| |
| |
| |
16 Over het zelf-corrigerend vermogen van de Nederlandse samenleving
De Troonrede begint dit jaar (1990) met de zorg om de handhaving van de internationale rechtsorde. De toestand van oorlogsdreiging in het Midden Oosten en oplopende olieprijzen hebben de economische vooruitzichten verstoord en de Miljoenennota op een aantal plaatsen op losse schroeven gezet. De oplossing van urgente binnenlandse problemen is echter weer van de economische vooruitzichten afhankelijk. Daarnaast staan de Troonrede en de Miljoenennota halverwege ook stil bij de handhaving van de nationale rechtsorde. Misschien valt er wel een opvallende parallel te trekken tussen het probleem van de internationale en van de nationale rechtshandhaving. Die parallel betreft dan de morele grondslagen van de verplichting om je aan de wet te houden en de constante verleiding om dat niet te doen, vooral als je er enig voordeel bij hebt om de wetten op zij te zetten.
| |
1 Internationale rechtshandhaving
Saddam Hussein bezorgt de rest van de wereld een klassiek dilemma. Hij houdt zich niet aan de minimale regels van het recht. Schendt de laatste grondregels van diplomatiek verkeer. Heerst met terreur over eigen onderdanen en brengt de levens van miljoenen buitenlanders, van westerse en niet-westerse herkomst, in gevaar en ontneemt hen de moeizaam verdiende bestaansmiddelen. Hij veroorzaakt de zoveelste na-oorlogse stroom van internationale berooide vluchtelingen. De totalitaire willekeur, waarmee hij buitenlanders puur op grond van één uiterlijk kenmerk, gevangen houdt en afvoert, betekent dat de fascistische mentaliteit nog steeds niet de wereld uit is. Hoe kan iemand die zich zelf niet aan de wet houdt, zwaar bewapend is en misdadige plannen heeft, gestuit worden?
Wat kan het antwoord zijn van een rechtsgemeenschap: zich blijven beroepen op dit recht en proberen te overtuigen of zelf geweld met geweld keren?
Voor het eerst in de na-oorlogse geschiedenis ontstaat in de internationale gemeenschap van de Verenigde Naties iets als een zichtbaar sociaal contract: er worden re- | |
| |
gels gemaakt en besluiten genomen met de instemming van een ieder, er komt een minimale consensus. Uit deze consensus kan inderdaad een krachtige internationale rechtshandhaving groeien, mits de contractpartijen zich volledig bewust blijven van de morele grondslag van zo'n contract: je dient je er ook zelf aan te houden, zelfs als naleving ervan in je nadeel zal blijken te zijn. Dit is de door Kant al bijna twee eeuwen geleden geformuleerde grondslag voor een eeuwige vrede. En in deze Kantiaanse stelregel ligt tegelijk de zwakke schakel van de rechtshandhaving.
Want zodra het nadeel zich in een of andere vorm aandient, blijkt de basisverplichting snel verdwenen en acht je je zelf van diezelfde (internationale) verplichtingen ontslagen. Zo ging en zo gaat het steeds maar weer in het verkeer tussen staten. Ook de nu voorbeeldig samenwerkende grootmachten hebben het verkeerde voorbeeld gegeven in het verleden. Niets is zo ondermijnend voor een beroep op de (internationale) rechtsorde als het feit dat je je zelf ook niet aan de wetten, besluiten en resoluties houdt of gehouden hebt.
De internationale handel weet hier ook wat van. De jarenlange leveringen aan Irak van materialen voor oorlogstuig bezorgden vele westerse landen een blijvend economisch voordeel. Daarvoor werden zelfs heimelijk wetten en verordeningen ontdoken. De wet van de internationale economische orde gebiedt dat overal, ongeacht de morele grondslagen, voordeel wordt gezocht en winst wordt gemaakt. De koopman heeft nog nooit van Kant gehoord.
