Afgewisseld met baksteen komt het materiaal voor aan de gotische koorpartij van Horssen, maar ook als bekledingsmateriaal aan de toren van Puiflijk. Daarnaast verdient ook het gebruik van kolenzandsteen vermelding, heel vroeg aan het schip van de voormalige kerk in Puiflijk toegepast. Volledige romaanse kerken zijn er thans niet meer. Zij werden opgevolgd door ruimere gotische gebouwen, hetgeen doorgaans heel gefaseerd zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beslag kreeg. Meestal vergrootte men eerst het koor en volgde pas later het schip. Was het schip aan vernieuwing of vergroting toe, dan kon men het ofwel in de lengte zoeken, waarbij in een enkel geval de oude toren voor een nieuwe moest wijken, of men breidde in de breedte uit door toevoeging van zijbeuken. Hoe gefaseerd die bouwgeschiedenis verliep, is bij recent onderzoek duidelijk gebleken in Alphen, Bergharen en Batenburg, waarbij zeer onverwachte oplossingen uit de bus kwamen. De meeste dorpskerken die vergroot moesten worden, zijn volgens het pseudo-basilikale bouwschema uitgelegd. Voorbeelden daarvan zijn de kerken van Bergharen en Dreumel; eenbeukige vergroting vond plaats in Alphen en Leur. Het feit dat er in architectonisch opzicht tot in de tweede helft van de 16de eeuw zoveel met de kerken is gebeurd en dat in de lange periode daarna door onvermogen zoveel is nagelaten of moest worden opgeofferd, heeft uiteraard zijn sporen nagelaten in de interieurs. Het middeleeuwse karakter heeft men de kerken niet gelaten, ook al door het gewijzigd gebruik. De koorpartij van Leur vormt nog als enige een uitzondering. De meeste binnenruimten ademen - voorzover nog niet ‘teruggerestaureerd’ - de sfeer van de 19de eeuw.
Nieuw gebouwde Hervormde kerken. De kerkelijke verhoudingen na 1800 noodzaakten de in Maas en Waal tamelijk fel tegenover elkaar staande godsdienstige groeperingen tot actie. In die plaatsen waar de hervormden zich gedwongen zagen het middeleeuwse kerkgebouw weer aan de katholieken over te dragen, moesten de kleine gemeenten nieuwe onderkomens zien te verwezenlijken. Een voordeel voor hen was, dat men in elk geval - ondanks de pijn die dit verlies bezorgde - met behulp van overheidssubsidies en de onontbeerlijke ‘liefdegaven van Nederlandse Protestanten’ van buiten de streek, moderne en meer op maat gemaakte gebouwen kreeg. Slechts in de gecombineerde gemeente Leeuwen-en-Puiflijk was men goed geaccommodeerd met de in 1756 klaar gekomen centraalbouw aan de Waalbandijk, een speciaal op de Woorddienst ontworpen kerk. Na twee eeuwen praktisch volledige stilstand wordt er in de eerste helft van de 19de eeuw op grote schaal - zij het met zeer bescheiden middelen - gebouwd. Zo verrees al in het tweede decennium een kleine Hervormde kerk in Alphen en een in Maasbommel, die in 1842 wordt vernieuwd; verder bouwde men in Horssen in 1822 een zaaltje aan het Kerkpad, waaraan een pastorie werd toegevoegd; in Druten moest men zich aanvankelijk behelpen in een tot kerk omgebouwde schuur, die tenslotte in 1860 een opvolgster kreeg aan de Kattenburg. Qua vormgeving, ruimtelijke indeling en materiaalgebruik vertonen al deze gebouwen in grote lijnen hetzelfde aspect. Het zijn driezijdig gesloten zaalkerken, opgetrokken in klein formaat baksteen, in staand verband, en verlicht door met houten of gietijzeren roeden of traceringen gevulde rond- of spitsboogvensters. De meeste gebouwtjes hebben een klein klokketorentje met koepel of spitsje op het met leien of pannen beklede dak. Een gemetselde of houten deuromlijsting, lancetvensters en torentje verlenen het kerkgebouw heel terughoudend het uiterlijk aspect van zijn bestemming. Inwendig zijn de eenbeukige ruimtes wit gepleisterd en met een houten of gestuct plafond of koof gedekt. Van de kerkruimte zijn doorgaans drie kleine vertrekken afgescheiden, een portaal geflankeerd door een consistoriekamertje en een berghok met een trap naar het zangkoor boven die vertrekken. In sommige kerken bevinden zich nog de uit de oude dorpskerken afkomstige kansels en gestoelten, zoals in Horssen, Alphen en Maasbommel. Het beeld van het bankenplan in gesloten formatie naast en tegenover de preekstoel is inmiddels een zeldzaamheid geworden, doordat het bij restauraties steeds frequenter is prijs gegeven ten behoeve van een opstelling met al even ongemakkelijk zittende oud-hollandse stoelen.
