Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
(1999)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
196 De Sint-Gerlachuskerk gezien vanuit het noordwesten. Opname 1950.
197 Links de westgevel, rechts de koorpartij. De oude parochiekerk in Vroenhof. Opname 1927.
197 Links de westgevel, rechts de koorpartij. De oude parochiekerk in Vroenhof. Opname 1927.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kerkgebouwDe geschiedenis van de Sint-Gerlachuskerk houdt nauw verband met het gebruik. De Houthemse kerk werd gebouwd als kloosterkerk, maar kreeg na 1808 de bestemming van parochiekerk. Dat jaar vormt een belangrijke cesuur. Toen kort na 1720 een begin werd gemaakt met de bouw van de huidige kerk was er al een hele geschiedenis aan voorafgegaan. Voor zover we kunnen nagaan heeft de kloosterkerk tenminste drie voorgangsters gehad, waarvan overigens heel weinig bekend is. Over het allereerste begin tast men materieel (nog) vrijwel geheel in het duister. Via archivalische bronnen zijn er wel aanwijzingen, zoals gegevens over de in de kerk aanwezige altaren, over begraving binnen het gebouw, schenkingen, etc. Al die zaken laten echter niet toe een vast omlijnd beeld te geven van de vroegere gedaanten van het godshuis dat boven het graf van de kluizenaar Gerlachus heeft gestaan. Verder dan de hieronder gegeven, op bouwhistorisch onderzoek gebaseerde schets over de vroegere periode van circa 1200 tot 1720, kan men op basis van de voorhanden gegevens niet gaan. Van de daaropvolgende periode 1720-2000 heeft de kerk slechts 66 jaar als kloosterkerk gefunctioneerd. Archivalisch materiaal over de bouw ontbreekt. Zelfs over de naam van de bouwmeester tast men volkomen in het duister. De kerk vormde het sluitstuk van een totale nieuwbouw van het kloostercomplex. Deze viel in een korte maar uitzonderlijke periode van grote bloei en bouwdrift, die in 1786 abrupt afbrak. De politiek van keizer Josef II ten aanzien van de kloosters en de uitvoering van het Verdrag van Fontainebleau maakten dat de Norbertinessen Houthem moesten verlaten om er nooit meer terug te keren. Het kloostercomplex kwam in 1794 in particuliere handen. De goed calculerende nieuwe eigenaar, oud-rentmeester Jean Schoenmaeckers, die de inmiddels in slechte staat verkerende, kosten verslindende kerk toch liever kwijt dan rijk zal zijn geweest, schonk in 1808 het gebouw aan de Gemeente Houthem. De schenking betekende voor de parochianen van Houthem, die het middeleeuwse kerkje bij Vroenhof als simultaankerk met een tiental protestantse dorpelingen moesten delen, de oplossing van een nijpend probleem. In 1809 vond de verhuizing plaats naar de ruime - feitelijk veel te grote - voormalige kloosterkerk. Het kerkje bij Vroenhof (afb. 197-200) kon er wel drie keer in. Tijdens de periode van leegstand was kort na 1800 een groot gedeelte van het gewelf ingestort. Na reparatie heeft men de schilder Hermans uit Maastricht de schilderingen laten aanvullen. Constructief vormde het gebouw steeds een grote zorg. Dat blijkt uit het met regelmaat terugkerende groot-onderhoud en uit verbouwingen die werden uitgevoerd. Activiteiten van dien aard vonden plaats in de jaren 1860 (bouw van een sacristie), 1872 (kap- en dakherstel en restauratie van de schilderingen), 1916 (kerkvergroting), 1962 (opnieuw kapherstel) en 1972-'78 (restauratie van de fresco's). Sommige werkzaamheden liepen uit op jarenlang durende restauraties. In dit hoofdstuk wordt uitvoerig aandacht besteed aan de achitectuur- en restauratie-geschiedenis van de kerk als gebouw.Ga naar eind1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oudste kloosterkerkenHoewel het klooster van Sint-Gerlach heel oude papieren heeft, is dat aan het kerkgebouw nog maar zeer ten dele af te lezen. De huidige kerk dateert grotendeels uit de periode 1720-1727. Zij verving verschillende voorgangsters. Van de oudste gedaante bestaat geen enkele afbeelding. Zelfs over de omvang is niets met zekerheid te zeggen. Omdat er binnen het kerkgebouw nooit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
198 De aan Sint-Martinus gewijde oude parochiekerk in Vroenhof, Houthem die in 1808 werd verlaten. Gevelaanzichten, plattegrond en doorsneden naar een opmeting van G. de Hoog uit 1927 en eigen waarneming. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius, 1992.
wetenschappelijk bodemonderzoek heeft plaatsgevonden en er maar weinig bouwsporen en archeologische gegevens ten dienste staan, is slechts een op schaarse gegevens en hypotheses gebaseerde schets van de ontwikkeling te maken. Analyse van de gegevens leidt tot de conclusie dat ter plaatse van het huidige gebouw met zekerheid drie oudere kleinere kloosterkapellen hebben gestaan. De bouwgeschiedenis van de kerk is globaal in te delen in tenminste drie hoofdperioden:
De hieronder volgende beschrijving van de verdwenen gebouwen berust op het ‘uitpellen’ van het in en aan het muurwerk zichtbare bewijsmateriaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sporen van een middeleeuws gebouw - kerkfase 1De kans is groot dat er toch vóór de brand van 1574 een meerbeukige kerk heeft gestaan. Hierop duiden de vondst van een middeleeuwse muurfundering die tijdens het bodemonderzoek is ontdekt in de noordelijke gang van de pandhof. Deze muur die haaks afbuigt naar het noorden liep niet evenwijdig aan de huidige zuidmuur van de kerk. Hij is te dateren in de 13de eeuw. Hierop stond een mergelstenen muur die door de onderzoekers is gedateerd als laat middeleeuws werk. Aan de kerkzijde was de muur ooit geleed, zoals bleek uit de aanwezigheid van basementen van traceerwerk. De bijzondere afwerking duidt op een ruimte met een kerkelijke functie zoals zijkapel of sacristie. Onder een wat afwijkende - niet rechte - hoek sluiten tegen de zuidmuur steunberen aan, die moeten hebben behoord bij een nog gotische kerk. De oudste kerk was waarschijnlijk volledig in mergel opgetrokken. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog zou ze door de troepen van Lodewijk van Nassau zijn verwoest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk van na 1574 - kerkfase 2Na 1574, mogelijk pas omstreeks 1600 is de kloosterkerk weer opgebouwd in de gedaante die ze had tot 1720, het jaar waarin men begon met de bouw van de huidige kerk. Er is slechts één afbeelding bekend van kerk en klooster van vóór 1720. Die is gedrukt op een vroeg 18de-eeuws bedevaartsvaantje, waarvan ook nog de koperen drukplaat bewaard is gebleven. Hierop staan de noordmuur van de georiënteerde kloosterkerk en die van de aansluitende stiftvleugel. Het is een zeer schematische weergave. Uit deze globale voorstelling zijn niettemin een paar harde gegevens af te leiden:
199 Het schip van het kleine kerkje in Vroenhof met resten van de zuidbeuk. Opname 1927.
200 De kleine kerk in Vroenhof in de vorm die het sedert het in 1928 uitgevoerd herstel kreeg. Zij fungeert thans als kapel bij het kloosterbejaardenoord ‘Vroenhof’. Opname 1993.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
201 De R.K. parochiekerk in Schin op Geul. De middeleeuws toren heeft een maat vergelijkbaar met die van de circa 1720 afgebroken toren van de Houthemse kioosterkerk. Opname 1992.