De moderne economie staat volledig in het teken van de technische rationaliteit, dat wil zeggen dat zij niet kijkt naar de morele aanvaardbaarheid van de doeleinden, die worden bereikt met alle aangereikte economische middelen, geld en goederen. Je splitst zo veel mogelijk doel en middel en maximaliseert de techniek van de middelen. Technische rationaliteit splitst zo constant de (morele en sociale) verbanden die bestaan tussen delen van de werkelijkheid. Dit levert snel veel winst en macht op. Korte termijn belangen bepalen de koers van de economische besluiten. Deze technische rationaliteit van ‘profit and power’ verdraagt zich echter heel slecht met de Kantiaanse plicht de regels van het (internationale) recht te gehoorzamen, vooral als dit gehoorzamen nadeel oplevert of slecht uitkomt. Zo dagelijks gespitst op het vinden van klein voordeel (de levering van gif, de levering van gas, los van elkaar want juist deze splitsing biedt alle partijen het gezochte voordeel), verliezen de vertegenwoordigers van de westerse landen het vermogen om uitsluitend uit deugdzaamheid en goede wil de wetten na te leven.
Het probleem met Irak is derhalve mede door eigen toedoen ontstaan: als men een jongetje vele doosjes lucifers geeft, is het niet al te verwonderlijk dat deze op een goed ogenblik het eigen huis, de straat of zelfs een hele wijk in brand steekt. Dat maakt de beslissing om de brand te voorkomen natuurlijk wel heel urgent, maar het achterliggende vraagstuk van de voordelige bevoorrading en het ondermijnen van de internationale rechtsorde omwille van het gewin wordt er niet door opgelost.
| |
| |
| |
2 Oost-Europa als voorbeeld?
De Golfcrisis heeft een andere internationale gebeurtenis van grote importantie een beetje in de schaduw geplaatst, namelijk de democratische revolutie van 1989 in Oost-Europa. Wie lange tijd getwijfeld heeft aan de mogelijkheid van ineenstorting van het communistisch regime in Oost-Europa is aangenaam verrast in het vermogen van staten en samenlevingen om zichzelf te corrigeren en op hun verkeerde schreden terug te keren. In Oost-Europa won het verlangen naar persoonlijke vrijheid, naar democratische rechten en een aan het recht gebonden bestuur, plus een verlangen naar meer welvaart het van een versteende bureaucratische staatsrationaliteit. De aan de gang zijnde discussie of met de veranderingen in Oost-Europa nu de triomf van het kapitalisme of die van de democratie is bewezen, is nog niet ten einde. Maar een al te gemakkelijke superioriteit van het kapitalisme naar westers model zou een historisch te vroege juichkreet kunnen betekenen. Immers indien men het ongeremde en ongerijmde soort kapitalisme in het Westen ten voorbeeld stelt aan Oost-Europa kan dit met de dan op grote schaal geëxporteerde technische rationaliteit van ‘power and profit’ nieuwe rampen en calamiteiten teweegbrengen. Het triomferende kapitalisme van o.a. Fukuyama heeft nog geenszins bewezen de alom in de wereld dreigende milieurampen te kunnen afwenden en leren beheersen. De daarvoor nodige zelfbeheersing is precies niet het sterke punt van deze nog steeds aan populariteit winnende ideologie. Daarnaast blijft het de historische trend van splitsing, van ontbinding van maatschappelijke verbanden, van ondermijning van morele grondslagen, van de-lokatie van individuele levens voortzetten en aldus bijdragen aan het ontstaan van precies diezelfde problemen van moraal, recht en
orde, die in de internationale en nationale samenleving telkens weer om de aandacht vragen.