R.K. Waterstaatskerken. Hoe was nu de stand van zaken voor de katholieken na 1800? Zij kregen in een vrij kort tijdsbestek in Maas en Waal zeven van de zestien middeleeuwse kerken toegewezen. Nu was de bouwkundige toestand van veel van deze gebouwen uiterst precair. Enige eeuwen partiële verwaarlozing, gevolgd door de verwoestende najaarsstormen van het jaar 1800, maakte het nieuw verworvene tot een heel dubieus bezit. Hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slecht sommige gebouwen waren, blijkt wel uit het feit, dat men kort na de overdracht al spoedig weer zijn toevlucht nam tot de zo pas verlaten schuurkerk. Daarbij komt nog, dat de verschillende schuurkerken voor de bevolking die er gebruik van maakte veel gunstiger waren gelegen op de grens van twee gemeenten, zoals in Afferden-Deest en Druten-Puiflijk, waar overigens wel de middeleeuwse kerken werden overgenomen. Ook in Leeuwen stond de schuurkerk op de grens van het Boven- en Beneden-Eind, maar daar was geen overdracht aan de orde, omdat de hervormden daar als enige gemeente in Maas en Waal in 1756 zelf een kerk hadden gebouwd. Gedurende de beide voorgaande eeuwen had de kerspelfunctie voor wat betreft de geestelijke bediening van de katholieken opgehouden te bestaan. Er was in de 18de eeuw een herverdeling gegroeid, die was gebaseerd op nieuw gecreëerde plaatsen van samenkomst, deels buiten het Land van Maas en Waal in plaatsen met vrijheid van godsdienstuitoefening, deels binnen het gebied in schuil- en schuurkerken. In gemeenten waar de oude kerspelkerk niet werd overgedragen, maar waar wel een schuurkerk stond, zoals in Dreumel en Wamel, Appeltern, Bergharen en Batenburg, veranderde aanvankelijk niets. Wel ging men pogingen in het werk stellen om met behulp van overheidssteun de schuurkerken door een volwaardiger en groter gebouw te vervangen. Hetzelfde gebeurde in plaatsen waar de oude kerk al spoedig rijp was voor de sloop zoals in Maasbommel. In gemeenten waar de middeleeuwse kerk wèl aan de katholieken was overgedragen, moest veelal een ingrijpende verbouwing of een gedeeltelijke nieuwbouw worden gepleegd. Dit laatste was het geval in Hernen, Druten en Afferden. Ook deze parochies waren daartoe meestal pas in staat met steun van overheidssubsidies. Nog het minst veranderde er aanvankelijk in Alphen aan de Maas. Zo zijn er met subsidies van het Ministerie voor Zaaken van de R.K. Eeredienst onder toezicht van de ingenieurs van het Departement van Waterstaat heel wat kerken hersteld of nieuw gebouwd sedert 1812. De piek van deze bouwactiviteit ligt tussen 1825 en 1840, in welke periode inclusief de vernieuwingen aan oude gebouwen in alle dorpen van Maas en Waal nieuwe r.k. Waterstaatskerken verrezen, behoudens in Alphen aan de Maas, Horssen en Leur. Van al deze kerken is niets meer in wezen.