202 Gedeelte uit de opgravingsplattegrond met funderingsresten van de eerste kloosterkerk op 2 tot 3 m afstand naast de zuidmuur van het huidige kerkgebouw. Op de tekening is ook de lengte van de zuidmuur met de ronde traptoren behorend bij de tweede kerk aangegeven (zie ook afb. 124). N.B. de plattegrond is 180o gedraaid. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffernius.
Tijdens het bodemonderzoek dat in 1995-'96 plaats vond in de noordelijke pandhofgang konden de zuidmuur en de westmuur van het huidige kerkgebouw nauwkeurig worden bekeken. De zuidmuur is beduidend dikker dan de overige kerkmuren. Hij blijkt in de fundering en onderbouw een 16de- en 17de-eeuwse kern te bezitten die een lengte heeft van circa 24 m. Deze muurkern is aan de buitenzijde bij de bouw van de noordelijke kloostergang tot onder de vensters beklampt. Een opmerkelijke vondst is de ronde fundering aan het oostelijk einde van de muur. Het is de rest van een vroegere traptoren tegen de zuidmuur van de koorpartij. Bij de bouw van de huidige kerk is de oudere zuidmuur ook aan de kerkzijde over een lengte van 19 meter beklampt. De westmuur is over een lengte van 12 m eveneens van vóór 1720 en sluit aan op de zuidmuur. Hiermee is in elk geval de zuid-westhoek en de zuidmuur van de op het vaantje afgebeelde kerk bepaald. De hoek is 17de-eeuws en staat op een laat middeleeuwse fundering die ook nog enige meters naar het westen doorliep, zoals is weergegeven op de opgravingsplattegrond (afb. 202-203). Op afbeelding 203 is een poging gedaan om de noordgevel te reconstrueren en de plattegrond van deze oudere kloosterkerk in die van de huidige aan te geven. Hierbij is uitgegaan van de gegevens die de zuid- en westmuur opleveren, gecombineerd met de afbeelding op het vaantje. Lengte, breedte en hoogte blijken maatvast te bepalen. Er is nog een belangrijk vast punt: het graf van Sint-Gerlach. De graflocatie werd vanouds als een bijzondere cultusplek gewaardeerd. Het ligt voor de hand dat Gerlachus voor het hoofdaltaar zijn rustplaats had, in het koor of op de overgang van schip naar koor. Dat past in het algemene beeld en zeker in de middeleeuwse traditie. De middeleeuwse kern en de ronde traptoren maken het mogelijk bij benadering het eenbeukige kerkschip met driezijdige koorsluiting te bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
203 Poging tot globale reconstructie van de doosterkerk van voor 1723, gebaseerd op de afbeelding op een 17de-eeuws processievaantje en maatvaste gegevens uit bouwhistorisch onderzoek en opgravingsresultaten. De omvang van de kerk en toren is in raster aangegeven in de plattegrond van de huidige kerk.
De breedte van de kerk was geringer dan die van het in 1720-1727 nieuw opgetrokken gebouw. Om zekerheid te verkrijgen zou men moeten graven. Ten behoeve van het onderzoek kon nu slechts fysiek weerstandsonderzoek (met behulp van een wichelroede) worden verricht. De uitslag daarvan wijst op muurwerk onder de kerkvloer ter plekke van de in de reconstructie getekende koorsluiting en op enige afstand vanaf de noordmuur. Ook kon op deze wijze de plek van de fundering van een hoogaltaar worden aangewezen. De positie van het hoofdaltaar is alleen aanvaardbaar bij een veel kortere kerk met een versmald driezijdig gesloten koor. De gereconstrueerde kerkplattegrond heeft buitenwerks een lengte van 36 m en is circa 12 m breed. Voor de pilasters van de zesde travee (dat is de travee achter het graf van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
204 Het exterieur van het kerkgebouw van 1720-1727. Links de westgevel van de kerk, waarin de dakmoeten van de vroeger aansluitende stiftvleugel zich aftekenen met de vroegere doorgang naar het nachtkoor in de kerk. Daarnaast de driezijdige koorsluiting en de torenbekroning gezien vanuit het oosten. In de ondermuur van de koorsluiting de dichtgezette deuropening naar de tot 1860 dienstdoende sacristie. Op het metselwerk zijn nog sporen van het geschilderde kloosterwapen te zien. Rechts de noordgevel van de kerk zonder de aangebouwde grafkapel, sacristie en aansluitende kerkhofmuren. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius.
Gerlachus) zitten aan de noord- en zuidzijde muurresten onder de gangpaden. Dat kunnen funderingen zijn van de barokke zijaltaren, maar mogelijk ook resten van de oostelijke beëindiging van een vroeger schip. Langs de noordmuur zijn in de kerk wellicht ook sporen van ouder muurwerk aanwijsbaar. De hoogte van de westmuur kan exact worden vastgesteld, omdat die nog is af te leiden van sporen aan de buitenzijde. Het oude muurwerk liep tot boven de dakmoet van de vroegere aangekapte stiftvleugel. Waarschijnlijk lag de noordgevel van deze kerk in één lijn met de noordgevel van de stiftvleugel die in 1708 tegen de bestaande kerkmuur werd aangebouwd. In de deels in speklagen opgetrokken westmuur van de kerk is de dakmoet nog aanwezig. Uit het verloop van de dakhelling is de oorspronkelijke breedte van de kerk van voor 1720 vast te stellen. In de kerk is die breedte ook te bepalen, wanneer men er vanuit gaat dat de weer gedeeltelijk geopende doorgang in de as van de oude westgevel zat. Deze doorgang gaf vanaf het oksaal of nachtkoor in de kerk toegang tot de slaapverdieping van de aansluitende stiftvleugel. De verdiepingsvloer van de stiftvleugel lag op gelijk niveau met die van het nachtkoor van de zusters (het tegenwoordige zangkoor). Bij de restauratie is die verbinding weer geopend. Het zangkoor is tegenwoordig van buiten de kerk via een trap met loopbrug in de vide te bereiken. Op het bedevaartsvlaggetje staat tegen het meest westelijk gedeelte van de noordmuur een toren. Het is een bescheiden bouwwerk met klokkenverdieping en spits. In plattegrond besloeg de toren een oppervlakte van circa 6 × 6 m. Op zichzelf is die maat, hoewel klein, niet uitzonderlijk. Vergelijkbare kleine torens treft men aan bij de parochiekerken van Schin op Geul (afb. 201) en Oud-Valkenburg. Een bijzonderheid is de plaats naast het kerkgebouw. Toch is ook die locatie niet uniek binnen de Norbertijnse traditie. Een goed voorbeeld daarvan treft men aan bij de abdijen van Averbode en Tongerlo in België, maar ook in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelburg, waar de Lange Jan naast de abdijkerk staat, en bij de later gebouwde abdijkerken van Oosterhout (1905) en Berne Heeswijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 18de-eeuwse kerk - kloosterkapel en parochiekerkRond 1720 is er een begin gemaakt met de bouw van een geheel nieuwe kerk onder het prioraat van Isabella van Raveschot en proost Frans van Pelt. De nieuwe kerk werd niet alleen aanzienlijk langer, maar ook breder (45 × 14 m). Het graf van Gerlachus kwam precies in het midden van de nieuwbouw te liggen. Die bouwcampagne is van oost naar west uitgevoerd. Alleen op deze wijze kon de oude kerk zo lang mogelijk in gebruik blijven. Men moet zijn begonnen met de bouw van het driezijdig gesloten koor met vier traveeën. De nieuwe koorpartij werd feitelijk achter het oude koor om opgetrokken. Een bewijs daarvoor is te vinden in de van oost naar west oplopende telmerken in de kapconstructie. Na de voltooiing zal het koor met een tijdelijke westwand zijn afgesloten en door de kloostergemeenschap in gebruik zijn genomen. Met de bouw van het westelijk gedeelte kon pas worden begonnen na afbraak van de oude kerk, waarvan men wel de zuidmuur en de westmuur in de nieuwbouw opnam. De zuidmuur van de oude kerk waarlangs de noordelijke kloostergang liep, diende uiteraard te worden gehandhaafd. De westmuur moest worden verbreed en verhoogd, hetgeen nog duidelijk is te zien. De oude zuidmuur werd verhoogd met een reeks korte vensters. De noordmuur is in zijn geheel nieuw opgetrokken buiten die van de afgebroken kerk uit fase 2.