De geschriften van de Oost-Europese held en lieveling van de internationale politiek, Vaclav Havel, bevatten een belangrijke waarschuwende boodschap: niet West-Europa en Amerika dienen per se het standaard voorbeeld te zijn voor de hernieuwde democratieën in Oost-Europa, maar integendeel die laatste - hij bedoelt vooral Tsjechoslowakije en Hongarije - kunnen voorbeelden verschaffen voor het Westen. Men wilde daar vooral afrekenen met de onmenselijke en onverbiddelijke staatsraison, maar ook met de in eenzelfde historie en ideologie wortelende technische rationaliteit, waar de macht en het voordeel een zelfde onverbiddelijke werking hebben op het lot van vele enkelingen als die vervloekte staat. Niet het onpersoonlijke westerse rationalisme, maar de in de persoonlijke ervaring wortelende kritische fenomenologie van Jan Patocka, een leerling van Husserl, vormde de voedingsbodem voor de voormalige Praagse dissidenten. Een hernieuwde democratie en een gerevitaliseerde samenleving zal die sporen dienen te blijven dragen.
De humane geest die uit de levensloop en de geschriften van deze representant van het ‘Vrije Oosten’ spreekt, komt op vele plaatsen op gespannen voet te staan met een aanzwellend economisch liberalisme, dat letterlijk en figuurlijk geen grenzen kent. Sterker gezegd: zou de geest van het vrije oosten zelf misschien als voorbeeld kunnen dienen voor de hervormingen die nodig zijn in eigen land?
| |
| |
| |
3 Over het zelf-corrigerend vermogen van de Nederlandse samenleving
Ik zou de krachtprestatie van de democratische revolutie van 1989 vooral willen zien in het vermogen zichzelf als gehele samenleving te corrigeren. Dit vermogen tot zelfcorrectie is in ons eigen land niet sterk ontwikkeld; bij individuele personen noch bij grote organisaties en al helemaal niet bij de overheid. Het onbewuste gevaar van de spectaculaire koerscorrectie in Oost-Europa kan zijn dat de noodzaak van een eigen koerscorrectie hier niet meer gezien wordt. Natuurlijk behoeft de democratische grondslag van de eigen samenleving geen radicale wijziging, maar de vraag waar en hoe de eigen Nederlandse (en West-Europese) samenleving zich zelf nog zou kunnen en moeten corrigeren, dringt zich op naar aanleiding van alle gebeurtenissen over de grens. Is de eigen Nederlandse samenleving nog zo vitaal dat een aantal hardnekkige sociale vraagstukken kunnen worden aangepakt, zodanig, dat volkomen vastgekoekte systemen en vastgeroeste gedragspatronen inderdaad kunnen worden veranderd en op een nieuwe leest geschoeid?
Als men de nieuwe Miljoenennota en de Troonrede leest krijgt men niet die indruk. Een beleid van voortmodderen, van kleine aanpassingen en stapjes, die vermoedelijk voortkomen uit de aan het zicht van de burgers onttrokken coalitie-gevechten. Moeizaam voortgaan en vooruit schuiven maakt inderdaad geen vitale indruk. Zelfs het tot leerstuk verheven hoofdstuk over ‘Sociale vernieuwing’ brengt weinig nieuws, is al nauwelijks vernieuwend te noemen en stelt de diagnose verkeerd: bestuurlijke vernieuwing is belangrijker dan een systematische zelf-correctie van belangrijke maatschappelijke stelsels en systemen.
Men weet ook eigenlijk niet in welke richting zo'n koersverandering zou moeten gaan. De ene coalitiepartij, het cda, wijst naar zichzelf en naar het vage, oningevulde begrip ‘zorgzame samenleving’ (alles wat eerder zorgzaam heette, mag nu sociale vernieuwing genoemd worden), de andere partij, de PvdA wijst ook naar zichzelf en naar verbleekte symbolen van sociaal beleid (alles wat vroeger linkse gemeentepolitiek heette, mag nu sociale vernieuwing genoemd worden). Er zijn coalitie-gevechten, er is geen door beide partijen bewust gewenste en nagestreefde coalitiepolitiek.