R.K. kerken in neostijlen. In het laatste kwart van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw zijn alle kerken uit de Waterstaatsperiode die ten behoeve van de katholieken zijn gebouwd vervangen door kerken in neogotische of neoromaanse stijl. Een hele fase uit de bouwkunstgeschiedenis is hierdoor even snel weer verdwenen als ze gestalte had gekregen. De kleine, eenbeukige gebouwtjes, die in hun uiterlijke gedaante veel gelijkenis vertoonden met de Hervormde Waterstaatskerkjes en ook de wat grotere, driebeukige - zoals die in Dreumel - waren in minder dan een halve eeuw in de meeste gevallen veel te klein geworden. De nieuwbouw, die hen successievelijk verving, veranderde het aspect van de dorpen ingrijpend. Het Land van Maas en Waal kreeg een totaal nieuwe sky-line. De in verhouding tot voorafgaande periodes enorme bouwactiviteit vindt gespreid plaats in een halve eeuw. De kerk in Puiflijk opent de rij en in Boven-Leeuwen wordt in 1916 de laatste neogotische kerk gebouwd. Van de veertien nieuwe kerken die in Maas en Waal verrezen zijn verschillende bedehuizen ontworpen door dezelfde architect. Zo kreeg C. Weber opdracht tot de bouw van de kerken in Puiflijk (1868) en Afferden (1890), bouwde C. van Dijk een drietal nieuwe godshuizen, respectievelijk in Maasbommel (1869), Batenburg (1873-75) en in Wamel (1883, verwoest in 1944) en is een viertal kerken gebouwd naar ontwerp van C. Franssen, namelijk in Bergharen (1893), Beneden-Leeuwen (1898), Appeltern (1906) en Horssen (1910). De overige kerken zijn ontworpen door eenmaal in het gebied optredende bouwmeesters, zij het dat sommige van hen ook opdrachten hebben gekregen in het aansluitende Rijk van Nijmegen. De navolgende architecten zijn vertegenwoordigd: H. van Tulder in Dreumel (1870), P.J.H. Cuypers in Druten (1876), J. Kayser in Altforst (1891), P.Th. Stornebrink in Hernen (1891) en W. te Riele in Boven-Leeuwen (1916). Een heel belangrijk facet vormt de inrichting van deze nieuwe kerken. Uiteraard is een groot aantal oude mobilia meeverhuisd naar het nieuwe gebouw, maar dat zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adellijke huizenHet is niet goed mogelijk om een volledig beeld te schetsen van het vroegere bestand aan adellijke huizen, daarvoor zijn er te veel lacunes in de bewaard gebleven materie en in de bronnen. Waar de gebouwen ontbreken, moet de kennis voornamelijk worden ontleend aan oud kaartmateriaal en topografische tekeningen, aangevuld met gegevens uit archivalia en gedrukte bronnen. Zo kunnen de uit de kadastrale minuutplans afleesbare ligging en vorm van kasteelsituaties gekoppeld aan het betrekkelijk schaarse beeldmateriaal door vergelijking met verwante sites in het stroomgebied van Maas en Nederrijn wel enig licht werpen op de ontwikkeling van het versterkte, adellijke huis in het studiegebied. Hierbij dient opgemerkt, dat het Land van Maas en Waal tot op heden voor wat betreft kastellologisch onderzoek niet in de belangstelling heeft gestaan, hoewel er beslist kasteelplaatsen zijn die voor archeologisch onderzoek in aanmerking komen: Druten, Leeuwen, Horssen, Appeltern en de ruïne van Batenburg, om slechts enkele te noemen. Het kadastrale kaartbeeld van omstreeks 1820 geeft enige merkwaardige situaties weer die aan ronde burchten doen denken. Sommige daarvan vindt men ook nu nog in het veld terug. De plaats waar het voormalige Hof van Maasbommel heeft gestaan vertoont zo'n merkwaardige ronde aanleg. Achter het koor van de Hervormde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerk in Leur ligt een nog altijd wat raadselachtige, hoog opgeworpen heuvel, die meer is dan een vluchtheuvel, zoals die verspreid in Maas en Waal voorkomen als wijkplaats bij overstromingen. Het meest opmerkelijke voorbeeld van een ronde burchtaanleg is wel de kasteelruïne van Batenburg, die in haar huidige vorm met uitspringende ronde poort- en woontorens dan wel grotendeels 16de-eeuws is, maar op een veel oudere aanleg teruggaat. Het is opvallend hoe in het kaartbeeld de perceelsvormen van de oude, meestal tot de Middeleeuwen terug te voeren hoeves in patroon en omvang grote overeenkomst vertonen met die van de kasteelsituaties, waarvoor ofwel van nature overstromingsvrije bouwplaatsen zijn