Toen de kerk gereed was kon zij zich meten met de naburige basiliek van Meerssen. Deze proosdij van het klooster van Saint-Rémy in Reims had vóór de uitbreiding van 1936-'38 dezelfde lengte als de kloosterkerk in Houthem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het kerkgebouw‘Uitwendig is de kerk van Houthem door haar' bouwstijl niet opmerkelijk, maar hare roode muren, met witte pilasters afgezet, vormen een goed geheel met het vriendelijk en bloeijend landschap, in welks midden haar koepeltorentje oprijst’. Aldus ds. J. Craandijk in zijn ‘Wandelingen door Limburg’ in 1883.Ga naar eind2 Dat kleurrijke beeld is nog altijd herkenbaar. Rood geschilderde bakstenen muren op een tot aan de vensters vuil-gele mergelstenen onderbouw, waartegen de geblokte vlakke pilasters pittig geaccentueerde steun- en geledingselementen vormen. Dat de kerk niet opmerkelijk zou zijn, valt te betwijfelen. Craandijk heeft gelijk als hij dat bedoelt binnen het kader van het ‘Land zonder grenzen’. In veel Belgische en Duitse steden en dorpen vindt men sterk verwante grote en kleine kerken, maar in Zuid-Limburg en heel het Nederlandse territoir noordelijk daarvan, zal men een kerk van dit kaliber met een dergelijke uitstraling toch moeilijk vinden. Inwendig is de Houthemse kerk voor Nederland uniek, uitwendig neemt zij een vrij eenzame plaats in. Er is maar heel weinig vergelijkingsmateriaal voorhanden.Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De plattegrondHet kerkgebouw is een eenbeukige ruimte met een inwendige lengte van 42,80 m, verdeeld in negen traveeën en een driezijdige koorsluiting, de helft van een zeshoek. De inwendige breedte van het gebouw bedraagt 11,35 m. In- en uitwendig is het kerkgebouw geleed door pilasters. In de kloosterperiode was de eerste travee van de kerk op de begane grond afgescheiden van de kerkruimte, waardoor een breed bidvertrek ontstond, het zgn. ‘ondercoor’, met uitzicht op het Gerlachusaltaar. De ruimte daarboven maakte als bovenkoor wel deel uit van de kerk. De oudste plattegrondweergave van de kerk is te vinden op het door Soiron getekende ‘Plan van het Adelijk klooster St Gerlach’ uit 1784, aan de hand waarvan de reconstructie kon worden vervaardigd die op p. 60 is afgebeeld. Van zijn hand is ook een nauwkeuriger tekening van de plattegrond en een dwarsdoorsnede die zich in de collectie van het Rijksarchief in Limburg bevindt (afb. 209). In de tweede plattegrond is echter een fout geslopen. Soiron tekent het gebouw een travee te kort, althans het onderkoor heeft hij weggelaten. Opmerkelijk is echter, dat hij een drie traveeën diep ‘choor der chanonissen’ aangeeft, het bovenkoor, van waaraf de nonnen vrij zicht hadden op het Gerlachusaltaar, de beide zijaltaren en het hoogkoor. Het lijkt erop dat in Soirons tweede plattegrond de beide niveaus zijn verward. Het bovenkoor is aanmerkelijk dieper dan in werkelijkheid het geval kan zijn geweest. Bij een drie traveeën diep bovenkoor zou het balkon het eerste tafereel van de Gerlachuscyclus aan het oog onttrekken. Er is nog een opmerkelijke afwijking, namelijk de op de doorsnede
205 Het noordportaal met de wapens van priorin Van Raveschot en proost Van Pelt op het timpaan. Opname 1999.
aangegeven hoogte van de vensters. Meer waarde kan worden gehecht aan de weergave van de kap- en torenconstructie, waarover meer op p. 198 en 202. De kerk werd gebouwd ter vervanging van een ouder en kleiner gebouw, na de voltooiing van het in het eerste kwart van de 18de eeuw volledig nieuw opgetrokken klooster (afb. 207). In de zuidmuur zitten resten van het oudere kloostercomplex en van de voorgangster van de huidige kerk. Ook de westmuur bevat oudere bouwsubstantie. De huidige kerk is met gebruikmaking van bestaand muurwerk voor en deels tegen, maar ook op al bestaand muurwerk van de noordelijke pandhofgang en de oostmuur van de stiftvleugel gebouwd. Dit verklaart de afwijkende dikte van de zuidmuur. Bij de bouw kon men over een lengte van zes traveeën feitelijk volstaan met een forse klampmuur tegen de noordgang die vanaf vensterniveau de maatvoering heeft van de muren van de rest van de kerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het exterieurWat is het kenmerkende van de Sint-Gerlachuskerk? Het is een met eenvoudige architectonische middelen vervaardigde grote, feestelijke zaal. Modern, zeker voor Limburg voor de tijd van ontstaan, het eerste kwart van de 18de eeuw. Een feestzaal dankzij de grote ramen en de vele vierkante meters pleisterwerk die om decoratie vroegen en het gelukkig ook kregen. Feitelijk is de kerk gebouwd als een enorme lichtkooi met acht hoge en twee kleine door mergel omlijste vensters in de noordmuur en in de koorpartij en halfhoge vensters aan de zonkant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
206 De zuidgevel van de kerk met de tijdens het restauratie-onderzoek in het zicht gebrachte sporen van de vroegere kloostergang: een reeks muraalbogen, oude doorgangen naar de kerk en de noklijnen van de aankapping van de kloostergang. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius.