| |
4 De noodzaak van koerscorrecties
Maar toch biedt de Miljoenennota op vele plaatsen meer dan voldoende aanleiding tot een krachtige aansporing tot maatschappelijke zelfcorrectie. Over problemen en gevaren zijn de ‘Miljoenennota’ en de ‘Hoofdpunten van het regeringsbeleid 1991’ zeer duidelijk en wie door de vreselijke clichés van de Troonrede heen kan kijken, vindt ook daar nog voldoende alarmerende berichten. Laat ik er enkele opsommen (hierbij laat ik de technisch-financiële problemen van staatsschuld en staatsschulddekking buiten beschouwing, hoewel die blijkens de tabel op pagina 29 van de Miljoenennota verontrustend genoeg zijn):
| |
| |
a) ten aanzien van de Trias Economica: arbeid, inkomen, uitkering
Ondanks de sinds 1985 herstelde economische voorspoed is het de Nederlandse samenleving tot nu toe niet gelukt het hoge aantal werklozen drastisch te verlagen, tegelijkertijd een groeiend aantal vacatures te vervullen, een constante stijging van wao-gevallen tegen te gaan, de deelname aan de arbeid te vergroten en een groeiend aantal allochtone werknemers/sters op te nemen. (pagina 11-15 van de Hoofdpunten). Een programma als ‘Arbeid voor velen’ naar analogie van het vroegere ‘Hoger Onderwijs voor velen’ is er niet bij. Door de economisch gunstige vooruitzichten in diverse bedrijfstakken en de blijvende stagnatie op het uitkeringsfront, dreigt de inkomenspolitiek zelfs gevaren op te leveren. Met zo'n groot leger uitkeringsgerechtigden is drie procent loonstijging het maximaal aanvaardbare, maar is er enig vooruitzicht op het zelfcorrigerende vermogen van de sociale zekerheidssystemen? Nee! Men denkt nog steeds dat de Stelselherziening van 1988 een herziening van het stelsel is geweest en men schenkt nog steeds geen aandacht aan werkelijke sociale innovaties (d.i. sociale vernieuwing), die onder andere door de wrr in 1985 zijn voorgesteld op het terrein van de sociale zekerheid.
b) ten aanzien van de Trias Politica: wetgeving, berechting en de ongebonden burger
Ondanks de inspanningen van vorige kabinetten, is het de Nederlandse samenleving tot nu toe niet gelukt een in alle sferen van de samenleving doordringende criminaliteit te verminderen. Het gezag van de wet is afgenomen. Hoe kan iemand, die vooral het eigen voordeel op het oog heeft, gedwongen worden een rit met de tram te betalen? Hoe kan iemand er toe gebracht worden zich aan een redelijke snelheidsgrens in het verkeer te houden? Hoe kan iemand, die zich zelf niet aan de wet houdt, bewapend is en misdadige plannen heeft, door de plaatselijke politie gestuit worden? Het onzichtbaar gesloten sociale contract van de nationale samenleving blijkt niet goed te werken, sterker: steeds minder personen voelen zich nog contractpartij. De morele grondslag van een rechtsbestel wordt overwoekerd door een calculerende burger, die zich aan de wetten houdt als het uit komt en zich er niet aan houdt, als het even niet uit komt of als het regelrecht voordeel oplevert. De koopman heeft het fragiele Kantiaanse plichtsbesef bij menig burger verdrongen.
Wijst de gemakzuchtige ongebondenheid van de burger aan de wetten niet op de noodzaak van een grondige zelfcorrectie van het nationale systeem van gezag en gehoorzaamheid? Moeten de door de rechter te geven straffen op aanwijzing van de minister-president inderdaad toch maar strenger? Levert de aangekondigde wijziging van de rechterlijke organisatie een verbetering van efficiëntie in de berechting? Kan de samenleving als geheel het veel gevraagde zelf corrigerend vermogen nog opbrengen en vooral: in welke richting moet de koerscorrectie gevonden worden?