gekozen, ofwel plaatsen waar men een kunstmatige ingreep heeft moeten verrichten door ze bijvoorbeeld hoger op te werpen. Een heel frequent voorkomende vorm is het door een gracht of uitgestrekter singelstelsel omgeven terrein, waarbij de waterlopen tevens een onderdeel vormen van een soort drainagesysteem. Vaak treft men bij de huisplaats een kleine vijver of dobbe aan, tevens de thuisbasis voor vis en gevogelte. Het agrarisch bedrijf is steeds de economische ruggegraat geweest van de kasteelbedrijven, waarvan sommige een duidelijk militaire steunpuntfunctie hebben bezeten. In Hernen is de ontwikkeling van woontoren met aansluitende ommuurde plaats, die successievelijk met bebouwing binnen de muur wordt omringd, heel goed te volgen. Dat de feodale huizen mettertijd veranderingen hebben ondergaan, waarbij het weerbare karakter werd gereduceerd, is duidelijk te zien aan edelmanshuizen van een jonger type, dat zowel in verbouw- als nieuwbouwvorm voorkwam. Zo'n complex bestaat uit een woongebouw en een even breed vrijstaand poortgebouw met nevenruimtes en een tussen beide bouwleden in gelegen cour, die aan de zijkanten door muren is afgesloten. Een dergelijke opzet vertoonde het Huis te Druten, waarvan de stichting overigens teruggaat tot de 14de eeuw. Ook de jongere kasteelaanleg van Huis Leeuwen, dat ruggelings tegen de middeleeuwse hoofdburcht aanstond, had een dergelijke opzet, waarvan thans alleen het poortgebouw nog over is. Druten en Leeuwen laten overigens een huistype zien, dat in de volgende eeuwen de toon zal aangeven op het platteland: een blokvormig huis onder een gewoon of omgaand schilddak, meestal vijf tot zeven traveeën breed en drie traveeën diep, met vertrekken aan weerszijden van de middengang en het trappenhuis. In Appeltern is een dergelijk huis gebouwd met de zuidflank grenzend aan een restant van het feodale huis, dat men bij de 17de-eeuwse nieuwbouw heeft gehandhaafd. Een poortgebouw ontbrak hier echter, althans voorzover uit topografische afbeeldingen is gebleken. Een hek sloot het voorplein af. Buiten het omgrachte gedeelte bouwde men in de 18de eeuw bouwhuizen aan weerszijden van een nieuw geprojecteerde laan met zicht-as op de toren van Bergharen. Een derde type, dat in Maas en Waal voorkwam en waarvan ook geen voorbeelden meer in situ zijn aan te wijzen, is het huis met parallel aan elkaar of haaks ten opzichte van elkaar staande bouwdelen, die meestal schuil gaan onder afzonderlijke kappen. Voorbeelden daarvan zijn de oudste delen van de Huizen Leeuwen en Appeltern, de Sterkenburg en de Lakenburg bij Wamel, waar die opzet nog uitkomt in de kelder van de huidige villa. De in de tweede helft van de 17de eeuw ingezette tendens om de verouderde adellijke huizen zo veel mogelijk aan de eisen des tijds aan te passen, gezien het verloren gaan van de militaire functie, kwam in het studiegebied langzaam op gang en bleef beperkt van omvang. Oorzaak hiervan is, dat de meeste heren hun huizen niet zelf bewoonden, maar het beheer overlieten aan een rentmeester. In Hernen vervulde een pater Franciscaan voor de familie Van Steenhuis deze functie, die hij combineerde met een pastorale taak, waartoe hij in de westvleugel van het kasteel een schuilkerk inrichtte. Toch zijn er wel enige sporen van die vernieuwingstendens, zij het van bescheiden orde, aan te wijzen. Zo bouwde een lid van het geslacht Van Balveren, nadat hij heer van Leur was geworden, ten noorden van de kleine dorpskern omstreeks 1780 een nieuw huis van een betrekkelijk bescheiden omvang. Vervolgens vergrootte hij door een bewust aankoopbeleid ook het grondgebied. Een geheel nieuwe stichting op ruime afstand van het perceel nabij het kerkje, dat nog door de naam ‘het kasteel’ herinnert aan een vroegere voorganger. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de heerlijkheid Horssen voldeed het kasteel aan het einde van de 18de eeuw ook niet meer aan de gestelde eisen; men brak het af en verbouwde een nabijstaande boerderij tot landhuis. Vertoont het Huis Leur een gaaf afgewerkt exterieur en is het ook inwendig een eenvoudig doch aantrekkelijk huis, Horssen laat duidelijk een ‘zich behelpen’ zien. Aan de smalle, naar het dorp gerichte gevel van het huis, ooit zijgevel van de boerderij of rentmeesterswoning, heeft men d.m.v. twee rijen van vier vensters, waarvan de verdiepingsvensters op een ongelukkige wijze de daklijst doorsnijden, een representatief karakter trachten te geven. Overigens vormen Leur en Horssen de enige buitenplaatsen, waar de landschappelijke structuur van de omliggende terreinen vrij gaaf behouden is gebleven. Op beperkte schaal geëxploiteerde bosbouw naast het dominerend agrarisch bedrijf heeft hier een zeer aantrekkelijk coulissenlandschap doen ontstaan, dat men elders in de dorpspolders van Maas en Waal niet aantreft. In de lanen van beide landgoederen en in veel beperktere mate ook nog in de omgeving van het Huis Appeltern, vindt men resten terug van formele tuinarchitectuur. Aan het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw zijn de meeste adellijke huizen of wat er inmiddels van over was verdwenen. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Voor een deel waren het onrendabele en vooral weinig leefbare gebouwen. De waterstaatkundige problemen waarmee het Land van Maas en Waal in de 18de eeuw al zwaar te kampen kreeg en de daarmee gepaard gaande snelle achteruitgang van de kwaliteit van de grond leidden tot verdere verpaupering, die niet kon worden tegengegaan. De invasie van de Franse troepen in 1794-1795 is voor de meeste huizen een ramp gebleken. Uit diverse schaderapporten blijkt, hoe men heeft huis gehouden. De toen aangerichte plunderingen versnelden het definitieve einde. Het lot van het zo unieke, trotse Batenburgse slot werd door onvoorzichtig met vuur omspringende soldaten beslist. De ruïne diende de Batenburgers jaren als leverancier van bouwmaterialen. Huis Leeuwen werd bewust afgebroken in 1816, met uitzondering van het poortgebouw, dat het voorhuis werd van de huidige hoeve. In Maasbommel onderging het Huis Kronenburg eenzelfde lot, evenals trouwens Het Hof, waar zelfs de boerderij die later op de omgrachte ronde standplaats werd gebouwd al weer is verdwenen. Van sommige adellijke huizen, zoals die te Puiflijk, is buiten de vermelding in de Gelderse leenregisters niets meer bekend, dat nog een voorstelling oproept. In Wamel heeft de Lakenburg zijn bestaan tot aan het einde van de 19de eeuw kunnen rekken. Toen sloopte men het tot aan de kelderverdieping en zette er een nieuwe villa op. Het oostelijk van dit dorp gelegen Huis Sterkenburg haalde in onbewoonde staat de 20ste eeuw, maar viel al spoedig in 1907 onder de slopershamer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BoerderijenOp het gebied van de landelijke bouwkunst treft men in het studiegebied twee grote categorieën woon- en bedrijfsgebouwen aan: grote hoeves en kleinere boerderijen en de doorgaans veel bescheidener dijkhuizen. De grote boerderijen, met name de oudste hoeves, zijn zo gesitueerd, dat zij op de oeverwallen en donken overstromingsvrij staan; opmerkelijk is verder hun plaats ten opzichte van de bruikbaarheid van de grond. Dit komt heel duidelijk tot uiting als men de posities van de oude bedrijven uitzet op een grondsoortenkaart. Veel bedrijven blijken nabij de grens te staan van de oeverwallen, waar de velden voor de akkerbouw liggen en de veel vochtiger voor de veeteelt geschikte kampen en broeken van de komgronden. Ofschoon de huidige gebouwen soms betrekkelijk jong zijn of een dergelijk voorkomen hebben, zijn de standplaatsen vaak eeuwenlang ononderbroken in gebruik geweest. Afgezien van de bewoning en bedrijfsvoering op de randen van de stuifzandketen van Bergharen - Hernen - Leur, liggen de boerderijen in het Land van Maas en Waal op de langs de beide rivieren opgeslibde oeverwallen, aan de randen ervan of nabij de overstromingsgeulen, volgens het grillige patroon waarop ook nu nog een gedeelte van het wegennet loopt. De boerderijnamen en de perceelsnamen zeggen nog dikwijls iets over de gesteldheid van de plaats of de ontginning. De boerderijtypes in de streek hebben als gemeenschappelijk constructief kenmerk het ankerbalkgebint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Land van Maas en Waal volgens de eerste Topografische en Militaire kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, 1850, samengesteld uit de kaartbladen 39 (Rhenen) en 45 ('s-Hertogenbosch). Verkleinde weergave, schaal 1:70.000.