De noordmuur. De noordmuur die vanaf het kerkhof aan de Onderstestraat in een oogopslag is te overzien, heeft een uit mergelsteen bestaande ondermuur, die onder de vensterbanken van de ramen versnijdt en vervolgens in baksteen overgaat (afb. 204). De vensters zijn aan de bovenzijde segmentvormig getoogd. Tussen de vensters versterken pilasters van baksteen met mergelstenen hoekblokken de muur. De pilasters versnijden zowel bij de onderdorpels als op kruinhoogte van de vensters. De gevels worden afgesloten door een geblokte lijst onder de schipkap. Het met leien gedekte dak loopt vanaf de westmuur tot aan de koorsluiting in een vlak door. De twee westelijke traveeën die corresponderen met de zangerstribune in de kerk hebben korte vensters. De versnijding bevindt zich te halver hoogte. In de mergelstenen ondermuur zijn toegangen naar de kerk. Het noordportaal. De hoofdtoegang bevindt zich in de tweede travee en wordt gevormd door een klein, pas in 1916 gebouwd tochtportaal met een hardstenen deuromlijsting met rococo motieven en rondbogig timpaan. In het timpaan zijn in hardsteen twee wapens aangebracht: het gekroonde familiewapen van priorin Francisca Isabella van Raveschot van Capelle en dat van proost Franciscus van Pelt onder een gevleugeld engelenkopje.Ga naar eind4 De wapens worden geflankeerd door de jaarletters ‘17-25’. Op een band die de curve van het timpaan volgt, is de volgende spreuk gebeiteld: vt sidera fvlgens en incertvs cano cras (‘Schitterend als sterren’ (Van Pelt) en ‘Morgen zing ik onzeker’ (Van Raveschot)) (afb. 205). De hardstenen deurpartij was oorspronkelijk in de noordmuur opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
207 Plattegronden en doorsneden van het kerkgebouw.
Boven: lengtedoorsnede, gezien naar het noorden en dwarsdoorsnede naar de koorpartij. Boven de kooflijst die de verticale muurgeleding afsluit het gestucte tongewelf, de kapconstructie en de torenbekroning boven de westgevel. Onder: de kerkplattegrond horizontaal doorgesneden onder en over de vensters. Tegen de noordmuur v.l.n.r. de kerkhofmuur, het ingangsportaal, de verwarmingskelder en het mausoleum voor de familie Corneli. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegelijkertijd met de bouw van het buitenportaal is in 1916 in de eerste travee een tweede ingang gemaakt als nooddeur. Deze bevindt zich ter plaatse van een bestaand venster dat de vroegere afgesloten besloten bidruimte van de zusters onder het oksaal verlichtte.
De zuidmuur. Aan de zuidzijde treft men boven de noklijn van de aangebouwde verbindingsgang een identieke vormgeving met kortere vensters aan (afb. 206). Uitwendig is er geen verschil tussen de opbouw van de wat bredere muren van de koorsluiting en de indeling van de schiptraveeën. De koorsluiting. De oostelijke sluitwand van het driezijdige koor is een blinde muur, die in het midden over de hoogte van de vensterzone is versterkt met een pilaster en zo in twee muurvelden is verdeeld (afb. 204). Opmerkelijk is het restant van het op de muur geschilderde kloosterlijke wapen, waarvan de kroon nog duidelijk is waar te nemen; de dubbele adelaar daaronder is nog enigszins te zien. In de ondermuur is de dichtgezette voormalige doorgang zichtbaar tot de in 1860 afgebroken sacristie die tegen het koor aansloot (zie p. 210).
De westmuur. De westmuur van het kerkgebouw vertoont tal van bouwsporen waaruit blijkt dat hij voor een belangrijk deel van ver voor 1725 dateert. De kap van de stiftvleugel - de westelijke kloostervleugel - sloot al tegen de veel smallere en lagere westgevel van de voorgangster van de huidige kerk aan. Het muurgedeelte onder de dakmoet vertoont diverse sporen van verdwenen aanbouwen en doorgangen. Opmerkelijk is de zone met afwisselende lagen baksteen en mergel, die hoger was dan de 18de-eeuwse kloostervleugel. Bij de bouw van de huidige kerk heeft men het oude 17de-eeuwse muurwerk geïncorporeerd in de westgevel, die niet alleen breder, maar ook veel hoger werd. De kerkgevel van 1725 is in de bovenbouw in baksteen uitgevoerd en bij de toren afgewolfd met fors gemetselde vlechtingen langs de dakrand. Gerlachus' beeld in de westgevel. De opleving van de Gerlachuscultus en de restauratie van de kerk in het derde kwart van de 19de eeuw, droegen bij aan de wens om Gerlachus ook aan de buitenzijde van het kerkgebouw te manifesteren. Een levensgroot beeld werd door nijvere handen uit grote blokken mergel gesneden (afb. 219). Het grafbeeld in de kerk diende als voorbeeld. Het werd geplaatst in een dichtgezette voormalige zolderdoorgang van de kloostervleugel naar de kerk. Een nis met schelpvormige bekroning vormen de omlijsting en achtergrond. Een jaartalsteen met 1876 onder de voeten van de kluizenaar herinnert aan de plaatsing. Toch is menig passant al in verwarring geraakt. Het archaïsche uiterlijk, geholpen door vorstschade en verwering, heeft al menigeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
208 Het profiel van de kroonlijst en van de basementen onder de wandpilasters. Tekening, schaal 1:25, door A. Warffemius, 1999.
op de gedachte gebracht dat het om een veel ouder beeld gaat, dat wellicht vóór 1783 op Gerlachus' graf lag. Maar dat is niet het geval zoals blijkt uit de geschiedenis van het praalgraf (zie p. 245) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het interieur en de wandopbouwIn architectonisch opzicht is het kerkgebouw inwendig uiterst sober. Alleen de brede pilasters verlenen de ruimte de noodzakelijke ritmiek. Deze beperkt zich feitelijk tot de wandopbouw. De brede pilasters staan op een geprofileerd basement (afb. 208) en worden bekroond door composietkapitelen van verguld stucwerk. Tussen de kapitelen bevindt zich een doorlopende geprofileerde lijst. Een in de kapconstructie opgenomen segmentbogig stucgewelf dekt de ruimte af. Het gewelf is volledig vlak gehouden zonder gordelbogen, bandwerk of plastische versiering. De westelijke travee heeft een vlak plafond vanwege de torenconstructie. De onderbouw van de toren rust op de westmuur en de eerste trekbalk. Op de overgang tussen stucgewelf en plafond is een segmentvormig schot, een soort chassinet, aangebracht met een klein door de schildering verborgen luik. Het in de kap hangende stucgewelf bleek na verloop van tijd niet opgewassen tegen de gevolgen van de spatkracht op de kerkmuren. Die zijwaartse druk had tot gevolg dat in het begin van de 19de eeuw bijna de helft van het door J.A. Schöpf beschilderde gewelf instortte. Het is hersteld en opnieuw beschilderd, maar de reparatie is nog altijd te zien aan het zebra-effect van het toen aangebrachte latwerk. Dat is een gevolg van de andere samenstelling en dikte van de nieuwe enkelvoudige raaplaag. Meer hierover op p. 233. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kapconstructieHoewel voor de kerkgangers onzichtbaar vormt de kap van de kerk inwendig een indrukwekkend geheel. Niet in het minst vanwege de combinatie van de oorspronkelijke constructie en de later aangebrachte versterkingen. Over de ouderdom liet zij geen twijfel bestaan, want de leidekkers hadden met zorg in het noordelijk dakvlak over twee traveeën het jaartal ‘an 1725’ aangebracht (afb. 209). Architect Soiron heeft de kap in zijn oudste gedaante getekend op de hierboven al even genoemde dwarsdoorsnede (afb. 209).Ga naar eind5 In een van zijn schetsboeken geeft hij het halve gebint weer, in combinatie met dat van de door hemzelf gebouwde kerk
209 Plattegrond en dwarsdoorsnede van de kloosterkerk door M. Soiron. Links de kerkplattegrond die een travee te kort is weergegeven, met koor voor de kanunnikessen. Rechts een dwarsdoorsnede over de kerk naar het oksaal of nachtkoor van de nonnen. De toren is anders uitgevoerd. RAL, Maastricht.