Tegenover dit in Troonrede en Miljoenennota gesignaleerde probleem van de criminaliteitspreventie staat de traditionele tolerantie en de uit de zeventiende eeuw stammende internationale gastvrijheid van Nederland. Wordt het probleem van de toenemende criminaliteit opgelost met afnemende tolerantie en heeft dit de nodige
| |
| |
gevolgen voor de positie van vreemdelingen en vluchtelingen op onze nationale bodem? Hoe is een ‘humaan doch effectief verwijderingsbeleid’ (pagina 48 van de Hoofdpunten) ten aanzien van asielzoekers te rijmen met het zelfbeeld van de Nederlandse natie? Of is ook op dit punt een zelfcorrectie op zijn plaats? (zie hiervoor de volgende paragraaf).
c) ten aanzien van de Trias Educativa: techniek, wetenschap en onderwijs
Ondanks het feit dat al jaren geleden de toestand van het technische beroepsonderwijs als dringend knelpunt is aangewezen, stoeit de minister van Onderwijs in de begroting van 1991 nog steeds met de gedachte dat de kosten voor zo'n maatschappelijke voorziening door het bedrijfsleven gedragen moet worden (pagina 61). Dat vijftien jaar geleden dit bedrijfsleven uit geldnood de voorzieningen in het kader van het leerlingwezen al had afgestoten en dat zij dat weer zullen doen als het even niet goed uit komt, wordt maar vergeten. De tekorten van technisch goed geschoold personeel op de arbeidsmarkt - en deze tekorten zullen de komende jaren alleen maar groter worden - worden niet door een actief onderwijsbestel aangepakt.
Financiële zorgen dringen alle educatieve zorgen uit de Onderwijsbegroting. Steeds meer studenten krijgen studiefinanciering, maar het rendement van al die studies blijft bedroevend laag (pagina 62 van de Hoofdpunten). Nu de studenten steeds meer moeten gaan betalen voor hun onderwijs wordt het systeem en het niveau van de onderwijsvoorzieningen alleen maar slechter, want grootschaliger en bureaucratischer. De stelselherziening van 1982, de zgn. Tweefasenstructuur, dreigt zonder een gezonde tweede fase op een termijn van tien à vijftien jaar tot een zichtbare en internationaal schadelijke verlaging van het tertiaire onderwijspeil in Nederland te leiden. Het antwoord van deze minister is een verdere beperking van de studieduur en leeftijdgebonden onderwijsrechten (pagina 62) in plaats van een werkelijke innovatie van de onderwijscultuur in Nederland en een drastische rendementsverbetering. Universiteiten en hogescholen, die in de voorafgaande periode grote vrijheid van handelen hebben gekregen zouden met die vrijheid kunnen laten zien, dat zij als een van de weinige organisaties een zelfcorrigerend vermogen bezitten, maar het tegendeel lijkt waar te zijn: onder het luide onderlinge marktgeschreeuw van top-top-top-kwaliteit verbrokkelt het hoger onderwijs tot een massale marathonloop met duizenden uitvallers en achterblijvers, waar de arbeidsmarkt eigenlijk zit te springen om goed en snel afstuderenden. Het onderwijs verwordt van een stelsel van gelijke kansen tot een stelsel van gemiste kansen.