Het ruimtelijk meest voorkomende type is het hallehuis, dat zich in verschillende bouwvolumes manifesteert. Het meest eenvoudige type heeft woon- en bedrijfsgedeelte achter elkaar liggen onder een groot met riet en deels met pannen belegd zadeldak, dat aan de voor- en/of achterzijde meestal is afgewolfd. Het komt veelvuldig voor, dat het woongedeelte direct al bij de bouw of in een later stadium naar een zijde is uitgebouwd, al dan niet van een zijtopgevel voorzien. Naar beide zijden uitgebouwd heeft de boerderij een T-vormige plattegrond. Ook de ontwikkeling naar deze vorm is in diverse boerderijen aan te wijzen. De meeste boerderijen met dwars geplaatst voorhuis zijn echter als zodanig gebouwd. Aan de Maaskant, met name in het westelijk Land van Maas en Waal, is de invloed vanuit Brabant goed bespeurbaar. Hier komen elementen voor als de dwarsdeel en zelfs boerderijen die het schema vertonen van het langgeveltype, waarbij woon- en bedrijfsgedeelte niet achter, maar naast elkaar liggen. Dit type is in het dijkenlandschap bijzonder praktisch, omdat alle toegangen aan de weg of de dijk liggen. Ook boerderijtjes met een inspringende hoek komen voor, echter niet zoals in oostelijk Noord-Brabant met de inspringende hoek aan de kant van het woongedeelte, maar bij het bedrijfs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelte. Het zijn in Maas en Waal doorgaans kleine boerderijtjes en keuterijen. Vanuit de westelijke Neder-Betuwe en de Gelderse Waarden is het verschijnsel van de boven de deeldeuren overstekende kap doorgedrongen, waarvan mooie voorbeelden zijn te vinden in Dreumel en Alphen. De verschillende verschijningsvormen van de boerderijen wijzen erop dat het Land van Maas en Waal op het gebied van de landelijke bouwkunst een ontmoetingsgebied, een duidelijk grensland is. Tot aan de jaren '60 was het beeld van de landelijke architectuur betrekkelijk gaaf, nadien is zeer veel authentieks ten behoeve van bedrijfsmodernisering en nieuwe eisen op het gebied van wooncultuur verloren gegaan. Dat geldt niet alleen voor bedrijven, maar misschien nog meer voor de aan de bedrijfsvoering onttrokken boerderijen, die zijn gerestaureerd en voor bewoning geschikt gemaakt. Met name deze laatste groep heeft als monument een wel heel aparte plaats gekregen, in historisch perspectief gezien meer een ‘huls’-waarde. Zij zijn in de monumentenbeschrijving een nieuw fenomeen. Toch konden er gelukkig nog enige gave complexen indringend onderzocht worden, waarvan het resultaat in woord en beeld is weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18-19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart op blz. 18-19. Het Land van Maas en Waal volgens de meest recente Topografische en Militaire kaart, samengesteld uit de kaartbladen 39 (oost, west), 40 (west), 45 (oost, west) en 46 (west). Verkleinde weergave, schaal ca. 1:70.000.
|
|