in Heer en andere kappen van kerken in de buurt (Jezuïetenkerk in Maastricht, de dorpskerk van het Belgische Kanne en het Sepulchrijnenklooster in Hoogcruts) (afb. 210).Ga naar eind6 De schipkap heeft in de loop der jaren steeds opnieuw zorgen gebaard, constructief en financieel. Toen de kerk door de familie Schoenmaeckers aan de Gemeente Houthem werd overgedragen, was een deel van het gewelf waarschijnlijk al ingestort. Die gewelfschade is hersteld en de weggevallen schilderingen zijn rond 1808 weer aangevuld. Ook later, in 1872, zag men zich genoodzaakt om de constructie te verstijven door middel van door de muren heen aangebrachte ijzeren trekstangen. De stangen hielden het proces van het uitwijken van de schipmuren onder controle. Van de versterkings- en herstellingswerken zijn in het kerkarchief ‘Bestek en voorwaarden’ bewaard. De werkzaamheden hadden tot doel het herstel van scheuren in het muurwerk en versterking van de kapconstructie door middel van houten schoren en ijzeren beugels. Zij omvatten hoofdzakelijk het uitbreken en weer dichtmetselen van een twaalftal barsten in de kerkmuren, het aanbrengen van schoren aan de kapgebinten, en de plaatsing van trekstangen en hangankers, waarvoor zo'n 1700 kg gesmeed ijzer nodig was. Verder moest 75 m2 dakbeschot onder de leien worden vernieuwd en circa 250 m2 met nieuwe leien worden gedekt.Ga naar eind7 De kosten van herstel in 1872 waren geschat op f 2070, -. In 1916 is er opnieuw een grote opknapbeurt uitgevoerd onder leiding van J. Bemelmans uit Meerssen, waarvoor de kerk een obligatielening sloot ten bedrage van f 7000, -.Ga naar eind8 Maar de zorgen bleven. Zo schreef pastoor Ribbergh in augustus 1933 aan de Minister van Kunsten en Wetenschappen: ‘Het zij mij vergund U er op te wijzen (...), dat dit jaar mocht worden overgegaan tot een geheele leibedekking van kerk, restauratie van toren en waterdicht maken van vensters ten bedrage van ruim 3000 gld; voor dekking van deze kosten hebben wij een beroep moeten doen op de milddadigheid der parochianen; wij mochten tot op heden hiervoor ongeveer 1000 gld ontvangen’.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
210 Enige door M. Soiron genoteerde kapconstructies van kerkgebouwen in Maastricht en omgeving, waaronder die van Sint-Gerlach. RAL, Maastricht, Hs. Soiron, Deel VI, p. 7.
Soirons eigenhandige toelichting op het blad luidt:
Drie decennia later was acuut ingrijpen opnieuw gewenst. Op 30 april 1962 stortte een gedeelte van de kroonlijst in het kerkschip naar beneden. Gelukkig deden zich geen persoonlijke ongelukken voor. Dit was aanleiding om de constructie van de schipkap aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwtechnisch onderzoekEen door architect J.B.H.M. Ramaekers opgesteld rapport, gedateerd 8 juni 1961, geeft een alarmerend beeld van de toestand van de kap en het daaraan hangend stucgewelf. Zo bleek de muurplaat verrot en de spantconstructie ernstig verzwakt. De spanten dienden te worden versterkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
211 De kapconstructie boven het schip. Links een gebint met aangehangen tongewelf en een overzicht van de telmerken. Rechts het voor- en zijaanzicht van de kapconstructie boven de koorsluiting. Tekening schaal 1:150, door A. Warffemius.
212 Gebint met de benamingen van de diverse constructie-onderdelen.
Plaatsing en nummering van de telmerken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ramaekers zegt daarover in zijn rapport: ‘Bijgaande tekening is de weergave van een normaal spant, zoals de spanten 1/m 7 zijn geconstrueerd. [...] Zoals te verwachten is uit de wijze van statische constructie waren de spanten niet opgewassen tegen de spatkrachten ten gevolge van de belasting door dak en opgehangen plafond. Uit details is op te maken, dat de ijzeren beugels later aan de spanten zijn aangebracht. De beugels zijn namelijk aangebracht toen de verbindingen welke op de trek zijn belast reeds open stonden. Oorspronkelijk zijn alle verbindingen uitgevoerd als pen- en gat-verbindingen, veelal met tand (bij zeer schuine ontmoetingen) gesloten met lange toognagels van eikenhout. Bijna alle op trek belaste verbindingen staan open, waarbij de toognagels zijn verbrijzeld. De buitenste spantbenen hebben met hun tand de muurslof meegenomen en staan los van de muurslof. Ook de gootklossen en de half afgeronde schuine gootlijst zijn verrot en vermolmd’.Ga naar eind10 Hoewel het leiendak - een maasdak met koperen haken - er op het oog nog behoorlijk uitzag vertoonde het grenen dakbeschot één tot drie cm brede kieren. De windschoren en de kepers van eikenhout waren op plekken waar spinthout was gebruikt, plaatselijk vermolmd. Ramaekers kwam ‘na ampele berekeningen en aftasting van goede mogelijkheden’ tot de slotsom dat constructief gezien een deuvelconstructie verre te preferen was boven andere mogelijkheden.Ga naar eind11 Het zwakke onderste gedeelte werd met grote andreaskruisen als het ware gespalkt. Verder werd de loopbrug vernieuwd en met vertakkingen naar de dakkapellen uitgebreid. Er werd op die manier veel nieuw materiaal in de kap toegevoegd, maar het oude bleef zo veel mogelijk gehandhaafd. Een kostbare operatie die werd geschat op f 196.000, - buiten de restauratie van de gewelfschilderingen.Ga naar eind12 Het werk werd uitgevoerd door de firma H. Coppes uit Maastricht. Bij de restauratie die in 1967 was voltooid, werd ook het stucgewelf vastgeschroefd, een kwalijk middel, maar men speelde op safe. Achteraf gezien kan men zich afvragen of het middel niet erger is dan de kwaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwhistorische analyseIn 1973 werd de kap bouwhistorisch nauwkeurig onderzocht door A. Warffemius. De resultaten van dit onderzoek zijn in 1977 door H. Janse gepubliceerd.Ga naar eind13 De gebintconstructie en lengtedoorsnede zijn met weglating van latere toevoegingen te zien op afbeelding 211 en 212. De oorspronkelijke constructie zit als volgt in elkaar. De kapconstructie is opgebouwd uit negen spanten. Acht zijn identiek, alleen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
213 Schets van de toren van Sint-Gerlach met detais van het lijstwerk onder galerij, koepel en spits door M. Soiron op een blad genoteerd samen met de gevel van de Église des Bénédictines in Luik-Avroy. Zie voor de geschreven toelichting p. 203. RAL, Maastricht, Hs. Soiron, deel X, p. 257.