d) ten aanzien van de Trias Naturalis: massaconsumptie, mobiliteit en milieu
Ondanks de duidelijker wordende tekenen van een nijpende milieusituatie blijkt het onvermogen tot zelfcorrectie in de West-Europese landen nergens zo sterk als in het milieubeleid. Waar de grenzen van de groei al twintig jaar geleden zichtbaar werden, groeit in West-Europa en spoedig vermoedelijk ook in Oost-Europa het autopark evenredig met het aantal mestvarkens. De particuliere consumptie is met het econo- | |
| |
misch herstel zelf ook weer hersteld en dat doet bij velen het vermoeden rijzen dat milieuvriendelijke verpakking van de massaconsumptie voldoende is. De berg geproduceerd afval stijgt sneller dan de afvalverbrandingsinstallaties aan kunnen (pagina 75 Hoofdpunten). Het milieubeleid loopt het gevaar zich vooral te moeten gaan toeleggen op de handhaving van de vele milieu-maatregelen, die algenomen zijn. Milieuhandhaving wordt dan rechtshandhaving en de aandacht voor noodzakelijke veranderingen in leefpatronen verdwijnt naar de achtergrond. Het beleid reageert op de uiteinden van de causale keten van problemen en ziet zelfs geen kans meer om aan structurele correcties van het daaraan ten grondslag liggende systeem toe te komen. De eertijds luid aangekondigde maatregelen leggen het af tegen de eisen van de economie. Het aanwakkeren van milieuverantwoordelijkheid krijgt geen gevolg in vernuftige vernieuwingen, die het gedrag van burgers daadwerkelijk een andere koers doen uitgaan.
| |
5 De lankmoedigheid van nationale (sub)systemen
In het licht van bovenstaande probleemreeks maakt de Miljoenennota een matte indruk. De vernieuwingen betreffen de volgehouden koppeling van lonen en uitkeringen, de uitkering ineens voor de minima en de infrastructurele voorzieningen, die vooral investeringen in ‘human capital’ betreffen (scholing, banenpools en gelden voor sociale, lees bestuurlijke, vernieuwing). Aan een begin van analyse van de problemen komt dit kabinet in zijn allereerste eigen begroting niet toe. Bij het meest opvallend aangepakte probleem, het terugdringen van het aantal arbeidsongeschikten, wordt geen analyse gegeven van de oorsprong en de ontwikkeling van het probleem, maar volstaat men met het uitroepen dat het vanaf 1991 afgelopen moet zijn met de groei van het aantal arbeidsongeschikten. De minister en de bij het probleem betrokkenen lijken een beetje op de man die op het strand met luid geroep de golven probeert tegen te houden om aan te spoelen. Zonder een poging tot correctie van het systeem van de arbeidsongeschiktheid zal het niet lukken met de voorgenomen maatregelen het - onrustbarende hoge - aantal te stabiliseren.
De arbeidsongeschiktheid kan echter model staan voor een groot aantal sociale systemen in Nederland, die bedoeld waren om problemen op te lossen maar uitgelopen zijn op zelfstandige probleemhaarden: de bijstand, de werkloosheidsverzekering, de studiefinanciering, het asielbeleid, het politie-en justitiebeleid. Als men eens een dwarsdoorsnede durft te maken van al deze nationale systemen, dan valt een aantal kenmerken bij alle systemen op, zeker in vergelijking met gelijksoortige systemen in het buitenland. Het eerste kenmerk is dat men erg gemakkelijk in het systeem terecht komt en er tegelijk heel erg moeilijk weer uitgeschreven raakt. De systeemdrempels zijn laag: de wao is al in de beginperiode (1968-1979) door werkgevers en werknemers gebruikt als gemakkelijke afvloeiing om de structuurwerkloosheid te verbergen. De wao-cijfers voor de textielindustrie waren nog laag in 1968 maar zeer hoog in 1979, bij de definitieve neergang. De cijfers over een reeks van jaren weerspiegelen de probleemindustrieën en zijn geen goede aanwijzing voor de al dan niet
| |
| |
slechte arbeidsomstandigheden (de bouwnijverheid, bekend om de slechte werkomstandigheden scoorde over alle jaren hoog). Economische motieven lagen ten grondslag aan de laagdrempeligheid van de toegang tot het systeem van de wao.