Het commentaar van Soiron: Seer schoon / Thoren op het kapwerck van de kerck van St. Gerlac, staende eene zyde op de muur en de andere zyde op t kapwerk of gebint. Nota dat naderhandt t bovengedeelte van deesen thoren afgenomen is geworden en maer een spits definitif dan op gezet is geworden / Mat. Soiron. meest westelijke onder de toren wijkt af. Alle spanten zijn voorzien van gehakte telmerken, oplopend genummerd vanaf de koorpartij naar de westmuur in Romeinse cijfers en voorzien van lettercombinaties om links en rechts aan te duiden. Het kaptype is een gordingenkap. Deze bestaat per spant uit twee lange spantbenen met twee tussenbalken. Vanaf de dakvoet tot aan de onderste tussenbalk loopt ter versterking een kort spantbeen; er is een onderlinge verbinding d.m.v. klossen. Tussen het korte spantbeen en de onderste tussenbalk zijn korbelen aangebracht; als extra verstijving van de driehoek zijn tussen korbeel, spantbeen en tussenbalk zogenaamde kalfjes in de constructie opgenomen. Onder de korbelen en midden onder de onderste tussenbalk is een hangconstructie gemaakt voor de houten regels en de ribben van het stucgewelf. De bovenste tussenbalk wordt gestut door middel van korbelen vanuit de lange, buitenste spantbenen die op hun beurt van voetschoren zijn voorzien. Een extra versterking vormen de verticale stijlen onder de bovenste tussenbalk. Tot zover de onderbouw van de kap, die circa tweederde van de kaphoogte omvat. Op de bovenste balk is een klein tussenbalkgebint geplaatst met verticale stijlen en voorzien van voetschoren en korbelen Op die stijlen rusten de flieringen. Op dit kleine gebint staat als laatste verticaal onderdeel een nokstijl met voetschoren. De nokstijl draagt de nokgording. Alle gordingen en flieringen zijn voorzien van windverbanden, zoals is af te lezen van de lengtedoorsnede van de kap (afb. 207). In de koorsluiting wordt het bovenstaande constructieprincipe gevolgd, met uitzondering van het bovenste gedeelte van de verticale stijlen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De torenDe toren is opgebouwd in drie gedeelten: een gesloten onderbouw, een lantaarn en een koepelvormige bekroning. Hij houdt het midden tussen een toren en een zeer forse dakruiter die de bekroning vormt van de westgevel. Op de westmuur van de kerk is door aftekening zichtbaar hoe de kloostergebouwen oorspronkelijk tegen het kerkgebouw aansloten (afb. 204). Door deze aansluiting was voorheen de vorm van de toren in het complex sterker dan thans het geval is. Hierbij komt dat de bekroning in eerste aanleg boven het nog bestaande koepeldak een achtkantige lantaarn met naaldspits had. De toren was veel hoger en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
214 De toren van de Sint-Gerlachuskerk. Links de oorspronkelijke bekroning, naar gegevens van M. Soiron. Rechts de verlaagde bekroning met het torenkruis op het koepeldak. Tekening schaal 1:150, door A. Warffemius, 1998.
ranker. De tegenwoordige koepel met laag spitsje, bekroond door kruis en windwijzer met haan, heeft associaties met een verbasterde Zuid-Duitse Zwiebelspitze. Op de tekening die J. van Dijk omstreeks 1790-91 van het klooster maakte is de oorspronkelijke vorm - zij het met een wel wat overdreven langgerekte bekroning - nog te zien. Tussen de ingebonden tekeningen van architect Soiron bevindt zich in schetsboek Deel X op p. 257 een aanzicht met details van de ‘Thoren op het kapwerk van de kerck van St Gerlac, staande eene zijde op de muur en de andere zijde op het kapwerk of gebint’ (afb. 213). Behalve de kwalificatie ‘seer schoon’, heeft hij er later bijgeschreven: ‘Nota, dat naderhandt t bovenster gedeelte van deesen toren afgenomen is geworden en maar een spits definit daar op gezet is geworden’. De details rechts van het torenaanzicht vertonen van boven naar beneden: A de ‘Corn(iche) onder de galle(rij)’; B de consolelijst onder de ‘coupel’ en C de bloklijst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
215 De torenconstructie. V.l.n.r zijn afgebeeld:
Tekening, schaal 1:150, door A. Warffemius, 1973 en 1998. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder de spits van de (verdwenen) achtkant. De galerij aan de voet van de tweede geleding A bestond waarschijnlijk uit een borstwering van balusters. Verder wordt duidelijk dat ook tegen de zijden van de bovenste (verdwenen) achtkant blinde vensters met een rond timpaan waren aangebracht. Op basis van deze gegevens is de oorspronkelijke verschijningsvorm met weglating van de balusters gereconstrueerd op afb. 214. In de onderbouw is de klokkenstoel met luidklokken ondergebracht. Voorheen beschikte de kerk ook over een uurwerk, waarvan de wijzerplaten aan west-, noord- en zuidzijde onder de driehoekige timpanen waren bevestigd. De spits boven het koepeldak is al in het begin van de 19de eeuw afgebroken. Het is niet exact bekend wanneer dat gebeurde. Gezien de notitie van Soiron gebeurde dat al voor 1808.Ga naar eind14 In de koepelconstructie treft men in het tafelement nog de sporen aan van regels die de basis vormden van de bovenste lantaarn. Regelmatig werd nadien aan de toren groot onderhoud gepleegd, onder meer in 1872. In het kader van het algeheel dakherstel werden toen ook voorzieningen getroffen voor de toren. Door het breken van een hoofdbalk en aanhoudend doorregenen van vroeger jaren, toen er geen diensten in deze kerk werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehouden, was de toren zeer verzwakt en had grote herstellingen nodig. Deskundigen verklaarden ‘dat het noodzakelijk was tot bijliggende herstellingen over te gaan, niet alleen om de steeds toenemende krankheid van kerk en toren te beletten, maar tevens om voor te komen dat het gebouw door zwaren storm of sterke drukking op het dak geheel instortte hetwelk met groote ongelukken en verlies van vele menschenlevens zoude kunnen gepaard gaan. Derhalve achtten de deskundigen het dringend noodzakelijk onmiddellijk tot een gedeelte der herstellingen over te gaan’.Ga naar eind15 In 1949 werd door de leidekker J. Verkoelen uit Heythuysen een flinke restauratie uitgevoerd aan de toren en enig reparatiewerk aan de schipkap verricht.Ga naar eind16 De toestand van het houtwerk in de toren was dan ook in 1961 veel minder onrustbarend dan die van de schipkap.Ga naar eind17 In 1997 is de houtconstructie nog eens verstevigd door de firma Van de Ven en voorzien van nieuwe leien door de firma Verkoulen uit Maasniel. Op de luiken is toen in zwart-wit weer het zandlopermotief geschilderd dat voorkomt op de tekening van Van Gulpen uit 1841. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van de torenIn zijn huidige gedaante bestaat de achtkante eikenhouten toren (afb. 214-215) uit twee geledingen. Het torenlichaam is uitwendig met leien bekleed. In de achtkante onderbouw zijn lange galmgaten opgenomen, bekroond door een driehoekig timpaan. De bovenste geleding bezit rondom vooruitspringende panelen die zijn gedekt met gebogen timpanen. De overgang tussen beide geledingen wordt gevormd door een schuin vlak dat evenals de ‘gefatsoeneerde’ koepel rust op een bloklijst. Met uitzondering van de galmborden en luiken zijn alle vlakken met leien bekleed. De bouwtijd ligt omstreeks 1725, aan het einde van de bouwtijd van de kerk. Het achtzijdige bouwwerk rust op de westmuur van de kerk en op het negende kapspant, gerekend vanaf het priesterkoor. Dit spant is op bijna gelijke wijze als de normale spanten geconstrueerd, alleen is hier het plafond lager en is er in plaats van twee muursloffen één lange trekbalk gelegd, zodat het spatten of naar buiten drukken van de schipmuren niet is opgetreden. De stijlen van alle onderdelen zijn gemerkt van A t/m H. De horizontale en schorende verbindingsonderdelen dragen de merken I en II; in de lantaarn II en III, in de koepel IIII. De achtkant van de tafelementen volgt de in Nederland gebruikelijke sterconstructie. Twee tegenover elkaar staande stijlen A en E zijn door een horizontale balk verbonden. Haaks daarop zijn twee halve balken ingelaten, die naar de stijlen C en G. lopen. In de vier haakse hoeken die in het midden geformeerd zijn, zijn onder een hoek van 45 graden verbindingsbalkjes aangebracht, zgn. zwaarden. In het midden van ieder zwaard is weer een horizontaal kort balkje ingelaten en verbonden met de stijlen B, D, F en H. Onder het tafelement A-B is een extra schoorconstructie aangebracht.Ga naar eind18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwkundige analyseDe opbouw is af te lezen uit de verticale doorsnede over een der hoofdgebinten A-E (afb. 215b). De onderste geleding bestaat uit stijlen waarin halverwege een tussenbalk is opgenomen en een dekbalk op een basisbalk. De horizontale balken vormen een deel van de tafelementen; van onder naar boven zijn dat A-B, C-D en E-F. De tussenbalk die deel uitmaakt van de klokkenverdieping wordt gestut door korbelen met een kalf vanuit de stijlen en verstevigd door voetschoren. Dit wordt bij het bovenste tafelement E-F herhaald. Op dit tafelement staat de lantaarn met de tafelementen G-H en I-J. Ook hier weer korbelen en voetschoren. Het bovenste gedeelte van de lantaarn bezit alleen korbelen met kalven die het tafelement I-J dragen. Hierop staan iets schuin geplaatste stijlen, aan de binnenzijde voorzien van voetschoren die het kleine bovenste tafelement K-L schragen. Op K-L staat de in XIXa aangebrachte koningsstijl gesteund door voetschoren. Inwendig zijn de wandvlakken van beide geledingen verdeeld in vier vakken, waarvan het onderste en bovenste zijn voorzien van verticale kepers en de middelste twee van andreaskruisen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De luidklokkenIn 1826 werd in de toren van de Gerlachuskerk een door Jean-Baptiste Gaulard hergoten oude luidlok gehangen. Op de klok staat een voorstelling van de gekruisigde Christus die door Maria wordt omhelsd. Die klok is later in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
216 De kerkplattegrond met in granito uitgevoerde vloerpatronen, gelegd in 1916 door Jos. Lizier, Mosaïste. Tekening, schaal 1:300, door A. Warffemius, 1999.
eveneens aan Sint-Gerlach gewijde kerk van Banholt (gemeente Margraten) terechtgekomen.Ga naar eind19 Dit gegeven kan worden ontleend aan de signatuur en het randschrift. De gieter signeerde met: ‘Jn Bte Gaulard fondeur de cloches à Romain sur Meuse Dpt Haute Marne’. Het randschrift luidt: ‘sub van pelt parocho houthem pluri hoc aere refundor’. De tekst van dit chronogram dat het jaartal 1826 aangeeft luidt: ‘Onder pastoor Van Pelt werd ik met meer brons hergoten’. Pastoor Petrus Johannes van Pelt werd op 28 februari 1817 in Houthem ingehuldigd en overleed aldaar op 20 januari 1835 (zie ook diens portret op p. 258). De klok werd in 1943 gevorderd en weggevoerd, maar keerde na een petitie van pastoor Rohs op 6 october 1943 weer naar Banholt terug. In 1956 deed pastoor J.J.M. Brouwers het voorstel om de klok opnieuw te hergieten, maar daartegen rees veel verzet in Banholt. Waarschijnlijk is de oude klok in Houthem afgedankt toen in 1872 twee nieuwe klokken aan de kerk werden geschonken, die op kosten van Jhr. Michiels van Kessenich en mevrouw Quix waren gegoten. Beide klokken werden op 4 februari 1943 op last van de Duitse bezetter uit de toren gehaald. Het betrof klokken, waarvan zowel de maker als het gietjaar onbekend zijn. Bij de klokkeninventarisatie die op initiatief van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg in samenwerking met de Klokken- en Orgelraad werd uitgevoerd, is geen randschrift geregistreerd. Beide klokken werden naar Hamburg afgevoerd. Het betrof de volgende exemplaren:
217 De kerkvloer uit 1916 met lopers en tapijten in terrazzowerk. Opname 1997.
kort opschrift en het gietjaar, maar zonder de naam van de leverancier.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerkvloerDe kerk is bij de bouw bevloerd met natuurstenen tegels, afgewisseld met grafstenen. Van dat oospronkelijke beeld is niets meer over; zelfs van de grafstenen bleef bijzonder weinig bewaard. In 1903 werden enige offertes gevraagd voor een nieuwe vloer. In januari kreeg het kerkbestuur een prijsopgave van de firma Villeroy et Boch uit Mettlach a/d Saar. Ook aan P.J.H. Cuypers werd een offerte gevraagd in juni 1903, waarna in september een nu verdwenen kleurtekening verzonden werd.Ga naar eind21 Of dit overigens niet meer in het kerkarchief aanwezige ontwerp door de terrazzo- en mozaïekwerker Lizier is uitgevoerd, is onwaarschijnlijk. De huidige terrazzovloeren zijn pas in 1916 gelegd. De koorvloer. In het koorgedeelte is de kerk geplaveid met hardstenen tegels, om en om in lichtgrijs en donkergrijs, die diagonaal in ruitpatroon zijn gelegd. Bij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
218 De glas-in-loodramen uit 1858 zijn samengesteld uit repeterende panelen met blank glas. Overzicht van de negentien verschillende loodpatronen, getekend door de architect Jan de Meijer in mei 1937. De hier aangehouden volgorde 1 t/m 19 begint bij de westelijke travee van de noordmuur en loopt in klokrichting door het gebouw. De nrs. 12 en 13 zijn geschilderde patronen; nr 19 is identiek aan nr 6. Collectie RDMZ.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelte achter de communiebank zijn licht en donkere hardstenen tegels aangelegd die wat in kleur verschillen met de rest van het toegepaste materiaal. In het midden van de koorvloer is binnen een vak van vijf bij vijf tegels een centraal motief gelegd in wit en donker marmer. Dit laatste gebeurde in het begin van de jaren zeventig, toen ook de lichte hardstenen tegels door donkere werden vervangen. Deze vloer beslaat behalve de verhoogde koorsluiting en de koortravee die wordt afgesloten door twee treden, ook een 1.50 m brede strook van de achtste schiptravee, die optisch nog bij het koor wordt getrokken. Dit gedeelte ligt met een niveauverschil van één trede boven de kerkvloer. De trap van de preekstoel rust hierop en ook de doorgang van de kerk naar de kasteelvleugel komt hierop uit. De relatie tussen de kerk en de bewoners van het huis blijkt eveneens uit het feit dat de hardstenen vloer tegen de achtste travee is vergroot tot een plateau waarop de kasteelbewoners hun geprivilegieerde plaats hadden. De idee van de bidloge, zoals die in veel barok kerken nog aanwezig is, bleef in Sint-Gerlach beperkt tot het bidvertrek op de verdieping van het huis, waar nog altijd de met een luik afgesloten open verbinding tussen huis en sacrale ruimte aanwezig is. De familie daalde als gelovige letterlijk en figuurlijk af naar het niveau van het kerkvolk met nog slechts één trede als standsverschil.