Vervolgens speelden juridische en medische automatismen bij de registratie en verwerking van alle gevallen binnen het systeem een rol voor het binnen houden van de cliënten, die binnen het systeem beter af waren dan buiten het systeem. Door de oprekking van de wettelijke begrippen en van de percepties van ziekte en gezondheid, kreeg het systeem in de loop van tien luttele jaren een kenmerk van lankmoedigheid: het ene geval leek op het andere geval, het echte duidelijke ongeval had (juridische) consequenties voor het andere net-echte ongeval en dat had weer consequenties voor het bijna niet- echte geval. Ten slotte werd het steeds moeilijker echt van onecht, echt van vals te onderscheiden, hetgeen zeer ten nadele is voor de authentieke echte arbeidsongeschikten. Het volume groeide en bijna niemand kon greep krijgen op deze interne dynamiek.
Eenzelfde dynamiek is te bespeuren zowel bij het systeem van studiefinanciering als bij het asielsysteem. Bij de nieuwe studiefinanciering zijn zo goed als alle (financiële en geschiktheids-) drempels weggehaald. Men komt gemakkelijk in het systeem en er is een grote prikkel om volop van het systeem te genieten. De controle binnen het systeem is net als bij de wao lankmoedig: men kan twee jaar verlummelen zonder dat dit voor een bureaucratisch ‘slimme’ student een derde gefinancierd jaar verhindert. De werkelijk slimme student(e), die in drie jaar het volledig vereiste programma doorloopt ondervindt geen enkel verschil met de traditionele feeststudent(e). Geen wonder dat in de afgelopen jaren het aantal studenten zeer is toegenomen, maar het studierendement steevast laag is gebleven.
Veel sociale systemen bezitten in Nederland soortgelijke lankmoedigheid met als toppunt het systeem van opsporing, vervolging en berechting van wetsovertredingen.
Het systeem is gunstig in lankmoedigheid als er voor de burger wat te halen valt, het is eveneens gunstig lankmoedig als die burger wat heeft in te leveren of heeft te betalen. Het werkt naar twee kanten en meer en meer is het voor alle rangen en standen gaan gelden.
| |
6 Sociale vernieuwing als zelfcorrectie van systemen
De vraag die zich hierbij opdringt is: bezitten we nog het vermogen om de grondslag van dergelijke systemen systematisch te corrigeren? Is de wil tot zo'n zelfcorrectie nog aanwezig? Zou sociale vernieuwing niet meer inhouden dan de verbetering van de gemeentelijke boekhouding doordat het daadwerkelijke sociale innovaties van systeemcorrigerende aard ontwerpt?
Theoretisch zijn er drie antwoorden op de lankmoedigheid van sociale systemen, waarvan het eerste het meest genoemd wordt, maar zeker niet het beste zal blijken te zijn:
1) | verscherp de selectie en de controle; |
2) | organiseer op veel kleinere schaal; |
| |
| |
3) | meng de kenmerken van twee systemen en maak een half-om-halfsysteem. |
De eerste oplossing leidt tot scherpere selectie bij de wao-ingang, bij de toetreding tot het (hoger) onderwijs, bij asielaanvragen, en leidt aldus tot minder cliënten; omgekeerd leidt het bij werkloosheid en bij de opsporing en berechting van wetsovertreders eveneens tot strengere controle en hier tot meer cliënten. Het geeft een algehele verharding van de organisatie en het culturele klimaat. De Nederlandse samenleving heeft - wellicht vanwege de decennialange coalitiepolitiek - een afkeer van deze strenge duidelijkheid: men zegt niet gauw en niet graag nee. Maar de andere kant van deze medaille van de lankmoedigheid van het systeem is een groter wordende en steeds scherper zichtbaarder bureaucratische willekeur: willekeur bij de toelating of toetreding, van de behandeling tijdens en van de uittreding en uitzetting. Een lankmoedig systeem is niet per se beschaafder dan een streng systeem met duidelijke signalen.