De schipvloer. Het schip van de kerk is bevloerd met kleurig terrazzowerk in de vorm van vloervaste ‘tapijten’ en ‘lopers’. Deze terrazzo- of granito-vloeren werden gelegd door veelkleurig marmergrind, gebed in cementmortel, glad te polijsten (afb. 216-217).Ga naar eind22 Het tapijt-effect wordt bereikt met behulp van in mozaïeksteentjes uitgevoerde bandmotieven en hoekversieringen.Ga naar eind23 Er zijn twee types hoekmotieven gelegd met mozaïeksteentjes in de kleuren roze, geel, bauw en wit. De vormgeving vertoont een melange van voluten in Lodewijk XIV-stijl en Art Nouveau. Onder de in drie rijen opgestelde bankenblokken liggen hardstenen vloerdelen. Tussen de rijen banken langs de wanden, voor en rondom het centrale blok, alsmede voor en achter het praalgraf zijn de stenen tapijten en lopers ingepast. Het leggen van die terrazzovloeren was wel gebonden aan een beperkte maatvoering. Dat is duidelijk te zien aan het grote terrazzo-tapijt voor de orgeltribune dat blijkens de naden in zes vakken is opgedeeld. In het ingangsportaal heeft de maker zijn visitekaartje afgegeven. In de kleine stenen deurmat staat in mozaïek zijn naam: jos. lizier / mosaïste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Type A:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Type B
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vloer onder de orgeltribune.De vloer onder de orgeltribune is belegd met secundair gebruikte tegels. In de vloer zijn drie altaarstenen opgenomen, een grote (formaat 196 × 93 cm), en twee kleinere, een gaaf (104 × 102 cm) en een incompleet exemplaar (104 × 72 cm). Zij zijn onder de middelste boog naast elkaar gelegd, van elkaar gescheiden door een enkele rij tegels. Gezien de duidelijke aftekening van wijdingskruisjes zijn het altaarstenen geweest (zie ook p. 245). Tegen de noordmuur en in de zuidwesthoek is in de vloer een tweetal grafstenen opgenomen. Zie voor de beschrijving daarvan p. 249. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glas-in-loodDe kerkramen zijn beglaasd met monochrome glas-in-loodpanelen, waarvan de loodpatronen onderling allemaal van elkaar verschillen (afb. 218). Schip en koor worden verlicht door in totaal 18 vensters, tien hoge en acht korte vensters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
219 Het beeld van Sint-Gerlach in de westgevel, dat is samengesteld uit verschillende blokken mergelsteen. Opvallend is de physionomische gelijkenis met de reliekschrijn en het grafmonument. Opname 1996.
bestaande uit 12 × 3 en 6 × 3 panelen. De hoge vensters zijn aangebracht in de noordmuur en de koorsluiting. De korte vensters vindt men aan de noordzijde bij het zangkoor en aan de zuidzijde in de zuidmuur van het schip waartegen de voormalige kloostergang, de huidige verbindingsgang loopt. De zevende en achtste travee aan de zuidzijde zijn blind in verband met de aansluiting van de château-vleugel. Met recht kan men daar van ‘schijn’-vensters spreken, te meer omdat de velden zijn voorzien van een geschilderd glas-in-loodpatroon, dat aansluit bij dat van de kerk. Er zijn in totaal negentien verschillende patronen in loodmaaswerk toegepast. Hoe de 18de-eeuwse beglazing er uitzag, is onbekend. De tekening van Van Gulpen geeft de indruk dat de kerk van meet af aan was beglaasd met nonfiguratief blank glas.Ga naar eind24 Er is slechts een kleine post aangetroffen over onderhoud. Zo wordt op 11 augustus 1837 ‘betaald aan Jan Nolly glasenmaker voor het bezetten met kalk en het maken der gebroken ruiten in de vensters der kerk de som van Seven en Dertig franken’. Het huidige glas is midden 19de-eeuws. Volgens een in de vensterkop van de vijfde travee (noordzijde) in het loodpaneel opgenomen jaartal, dateert de beglazing uit 1858. Er bestaat weinig vergelijkingsmateriaal. Interessant is in dit verband wel de verwantschap met de loodpatronen van de beglazing in de Caroluskapel in Roermond. Dat glas dateert o.i. niet uit de periode dat de Norbertinessen van Houthem van deze kerk gebruik maakten, maar is jonger.Ga naar eind25 De diverse patronen werden in 1937 door de Amsterdamse restauratie-architect Jan de Meijer afzonderlijk uitgetekend op de schetsbladen waarvan zich in de collectie van Rijksdienst voor de Monumentenzorg calques-afdrukken bevinden.Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sacristieWaarschijnlijk stond de eerste sacristie achter het koor van de kerk. Het was een vrij kleine ruimte. De dichtgezette toegang in de oostmuur van het priesterkoor herinnert daar nog aan. Het gebouwtje komt voor op de tekening die Ph. van Gulpen maakte van de kerk gezien vanaf het kerkhof (afb. 66). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
218 De kerk gezien vanaf de pandhof met de verbindingsgang tussen de boerderij en het herenhuis. Opname 1950.
Toen de bouwkundige restauratie van de kerk in de jaren zestig van de 19de eeuw zijn beslag kreeg, werd ook de bouw van een nieuwe sacristie gerealiseerd. In het kerkarchief treft men nog een groot aantal rekeningen daarvan aan.Ga naar eind27 Het werd een betrekkelijk klein rechthoekig gebouwtje dat met een versmalling aansloot op de steunberen van de zevende travee aan de kerkhofzijde. Wie het bouwde is niet bekend. In 1916 werd er een verdieping opgezet. Latere pogingen om de sacristie te vergroten stuitten jarenlang op bezwaren van de kasteelbewoners, die daarvoor geen grond wilden afstaan. De situatie veranderde pas toen baron Robert de Selys eigenaar van het château was geworden. In 1963 maakte architect Ramaekers een eerste ontwerp, dat door Monumentenzorg werd afgewezen. Het nieuwe gebouw was gesitueerd ten noorden van het koor. Men zou gebruik maken van een bestaande omheiningsmuur, die zou worden doorgetrokken en waar nodig verhoogd. In het contract over het grondgebruik was het kerkbestuur gebonden aan de beperkende voorwaarde geen vensters aan te brengen die uitkeken op het kasteelterrein. Over het gewijzigde plan dat Ramaekers op 5 juli 1963 indiende, oordeelde Monumentenzorg, dat het niet geheel in harmonie was met de kerk. ‘Zonder in stijlimitatie te vervallen moet het mogelijk zijn de al te grote nuchterheid te elimineren’. Men acht ‘een even overstekende afdekband op de muren en een afschuining van de hoeken van de schoorsteen reeds het minste dat gedaan zou kunnen worden’. In 1964 werd aan de noordkant van het koor de nieuwe sacristie gebouwd met met een hal op de plek van het oude gebouwtje. De ruime sacristie is gebouwd in de vorm van een platte doos met een L-vormige aanbouw met daarin een keukentje, bergruimtes en een kluis. De toegang en vensters komen uit op het binnenplaatsje dat door een scheidingsmuur op de grens met het kerkhof wordt afgesloten.Ga naar eind28 |
|