De tweede oplossing is veel aantrekkelijker en verschaft een waarlijk sociale vernieuwing: laat de ondernemingen voor hun eigen arbeidsongeschikten zorgen (zoals thans gebruikelijk in de Scandinavische landen). Dat verhindert enerzijds dat deze worden ‘afgeschoven’ naar een anoniem, bureaucratisch systeem met alle lankmoedigheidskenmerken, anderzijds spoort het de ondernemingen aan zo zorgvuldig mogelijk met hun werknemers/sters om te gaan. De verplichting om arbeidsongeschikten in dienst te nemen (de lijn van de Miljoenennota) verandert in een verinnerlijkt beleid te zorgen dat er zo weinig mogelijk arbeidsongeschikten ontstaan.
Op analoge wijze kan men het absurde bureaucratisch en grootschalig geworden onderwijs weer tot menselijke en educatieve proporties terug brengen met vermoedelijk snel zichtbare verhoging van rendement en onderwijsplezier. Een kleinschalige arbeidsbemiddeling zal de effectiviteit hiervan ontegenzeggelijk snel verbeteren. De al voorgestelde en hier en daar in praktijk gebrachte wijkpolitie-systemen zullen soortgelijke effecten hebben als bij de andere systemen: vergroting van effectiviteit en plezier in het werk. De consequenties van deze oplossing is echter een zeer grote diversiteit en dus ongelijkheid in behandeling en prestaties. De voordelen van de kleine schaal moeten worden afgewogen tegen de voordelen van de bureaucratische gelijkheidspretenties van de grote technische systemen.
De derde oplossing is gebaseerd op dé sociale innovatie van de jaren tachtig: het door Douben voorgestelde partiële basisinkomen, dat neerkomt op een verlaging van de uitkering voor al diegenen, die arbeid kunnen verrichten met gelijktijdige vrijlating van alle hoofd-, bij- en nevenverdiensten. Als men dit voorstel niet voor de hele bevolking tegelijk laat ingaan (zoals in het oorspronkelijke wrr-voorstel) maar uitsluitend voor alle categorieën uitkeringsgerechtigden tussen de achttien en vijfenvijftig jaar, dan kan het mes naar vele kanten gaan snijden: verlaging van de arbeidskosten, vergroting van het aanbod van halftijdse en tijdelijke banen, geen bureaucratische controle op handel en wandel van uitkeringsgerechtigden, gelijke rechtsbedeling voor mannelijk en vrouwelijke uitkeringsgerechtigden/arbeidsparticipanten, een krachtige aansporing voor vrouwen om aan de arbeid deel te nemen of een (deeltijd)baan aan te houden (een ondersteuning van de 1990-maatregel voor jonge vrou- | |
| |
welijke werknemers). De drie begrippen van de in onze samenleving zo cruciale Trias Economica zouden er drastisch door veranderen. De arbeid zou een scala van werkzaamheden gaan bevatten, die weer betaalbaar en betaald gaan worden; het inkomen wordt een individueel inkomen en de uitkering wordt een startsubsidie voor nieuwe en andere activiteiten.
| |
7 Een goed span?
De zo kenmerkende passiviteitsbevorderende werking van het huidige systeem van sociale zekerheid en de bestaande lankmoedigheid van de andere systemen zouden met een combinatie van deze drie antwoorden of met de nodige variaties in de antwoorden daadwerkelijk kunnen worden gekeerd. Men hoeft het niet met alle details van deze systeemcorrecties eens te zijn, maar van een regering die vorig jaar met veel tam tam een heel programma van ‘Sociale Vernieuwing voor de Jaren Negentig’ heeft afgekondigd, had men toch wel bij de eerste presentatie iets van een koerswijziging mogen verwachten. Zonder dergelijke richtingaanwijzingen blijkt sociale vernieuwing niet veel meer te zijn dan de haastig gevonden coalitielijm. De huidige coalitie lijkt te zeer op een span met twee paarden, die allebei telkens een andere kant uit willen gaan, in plaats van een goed span, dat de kar zo'n tien jaar zou willen trekken. |
|